Book Chapter: Verse
1 Gen 32:18 | maar zijn vader noemde hem Benjamin. ~
2 Gen 32:24 | zonen van Rachel: Jozef en Benjamin. ~
3 Gen 38:4 | 4 Doch Benjamin, Jozefs broeder, zond Jakob
4 Gen 38:36 | is er niet; nu zult gij Benjamin wegnemen! al deze dingen
5 Gen 39:14 | hij uw anderen broeder en Benjamin met u late gaan! En mij
6 Gen 39:15 | dubbel geld in hun hand, en Benjamin; en zij maakten zich op,
7 Gen 39:16 | 16 Als Jozef Benjamin met hen zag, zo zeide hij
8 Gen 39:29 | hief zijn ogen op, en zag Benjamin, zijn broeder, den zoon
9 Gen 40:12 | gevonden in den zak van Benjamin. ~
10 Gen 41:12 | de ogen van mijn broeder Benjamin, dat mijn mond tot u spreekt. ~
11 Gen 41:14 | hij viel aan den hals van Benjamin, zijn broeder, en weende;
12 Gen 41:14 | zijn broeder, en weende; en Benjamin weende aan zijn hals. ~
13 Gen 41:22 | iedereen, wisselklederen; maar Benjamin gaf hij driehonderd zilverlingen,
14 Gen 42:19 | Jakobs huisvrouw: Jozef en Benjamin. ~
15 Gen 42:21 | 21 En de zonen van Benjamin: Bela, Becher en Asbel,
16 Gen 45:27 | 27 Benjamin zal als een wolf verscheuren;
17 Exo 1:3 | 3 Issaschar, Zebulon, en Benjamin; ~
18 Num 1:11 | 11 Van Benjamin, Abidan, de zoon van Gideoni. ~
19 Num 1:36 | 36 Van de zonen van Benjamin, hun geboorten, naar hun
20 Num 1:37 | getelden van den stam van Benjamin vijf en dertig duizend en
21 Num 2:22 | 22 Daartoe de stam van Benjamin; en Abidan, de zoon van
22 Num 2:22 | de overste der zonen van Benjamin zijn. ~
23 Num 7:60 | overste der kinderen van Benjamin, Abidan, de zoon van Gideoni. ~
24 Num 10:24 | den stam der kinderen van Benjamin was Abidan, de zoon van
25 Num 13:9 | 9 Van de stam van Benjamin, Palti, de zoon van Rafu. ~
26 Num 26:38 | 38 De zonen van Benjamin, naar hun geslachten: van
27 Num 26:41 | 41 Dat zijn de zonen van Benjamin, naar hun geslachten; en
28 Num 33:21 | 21 Van den stam van Benjamin, Elidad, zoon van Chislon; ~
29 Deu 27:12 | Issaschar, en Jozef, en Benjamin. ~
30 Deu 33:12 | 12 En van Benjamin zeide hij: De beminde des
31 Joz 18:11 | den stam der kinderen van Benjamin kwam op, naar hun huisgezinnen;
32 Joz 18:20 | erfdeel der kinderen van Benjamin, in hun landpalen rondom,
33 Joz 18:21 | den stam der kinderen van Benjamin, naar hun huisgezinnen,
34 Joz 18:28 | erfdeel der kinderen van Benjamin, naar hun huisgezinnen. ~ ~ ~ ~
35 Joz 21:4 | Simeon, en van den stam van Benjamin, door het lot, dertien steden. ~
36 Joz 21:17 | 17 En van den stam van Benjamin, Gibeon en haar voorsteden,
37 Ric 1:21 | 21 Doch de kinderen van Benjamin hebben de Jebusieten, te
38 Ric 1:21 | woonden met de kinderen van Benjamin te Jeruzalem, tot op dezen
39 Ric 4:38 | tegen Amalek. Achter u was Benjamin onder uw volken. Uit Machir
40 Ric 9:9 | zelfs tegen Juda, en tegen Benjamin, en tegen het huis van Efraim;
41 Ric 19:12 | door den gansen stam van Benjamin, zeggende: Wat voor een
42 Ric 19:13 | wegdoen. Doch de kinderen van Benjamin wilden niet horen naar de
43 Ric 19:14 | 14 Maar de kinderen van Benjamin verzamelden zich uit de
44 Ric 19:15 | 15 En de kinderen van Benjamin werden te dien dage geteld
45 Ric 19:17 | Israel werden geteld, behalve Benjamin, vierhonderd duizend mannen,
46 Ric 19:18 | strijde tegen de kinderen van Benjamin? En de HEERE zeide: Juda
47 Ric 19:20 | togen uit ten strijde tegen Benjamin; voorts schikten de mannen
48 Ric 19:21 | Toen togen de kinderen van Benjamin uit van Gibea, en zij vernielden
49 Ric 19:23 | strijde tegen de kinderen van Benjamin, mijn broeder? En de HEERE
50 Ric 19:24 | Israels tot de kinderen van Benjamin, des anderen daags. ~
51 Ric 19:25 | 25 En die van Benjamin trokken uit hun tegemoet,
