1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-8706
Book Chapter: Verse
1 Gen 2:16 | allen boom dezes hofs zult gij vrijelijk eten; ~
2 Gen 2:17 | des kwaads, daarvan zult gij niet eten; want ten dage,
3 Gen 2:17 | eten; want ten dage, als gij daarvan eet, zult gij den
4 Gen 2:17 | als gij daarvan eet, zult gij den dood sterven. ~
5 Gen 3:3 | hofs is, heeft God gezegd: Gij zult van die niet eten,
6 Gen 3:3 | noch die aanroeren, opdat gij niet sterft. ~
7 Gen 3:5 | weet, dat, ten dage als gij daarvan eet, zo zullen uw
8 Gen 3:5 | ogen geopend worden, en gij zult als God wezen, kennende
9 Gen 3:9 | zeide tot hem: Waar zijt gij? ~
10 Gen 3:11 | u te kennen gegeven, dat gij naakt zijt? Hebt gij van
11 Gen 3:11 | dat gij naakt zijt? Hebt gij van dien boom gegeten, van
12 Gen 3:11 | welken Ik u gebood, dat gij daarvan niet eten zoudt? ~
13 Gen 3:12 | zeide Adam: De vrouw, die Gij bij mij gegeven hebt, die
14 Gen 3:13 | de vrouw: Wat is dit, dat gij gedaan hebt? En de vrouw
15 Gen 3:14 | God tot die slang: Dewijl gij dit gedaan hebt, zo zijt
16 Gen 3:14 | dit gedaan hebt, zo zijt gij vervloekt boven al het vee,
17 Gen 3:14 | des velds! Op uw buik zult gij gaan, en stof zult gij eten,
18 Gen 3:14 | zult gij gaan, en stof zult gij eten, al de dagen uws levens. ~
19 Gen 3:15 | u de kop vermorzelen, en gij zult het de verzenen vermorzelen. ~
20 Gen 3:16 | uwer dracht; met smart zult gij kinderen baren; en tot uw
21 Gen 3:17 | tot Adam zeide Hij: Dewijl gij geluisterd hebt naar de
22 Gen 3:17 | waarvan Ik u gebood, zeggende: Gij zult daarvan niet eten;
23 Gen 3:17 | vervloekt; en met smart zult gij daarvan eten al de dagen
24 Gen 3:18 | distelen voortbrengen, en gij zult het kruid des velds
25 Gen 3:19 | zweet uws aanschijns zult gij brood eten, totdat gij tot
26 Gen 3:19 | zult gij brood eten, totdat gij tot de aarde wederkeert,
27 Gen 3:19 | aarde wederkeert, dewijl gij daaruit genomen zijt; want
28 Gen 3:19 | daaruit genomen zijt; want gij zijt stof, en gij zult tot
29 Gen 3:19 | want gij zijt stof, en gij zult tot stof wederkeren. ~
30 Gen 4:6 | zeide tot Kain: Waarom zijt gij ontstoken, en waarom is
31 Gen 4:7 | 7 Is er niet, indien gij weldoet, verhoging? en zo
32 Gen 4:7 | weldoet, verhoging? en zo gij niet weldoet, de zonde ligt
33 Gen 4:7 | begeerte is toch tot u, en gij zult over hem heersen. ~
34 Gen 4:10 | 10 En Hij zeide: Wat hebt gij gedaan? daar is een stem
35 Gen 4:11 | 11 En nu zijt gij vervloekt van den aardbodem,
36 Gen 4:12 | 12 Als gij den aardbodem bouwen zult,
37 Gen 4:12 | vermogen niet meer geven; gij zult zwervende en dolende
38 Gen 4:14 | 14 Zie, Gij hebt mij heden verdreven
39 Gen 4:23 | Zilla: Hoort mijn stem, gij vrouwen van Lamech! neemt
40 Gen 6:14 | goferhout; met kameren zult gij deze ark maken; en gij zult
41 Gen 6:14 | zult gij deze ark maken; en gij zult die bepekken van binnen
42 Gen 6:15 | 15 En aldus is het, dat gij haar maken zult: driehonderd
43 Gen 6:16 | 16 Gij zult een venster aan de
44 Gen 6:16 | en de deur der ark zult gij in haar zijde zetten; gij
45 Gen 6:16 | gij in haar zijde zetten; gij zult ze met onderste, tweede
