1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-8724
Book Chapter: Verse
1501 1Sa 1:20 | Samuel: Want, zeide zij, ik heb hem van de HEERE gebeden. ~
1502 1Sa 1:22 | jongen gespeend is, dan zal ik hem brengen, dat hij voor
1503 1Sa 1:26 | uw ziel leeft, mijn heer! Ik ben die vrouw, die hier
1504 1Sa 1:27 | 27 Ik bad om deze jongeling, en
1505 1Sa 1:27 | mij mijn bede gegeven, die ik van Hem gebeden heb. ~
1506 1Sa 1:28 | 28 Daarom heb ik hem ook den HEERE overgegeven
1507 1Sa 2:1 | over mijn vijanden; want ik verheug mij in Uw heil. ~
1508 1Sa 2:16 | immers geven, en zo niet, ik zal het met geweld nemen. ~
1509 1Sa 2:23 | gij al zulke dingen, dat ik deze uw boze stukken hore
1510 1Sa 2:24 | is geen goed gerucht, dat ik hoor; gij maakt, dat het
1511 1Sa 2:27 | hem: Zo zegt de HEERE: Heb Ik Mij klaarlijk geopenbaard
1512 1Sa 2:28 | 28 En Ik heb hem uit alle stammen
1513 1Sa 2:29 | Mijn spijsoffer, hetwelk Ik geboden heb in de woning;
1514 1Sa 2:30 | de HEERE, de God Israels: Ik had wel klaarlijk gezegd:
1515 1Sa 2:30 | want die Mij eren, zal Ik eren, maar die Mij versmaden,
1516 1Sa 2:31 | Zie, de dagen komen, dat Ik uw arm zal afhouwen, en
1517 1Sa 2:33 | 33 Doch de man, dien Ik u niet zal uitroeien van
1518 1Sa 2:35 | 35 En Ik zal Mij een getrouwen priester
1519 1Sa 2:35 | ziel zijn zal; dien zal Ik een bestendig huis bouwen,
1520 1Sa 2:36 | priesterlijke bedienig, dat ik een bete broods moge eten. ~ ~ ~
1521 1Sa 3:4 | hij zeide: Zie, hier ben ik. ~
1522 1Sa 3:5 | en zeide: Zie, hier ben ik, want gij hebt mij geroepen.
1523 1Sa 3:5 | geroepen. Doch hij zeide: Ik heb niet geroepen, keer
1524 1Sa 3:6 | en zeide: Zie, hier ben ik, want gij hebt mij geroepen.
1525 1Sa 3:6 | geroepen. Hij dan zeide: Ik heb u niet geroepen, mijn
1526 1Sa 3:8 | en zeide: Zie, hier ben ik, want gij hebt mij geroepen.
1527 1Sa 3:11 | HEERE zeide tot Samuel: Zie, Ik doe een ding in Israel,
1528 1Sa 3:12 | 12 Te dienzelven dage zal Ik verwekken over Eli alles,
1529 1Sa 3:12 | verwekken over Eli alles, wat Ik tegen zijn huis gesproken
1530 1Sa 3:12 | zijn huis gesproken heb; Ik zal het beginnen en voleinden. ~
1531 1Sa 3:13 | 13 Want Ik heb hem te kennen gegeven,
1532 1Sa 3:13 | hem te kennen gegeven, dat Ik zijn huis rechten zal tot
1533 1Sa 3:14 | 14 Daarom dan heb Ik het huis van Eli gezworen:
1534 1Sa 3:16 | dan zeide: Zie, hier ben ik. ~
1535 1Sa 4:16 | En die man zeide tot Eli: Ik ben het, die uit de slagorden
1536 1Sa 4:16 | uit de slagorden kom, en ik ben heden uit de slagorden
1537 1Sa 7:5 | ganse Israel naar Mizpa, en ik zal den HEERE voor u bidden. ~
1538 1Sa 8:7 | hebben Mij verworpen, dat Ik geen Koning over hen zal
1539 1Sa 8:8 | hebben, van dien dag af, toen Ik hen uit Egypte geleid heb,
1540 1Sa 9:8 | zilveren sikkels; dat zal ik den man Gods geven, opdat
1541 1Sa 9:16 | Morgen omtrent dezen tijd zal Ik tot u zenden een man uit
1542 1Sa 9:16 | der Filistijnen hand, want Ik heb Mijn volk aangezien,
1543 1Sa 9:17 | dit is de man, van welken Ik u gezegd heb: Deze zal over
1544 1Sa 9:19 | antwoordde Saul en zeide: Ik ben de ziener; ga op voor
1545 1Sa 9:19 | heden met mij eet; zo zal ik u morgen vroeg laten gaan,
1546 1Sa 9:19 | wat in uw hart is, zal ik u te kennen geven.
1547 1Sa 9:21 | antwoordde Saul, en zeide: Ben ik niet een zoon van Jemini,
1548 1Sa 9:23 | Lang dat stuk, hetwelk Ik u gegeven heb, waarvan ik
1549 1Sa 9:23 | Ik u gegeven heb, waarvan ik tot u zeide: Zet het bij
1550 1Sa 9:24 | tijd voor u bewaard, als ik zeide: Ik heb het volk genodigd.