52 Ric 19:28 | strijde tegen de kinderen van Benjamin, mijn broeder, of zal ik
53 Ric 19:30 | dag, tegen de kinderen van Benjamin; en zij schikten den strijd
54 Ric 19:31 | Toen togen de kinderen van Benjamin uit, het volk tegemoet,
55 Ric 19:32 | Toen zeiden de kinderen van Benjamin: Zij zijn voor ons aangezicht
56 Ric 19:35 | 35 Toen sloeg de HEERE Benjamin voor Israels aangezicht;
57 Ric 19:35 | Israels op dien dag van Benjamin vernielden vijf en twintig
58 Ric 19:36 | 36 En de kinderen van Benjamin zagen, dat zij geslagen
59 Ric 19:39 | Israel om in den strijd; en Benjamin had begonnen te slaan en
60 Ric 19:40 | pilaar van rook; als nu Benjamin achter zich omzag, ziet,
61 Ric 19:41 | zich om; en de mannen van Benjamin werden verbaasd, want zij
62 Ric 19:43 | 43 Zij omringden Benjamin, zij vervolgden hem, zij
63 Ric 19:44 | 44 En er vielen van Benjamin achttien duizend mannen;
64 Ric 19:46 | allen, die op die dag van Benjamin vielen, vijf en twintig
65 Ric 19:48 | weder tot de kinderen van Benjamin, en sloegen hen met de scherpte
66 Ric 20:6 | den kinderen Israels over Benjamin, hun broeder; en zij zeiden:
67 Ric 20:13 | sprak tot de kinderen van Benjamin, die in den rotssteen van
68 Ric 20:15 | berouwde het den volke over Benjamin, omdat de HEERE een scheur
69 Ric 20:16 | Want de vrouwen zijn uit Benjamin verdelgd. ~
70 Ric 20:17 | die ontkomen zijn, is van Benjamin, en er moet geen stam uitgedelgd
71 Ric 20:20 | geboden den kinderen van Benjamin, zeggende: Gaat heen, en
72 Ric 20:21 | gaat heen in het land van Benjamin. ~
73 Ric 20:23 | 23 En de kinderen van Benjamin deden alzo, en voerden naar
74 1Sa 9:1 | 1 Er was nu een man van Benjamin, wiens naam was Kis, een
75 1Sa 9:16 | een man uit het land van Benjamin, dien zult gij ten voorganger
76 1Sa 9:21 | geslachten van den stam van Benjamin? Waarom spreekt gij mij
77 1Sa 10:2 | Rachel, aan de landpale van Benjamin, te Zelzah; die zullen tot
78 1Sa 10:20 | naderen, zo is de stam van Benjamin geraakt. ~
79 1Sa 10:21 | 21 Toen hij den stam van Benjamin deed aankomen naar zijn
80 2Sa 2:9 | en over Efraim, en over Benjamin, en over gans Israel. ~
81 2Sa 2:15 | over in getal, twaalf van Benjamin, te weten voor Isboseth,
82 2Sa 2:25 | 25 En de kinderen van Benjamin verzamelden zich achter
83 2Sa 2:31 | Davids knechten hadden van Benjamin en onder Abners mannen geslagen:
84 2Sa 3:19 | sprak ook voor de oren van Benjamin. Voorts ging Abner ook heen,
85 2Sa 3:19 | ogen van het ganse huis van Benjamin. ~
86 2Sa 4:2 | Beerothiet, van de kinderen van Benjamin; want ook Beeroth werd aan
87 2Sa 4:2 | want ook Beeroth werd aan Benjamin gerekend. ~
88 2Sa 19:17 | 17 En duizend man van Benjamin met hem; ook Ziba, de knecht
89 2Sa 21:14 | Jonathan in het land van Benjamin te Zela, in het graf van
90 1Kon 4:18| Simei, de zoon van Ela, in Benjamin. ~
91 1Kon 12:21| van Juda en den stam van Benjamin, honderd en tachtig duizend
92 1Kon 12:23| het ganse huis van Juda en Benjamin, en overige des volks, zeggende: ~
93 1Kro 2:2 | 2 Dan, Jozef en Benjamin, Nafthali, Gad en Aser. ~
94 1Kro 6:60| 60 Van den stam van Benjamin nu: Geba en haar voorsteden,
95 1Kro 6:65| den stam der kinderen van Benjamin, deze steden, dewelke zij
96 1Kro 7:6 | 6 De kinderen van Benjamin waren Bela, en Becher, en
97 1Kro 7:10| van Bilhan waren Jeus en Benjamin, en Ehud, en Chenaana, en
98 1Kro 8:1 | 1 Benjamin nu gewon Bela, zijn eerstgeborene,
99 1Kro 8:40| waren van de kinderen van Benjamin. ~ ~ ~
100 1Kro 9:3 | en van de kinderen van Benjamin, en van de kinderen van
101 1Kro 9:7 | 7 En van de kinderen van Benjamin waren Sallu, de zoon van
102 1Kro 12:2 | broederen van Saul, uit Benjamin. ~
