Book Chapter: Verse
1 Matt 4:18| namelijk Simon, gezegd Petrus, en Andreas, zijn broeder,
2 Matt 8:14| gekomen zijnde in het huis van Petrus, zag zijn vrouws moeder
3 Matt 10:2 | de eerste, Simon, gezegd Petrus, en Andreas, zijn broeder;
4 Matt 14:28| 28 En Petrus antwoordde Hem, en zeide:
5 Matt 14:29| 29 En Hij zeide: Kom. En Petrus klom neder van het schip,
6 Matt 15:15| 15 En Petrus, antwoordende, zeide tot
7 Matt 16:16| 16 En Simon Petrus, antwoordende, zeide: Gij
8 Matt 16:18| zeg u ook, dat gij zijt Petrus, en op deze petra zal Ik
9 Matt 16:22| 22 En Petrus, Hem tot zich genomen hebbende,
10 Matt 16:23| Zich omkerende, zeide tot Petrus: Ga weg achter Mij, satanas!
11 Matt 17:1 | dagen nam Jezus met Zich Petrus, en Jakobus, en Johannes,
12 Matt 17:4 | 4 En Petrus, antwoordende, zeide tot
13 Matt 17:24| ingekomen waren, gingen tot Petrus die de didrachmen ontvingen,
14 Matt 17:26| 26 Petrus zeide tot Hem: Van de vreemden.
15 Matt 18:21| 21 Toen kwam Petrus tot Hem, en zeide: Heere!
16 Matt 19:27| 27 Toen antwoordde Petrus, en zeide tot Hem: Zie,
17 Matt 26:33| 33 Doch Petrus, antwoordende, zeide tot
18 Matt 26:35| 35 Petrus zeide tot Hem: Al moest
19 Matt 26:37| 37 En met Zich nemende Petrus, en de twee zonen van Zebedeus,
20 Matt 26:40| hen slapende, en zeide tot Petrus: Kunt gij dan niet een uur
21 Matt 26:58| 58 En Petrus volgde Hem van verre tot
22 Matt 26:69| 69 En Petrus zat buiten in de zaal; en
23 Matt 26:73| bijkomende, zeiden tot Petrus: Waarlijk, gij zijt ook
24 Matt 26:75| terstond kraaide de haan; en Petrus werd indachtig het woord
25 Mark 3:16| Simon gaf Hij den toe naam Petrus; ~
26 Mark 5:37| niemand toe Hem te volgen, dan Petrus, en Jakobus, en Johannes,
27 Mark 8:29| zegt gij dat Ik ben? En Petrus, antwoordende, zeide tot
28 Mark 8:32| woord sprak Hij vrij uit; en Petrus, Hem tot zich genomen hebbende,
29 Mark 8:33| discipelen aanziende, bestrafte Petrus, zeggende: Ga heen, achter
30 Mark 9:2 | dagen nam Jezus met Zich Petrus, en Jakobus, en Johannes,
31 Mark 9:5 | 5 En Petrus, antwoordende, zeide tot
32 Mark 10:28| 28 En Petrus begon tot Hem te zeggen:
33 Mark 11:21| 21 En Petrus, zulks indachtig geworden
34 Mark 13:3 | tempel over, vraagden Hem Petrus, en Jakobus, en Johannes,
35 Mark 14:29| 29 En Petrus zeide tot Hem: Of zij ook
36 Mark 14:33| 33 En Hij nam met Zich Petrus, en Jakobus, en Johannes,
37 Mark 14:37| hen slapende, en zeide tot Petrus: Simon, slaapt gij? Kunt
38 Mark 14:54| 54 En Petrus volgde Hem van verre, tot
39 Mark 14:66| 66 En als Petrus beneden in de zaal was,
40 Mark 14:67| 67 En ziende Petrus zich warmende, zag zij hem
41 Mark 14:70| stonden, zeiden wederom tot Petrus: Waarlijk, gij zijt een
42 Mark 14:72| kraaide de tweede maal; en Petrus werd indachtig het woord,
43 Mark 16:7 | zegt Zijnen discipelen, en Petrus, dat Hij u voorgaat naar
44 Luk 5:8 | 8 En Simon Petrus, dat ziende, viel neder
45 Luk 6:14 | Namelijk Simon, welken Hij ook Petrus noemde; en Andreas zijn
46 Luk 8:45 | het allen ontkenden, zeide Petrus en die met hem waren: Meester,
47 Luk 8:51 | Hij niemand inkomen, dan Petrus, en Jakobus, en Johannes,
48 Luk 9:20 | zegt gij, dat Ik ben? En Petrus, antwoordende, zeide: De
49 Luk 9:28 | woorden, dat Hij medenam Petrus, en Johannes, en Jakobus,