1551 1Sa 9:24 | u bewaard, als ik zeide: Ik heb het volk genodigd. Alzo
1552 1Sa 9:27 | sta gij als nu stil, en ik zal u Gods woord doen horen. ~ ~
1553 1Sa 10:2 | ulieden, zeggende: Wat zal ik om mijn zoon doen? ~
1554 1Sa 10:8 | afgaan naar Gilgal, en zie, ik zal tot u afkomen, om brandofferen
1555 1Sa 10:8 | gij daar beiden, totdat ik tot u kome, en u bekend
1556 1Sa 10:18 | de God Israel, gesproken: Ik heb Israel uit Egypte opgebracht,
1557 1Sa 10:18 | uit Egypte opgebracht, en Ik heb ulieden van de hand
1558 1Sa 11:2 | tot hen: Mits dezen zal ik een verbond met ulieden
1559 1Sa 11:2 | verbond met ulieden maken, dat ik u allen het rechteroog uitsteke;
1560 1Sa 11:2 | rechteroog uitsteke; en dat ik deze schande op gans Israel
1561 1Sa 12:1 | Samuel tot gans Israel: Ziet, ik heb naar ulieder stem gehoord
1562 1Sa 12:1 | gij mij gezegd hebt, en ik heb een koning over u gezet. ~
1563 1Sa 12:2 | voor uw aangezicht heen, en ik ben oud en grijs geworden,
1564 1Sa 12:2 | zonen zijn bij ulieden; en ik heb voor uw aangezichten
1565 1Sa 12:3 | 3 Ziet, hier ben ik, betuigt tegen mij, voor
1566 1Sa 12:3 | Zijn gezalfde, wiens os ik genomen heb, en wiens ezel
1567 1Sa 12:3 | genomen heb, en wiens ezel ik genomen heb, en wien ik
1568 1Sa 12:3 | ik genomen heb, en wien ik verongelijkt heb, wien ik
1569 1Sa 12:3 | ik verongelijkt heb, wien ik onderdrukt heb, en van wiens
1570 1Sa 12:3 | onderdrukt heb, en van wiens hand ik een geschenk genomen heb,
1571 1Sa 12:3 | geschenk genomen heb, dat ik mijn ogen van hem zou verborgen
1572 1Sa 12:3 | verborgen hebben; zo zal ik het ulieden wedergeven. ~
1573 1Sa 12:7 | En nu, stelt u hier, dat ik met ulieden rechte, voor
1574 1Sa 12:17 | niet vandaag de tarweoogst? Ik zal tot den HEERE roepen,
1575 1Sa 12:23 | het zij verre van mij, dat ik tegen den HEERE zou zondigen,
1576 1Sa 12:23 | HEERE zou zondigen, dat ik zou aflaten voor ulieden
1577 1Sa 12:23 | ulieden te bidden; maar ik zal u den goeden en rechten
1578 1Sa 13:11 | gedaan? Saul nu zeide: Omdat ik zag, dat zich het volk van
1579 1Sa 13:12 | 12 Zo zeide ik: Nu zullen de Filistijnen
1580 1Sa 13:12 | mij afkomen te Gilgal, en ik heb het aangezicht des HEEREN
1581 1Sa 13:12 | ernstelijk aangebeden, zo dwong ik mijzelven, en heb brandoffer
1582 1Sa 14:7 | uw hart is; wend u, zie ik ben met u, naar uw hart. ~
1583 1Sa 14:24 | tot aan den avond, opdat ik mij aan mijn vijanden wreke!
1584 1Sa 14:29 | ogen verlicht zijn, omdat ik een weinig van dezen honig
1585 1Sa 14:37 | Toen vraagde Saul God: Zal ik aftrekken de Filistijnen
1586 1Sa 14:40 | aan de ene zijde zijn, en ik en mijn zoon Jonathan zullen
1587 1Sa 14:43 | hem te kennen, en zeide: Ik heb maar een weinig honigs
1588 1Sa 14:43 | uiterste des stafs, dien ik in mijn hand had; zie hier
1589 1Sa 14:43 | mijn hand had; zie hier ben ik, moet ik sterven? ~
1590 1Sa 14:43 | had; zie hier ben ik, moet ik sterven? ~
1591 1Sa 15:1 | heeft mij gezonden, dat ik u ten koning zalfde over
1592 1Sa 15:2 | de HEERE der heirscharen: Ik heb bezocht, hetgeen Amalek
1593 1Sa 15:6 | midden der Amalekieten, opdat ik u met hen niet wegruime;
1594 1Sa 15:11 | 11 Het berouwt Mij, dat Ik Saul tot koning gemaakt
1595 1Sa 15:13 | Gezegend zijt gij den HEERE! Ik heb des HEEREN woord bevestigd. ~
1596 1Sa 15:14 | een stem der runderen, die ik hoor? ~
1597 1Sa 15:16 | tot Saul: Houd op, zo zal ik u te kennen geven, wat de
1598 1Sa 15:20 | Toen zeide Saul tot Samuel: Ik heb immers naar de stem
1599 1Sa 15:20 | HEERE gezonden heeft; en ik heb Agag, den koning der
1600 1Sa 15:20 | maar de Amalekieten heb ik verbannen. ~
1601 1Sa 15:24 | Toen zeide Saul tot Samuel: Ik heb gezondigd, omdat ik
1602 1Sa 15:24 | Ik heb gezondigd, omdat ik des HEEREN bevel en uw woorden
1603 1Sa 15:24 | woorden overtreden heb; want ik heb het volk gevreesd en
1604 1Sa 15:25 | keer met mij wederom, dat ik den HEERE aanbidde. ~
1605 1Sa 15:26 | Doch Samuel zeide tot Saul: Ik zal met u niet wederkeren;
1606 1Sa 15:30 | 30 Hij dan zeide: Ik heb gezondigd; eer mij toch
1607 1Sa 15:30 | keer wederom met mij, dat ik den HEERE, uw God, aanbidde. ~
1608 1Sa 16:1 | draagt gij leed om Saul, dien Ik toch verworpen heb, dat
1609 1Sa 16:1 | hoorn met olie, en ga heen; Ik zal u zenden tot Isai, den
1610 1Sa 16:1 | den Bethlehemiet; want Ik heb Mij een koning onder
1611 1Sa 16:2 | Maar Samuel zeide: Hoe zou ik heengaan? Saul zal het toch
1612 1Sa 16:2 | runderen met u, en zeg: Ik ben gekomen, om den HEERE
1613 1Sa 16:3 | Isai ten offer nodigen, en Ik zal u te kennen geven, wat
1614 1Sa 16:3 | gij zult Mij zalven, dien Ik u zeggen zal. ~
1615 1Sa 16:5 | Hij dan zeide: Met vrede; ik ben gekomen om den HEERE
1616 1Sa 16:7 | hoogte zijner statuur, want Ik heb hem verworpen; want
1617 1Sa 16:18 | jongelingen, en zeide: Zie, ik heb gezien een zoon van
1618 1Sa 17:8 | slagorde te stellen? Ben ik niet een Filistijn, en gijlieden
1619 1Sa 17:9 | knechten zijn; maar indien ik hem overwin en hem sla,
1620 1Sa 17:10 | Verder zeide de Filistijn: Ik heb heden de slagorden van
1621 1Sa 17:28 | in de woestijn gelaten? Ik ken uw vermetelheid, en
1622 1Sa 17:29 | Toen zeide David: Wat heb ik nu gedaan? Is er geen oorzaak?