46 Gen 6:18 | Mijn verbond oprichten; en gij zult in de ark gaan, gij,
47 Gen 6:18 | gij zult in de ark gaan, gij, en uw zonen, en uw huisvrouw,
48 Gen 6:19 | 19 En gij zult van al wat leeft, van
49 Gen 6:21 | 21 En gij, neem voor u van alle spijze,
50 Gen 7:1 | zeide de HEERE tot Noach: Ga gij, en uw ganse huis in de
51 Gen 7:2 | 2 Van alle rein vee zult gij tot u nemen zeven en zeven,
52 Gen 8:16 | 16 Ga uit de ark, gij, en uw huisvrouw, en uw
53 Gen 9:4 | dat is zijn bloed, zult gij niet eten. ~
54 Gen 10:19 | Kanaanieten was van Sidon, daar gij gaat naar Gerar tot Gaza
55 Gen 10:19 | Gerar tot Gaza toe; daar gij gaat naar Sodom en Gomorra,
56 Gen 10:30 | was van Mescha af, daar gij gaat naar Sefar, het gebergte
57 Gen 12:1 | had tot Abram gezegd: Ga gij uit uw land, en uit uw maagschap,
58 Gen 12:11 | Zie toch, ik weet, dat gij een vrouw zijt, schoon van
59 Gen 12:13 | 13 Zeg toch: Gij zijt mijn zuster; opdat
60 Gen 12:18 | en zeide: Wat is dit, dat gij mij gedaan hebt? waarom
61 Gen 12:18 | gedaan hebt? waarom hebt gij mij niet te kennen gegeven,
62 Gen 12:19 | 19 Waarom hebt gij gezegd: Zij is mijn zuster;
63 Gen 13:9 | Scheid u toch van mij; zo gij de linkerhand kiest, zo
64 Gen 13:9 | rechterhand gaan; en zo gij de rechterhand, zo zal ik
65 Gen 13:10 | HEEREN, als Egypteland, als gij komt te Zoar. ~
66 Gen 13:14 | zie van de plaats, waar gij zijt noordwaarts en zuidwaarts,
67 Gen 13:15 | 15 Want al dit land, dat gij ziet, zal Ik u geven, en
68 Gen 14:23 | uwe is, iets neme! opdat gij niet zegt: Ik heb Abram
69 Gen 14:26 | Heere, HEERE! wat zult Gij mij geven, daar ik zonder
70 Gen 14:27 | zeide Abram: Zie, mij hebt Gij geen zaad gegeven, en zie,
71 Gen 14:29 | en tel de sterren, indien gij ze tellen kunt; en Hij zeide
72 Gen 14:39 | 15 En gij zult tot uw vaderen gaan
73 Gen 14:39 | vaderen gaan met vrede; gij zult in goeden ouderdom
74 Gen 15:8 | 8 En hij zeide: Hagar, gij, dienstmaagd van Sarai!
75 Gen 15:8 | van Sarai! van waar komt gij, en waar zult gij heengaan?
76 Gen 15:8 | waar komt gij, en waar zult gij heengaan? En zij zeide:
77 Gen 15:11 | HEEREN Engel tot haar: Zie, gij zijt zwanger, en zult een
78 Gen 15:11 | zult een zoon baren, en gij zult zijn naam Ismael noemen,
79 Gen 15:13 | HEEREN, Die tot haar sprak: Gij, God des aanziens! want
80 Gen 16:4 | Mijn verbond is met u; en gij zult tot een vader van menigte
81 Gen 16:9 | Voorts zeide God tot Abraham: Gij nu zult Mijn verbond houden,
82 Gen 16:9 | zult Mijn verbond houden, gij, en uw zaad na u, in hun
83 Gen 16:11 | 11 En gij zult het vlees uwer voorhuid
84 Gen 16:15 | Nog zeide God tot Abraham: Gij zult den naam van uw huisvrouw
85 Gen 16:19 | zal u een zoon baren, en gij zult zijn naam noemen Izak;
86 Gen 17:5 | bete broods langen, dat Gij Uw hart sterkt; daarna zult
87 Gen 17:5 | hart sterkt; daarna zult Gij voortgaan, daarom omdat
88 Gen 17:5 | voortgaan, daarom omdat Gij tot Uw knecht overgekomen
89 Gen 17:5 | En zij zeiden: Doe zo als gij gesproken hebt. ~
90 Gen 17:15 | En Hij zeide: Neen! maar gij hebt gelachen. ~
91 Gen 17:23 | trad toe, en zeide: Zult Gij ook den rechtvaardige met
92 Gen 17:24 | rechtvaardigen in de stad; zult Gij hen ook ombrengen, en de