103 1Kro 12:16| ook van de kinderen van Benjamin en Juda op de vesting tot
104 1Kro 12:29| 29 En van de kinderen van Benjamin, de broederen van Saul,
105 1Kro 22:6 | 6 Doch Levi en Benjamin telde hij onder dezelve
106 1Kro 28:21| zoon van Zecharja; over Benjamin was Jaasiel, de zoon van
107 2Kro 12:1 | hij het huis van Juda en Benjamin, eenhonderd en tachtig duizend,
108 2Kro 12:3 | ganse Israel in Juda en Benjamin, zeggende: ~
109 2Kro 12:10| Hebron; dewelke in Juda en in Benjamin de vaste steden waren. ~
110 2Kro 12:12| gans zeer; zo was Juda, en Benjamin zijne. ~
111 2Kro 12:23| alle landen van Juda en Benjamin, in alle vaste steden verspreidde,
112 2Kro 15:8 | tweehonderd en tachtig duizend uit Benjamin, het schild dragende en
113 2Kro 16:2 | mij, Asa, en gans Juda, en Benjamin! De HEERE is met ulieden,
114 2Kro 16:8 | het ganse land van Juda en Benjamin, en uit de steden, die hij
115 2Kro 16:9 | vergaderde het ganse Juda en Benjamin, en de vreemdelingen met
116 2Kro 18:17| 17 En uit Benjamin was Eljada, een kloek held;
117 2Kro 25:5 | honderden, door gans Juda en Benjamin; en hij monsterde hen, van
118 2Kro 31:1 | altaren af, uit gans Juda en Benjamin, ook in Efraim en Manasse,
119 2Kro 34:9 | Israel, en uit gans Juda en Benjamin, en te Jeruzalem wedergekomen
120 2Kro 34:32| die te Jeruzalem en in Benjamin gevonden werden, staan;
121 Ezra 1:5 | der vaderen van Juda en Benjamin, en de priesteren en de
122 Ezra 4:1 | wederpartijders van Juda en Benjamin hoorden, dat de kinderen
123 Ezra 10:9 | alle mannen van Juda en Benjamin te Jeruzalem in drie dagen;
124 Ezra 10:32| 32 Benjamin, Malluch, Semarja. ~
125 Neh 3:23 | 23 Daarna verbeterden Benjamin, en Hassub, tegenover hun
126 Neh 11:4 | en van de kinderen van Benjamin. Van de kinderen van Juda:
127 Neh 11:7 | dit zijn de kinderen van Benjamin: Sallu, de zoon van Mesullam,
128 Neh 11:31 | 31 De kinderen van Benjamin nu van Geba woonden in Michmas,
129 Neh 11:36 | verdelingen van Juda, en van Benjamin. ~ ~ ~
130 Neh 12:34 | 34 Juda, en Benjamin, en Semaja, en Jeremia; ~
131 Psa 68:28 | 28 Daar is Benjamin de kleine, die over hen
132 Psa 80:3 | aangezicht van Efraim, en Benjamin, en Manasse, en kom tot
133 Jer 1:1 | Anathoth waren, in het land van Benjamin; ~
134 Jer 6:1 | hopen, gij kinderen van Benjamin! uit het midden van Jeruzalem,
135 Jer 17:26 | Jeruzalem, en uit het land van Benjamin, en uit de laagte, en van
136 Jer 20:2 | in de bovenste poort van Benjamin, die aan het huis des HEEREN
137 Jer 32:8 | dat in het land van Benjamin is; want gij hebt het erfrecht,
138 Jer 32:44 | betuigen, in het land van Benjamin, en in de plaatsen rondom
139 Jer 33:13 | zuiden, en in het land van Benjamin, en in de plaatsen rondom
140 Jer 37:12 | te gaan in het land van Benjamin, om van daar te scheiden
141 Jer 37:13 | Als hij in de poort van Benjamin was, zo was daar de wachtmeester,
142 Jer 38:7 | zat in de poort van Benjamin); ~
143 Eze 48:22 | tussen de landpale van Benjamin is, zal des vorsten zijn. ~
144 Eze 48:23 | tot den westerhoek toe, Benjamin een snoer. ~
145 Eze 48:24 | En aan de landpale van Benjamin, van den oosterhoek tot
146 Eze 48:32 | van Jozef, een poort van Benjamin, een poort van Dan. ~
147 Hos 5:8 | te Beth-Aven; achter u, Benjamin! ~
148 Oba 1:19 | erfelijk bezitten; en Benjamin Gilead. ~
149 Zac 14:10 | plaats; van de poort van Benjamin af, tot aan de plaats van
150 Hand 7:21| een man uit den stam van Benjamin, veertig jaren. ~
151 Rom 11:1 | zaad Abrahams, van den stam Benjamin. ~
152 Fili 3:5 | Israel, van den stam van Benjamin, een Hebreer uit de Hebreen,
153 Open 7:8 | verzegeld; uit het geslacht van Benjamin waren twaalf duizend verzegeld. ~
|