1623 1Sa 17:35 | 35 En ik ging uit hem na, en ik sloeg
1624 1Sa 17:35 | En ik ging uit hem na, en ik sloeg hem, en redde het
1625 1Sa 17:35 | tegen mij opstond, zo vatte ik hem bij zijn baard, en sloeg
1626 1Sa 17:39 | Toen zeide David tot Saul: Ik kan in deze niet gaan, want
1627 1Sa 17:39 | in deze niet gaan, want ik heb het nooit verzocht;
1628 1Sa 17:43 | nu zeide tot David: Ben ik een hond, dat gij tot mij
1629 1Sa 17:44 | David: Kom tot mij, zo zal ik uw vlees aan de vogelen
1630 1Sa 17:45 | en met een schild; maar ik kom tot u in den Naam van
1631 1Sa 17:46 | besluiten in mijn hand, en ik zal u slaan, en ik zal uw
1632 1Sa 17:46 | hand, en ik zal u slaan, en ik zal uw hoofd van u wegnemen,
1633 1Sa 17:46 | hoofd van u wegnemen, en ik zal de dode lichamen van
1634 1Sa 17:55 | uw ziel leeft, o koning! ik weet het niet. ~
1635 1Sa 17:58 | jongeling? En David zeide: Ik ben een zoon van uw knecht
1636 1Sa 18:11 | schoot de spies, en zeide: Ik zal David aan den wand spitten;
1637 1Sa 18:17 | grootste dochter Merab zal ik u tot een vrouw geven; alleenlijk,
1638 1Sa 18:18 | zeide tot Saul: Wie ben ik, en wat is mijn leven, en
1639 1Sa 18:18 | huisgezin in Israel, dat ik des konings schoonzoon zou
1640 1Sa 18:21 | 21 En Saul zeide: Ik zal haar hem geven, dat
1641 1Sa 18:23 | schoonzoon te worden, daar ik een arm en verachtzaam man
1642 1Sa 19:3 | 3 Doch ik zal uitgaan, en aan de hand
1643 1Sa 19:3 | waar gij zult zijn; en ik zal van u tot mijn vader
1644 1Sa 19:3 | zien wat het zij; dat zal ik u verkondigen. ~
1645 1Sa 19:17 | Laat mij gaan, waarom zou ik u doden? ~
1646 1Sa 20:1 | aangezicht van Jonathan: Wat heb ik gedaan, wat is mijn misdaad,
1647 1Sa 20:3 | vader weet zeer wel, dat ik genade in uw ogen gevonden
1648 1Sa 20:4 | Wat uw ziel zegt, dat zal ik u doen. ~
1649 1Sa 20:5 | morgen is de nieuwe maan, dat ik zekerlijk met den koning
1650 1Sa 20:5 | eten; zo laat mij gaan, dat ik mij op het veld verberge
1651 1Sa 20:9 | verre van u! Maar indien ik zekerlijk merkte, dat dit
1652 1Sa 20:9 | het u zou overkomen, zou ik dat u dan niet te kennen
1653 1Sa 20:12 | de God Israels, indien ik mijn vader onderzocht zal
1654 1Sa 20:12 | het is goed voor David, en ik dan tot u niet zende, en
1655 1Sa 20:13 | kwaad over u behaagt, zo zal ik het voor uw oor ontdekken,
1656 1Sa 20:13 | voor uw oor ontdekken, en ik zal u trekken laten, dat
1657 1Sa 20:14 | En zult gij niet, indien ik dan nog leve, ja, zult gij
1658 1Sa 20:14 | HEEREN aan mij doen, dat ik niet sterve? ~
1659 1Sa 20:20 | 20 Zo zal ik drie pijlen ter zijde schieten,
1660 1Sa 20:20 | ter zijde schieten, als of ik naar een teken schoot. ~
1661 1Sa 20:21 | 21 En zie, ik zal den jongen zenden, zeggende:
1662 1Sa 20:21 | zoek de pijlen, indien ik uitdrukkelijk tot den jongen
1663 1Sa 20:22 | 22 Maar indien ik tot den jongen alzo zeg:
1664 1Sa 20:23 | aangaande de zaak, waarvan ik en gij gesproken hebben,
1665 1Sa 20:29 | het mij zelfs geboden; heb ik nu genade in uw ogen gevonden,
1666 1Sa 20:29 | toch ontslagen zijn, dat ik mijn broeders zie; hierom
1667 1Sa 20:30 | in wederspannigheid, weet ik het niet, dat gij den zoon
1668 1Sa 20:36 | zoek nu de pijlen, die ik schieten zal. De jongen
1669 1Sa 21:2 | de zaak weten, om dewelke ik u gezonden heb, en die ik
1670 1Sa 21:2 | ik u gezonden heb, en die ik u geboden heb; den jongelingen
1671 1Sa 21:2 | den jongelingen nu heb ik de plaats van zulk een te
1672 1Sa 21:5 | gisteren en eergisteren, toen ik uitging, en de vaten der
1673 1Sa 21:8 | geen spies of zwaard? Want ik heb noch mijn zwaard noch
1674 1Sa 21:15 | 15 Heb ik razenden gebrek, dat gij
1675 1Sa 22:3 | ulieden uitgaan, totdat ik weet, wat God mij doen zal. ~
1676 1Sa 22:9 | van Saul stond, en zeide: Ik zag den zoon van Isai, komende
1677 1Sa 22:12 | hij zeide: Zie, hier ben ik, mijn heer! ~
1678 1Sa 22:15 | 15 Heb ik heden begonnen God voor
1679 1Sa 22:22 | zeide David tot Abjathar: Ik wist wel te dien dage, toen
1680 1Sa 22:22 | Saul zou te kennen geven; ik heb oorzaak gegeven tegen
1681 1Sa 23:2 | den HEERE, zeggende: Zal ik heengaan en deze Filistijnen
1682 1Sa 23:4 | trek af naar Kehila; want Ik geef de Filistijnen in uw