93 Gen 17:28 | rechtvaardigen vijf ontbreken; zult Gij dan om vijf de ganse stad
94 Gen 18:2 | vernacht, en wast uw voeten; en gij zult vroeg opstaan, en gaan
95 Gen 18:12 | mannen tot Lot: Wien hebt gij hier nog meer? een schoonzoon,
96 Gen 18:12 | dochteren, en allen, die gij hebt in deze stad, breng
97 Gen 18:15 | die voorhanden zijn, opdat gij in de ongerechtigheid dezer
98 Gen 18:17 | het gebergte heen, opdat gij niet omkomt. ~
99 Gen 18:19 | gevonden in Uw ogen, en Gij hebt Uw weldadigheid groot
100 Gen 18:19 | weldadigheid groot gemaakt, die Gij aan mij gedaan hebt, om
101 Gen 18:21 | stad niet omkere waarvan gij gesproken hebt. ~
102 Gen 18:22 | niets kunnen doen, totdat gij daarhenen ingekomen zijt.
103 Gen 19:3 | Hij zeide tot hem: Zie, gij zijt dood om der vrouwe
104 Gen 19:3 | dood om der vrouwe wil, die gij weggenomen hebt; want zij
105 Gen 19:4 | daarom zeide hij: Heere! zult Gij dan ook een rechtvaardig
106 Gen 19:6 | Ik heb ook geweten, dat gij dit in oprechtheid uws harten
107 Gen 19:7 | zal voor u bidden, opdat gij leeft; maar zo gij haar
108 Gen 19:7 | opdat gij leeft; maar zo gij haar niet wedergeeft, weet,
109 Gen 19:7 | niet wedergeeft, weet, dat gij voorzeker sterven zult,
110 Gen 19:7 | voorzeker sterven zult, gij, en al wat uwes is! ~
111 Gen 19:9 | zeide tot hem: Wat hebt gij ons gedaan? en wat heb ik
112 Gen 19:9 | ik tegen u gezondigd, dat gij over mij en over mijn koninkrijk
113 Gen 19:9 | grote zonde gebracht hebt? gij hebt daden met mij gedaan,
114 Gen 19:10 | Abimelech tot Abraham: Wat hebt gij gezien, dat gij deze zaak
115 Gen 19:10 | Wat hebt gij gezien, dat gij deze zaak gedaan hebt? ~
116 Gen 19:13 | zij uw weldadigheid, die gij bij mij doen zult; aan alle
117 Gen 20:22 | God is met u in alles, wat gij doet. ~
118 Gen 20:23 | mij nu hier bij God: Zo gij mij, of mijn zoon, of mijn
119 Gen 20:23 | ik bij u gedaan heb, zult gij doen bij mij, en bij het
120 Gen 20:23 | en bij het land, waarin gij als vreemdeling verkeert. ~
121 Gen 20:26 | gedaan heeft; en ook hebt gij het mij niet aangezegd,
122 Gen 20:29 | deze zeven ooilammeren, die gij bijzonder gesteld hebt? ~
123 Gen 20:30 | 30 En hij zeide: Dat gij de zeven ooilammeren van
124 Gen 21:2 | uw zoon, uw enige, dien gij liefhebt, Izak, en ga heen
125 Gen 21:5 | tot zijn jongeren: Blijft gij hier met den ezel, en ik
126 Gen 21:12 | niets! want nu weet Ik, dat gij God vrezende zijt, en uw
127 Gen 21:16 | spreekt de HEERE; daarom dat gij deze zaak gedaan hebt, en
128 Gen 21:18 | volken der aarde, naardien gij Mijn stem gehoorzaam geweest
129 Gen 22:6 | 6 Hoor ons, mijn heer! gij zijt een vorst Gods in het
130 Gen 22:6 | zijn graf voor u weren, dat gij uw dode niet zoudt begraven. ~
131 Gen 22:13 | zeggende: Trouwens, zijt gij het? lieve, hoor mij; ik
132 Gen 23:3 | en den God der aarde, dat gij voor mijn zoon geen vrouw
133 Gen 23:4 | 4 Maar dat gij naar mijn land, en naar
134 Gen 23:5 | wederbrengen in het land, waar gij uitgetogen zijt? ~
135 Gen 23:6 | zeide tot hem: Wacht u, dat gij mijn zoon niet weder daarheen
136 Gen 23:7 | uw aangezicht zenden, dat gij voor mijn zoon van daar
