Book Chapter: Verse
1 Gen 37:40 | hand kussen; alleen dezen troon zal ik groter zijn dan gij. ~
2 Exo 11:5 | eerstgeborene af, die op zijn troon zitten zou, tot den eerstgeborene
3 Exo 12:29 | van Farao af, die op zijn troon zitten zou, tot op den eerstgeborene
4 Exo 17:16 | zeide: Dewijl de hand op den troon des HEEREN is, zo zal de
5 1Kon 1:13| zijn, en hij zal op mijn troon zitten! Waarom dan is Adonia
6 1Kon 1:17| zijn, en hij zal op mijn troon zitten! ~
7 1Kon 1:20| kennen geven, wie op den troon van mijn heer den koning
8 1Kon 1:24| zijn, en hij zal op mijn troon zitten? ~
9 1Kon 1:27| bekend gemaakt, wie op den troon van mijn heer den koning
10 1Kon 1:30| koning zijn, en zal op mijn troon in mijn plaats zitten; voorzeker,
11 1Kon 1:35| zal komen, en zal op mijn troon zitten, en hij zal koning
12 1Kon 1:37| Salomo; en Hij make zijn troon groter dan den troon van
13 1Kon 1:37| zijn troon groter dan den troon van mijn heer den koning
14 1Kon 1:46| En ook zit Salomo op den troon des koninkrijks. ~
15 1Kon 1:47| dan uw naam, en make zijn troon groter dan uw troon; en
16 1Kon 1:47| zijn troon groter dan uw troon; en de koning heeft aangebeden
17 1Kon 1:48| heeft een, zittende op mijn troon, dat het mijn ogen gezien
18 1Kon 2:4 | afgesneden worden van den troon Israels. ~
19 1Kon 2:12| 12 En Salomo zat op den troon van zijn vader David; en
20 1Kon 2:19| daarna zat hij op zijn troon, en deed een stoel voor
21 1Kon 2:24| heeft doen zitten op den troon van mijn vader David, en
22 1Kon 2:33| zaad, en zijn huis, en zijn troon zal vrede hebben van den
23 1Kon 2:45| Salomo is gezegend; en de troon van David zal bevestigd
24 1Kon 3:6 | een zoon, zittende op zijn troon, als te dezen dage. ~
25 1Kon 5:5 | dien Ik in uw plaats op uw troon zetten zal, die zal Mijn
26 1Kon 7:7 | hij een voorhuis voor den troon, alwaar hij richtte, tot
27 1Kon 8:20| David, en ik zit op den troon van Israel, gelijk als de
28 1Kon 8:25| afgesneden worden, die op den troon van Israel zitte; alleenlijk
29 1Kon 9:5 | 5 Zo zal Ik den troon uws koninkrijks over Israel
30 1Kon 9:5 | afgesneden worden van den troon van Israel. ~
31 1Kon 10:9 | heeft gehad, om u op den troon van Israel te zetten! Omdat
32 1Kon 10:18| koning een groten elpenbenen troon, en hij overtoog denzelven
33 1Kon 10:19| 19 Deze troon had zes trappen, en het
34 1Kon 10:19| trappen, en het hoofd van den troon was van achteren rond, en
35 1Kon 16:11| regeerde, als hij op zijn troon zat, dat hij het ganse huis
36 1Kon 22:10| Juda, zaten elk op zijn troon, bekleed met hun klederen,
37 1Kon 22:19| HEERE, zittende op Zijn troon, en al het hemelse heir
38 2Kon 10:3 | zet dien op zijns vaders troon; en strijdt voor het huis
39 2Kon 10:30| het vierde gelid op den troon van Israel zitten. ~
40 2Kon 11:19| konings, en hij zat op den troon der koningen. ~
41 2Kon 14:13| en Jerobeam zat op zijn troon. En Joas werd begraven te
42 2Kon 16:12| het vierde gelid op den troon van Israel zitten; en het
43 1Kro 23:10| een Vader; en Ik zal den troon zijns rijks over Israel
44 1Kro 30:23| 23 Alzo zat Salomo op den troon des HEEREN, als koning in
45 2Kro 7:10| David, en ik zit op den troon van Israel, gelijk als de
46 2Kro 7:16| worden, die zitte op den troon van Israel; alleenlijk zo
47 2Kro 8:18| 18 Zo zal Ik den troon uws koninkrijks bevestigen,
48 2Kro 10:8 | gehad heeft, om u op Zijn troon, den HEERE, uw God, tot
49 2Kro 10:17| koning een groten elpenbenen troon, en hij overtoog denzelven
50 2Kro 10:18| 18 En de troon had zes trappen en een voetbank
51 2Kro 10:18| voetbank van goud, aan den troon vast zijnde, en leuningen
52 2Kro 19:9 | Juda, zaten elk op zijn troon, bekleed met hun klederen,
53 2Kro 19:18| HEERE, zittende op Zijn troon, en al het hemelse heir,
54 2Kro 23:33| zetten den koning op den troon des koninkrijks.