1683 1Sa 23:17 | koning worden over Israel, en ik zal de tweede bij u zijn;
1684 1Sa 23:23 | met vast bescheid, zo zal ik met ulieden gaan; en het
1685 1Sa 23:23 | hij in het land is, zo zal ik hem naspeuren onder alle
1686 1Sa 24:5 | de HEERE tot u zegt: Zie, Ik geef uw vijand in uw hand,
1687 1Sa 24:7 | HEERE ver van mij zijn, dat ik die zaak doen zou aan mijn
1688 1Sa 24:7 | gezalfde des HEEREN, dat ik mijn hand tegen hem uitsteken
1689 1Sa 24:11 | spelonk, en men zeide, dat ik u doden zou; doch mijn hand
1690 1Sa 24:11 | hand verschoonde u, want ik zeide: Ik zal mijn hand
1691 1Sa 24:11 | verschoonde u, want ik zeide: Ik zal mijn hand niet uitsteken
1692 1Sa 24:12 | mantels in mijn hand; want als ik de slip uws mantels afgesneden
1693 1Sa 24:12 | mantels afgesneden heb, zo heb ik u niet gedood; beken en
1694 1Sa 24:12 | noch overtreding is, en ik tegen u niet gezondigd heb;
1695 1Sa 24:18 | zijt rechtvaardiger dan ik; want gij hebt mij goed
1696 1Sa 24:18 | hebt mij goed vergolden, en ik heb u kwaad vergolden. ~
1697 1Sa 24:21 | 21 En nu, zie, ik weet, dat gij voorzeker
1698 1Sa 25:7 | 7 En nu, ik heb gehoord, dat gij scheerders
1699 1Sa 25:11 | 11 Zou ik dan mijn brood, en mijn
1700 1Sa 25:11 | geslacht vlees nemen, dat ik voor mijn scheerders geslacht
1701 1Sa 25:11 | scheerders geslacht heb, en zou ik het den mannen geven, die
1702 1Sa 25:11 | het den mannen geven, die ik niet weet, van waar zij
1703 1Sa 25:19 | voor mijn aangezicht; ziet, ik kom achter ulieden; doch
1704 1Sa 25:21 | nu had gezegd: Trouwens ik heb te vergeefs bewaard
1705 1Sa 25:22 | doe Hij daartoe, indien ik van allen, die hij heeft,
1706 1Sa 25:25 | dwaasheid is bij hem; en ik, uw dienstmaagd, heb de
1707 1Sa 25:35 | vrede op naar uw huis; zie, ik heb naar uw stem gehoord,
1708 1Sa 26:6 | afgaan? Toen zeide Abisai: Ik zal met u afgaan. ~
1709 1Sa 26:8 | eenmaal ter aarde slaan, en ik zal het hem niet ten tweeden
1710 1Sa 26:11 | verre van mij zijn, dat ik mijn hand legge aan den
1711 1Sa 26:18 | alzo achterna, want wat heb ik gedaan, en wat kwaad is
1712 1Sa 26:19 | mij heden verstoten, dat ik niet mag vastgehecht blijven
1713 1Sa 26:21 | 21 Toen zeide Saul: Ik heb gezondigd; keer weder,
1714 1Sa 26:21 | weder, mijn zoon David, want ik zal u geen kwaad meer doen,
1715 1Sa 26:21 | uw ogen geweest is; zie, ik heb dwaselijk gedaan, en
1716 1Sa 26:21 | heb dwaselijk gedaan, en ik heb zeer grotelijks gedwaald. ~
1717 1Sa 26:23 | mijn hand gegeven; maar ik heb mijn hand niet willen
1718 1Sa 27:1 | zeide in zijn hart: Nu zal ik een der dagen door Sauls
1719 1Sa 27:1 | mij is niet beter, dan dat ik haastelijk ontkome in het
1720 1Sa 27:1 | landpale van Israel; zo zal ik ontkomen uit zijn hand. ~
1721 1Sa 27:5 | zeide tot Achis: Indien ik nu genade in uw ogen gevonden
1722 1Sa 27:5 | de steden des lands, dat ik daar wone; want waarom zou
1723 1Sa 28:2 | zeide tot David: Daarom zal ik u ten bewaarder mijns hoofds
1724 1Sa 28:7 | waarzeggenden geest heeft, dat ik tot haar ga, en door haar
1725 1Sa 28:8 | en doe mij opkomen, dien ik tot u zeggen zal. ~
1726 1Sa 28:11 | zeide de vrouw: Wien zal ik u doen opkomen? En hij zeide:
1727 1Sa 28:13 | zeide de vrouw tot Saul: Ik zie goden, uit de aarde
1728 1Sa 28:15 | opkomen? Toen zeide Saul: Ik ben zeer beangstigd, want
1729 1Sa 28:15 | door dromen; daarom heb ik u geroepen, dat gij mij
1730 1Sa 28:15 | mij te kennen geeft, wat ik doen zal. ~
1731 1Sa 28:21 | naar uw stem gehoord, en ik heb mijn ziel in mijn hand
1732 1Sa 28:21 | in mijn hand gesteld, en ik heb uw woorden gehoord,
1733 1Sa 28:23 | weigerde het, en zeide: Ik zal niet eten. Maar zijn
1734 1Sa 29:3 | jaren bij mij geweest is? En ik heb in hem niets gevonden
1735 1Sa 29:6 | goed in mijn ogen; want ik heb geen kwaad bij u gevonden,
1736 1Sa 29:8 | tot Achis: Maar wat heb ik gedaan? Of wat hebt gij
1737 1Sa 29:8 | gevonden, van dien dag af, dat ik voor uw aangezicht geweest
1738 1Sa 29:8 | tot dezen dag toe, dat ik niet zal gaan en strijden
1739 1Sa 29:9 | antwoordde en zeide tot David: Ik weet het; voorwaar, gij
1740 1Sa 30:8 | den HEERE, zeggende: Zal ik deze bende achternajagen?