137 Gen 23:8 | niet volgen wil, zo zult gij rein zijn van dezen mijn
138 Gen 23:14 | drenken; diezelve zij, die Gij Uw knecht Izak toegewezen
139 Gen 23:14 | ik daaraan bekenne, dat Gij weldadigheid bij mijn heer
140 Gen 23:23 | gezegd: Wiens dochter zijt gij? geef het mij toch te kennen;
141 Gen 23:31 | 31 En hij zeide: Kom in, gij, gezegende des HEEREN! waarom
142 Gen 23:31 | des HEEREN! waarom zoudt gij buiten staan? want ik heb
143 Gen 23:37 | mij doen zweren, zeggende: Gij zult voor mijn zoon geen
144 Gen 23:38 | 38 Maar gij zult trekken naar het huis
145 Gen 23:40 | weg voorspoedig maken, dat gij voor mijn zoon een vrouw
146 Gen 23:41 | 41 Dan zult gij van mijn eed rein zijn,
147 Gen 23:41 | mijn eed rein zijn, wanneer gij tot mijn geslacht zult gegaan
148 Gen 23:41 | haar u niet geven, zo zult gij rein zijn van mijn eed. ~
149 Gen 23:42 | van mijn heer Abraham! zo Gij nu mijn weg voorspoedig
150 Gen 23:44 | tot mij zal zeggen: Drink gij ook, en ik zal ook uw kemelen
151 Gen 23:46 | zich neder, en zeide: Drink gij, en ik zal ook uw kemelen
152 Gen 23:47 | zeide: Wiens dochter zijt gij? En zij zeide: De dochter
153 Gen 23:55 | ons blijven; daarna zult gij gaan. ~
154 Gen 23:58 | en zeiden tot haar: Zult gij met deze man trekken? En
155 Gen 23:60 | haar: O, onze zuster! wordt gij tot duizenden millioenen,
156 Gen 23:85 | tegenover Egypte is, daar gij gaat naar Assur; hij heeft
157 Gen 24:9 | is uw huisvrouw! hoe hebt gij dan gezegd: Zij is mijn
158 Gen 24:10 | Abimelech zeide: Wat is dit, dat gij ons gedaan hebt? Lichtelijk
159 Gen 24:10 | huisvrouw gelegen, zodat gij een schuld over ons zoudt
160 Gen 24:16 | Izak: Trek van ons; want gij zijt veel machtiger geworden,
161 Gen 24:27 | zeide tot hen: Waarom zijt gij tot mij gekomen, daar gij
162 Gen 24:27 | gij tot mij gekomen, daar gij mij haat, en hebt mij van
163 Gen 24:29 | 29 Zo gij bij ons kwaad doet, gelijk
164 Gen 24:29 | in vrede laten trekken! Gij zijt nu de gezegende des
165 Gen 25:10 | 10 En gij zult ze tot uw vader brengen,
166 Gen 25:18 | Zie, hier ben ik; wie zijt gij, mijn zoon? ~
167 Gen 25:19 | ik heb gedaan, gelijk als gij tot mij gesproken hadt;
168 Gen 25:20 | zijn zoon: Hoe is dit, dat gij het zo haast gevonden hebt,
169 Gen 25:21 | u betaste, mijn zoon! of gij mijn zoon Ezau zelf zijt,
170 Gen 25:24 | 24 En hij zeide: Zijt gij mijn zoon Ezau zelf? En
171 Gen 25:32 | zeide tot hem: Wie zijt gij? En hij zeide: Ik ben uw
172 Gen 25:33 | heb van alles gegeten, eer gij kwaamt, en heb hem gezegend;
173 Gen 25:36 | Voorts zeide hij: Hebt gij dan geen zegen voor mij
174 Gen 25:38 | zeide tot zijn vader: Hebt gij maar dezen enen zegen, mijn
175 Gen 25:39 | hemels van boven af zult gij gezegend zijn. ~
176 Gen 25:40 | 40 En op uw zwaard zult gij leven, en zult uw broeder
177 Gen 25:40 | het zal geschieden, als gij heersen zult, dan zult gij
178 Gen 25:40 | gij heersen zult, dan zult gij zijn juk van uw hals afrukken. ~
179 Gen 25:43 | stem, en maak u op, vlied gij naar Haran, tot Laban, mijn
180 Gen 25:45 | vergeten hebbe, hetgeen gij hem gedaan hebt; dan zal
181 Gen 26:3 | en vermenigvuldige u, dat gij tot een hoop volken wordt. ~