55 Est 1:2 | koning Ahasveros op den troon zijns koninkrijks zat, die
56 Est 19 | zat op zijn koninklijken troon, in het koninklijke huis,
57 Job 36:7 | koningen zijn zij in den troon; daar zet Hij hen voor altoos,
58 Psa 9:5 | Gij hebt gezeten op den troon, o Rechter, der gerechtigheid. ~
59 Psa 9:8 | eeuwigheid zitten; Hij heeft Zijn troon bereid ten gerichte. ~
60 Psa 11:4 | Zijner heiligheid, des HEEREN troon is in den hemel; Zijn ogen
61 Psa 45:7 | 7 Uw troon, o God! is eeuwiglijk en
62 Psa 47:9 | heidenen; God zit op den troon Zijner heiligheid. ~
63 Psa 89:5 | eeuwigheid bevestigen, en uw troon opbouwen van geslacht tot
64 Psa 89:30 | eeuwigheid zetten, en zijn troon als de dagen der hemelen. ~
65 Psa 89:37 | eeuwigheid zijn, en zijn troon zal voor Mij zijn gelijk
66 Psa 89:45 | ophouden; en Gij hebt zijn troon ter aarde nedergestoten. ~
67 Psa 93:2 | 2Van toen af is Uw troon bevestigd, Gij zijt van
68 Psa 103:19 | 19 De HEERE heeft Zijn troon in de hemelen bevestigd,
69 Psa 132:11 | vrucht uws buiks zal Ik op uw troon zetten. ~
70 Psa 132:12 | tot in eeuwigheid op uw troon zitten. ~
71 Spre 16:12| door gerechtigheid wordt de troon bevestigd. ~
72 Spre 20:8 | koning, zittende op den troon des gerichts, verstrooit
73 Spre 20:28| weldadigheid ondersteunt hij zijn troon. ~
74 Spre 25:5 | aangezicht des konings, en zijn troon zal door gerechtigheid bevestigd
75 Spre 29:14| trouw recht doet, diens troon zal in eeuwigheid bevestigd
76 Jes 6:1 | op een hogen en verheven troon, en Zijn zomen vervullende
77 Jes 9:6 | zal geen einde zijn op den troon van David en in zijn koninkrijk,
78 Jes 14:13 | hemel opklimmen, ik zal mijn troon boven de sterren Gods verhogen;
79 Jes 16:5 | 5 Want er zal een troon bevestigd worden in goedertierenheid,
80 Jes 47:1 | op de aarde, er is geen troon meer, gij dochter der Chaldeen!
81 Jes 67:1 | HEERE: De hemel is Mijn troon, en de aarde is de voetbank
82 Jer 1:15 | zetten een iegelijk zijn troon voor de deur der poorten
83 Jer 3:17 | Jeruzalem noemen, des HEEREN troon; en al de heidenen zullen
84 Jer 13:13 | koningen, die op Davids troon zitten, en de priesters,
85 Jer 14:21 | Uws Naams wil; werp den troon Uwer heerlijkheid niet neder;
86 Jer 17:12 | 12 Een troon der heerlijkheid, een hoogheid
87 Jer 17:25 | vorsten, zittende op den troon van David, rijdende op wagenen
88 Jer 22:2 | gij, die zit op Davids troon, gij, en uw knechten, en
89 Jer 22:4 | zittende den David op zijn troon, rijdende op wagens en op
90 Jer 22:30 | zijn, zittende op den troon Davids, en heersende meer
91 Jer 29:16 | den koning, die op Davids troon zit, en van al het volk,
92 Jer 33:17 | afgesneden een Man, Die op den troon van het huis Israels zitte. ~
93 Jer 33:21 | zoon hebbe, die op zijn troon regere, en met de Levieten,
94 Jer 36:30 | geen hebben, die op Davids troon zitte; en zijn dood lichaam
95 Jer 43:10 | knecht, halen, en Ik zal zijn troon zetten boven op deze
96 Jer 49:38 | 38 En Ik zal Mijn troon in Elam stellen; en zal
97 Klaa 2:19| HEERE, zit in eeuwigheid, Uw troon is van geslacht tot geslacht. ~
98 Dan 5:20 | hovaardij, werd hij van den troon zijns koninkrijks afgestoten,
99 Dan 7:9 | hoofds als zuivere wol; Zijn troon was vuurvonken, deszelfs
100 Jona 3:6 | en hij stond op van zijn troon, en deed zijn heerlijk overkleed
101 Zac 6:13 | zitten, en heersen op Zijn troon; en Hij zal priester zijn
102 Zac 6:13 | zal priester zijn op Zijn troon; en de raad des vredes