1741 1Sa 30:8 | bende achternajagen? Zal ik ze achterhalen? En Hij zeide
1742 1Sa 30:13 | zeide de Egyptische jongen: Ik ben de knecht van een Amalekietischen
1743 1Sa 30:13 | heeft mij verlaten, omdat ik voor drie dagen krank geworden
1744 1Sa 30:15 | hand mijns heren! Zo zal ik u tot deze bende afleiden. ~
1745 2Sa 1:3 | gij? En hij zeide tot hem: Ik ben ontkomen uit het heirleger
1746 2Sa 1:6 | hem de boodschap bracht: Ik kwam bij geval op het gebergte
1747 2Sa 1:7 | mij, en hij riep mij, en ik zeide: Zie, hier ben ik. ~
1748 2Sa 1:7 | ik zeide: Zie, hier ben ik. ~
1749 2Sa 1:8 | tot mij: Wie zijt gij? En ik zeide tot hem: Ik ben een
1750 2Sa 1:8 | gij? En ik zeide tot hem: Ik ben een Amalekiet. ~
1751 2Sa 1:10 | 10 Zo stond ik bij hem, en doodde hem;
1752 2Sa 1:10 | hem, en doodde hem; want ik wist, dat hij na zijn val
1753 2Sa 1:10 | zijn val niet leven zou; en ik nam de kroon, die op zijn
1754 2Sa 1:13 | zijt gij? En hij zeide: Ik ben de zoon van een vreemden
1755 2Sa 1:16 | tegen u getuigd, zeggende: ik heb den gezalfde des HEEREN
1756 2Sa 1:26 | 26 Ik ben benauwd om uwentwil,
1757 2Sa 2:1 | HEERE vraagde, zeggende: Zal ik optrekken in een der steden
1758 2Sa 2:1 | David zeide: Waarheen zal ik optrekken? En Hij zeide:
1759 2Sa 2:6 | weldadigheid en trouw! En ik ook, ik zal aan u dit goede
1760 2Sa 2:6 | weldadigheid en trouw! En ik ook, ik zal aan u dit goede doen,
1761 2Sa 2:20 | dit, Asahel? En hij zeide: Ik ben het. ~
1762 2Sa 2:22 | van achter mij; waarom zal ik u ter aarde slaan? Hoe zou
1763 2Sa 2:22 | ter aarde slaan? Hoe zou ik dan mijn aangezicht opheffen
1764 2Sa 3:8 | Isboseths woorden, en zeide: Ben ik dan een hondskop, ik, die
1765 2Sa 3:8 | Ben ik dan een hondskop, ik, die tegen Juda, aan het
1766 2Sa 3:9 | David gezworen heeft, dat ik even alzo aan hem zal doen. ~
1767 2Sa 3:13 | 13 En hij zeide: Wel, ik zal een verbond met u maken;
1768 2Sa 3:13 | maken; doch een ding begeer ik van u, zeggende: Gij zult
1769 2Sa 3:14 | mijn huisvrouw Michal, die ik mij met honderd voorhuiden
1770 2Sa 3:18 | David, Mijn knecht, zal Ik Mijn volk Israel verlossen
1771 2Sa 3:21 | Toen zeide Abner tot David: Ik zal mij opmaken, en heengaan,
1772 2Sa 3:28 | daarna hoorde, zo zeide hij: Ik ben onschuldig, en mijn
1773 2Sa 3:35 | en doe er zo toe, indien ik voor het ondergaan der zon
1774 2Sa 3:39 | 39 Maar ik ben heden teder, en gezalfd
1775 2Sa 3:39 | Zeruja, zijn harder dan ik; de HEERE zal den boosdoener
1776 2Sa 4:10 | 10 Dewijl ik hem, die mij boodschapte,
1777 2Sa 4:10 | hoewel hij meende, dat ik hem bodenloon zou geven; ~
1778 2Sa 4:11 | hebben gedood? Nu dan, zou ik zijn bloed van uw handen
1779 2Sa 5:19 | den HEERE, zeggende: Zal ik optrekken tegen de Filistijnen?
1780 2Sa 5:19 | tot David: Trek op, want Ik zal de Filistijnen zekerlijk
1781 2Sa 6:21 | HEEREN, over Israel; ja, ik zal spelen voor het aangezicht
1782 2Sa 6:22 | 22 Ook zal ik mij nog geringer houden
1783 2Sa 6:22 | gezegd hebt, met dezelve zal ik verheerlijkt worden. ~
1784 2Sa 7:2 | profeet Nathan: Zie toch, ik woon in een cederen huis,
1785 2Sa 7:6 | 6 Want Ik heb in geen huis gewoond,
1786 2Sa 7:6 | gewoond, van dien dag af, dat Ik de kinderen Israels uit
1787 2Sa 7:6 | tot op dezen dag; maar Ik heb gewandeld in een tent
1788 2Sa 7:7 | 7 Overal, waar Ik met al de kinderen Israels
1789 2Sa 7:7 | Israels heb gewandeld, heb Ik wel een woord gesproken
1790 2Sa 7:7 | der stammen Israels, dien Ik bevolen heb Mijn volk Israel
1791 2Sa 7:8 | de HEERE der heirscharen: Ik heb u genomen van de schaapskooi,
1792 2Sa 7:9 | 9 En Ik ben met u geweest, overal,
1793 2Sa 7:9 | aangezicht uitgeroeid; en Ik heb u een groten naam gemaakt,
1794 2Sa 7:10 | 10 En Ik heb voor Mijn volk, voor
1795 2Sa 7:11 | En van dien dag af, dat Ik geboden heb richters te
1796 2Sa 7:11 | volk Israel. Doch u heb Ik rust gegeven van al uw vijanden.