182 Gen 26:4 | en uw zaad met u, opdat gij erfelijk bezit het land
183 Gen 26:13 | van Izak; dit land, waarop gij ligt te slapen, zal Ik aan
184 Gen 26:14 | als het stof der aarde, en gij zult uitbreken in menigte,
185 Gen 26:15 | behoeden overal, waarheen gij trekken zult, en Ik zal
186 Gen 26:22 | wezen, en van alles, wat Gij mij geven zult, zal ik U
187 Gen 27:4 | broeders! van waar zijt gij? En zij zeiden: Wij zijn
188 Gen 27:5 | hij zeide tot hen: Kent gij Laban, den zoon van Nahor?
189 Gen 27:14 | Laban tot hem: Voorwaar, gij zijt mijn gebeente en mijn
190 Gen 27:15 | zeide Laban tot Jakob: Omdat gij mijn broeder zijt, zoudt
191 Gen 27:15 | mijn broeder zijt, zoudt gij mij derhalve om niet dienen?
192 Gen 27:25 | tot Laban: Wat is dit, dat gij mij gedaan hebt; heb ik
193 Gen 27:25 | gediend om Rachel? waarom hebt gij mij dan bedrogen? ~
194 Gen 27:27 | geven, voor den dienst, dien gij nog andere zeven jaren bij
195 Gen 27:50 | haar: Is het weinig, dat gij mijn man genomen hebt, dat
196 Gen 27:50 | mijn man genomen hebt, dat gij ook mijns zoons Dudaim nemen
197 Gen 27:51 | hem tegemoet, en zeide: Gij zult tot mij inkomen; want
198 Gen 27:61 | heb, dat ik vertrek; want gij weet mijn dienst, die ik
199 Gen 27:64 | Toen zeide hij tot hem: Gij weet, hoe ik u gediend heb,
200 Gen 27:65 | 30 Want het weinige, dat gij voor mij gehad hebt, dat
201 Gen 27:66 | geven? Toen zeide Jakob: Gij zult mij niet met al geven,
202 Gen 27:66 | niet met al geven, indien gij mij deze zaak doen zult;
203 Gen 27:68 | morgen met mij getuigen, als gij komen zult over mijn loon,
204 Gen 28:13 | God van Beth-El, alwaar gij het opgerichte teken gezalfd
205 Gen 28:13 | teken gezalfd hebt, waar gij Mij een gelofte beloofd
206 Gen 28:24 | zeide tot hem: Wacht u, dat gij met Jakob spreekt, noch
207 Gen 28:26 | Laban tot Jakob: Wat hebt gij gedaan, dat gij u aan mijn
208 Gen 28:26 | Wat hebt gij gedaan, dat gij u aan mijn hart ontstolen
209 Gen 28:27 | 27 Waarom zijt gij heimelijk gevloden, en hebt
210 Gen 28:28 | 28 Ook hebt gij mij niet toegelaten mijn
211 Gen 28:28 | dochteren te kussen; nu, gij hebt dwaselijk gehandeld,
212 Gen 28:30 | 30 En nu, gij hebt immers willen vertrekken,
213 Gen 28:30 | willen vertrekken, omdat gij zo zeer begerig waart naar
214 Gen 28:30 | vaders huis; waarom hebt gij mijn goden gestolen? ~
215 Gen 28:31 | vreesde; want ik zeide: Opdat gij niet misschien uw dochteren
216 Gen 28:32 | 32 Bij wien gij uw goden vinden zult, laat
217 Gen 28:32 | hem niet leven! Onderken gij voor onze broederen, wat
218 Gen 28:36 | wat is mijn zonde, dat gij mij zo hittiglijk hebt nagejaagd? ~
219 Gen 28:37 | 37 Als gij al mijn huisraad betast
220 Gen 28:37 | huisraad betast hebt, wat hebt gij gevonden van al het huisraad
221 Gen 28:39 | gebracht; ik heb het geboet; gij hebt het van mijn hand geeist,
222 Gen 28:41 | zes jaren om uw kudde; en gij hebt mijn loon tien malen
223 Gen 28:42 | geweest was, zekerlijk, gij zoudt mij nu ledig weggezonden
224 Gen 28:43 | is mijn kudde, ja, al wat gij ziet, dat is mijn; en wat
225 Gen 28:44 | een verbond maken, ik en gij, dat het tot een getuigenis