50 Luk 9:32 | 32 Petrus nu, en die met hem waren,
51 Luk 9:33 | Hem afscheidden, zo zeide Petrus tot Jezus: Meester, het
52 Luk 12:41 | 41 En Petrus zeide tot Hem: Heere! zegt
53 Luk 18:28 | 28 En Petrus zeide: Zie, wij hebben alles
54 Luk 22:8 | 8 En Hij zond Petrus en Johannes uit, zeggende:
55 Luk 22:34 | Maar Hij zeide: Ik zeg u, Petrus, de haan zal heden niet
56 Luk 22:54 | huis des hogepriesters. En Petrus volgde van verre. ~
57 Luk 22:55 | te zamen nederzaten, zat Petrus in het midden van hen. ~
58 Luk 22:58 | Ook gij zijt van die. Maar Petrus zeide: Mens, ik ben niet. ~
59 Luk 22:60 | 60 Maar Petrus zeide: Mens, ik weet niet,
60 Luk 22:61 | Heere, Zich omkerende, zag Petrus aan; en Petrus werd indachtig
61 Luk 22:61 | omkerende, zag Petrus aan; en Petrus werd indachtig het woord
62 Luk 22:62 | 62 En Petrus, naar buiten gaande, weende
63 Luk 24:12 | 12 Doch Petrus opstaande, liep tot het
64 Joha 1:41| Andreas, de broeder van Simon Petrus, was een van de twee, die
65 Joha 1:43| hetwelk overgezet wordt Petrus. ~
66 Joha 1:45| uit de stad van Andreas en Petrus. ~
67 Joha 6:8 | Andreas, de broeder van Simon Petrus, zeide tot Hem: ~
68 Joha 6:68| 68 Simon Petrus dan antwoordde Hem: Heere,
69 Joha 13:6 | 6 Hij dan kwam tot Simon Petrus; en die zeide tot Hem: Heere,
70 Joha 13:8 | 8 Petrus zeide tot Hem: Gij zult
71 Joha 13:9 | 9 Simon Petrus zeide tot Hem: Heere, niet
72 Joha 13:24| 24 Simon Petrus dan wenkte dezen, dat hij
73 Joha 13:36| 36 Simon Petrus zeide tot Hem: Heere, waar
74 Joha 13:37| 37 Petrus zeide tot Hem: Heere, waarom
75 Joha 18:10| 10 Simon Petrus dan, hebbende een zwaard,
76 Joha 18:11| 11 Jezus dan zeide tot Petrus: Steek uw zwaard in de schede.
77 Joha 18:15| 15 En Simon Petrus volgde Jezus, en een ander
78 Joha 18:16| 16 En Petrus stond buiten aan de deur.
79 Joha 18:16| deurwaarster, en bracht Petrus in. ~
80 Joha 18:17| deurwaarster was, zeide tot Petrus: Zijt ook gij niet uit de
81 Joha 18:18| koud was, en warmden zich. Petrus stond bij hen, en warmde
82 Joha 18:25| 25 En Simon Petrus stond en warmde zich. Zij
83 Joha 18:26| maagschap was van dengene, dien Petrus het oor afgehouwen had,
84 Joha 18:27| 27 Petrus dan loochende het wederom.
85 Joha 20:2 | liep dan, en kwam tot Simon Petrus en tot den anderen discipel,
86 Joha 20:3 | 3 Petrus dan ging uit, en de andere
87 Joha 20:4 | liep vooruit, sneller dan Petrus, en kwam eerst tot het graf. ~
88 Joha 20:6 | 6 Simon Petrus dan kwam en volgde hem,
89 Joha 21:2 | Er waren te zamen Simon Petrus, en Thomas, gezegd Didymus,
90 Joha 21:3 | 3 Simon Petrus zeide tot hen: Ik ga vissen.
91 Joha 21:7 | Jezus liefhad, zeide tot Petrus: Het is de Heere! Simon
92 Joha 21:7 | Het is de Heere! Simon Petrus dan, horende, dat het de
93 Joha 21:11| 11 Simon Petrus ging op, en trok het net
94 Joha 21:15| hadden, zeide Jezus tot Simon Petrus: Simon, zoon van Jonas,
95 Joha 21:17| Jonas, hebt gij Mij lief? Petrus werd bedroefd, omdat Hij
96 Joha 21:20| 20 En Petrus, zich omkerende, zag den
97 Joha 21:21| 21 Als Petrus dezen zag, zeide hij tot
98 Hand 1:13| waar zij bleven, namelijk Petrus en Jakobus, en Johannes
99 Hand 1:15| En in dezelve dagen stond Petrus op in het midden der discipelen,