1797 2Sa 7:12 | zult ontslapen zijn, zo zal Ik uw zaad na u doen opstaan,
1798 2Sa 7:12 | lijf voortkomen zal, en Ik zal zijn koninkrijk bevestigen. ~
1799 2Sa 7:13 | Naam een huis bouwen; en Ik zal den stoel zijns koninkrijks
1800 2Sa 7:14 | 14 Ik zal hem zijn tot een Vader,
1801 2Sa 7:14 | als hij misdoet, zo zal Ik hem met een mensenroede
1802 2Sa 7:15 | niet wijken, gelijk als Ik die weggenomen heb van Saul,
1803 2Sa 7:15 | weggenomen heb van Saul, dien Ik van voor uw aangezicht heb
1804 2Sa 7:18 | HEEREN, en hij zeide: Wie ben ik, Heere HEERE, en wat is
1805 2Sa 7:27 | knechts geopenbaard, zeggende: Ik zal u een huis bouwen; daarom
1806 2Sa 9:1 | van het huis van Saul, dat ik weldadigheid aan hem doe,
1807 2Sa 9:3 | van het huis van Saul, dat ik Gods weldadigheid bij hem
1808 2Sa 9:7 | tot hem: Vrees niet, want ik zal zekerlijk weldadigheid
1809 2Sa 9:7 | vaders Jonathans wil; en ik zal u alle akkers van uw
1810 2Sa 9:8 | naar een doden hond, als ik ben? ~
1811 2Sa 9:9 | en zijn ganse huis, heb ik den zoon uws heren gegeven. ~
1812 2Sa 10:2 | 2 Toen zeide David: Ik zal weldadigheid doen aan
1813 2Sa 10:11 | sterk zullen zijn, zo zal ik komen om u te verlossen. ~
1814 2Sa 11:5 | liet David weten, en zeide: Ik ben zwanger geworden. ~
1815 2Sa 11:11 | op het open veld, en zou ik in mijn huis gaan, om te
1816 2Sa 11:11 | en uw ziel leeft, indien ik deze zaak doen zal! ~
1817 2Sa 11:12 | Blijf ook heden hier, zo zal ik u morgen afzenden. Alzo
1818 2Sa 12:7 | de HEERE, de God Israels: Ik heb u ten koning gezalfd
1819 2Sa 12:7 | gezalfd over Israel, en Ik heb u uit Sauls hand gered; ~
1820 2Sa 12:8 | 8 En Ik heb u uws heren huis gegeven,
1821 2Sa 12:8 | vrouwen in uw schoot, ja, Ik heb u het huis van Israel
1822 2Sa 12:8 | en indien het weinig is, Ik zou u alzulks en alzulks
1823 2Sa 12:11 | 11 Zo zegt de HEERE: Zie, Ik zal kwaad over u verwekken
1824 2Sa 12:12 | het verborgen gedaan; maar Ik zal deze zaak doen voor
1825 2Sa 12:13 | zeide David tot Nathan: Ik heb gezondigd tegen den
1826 2Sa 12:22 | het kind nog leefde, heb ik gevast en geweend; want
1827 2Sa 12:22 | gevast en geweend; want ik zeide: Wie weet, de HEERE
1828 2Sa 12:23 | is het dood, waarom zou ik nu vasten? Zal ik hem nog
1829 2Sa 12:23 | waarom zou ik nu vasten? Zal ik hem nog kunnen wederhalen?
1830 2Sa 12:23 | hem nog kunnen wederhalen? Ik zal wel tot hem gaan, maar
1831 2Sa 12:27 | boden tot David, en zeide: Ik heb gekrijgd tegen Rabba,
1832 2Sa 12:27 | gekrijgd tegen Rabba, ook heb ik de waterstad ingenomen. ~
1833 2Sa 12:28 | neem ze in; opdat niet, zo ik de stad zou innemen, mijn
1834 2Sa 13:4 | Toen zeide Amnon tot hem: Ik heb Thamar, de zuster van
1835 2Sa 13:5 | mijn ogen toemake, opdat ik het aanzie, en van haar
1836 2Sa 13:6 | voor mijn ogen toemake, en ik van haar hand ete. ~
1837 2Sa 13:10 | spijze in de kamer, dat ik van uw hand ete; zo nam
1838 2Sa 13:13 | 13 Want ik, waarhenen zou ik mijn schande
1839 2Sa 13:13 | 13 Want ik, waarhenen zou ik mijn schande brengen? En
1840 2Sa 13:28 | vrolijk is van den wijn, en ik tot ulieden zal zeggen:
1841 2Sa 13:28 | niet; is het niet, omdat ik het u geboden heb? Zijt
1842 2Sa 14:5 | En zij zeide: Zekerlijk, ik ben een weduwvrouw, en mijn
1843 2Sa 14:8 | vrouw: Ga naar uw huis, en ik zal voor u gebieden. ~
1844 2Sa 14:15 | 15 Nu dan, dat ik gekomen ben, om ditzelve
1845 2Sa 14:15 | zo zeide uw dienstmaagd: Ik zal nu tot den koning spreken;
1846 2Sa 14:18 | niet voor mij de zaak, die ik u vragen zal. En de vrouw
1847 2Sa 14:20 | 20 Dat ik de gestalte dezer zaak alzo
1848 2Sa 14:21 | koning tot Joab: Zie nu, ik heb deze zaak gedaan; zo
1849 2Sa 14:22 | heeft uw knecht gemerkt, dat ik genade gevonden heb in uw
1850 2Sa 14:32 | Absalom zeide tot Joab: Zie, ik heb tot u gezonden, zeggende:
1851 2Sa 14:32 | zeggende: Kom herwaarts, dat ik u tot den koning zende,
1852 2Sa 14:32 | om te zeggen: Waarom ben ik van Gesur gekomen? Het ware
1853 2Sa 14:32 | Het ware mij goed, dat ik nog daar ware; nu dan, laat
1854 2Sa 15:4 | of rechtzaak heeft, dat ik hem recht sprake. ~
1855 2Sa 15:7 | heengaan, en mijn gelofte, die ik den HEERE beloofd heb, te
1856 2Sa 15:8 | een gelofte beloofd, als ik te Gesur in Syrie woonde,
1857 2Sa 15:8 | Jeruzalem zal brengen, zo zal ik den HEERE dienen. ~