226 Gen 28:50 | 50 Zo gij mijn dochteren beledigt,
227 Gen 28:50 | dochteren beledigt, en zo gij vrouwen neemt boven mijn
228 Gen 28:52 | hoop niet komen zal, en dat gij tot mij, voorbij deze hoop
229 Gen 29:4 | gebood hun, zeggende: Zo zult gij zeggen tot mijn heer, tot
230 Gen 29:10 | en dan al deze trouw, die Gij aan Uw knecht gedaan hebt;
231 Gen 29:12 | 12 Gij hebt immers gezegd: Ik zal
232 Gen 29:17 | vragen, zeggende: Wiens zijt gij? en waarheen gaat gij? en
233 Gen 29:17 | zijt gij? en waarheen gaat gij? en wiens zijn deze voor
234 Gen 29:18 | 18 Zo zult gij zeggen: Dat is een geschenk
235 Gen 29:19 | Naar ditzelfde woord zult gij spreken tot Ezau, als gij
236 Gen 29:19 | gij spreken tot Ezau, als gij hem vinden zult. ~
237 Gen 29:20 | 20 En gij zult ook zeggen: Zie, uw
238 Gen 29:26 | niet laten gaan, tenzij dat Gij mij zegent. ~
239 Gen 29:28 | heten, maar Israel; want gij hebt u vorstelijk gedragen
240 Gen 29:29 | zeide: Waarom is het, dat gij naar Mijn naam vraagt? En
241 Gen 30:9 | broeder! het zij het uwe, wat gij hebt! ~
242 Gen 30:10 | Gods aangezicht gezien, en gij welgevallen aan mij genomen
243 Gen 31:11 | vinden in uw ogen; en wat gij tot mij zeggen zult, zal
244 Gen 31:12 | ik zal geven, gelijk als gij tot mij zult zeggen; geef
245 Gen 31:15 | wij u ter wille zijn, zo gij wordt gelijk als wij, dat
246 Gen 31:17 | 17 Maar zo gij naar ons niet zult horen,
247 Gen 31:30 | tot Simeon en tot Levi: Gij hebt mij beroerd, mits mij
248 Gen 32:1 | God, Die u verscheen, toen gij vluchttet voor het aangezicht
249 Gen 32:17 | niet; want deze zoon zult gij ook hebben! ~
250 Gen 34:8 | zijn broeders tot hem: Zult gij dan ganselijk over ons regeren:
251 Gen 34:8 | ganselijk over ons regeren: zult gij dan ganselijk over ons heersen?
252 Gen 34:10 | dit voor een droom, dien gij gedroomd hebt; zullen wij
253 Gen 34:15 | man, zeggende: Wat zoekt gij? ~
254 Gen 35:16 | En zij zeide: Wat zult gij mij geven, dat gij tot mij
255 Gen 35:16 | zult gij mij geven, dat gij tot mij ingaat? ~
256 Gen 35:17 | zenden. En zij zeide: Zo gij pand zult geven, totdat
257 Gen 35:17 | pand zult geven, totdat gij hem zendt. ~
258 Gen 35:23 | deze bok gezonden; maar gij hebt haar niet gevonden. ~
259 Gen 35:29 | en zij zeide: Hoe zijt gij doorgebroken? op u is de
260 Gen 36:9 | onthouden, dan u, daarin dat gij zijn huisvrouw zijt; hoe
261 Gen 36:17 | Hebreeuwse knecht, dien gij ons hebt ingebracht, is
262 Gen 36:36 | uw staat herstellen; en gij zult Farao's beker in zijn
263 Gen 36:36 | naar de vorige wijze, toen gij zijn schenker waart. ~
264 Gen 37:15 | van u horen zeggen, als gij een droom hoort, dat gij
265 Gen 37:15 | gij een droom hoort, dat gij hem uitlegt. ~
266 Gen 37:39 | verstandig en wijs, als gij. ~
267 Gen 37:40 | 40 Gij zult over mijn huis zijn,
268 Gen 37:40 | troon zal ik groter zijn dan gij. ~
269 Gen 38:1 | zijn zonen: Waarom ziet gij op elkander? ~
270 Gen 38:7 | zeide tot hen: Van waar komt gij? En zij zeiden: Uit het
271 Gen 38:9 | had; en hij zeide tot hen: Gij zijt verspieders, gij zijt
272 Gen 38:9 | hen: Gij zijt verspieders, gij zijt gekomen om te bezichtigen,
273 Gen 38:12 | zeide tot hen: Neen, maar gij zijt gekomen, om te bezichtigen,