103 Matt 5:34| den hemel, omdat hij is de troon Gods; ~
104 Matt 19:28| zal gezeten zijn op den troon Zijner heerlijkheid, dat
105 Matt 23:22| hemel, die zweert bij den troon Gods, en bij Dien, Die daarop
106 Matt 25:31| dan zal Hij zitten op den troon Zijner heerlijkheid. ~
107 Luk 1:32 | God, de Heere, zal Hem den troon van Zijn vader David geven. ~
108 Hand 2:30| verwekken zou, om Hem op zijn troon te zetten; ~
109 Heb 1:8 | tot den Zoon zegt Hij: Uw troon, o God, is in alle eeuwigheid;
110 Heb 4:16 | vrijmoedigheid toegaan tot den troon der genade, opdat wij barmhartigheid
111 Heb 8:1 | de rechter hand van den troon der Majesteit in de hemelen: ~
112 Open 1:4 | zeven geesten, die voor Zijn troon zijn; ~
113 Open 2:13| woont; namelijk daar de troon des satans is, en gij houdt
114 Open 3:21| met Mij te zitten in Mijn troon, gelijk als Ik overwonnen
115 Open 3:21| gezeten met Mijn Vader in Zijn troon. ~
116 Open 4:2 | geest; en ziet, er was een troon gezet in den hemel, en er
117 Open 4:2 | hemel, en er zat Een op den troon. ~
118 Open 4:3 | regenboog was rondom den troon, in het aanzien der steen
119 Open 4:4 | 4 En rondom den troon waren vier en twintig tronen;
120 Open 4:5 | 5 En van den troon gingen uit bliksemen, en
121 Open 4:5 | waren brandende voor den troon, welke zijn de zeven geesten
122 Open 4:6 | 6 En voor den troon was een glazen zee, kristal
123 Open 4:6 | des troons, en rondom den troon, vier dieren, zijnde vol
124 Open 4:9 | dankzegging gaven Hem, Die op den troon zat, Die in alle eeuwigheid
125 Open 4:10| ouderlingen voor Hem, Die op den troon zat, en aanbaden Hem, Die
126 Open 4:10| wierpen hun kronen voor den troon, zeggende: ~
127 Open 5:1 | hand Desgenen, Die op den troon zat, een boek, geschreven
128 Open 5:6 | ziet, in het midden van den troon, en van de vier dieren,
129 Open 5:7 | hand Desgenen, Die op den troon zat. ~
130 Open 5:11| veler engelen rondom den troon, en de dieren, en de ouderlingen;
131 Open 5:13| zeggen: Hem, Die op den troon zit, en het Lam, zij de
132 Open 6:16| aangezicht Desgenen, Die op den troon zit, en van den toorn des
133 Open 7:9 | talen, staande voor den troon, en voor het Lam, bekleed
134 Open 7:10| zij onzen God, Die op den troon zit, en het Lam. ~
135 Open 7:11| engelen stonden rondom den troon, en rondom de ouderlingen
136 Open 7:11| dieren; en vielen voor den troon neder op hun aangezicht,
137 Open 7:15| Daarom zijn zij voor den troon van God, en dienen Hem dag
138 Open 7:15| Zijn tempel; en Die op den troon zit, zal hen overschaduwen. ~
139 Open 8:3 | gouden altaar, dat voor den troon is. ~
140 Open 12:5 | weggerukt tot God en Zijn troon. ~
141 Open 13:2 | hem zijn kracht, en zijn troon, en grote macht. ~
142 Open 14:3 | een nieuw gezang voor den troon, en voor de vier dieren,
143 Open 14:5 | zijn onberispelijk voor den troon van God. ~
144 Open 16:10| goot zijn fiool uit op den troon van het beest; en zijn rijk
145 Open 16:17| tempel des hemels, van den troon, zeggende: Het is geschied! ~
146 Open 19:4 | aanbaden God, Die op den troon zat, zeggende: Amen, Halleluja! ~
147 Open 19:5 | En een stem kwam uit den troon, zeggende: Looft onzen God,
148 Open 20:11| ik zag een groten witten troon, en Dengene, Die daarop
149 Open 21:5 | 5 En Die op den troon zat, zeide: Ziet, Ik maak
150 Open 22:1 | kristal, voortkomende uit den troon Gods, en des Lams. ~
151 Open 22:3 | tegen iemand zijn; en de troon Gods en des Lams zal daarin
|