1858 2Sa 15:20 | gij gekomen, en heden zou ik u met ons omvoeren om te
1859 2Sa 15:20 | omvoeren om te gaan? Zo ik toch gaan moet, waarheen
1860 2Sa 15:20 | toch gaan moet, waarheen ik gaan kan, keer weder; en
1861 2Sa 15:25 | weder in de stad; indien ik genade zal vinden in des
1862 2Sa 15:26 | indien Hij alzo zal zeggen: Ik heb geen lust tot u; zie,
1863 2Sa 15:26 | lust tot u; zie, hier ben ik, Hij doe mij, zo als het
1864 2Sa 15:28 | 28 Zie, ik zal vertoeven in de vlakke
1865 2Sa 15:34 | Absalom zegt: Uw knecht, ik zal des konings zijn; ik
1866 2Sa 15:34 | ik zal des konings zijn; ik ben wel uws vaders knecht
1867 2Sa 15:34 | voren geweest, maar nu zal ik uw knecht zijn; zo zoudt
1868 2Sa 16:4 | Mefiboseth heeft. En Ziba zeide: Ik buig mij neder, laat mij
1869 2Sa 16:10 | de koning zeide: Wat heb ik met u te doen, gij zonen
1870 2Sa 16:18 | mannen van Israel, diens zal ik zijn, en bij hem zal ik
1871 2Sa 16:18 | ik zijn, en bij hem zal ik blijven. ~
1872 2Sa 16:19 | En ten andere, wien zou ik dienen? Zou het niet zijn
1873 2Sa 16:19 | zijns zoons? Gelijk als ik voor het aangezicht uws
1874 2Sa 16:19 | vaders gediend heb, alzo zal ik voor uw aangezicht zijn. ~
1875 2Sa 17:1 | duizend mannen uitlezen, dat ik mij opmake en David dezen
1876 2Sa 17:2 | 2 Zo zal ik over hem komen, daar hij
1877 2Sa 17:2 | is, zal vluchten; dan zal ik den koning alleen slaan. ~
1878 2Sa 17:3 | 3 En ik zal al het volk tot u doen
1879 2Sa 17:11 | 11 Maar ik rade, dat in alle haast
1880 2Sa 17:15 | geraden, maar alzo en alzo heb ik geraden. ~
1881 2Sa 18:2 | koning zeide tot het volk: Ik zal ook zelf zekerlijk met
1882 2Sa 18:4 | zeide de koning tot hen: Ik zal doen, wat goed is in
1883 2Sa 18:10 | te kennen, en zeide: Zie, ik heb Absalom zien hangen
1884 2Sa 18:12 | man zeide tot Joab: En of ik al duizend zilverlingen
1885 2Sa 18:12 | handen mocht wegen, zo zou ik mijn hand aan des konings
1886 2Sa 18:13 | 13 Of ik al valselijk tegen mijn
1887 2Sa 18:14 | 14 Toen zeide Joab: Ik zal hier bij u alzo niet
1888 2Sa 18:18 | koningsdal is; want hij zeide: Ik heb geen zoon, om aan mijn
1889 2Sa 18:27 | Voorts zeide de wachter: Ik zie den loop des eersten
1890 2Sa 18:29 | Absalom? En Ahimaaz zeide: Ik zag een groot rumoer, als
1891 2Sa 18:29 | mij uw knecht afzond, maar ik weet niet wat. ~
1892 2Sa 18:33 | mijn zoon Absalom! Och, dat ik, ik voor u gestorven ware,
1893 2Sa 18:33 | zoon Absalom! Och, dat ik, ik voor u gestorven ware, Absalom,
1894 2Sa 19:6 | knechten bij u niets zijn; want ik merk heden, dat zo Absalom
1895 2Sa 19:7 | hart uwer knechten; want ik zweer bij den HEERE, als
1896 2Sa 19:20 | knecht weet het zekerlijk, ik heb gezondigd; doch zie,
1897 2Sa 19:20 | heb gezondigd; doch zie, ik ben heden gekomen, de eerste
1898 2Sa 19:22 | Maar David zeide: Wat heb ik met ulieden te doen, gij
1899 2Sa 19:22 | worden in Israel? Want weet ik niet, dat ik heden koning
1900 2Sa 19:22 | Want weet ik niet, dat ik heden koning geworden ben
1901 2Sa 19:26 | bedrogen; want uw knecht zeide: Ik zal mij een ezel zadelen,
1902 2Sa 19:28 | aan uw tafel eten; wat heb ik dan meer voor gerechtigheid,
1903 2Sa 19:29 | spreekt gij meer van uw zaken? Ik heb gezegd: Gij en Ziba,
1904 2Sa 19:33 | Trekt gij met mij over, en ik zal u bij mij te Jeruzalem
1905 2Sa 19:34 | jaren mijns levens zijn, dat ik met den koning zou optrekken
1906 2Sa 19:35 | 35 Ik ben heden tachtig jaren
1907 2Sa 19:35 | heden tachtig jaren oud; zou ik kunnen onderscheiden tussen
1908 2Sa 19:35 | knecht kunnen smaken, wat ik eet en wat ik drink? Zoude
1909 2Sa 19:35 | smaken, wat ik eet en wat ik drink? Zoude ik meer kunnen
1910 2Sa 19:35 | eet en wat ik drink? Zoude ik meer kunnen horen naar de
1911 2Sa 19:37 | uw knecht wederkeren, dat ik sterve in mijn stad, bij
1912 2Sa 19:38 | met mij overtrekken, en ik zal hem doen, wat goed is
1913 2Sa 19:38 | op mij begeren zult, zal ik u doen. ~
1914 2Sa 20:16 | Nader tot hiertoe, dat ik tot u spreke. ~
1915 2Sa 20:17 | gij Joab? En hij zeide: Ik ben het; en zij zeide tot
1916 2Sa 20:17 | dienstmaagd; en hij zeide: Ik hoor. ~
1917 2Sa 20:19 | 19 Ik ben een van de vreedzamen,
1918 2Sa 20:20 | het zij verre van mij, dat ik zou verslinden, en dat ik
1919 2Sa 20:20 | ik zou verslinden, en dat ik zou verderven. ~
1920 2Sa 20:21 | lever hem alleen, zo zal ik van deze stad aftrekken.