274 Gen 38:14 | gesproken heb, zeggende: Gij zijt verspieders! ~
275 Gen 38:15 | 15 Hierin zult gij beproefd worden: zo waarlijk
276 Gen 38:15 | als Farao leeft! indien gij van hier zult uitgaan, tenzij
277 Gen 38:16 | als Farao leeft, zo zijt gij verspieders! ~
278 Gen 38:18 | tot hen: Doet dit, zo zult gij leven; ik vrees God. ~
279 Gen 38:19 | 19 Zo gij vroom zijt, zo zij een uwer
280 Gen 38:19 | huis uwer bewaring; en gaat gij heen, brengt het koren voor
281 Gen 38:20 | woorden waargemaakt worden; en gij zult niet sterven. En zij
282 Gen 38:22 | aan dezen jongeling! maar gij hoordet niet; en ook zijn
283 Gen 38:34 | mij; zo zal ik weten, dat gij geen verspieders zijt, maar
284 Gen 38:34 | verspieders zijt, maar dat gij vroom zijt; uw broeder zal
285 Gen 38:34 | zal ik u wedergeven, en gij zult in dit land handelen. ~
286 Gen 38:36 | Jakob, hun vader, tot hen: Gij berooft mij van kinderen!
287 Gen 38:36 | Simeon is er niet; nu zult gij Benjamin wegnemen! al deze
288 Gen 38:38 | ontmoette op den weg, dien gij zult gaan, zo zoudt gij
289 Gen 38:38 | gij zult gaan, zo zoudt gij mijn grauwe haren met droefenis
290 Gen 39:3 | hoogste betuigd, zeggende: Gij zult mijn aangezicht niet
291 Gen 39:4 | 4 Indien gij onzen broeder met ons zendt,
292 Gen 39:5 | 5 Maar indien gij hem niet zendt, wij zullen
293 Gen 39:5 | man heeft tot ons gezegd: Gij zult mijn aangezicht niet
294 Gen 39:6 | Israel zeide: Waarom hebt gij zo kwalijk aan mij gedaan,
295 Gen 39:6 | kwalijk aan mij gedaan, dat gij dien man te kennen gaaft,
296 Gen 39:6 | man te kennen gaaft, of gij nog een broeder hadt? ~
297 Gen 39:7 | Leeft uw vader nog; hebt gij nog een broeder? Zo gaven
298 Gen 39:8 | sterven, noch wij, noch gij, noch onze kinderkens. ~
299 Gen 39:9 | zijn; van mijn hand zult gij hem eisen; indien ik hem
300 Gen 39:27 | vader, den oude, waarvan gij zeidet? Leeft hij nog? ~
301 Gen 39:29 | kleinste broeder, waarvan gij tot mij zeidet? Daarna zeide
302 Gen 40:2 | den zilveren beker, zult gij leggen in den mond van den
303 Gen 40:4 | mannen achterna; en als gij hen zult achterhaald hebben,
304 Gen 40:4 | achterhaald hebben, zo zult gij tot hen zeggen: Waarom hebt
305 Gen 40:4 | hen zeggen: Waarom hebt gij kwaad voor goed vergolden? ~
306 Gen 40:5 | zekerlijk waarnemen zal? Gij hebt kwalijk gedaan, wat
307 Gen 40:5 | hebt kwalijk gedaan, wat gij gedaan hebt. ~
308 Gen 40:15 | hen: Wat daad is dit, die gij gedaan hebt? Weet gij niet,
309 Gen 40:15 | die gij gedaan hebt? Weet gij niet, dat zulk een man als
310 Gen 40:18 | knecht niet ontsteken; want gij zijt even gelijk Farao! ~
311 Gen 40:21 | 21 Toen zeidet gij tot uw knechten: Brengt
312 Gen 40:23 | 23 Toen zeidet gij tot uw knechten: Indien
313 Gen 40:23 | met u niet afkomt, zo zult gij mijn aangezicht niet meer
314 Gen 40:29 | 29 Indien gij nu deze ook van mijn aangezicht
315 Gen 40:29 | verderf ontmoette, zo zoudt gij mijn grauwe haren met jammer
316 Gen 41:4 | Jozef, uw broeder, dien gij naar Egypte verkocht hebt. ~
317 Gen 41:5 | ontsteke niet in uw ogen, omdat gij mij hierheen verkocht hebt;
318 Gen 41:8 | 8 Nu dan, gij hebt mij herwaarts niet