100 Hand 2:14| 14 Maar Petrus, staande met de elven, verhief
101 Hand 2:37| het hart, en zeiden tot Petrus en de andere apostelen:
102 Hand 2:38| 38 En Petrus zeide tot hen: Bekeert u,
103 Hand 3:1 | 1 Petrus nu en Johannes gingen te
104 Hand 3:3 | 3 Welke, Petrus en Johannes ziende, als
105 Hand 3:4 | 4 En Petrus, sterk op hem ziende, met
106 Hand 3:6 | 6 En Petrus zeide: Zilver en goud heb
107 Hand 3:11| gezond gemaakt was, aan Petrus en Johannes vasthield, liep
108 Hand 3:12| 12 En Petrus, dat ziende, antwoordde
109 Hand 4:8 | 8 Toen zeide Petrus, vervuld zijnde met den
110 Hand 4:13| ziende de vrijmoedigheid van Petrus en Johannes, en vernemende,
111 Hand 4:19| 19 Maar Petrus en Johannes, antwoordende,
112 Hand 5:5 | Simon, die toegenaamd wordt Petrus. ~
113 Hand 5:9 | nabij de stad kwamen, klom Petrus op het dak, om te bidden,
114 Hand 5:13| een stem tot hem: Sta op, Petrus! slacht en eet. ~
115 Hand 5:14| 14 Maar Petrus zeide: Geenszins, Heere!
116 Hand 5:17| 17 En alzo Petrus in zichzelven twijfelde,
117 Hand 5:18| zij, of Simon, toegenaamd Petrus, daar te huis lag. ~
118 Hand 5:19| 19 En als Petrus over dat gezicht dacht,
119 Hand 5:21| 21 En Petrus ging af tot de mannen die
120 Hand 5:23| Doch des anderen daags ging Petrus met hen heen, en sommigen
121 Hand 5:25| als het geschiedde, dat Petrus inkwam, ging hem Cornelius
122 Hand 5:26| 26 Maar Petrus richtte hem op, zeggende:
123 Hand 5:32| Simon, die toegenaamd wordt Petrus; deze ligt te huis in het
124 Hand 5:34| 34 En Petrus, den mond opendoende, zeide:
125 Hand 5:44| 44 Als Petrus nog deze woorden sprak,
126 Hand 5:45| besnijdenis waren, zovelen als met Petrus gekomen waren, ontzetten
127 Hand 5:46| groot maken. Toen antwoordde Petrus: ~
128 Hand 6:2 | 2 En toen Petrus opgegaan was naar Jeruzalem,
129 Hand 6:4 | 4 Maar Petrus, beginnende, verhaalde het
130 Hand 6:7 | die tot mij zeide: Sta op, Petrus, slacht en eet. ~
131 Hand 6:13| Simon, die toegenaamd is Petrus; ~
132 Hand 6:33| voer hij voort, om ook Petrus te vangen (en het waren
133 Hand 6:35| 5 Petrus dan werd in de gevangenis
134 Hand 6:36| Herodes zou voorbrengen, sliep Petrus dienzelfden nacht tussen
135 Hand 6:37| en slaande de zijde van Petrus, wekte hij hem op, zeggende:
136 Hand 6:41| 11 En Petrus, tot zichzelven gekomen
137 Hand 6:43| 13 En als Petrus aan de deur van de voorpoort
138 Hand 6:44| 14 En zij de stem van Petrus bekennende, deed van blijdschap
139 Hand 6:44| binnen en boodschapte, dat Petrus voor aan de voorpoort stond. ~
140 Hand 6:46| 16 Maar Petrus bleef kloppende: en als
141 Hand 6:48| krijgsknechten, wat toch aan Petrus mocht geschied zijn. ~
142 Hand 9:7 | twisting geschiedde, stond Petrus op en zeide tot hen: Mannen
143 Gal 1:18 | jaren weder te Jeruzalem om Petrus te bezoeken, en ik bleef
144 Gal 2:7 | toebetrouwd was, gelijk aan Petrus dat der besnijdenis; ~
145 Gal 2:8 | 8 (Want Die in Petrus krachtelijk wrocht tot het
146 Gal 2:11 | 11 En toen Petrus te Antiochie gekomen was,
147 Gal 2:14 | Evangelie, zeide ik tot Petrus in aller tegenwoordigheid:
148 1Pet | 1 Petrus~ ~
149 1Pet 1:1 | 1 Petrus, een apostel van Jezus Christus,
150 1Pet 2 | 1 Petrus 2 ~
151 1Pet 4 | 1 Petrus 4 ~
152 2Pet | 2 Petrus~ ~
153 2Pet 1:1 | 1 Simeon Petrus, een dienstknecht en apostel
|