1921 2Sa 21:3 | de Gibeonieten: Wat zal ik ulieden doen, en waarmede
1922 2Sa 21:3 | ulieden doen, en waarmede zal ik verzoenen, dat gij het erfdeel
1923 2Sa 21:4 | zeide: Wat zegt gij dan, dat ik u doen zal? ~
1924 2Sa 21:6 | HEEREN! En de koning zeide: Ik zal hen geven. ~
1925 2Sa 22:3 | 3 God is mijn Rots, ik zal op Hem betrouwen; mijn
1926 2Sa 22:4 | 4 Ik riep den HEERE aan, Die
1927 2Sa 22:4 | aan, Die te prijzen is, en ik werd verlost van mijn vijanden. ~
1928 2Sa 22:7 | Als mij bange was, riep ik den HEERE aan, en riep tot
1929 2Sa 22:18 | zij machtiger waren dan ik. ~
1930 2Sa 22:22 | 22 Want ik heb des HEEREN wegen gehouden,
1931 2Sa 22:23 | inzettingen, daarvan week ik niet af. ~
1932 2Sa 22:24 | 24 Maar ik was oprecht voor Hem; en
1933 2Sa 22:24 | was oprecht voor Hem; en ik wachtte mij voor mijn ongerechtigheid. ~
1934 2Sa 22:30 | 30 Want met U loop ik door een bende; met mijn
1935 2Sa 22:30 | bende; met mijn God spring ik over een muur. ~
1936 2Sa 22:38 | 38 Ik vervolgde mijn vijanden,
1937 2Sa 22:38 | keerde niet weder, totdat ik ze verdaan had. ~
1938 2Sa 22:39 | 39 En ik verteerde hen, en doorstak
1939 2Sa 22:41 | vijanden, mijner haters, en ik vernielde hen. ~
1940 2Sa 22:43 | 43 Toen vergruisde ik hen als stof der aarde;
1941 2Sa 22:43 | hen als stof der aarde; ik stampte ze, ik breidde hen
1942 2Sa 22:43 | der aarde; ik stampte ze, ik breidde hen uit als slijk
1943 2Sa 22:44 | heidenen; het volk, dat ik niet kende, heeft mij gediend. ~
1944 2Sa 22:50 | 50 Daarom zal ik U, o HEERE, loven onder
1945 2Sa 22:50 | heidenen, en Uw Naam zal ik psalmzingen. ~
1946 2Sa 23:17 | verre van mij, o HEERE, dat ik dit zou doen; zou ik drinken
1947 2Sa 23:17 | dat ik dit zou doen; zou ik drinken het bloed der mannen,
1948 2Sa 24:2 | en tel het volk, opdat ik het getal des volks wete. ~
1949 2Sa 24:10 | David zeide tot den HEERE: Ik heb zeer gezondigd in hetgeen
1950 2Sa 24:10 | zeer gezondigd in hetgeen ik gedaan heb; maar nu, o HEERE,
1951 2Sa 24:10 | misdaad Uws knechts weg, want ik heb zeer zottelijk gedaan. ~
1952 2Sa 24:12 | HEERE: Drie dingen draag Ik u voor; verkies u een uit
1953 2Sa 24:12 | verkies u een uit die, dat Ik u doe. ~
1954 2Sa 24:13 | en zie toe, wat antwoord ik Dien zal wederbrengen, Die
1955 2Sa 24:17 | den HEERE, en zeide: Zie ik, ik heb gezondigd, en ik,
1956 2Sa 24:17 | HEERE, en zeide: Zie ik, ik heb gezondigd, en ik, ik
1957 2Sa 24:17 | ik, ik heb gezondigd, en ik, ik heb onrecht gehandeld,
1958 2Sa 24:17 | ik heb gezondigd, en ik, ik heb onrecht gehandeld, maar
1959 2Sa 24:24 | zeide tot Arauna: Neen, maar ik zal het zekerlijk van u
1960 2Sa 24:24 | kopen voor den prijs; want ik zal den HEERE, mijn God,
1961 1Kon 1:5 | verhief zich, zeggende: Ik zal koning zijn; en hij
1962 1Kon 1:14 | koning spreken zult, zo zal ik na u inkomen, en zal uw
1963 1Kon 1:21 | zal ontslapen zijn, dat ik en mijn zoon Salomo als
1964 1Kon 1:30 | 30 Voorzeker, gelijk als ik u gezworen heb bij den HEERE,
1965 1Kon 1:30 | zitten; voorzeker, alzo zal ik te dezen zelfden dage doen. ~
1966 1Kon 1:35 | zijn in mijn plaats; want ik heb geboden, dat hij een
1967 1Kon 2:2 | 2 Ik ga heen in den weg der ganse
1968 1Kon 2:7 | naderden zij tot mij, als ik vluchtte voor het aangezicht
1969 1Kon 2:8 | geweldigen vloek, ten dage als ik ging naar Mahanaim; doch
1970 1Kon 2:8 | tegemoet aan de Jordaan, en ik zwoer hem bij den HEERE,
1971 1Kon 2:8 | den HEERE, zeggende: Zo ik hem met het zwaard dode! ~
1972 1Kon 2:14 | 14 Daarna zeide hij: Ik heb een woord aan u. En
1973 1Kon 2:15 | aangezicht op mij gezet had, dat ik koning zijn zou; hoewel
1974 1Kon 2:16 | 16 En nu begeer ik van u een enige begeerte;
1975 1Kon 2:18 | Bathseba zeide: Het is goed, ik zal den koning voor u aanspreken. ~
1976 1Kon 2:20 | 20 Toen zeide zij: Ik begeer van u een enige kleine
1977 1Kon 2:20 | Begeer, mijn moeder, want ik zal uw aangezicht niet afwijzen. ~
1978 1Kon 2:22 | broeder, die ouder is dan ik ben), ja, voor hem, en voor
1979 1Kon 2:26 | doods; maar dezen dag zal ik u niet doden, omdat gij
1980 1Kon 2:30 | zeide: Neen, maar hier zal ik sterven! En Benaja bracht
1981 1Kon 2:42 | Simei, en zeide tot hem: Heb ik u niet beedigd bij den HEERE,
1982 1Kon 2:42 | Dat woord is goed, dat ik gehoord heb. ~
1983 1Kon 2:43 | gehouden, en het gebod, dat ik over u geboden had? ~
1984 1Kon 3:5 | en God zeide: Begeer wat Ik u geven zal. ~
1985 1Kon 3:7 | van mijn vader David; en ik ben een klein jongeling,
1986 1Kon 3:7 | ben een klein jongeling, ik weet niet uit te gaan noch
1987 1Kon 3:12 | 12 Zie, Ik heb gedaan naar uw woorden;
1988 1Kon 3:12 | gedaan naar uw woorden; zie, Ik heb u een wijs en verstandig
1989 1Kon 3:13 | gij niet begeerd hebt, heb Ik u gegeven, beide rijkdom
1990 1Kon 3:14 | gewandeld heeft, zo zal Ik ook uw dagen verlengen. ~
1991 1Kon 3:17 | vrouw zeide: Och, mijn heer. Ik en deze vrouw wonen in een
1992 1Kon 3:17 | vrouw wonen in een huis; en ik heb bij haar in dat huis
1993 1Kon 3:21 | 21 En ik stond in de morgen op, om
1994 1Kon 3:21 | zie, hij was dood; maar ik lette in den morgen op hem,
1995 1Kon 3:21 | was mijn zoon niet, dien ik gebaard had. ~
1996 1Kon 5:5 | 5 En zie, ik denk voor den Naam van den
1997 1Kon 5:5 | zeggende: Uw zoon, dien Ik in uw plaats op uw troon
1998 1Kon 5:6 | het loon uwer knechten zal ik u geven, naar al wat gij
1999 1Kon 5:8 | zond tot Salomo, zeggende: Ik heb gehoord, waarom gij
2000 1Kon 5:8 | gij tot mij gezonden hebt; ik zal al uw wil doen met het
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-8724 |