319 Gen 41:10 | 10 En gij zult in het land Gosen wonen,
320 Gen 41:10 | wonen, en nabij mij wezen, gij en uw zonen, en de zonen
321 Gen 41:10 | en uw runderen, en al wat gij hebt. ~
322 Gen 41:11 | des hongers zijn, opdat gij niet verarmt, gij en uw
323 Gen 41:11 | opdat gij niet verarmt, gij en uw huis, en alles wat
324 Gen 41:11 | en uw huis, en alles wat gij hebt! ~
325 Gen 41:13 | in Egypte, en alles wat gij gezien hebt; en haast u,
326 Gen 41:18 | van Egypteland geven, en gij zult het vette dezes lands
327 Gen 41:19 | 19 Gij zijt toch gelast: doet dit,
328 Gen 42:30 | aangezicht gezien heb, dat gij nog leeft! ~
329 Gen 42:34 | 34 Zo zult gij zeggen: Uw knechten zijn
330 Gen 42:34 | wij als onze vaders; opdat gij in het land Gosen moogt
331 Gen 43:6 | land Gosen wonen, en zo gij weet, dat er onder hen kloeke
332 Gen 43:23 | daar is zaad voor u, opdat gij het land bezaait.
333 Gen 43:24 | zal het geschieden, dat gij aan Farao het vijfde deel
334 Gen 43:25 | 25 En zij zeiden: Gij hebt ons leven behouden;
335 Gen 43:30 | vaderen ligge; hierom zult gij mij uit Egypte voeren, en
336 Gen 44:6 | 6 Maar uw geslacht, dat gij na hen zult gewinnen, zullen
337 Gen 45:2 | 2 Komt samen en hoort, gij, zonen van Jakob! en hoort
338 Gen 45:3 | 3 Ruben! gij zijt mijn eerstgeborene,
339 Gen 45:4 | afloop als der wateren, gij zult de voortreffelijkste
340 Gen 45:4 | voortreffelijkste niet zijn! want gij hebt uws vaders leger beklommen;
341 Gen 45:4 | leger beklommen; toen hebt gij het geschonden; hij heeft
342 Gen 45:8 | 8 Juda! gij zijt het, u zullen uw broeders
343 Gen 45:9 | Juda is een leeuwenwelp! gij zijt van de roof opgeklommen,
344 Gen 46:5 | gegraven heb, daar zult gij mij begraven! Nu dan, laat
345 Gen 46:17 | 17 Zo zult gij tot Jozef zeggen: Ei, vergeef
346 Gen 46:20 | 20 Gijlieden wel, gij hebt kwaad tegen mij gedacht;
347 Gen 46:25 | gewisselijk bezoeken, zo zult gij mijn beenderen van hier
348 Exo 1:16 | 16 En zeide: Wanneer gij de Hebreinnen in het baren
349 Exo 1:18 | zeide tot haar: Waarom hebt gij deze zaak gedaan, dat gij
350 Exo 1:18 | gij deze zaak gedaan, dat gij de knechtjes in het leven
351 Exo 1:22 | die geboren worden, zult gij in de rivier werpen, maar
352 Exo 2:13 | ongerechte: Waarom slaat gij uw naaste? ~
353 Exo 2:14 | rechter over ons gezet? Zegt gij dit, om mij te doden, gelijk
354 Exo 2:14 | om mij te doden, gelijk gij den Egyptenaar gedood hebt?
355 Exo 2:18 | zo sprak hij: Waarom zijt gij heden zo haast wedergekomen? ~
356 Exo 2:20 | is hij toch, waarom liet gij den man nu gaan? roept hem,
357 Exo 3:5 | want de plaats, waarop gij staat, is heilig land. ~
358 Exo 3:10 | tot Farao zenden, opdat gij Mijn volk (de kinderen Israels)
359 Exo 3:12 | u gezonden heb: wanneer gij dit volk uit Egypte geleid
360 Exo 3:14 | Ook zeide Hij: Alzo zult gij tot de kinderen Israels
361 Exo 3:15 | verder tot Mozes: Aldus zult gij tot de kinderen Israels
362 Exo 3:18 | zullen uw stem horen; en gij zult gaan, gij en de oudsten
363 Exo 3:18 | horen; en gij zult gaan, gij en de oudsten van Israel,
364 Exo 3:21 | gijlieden uitgaan zult, zo zult gij niet ledig uitgaan. ~
365 Exo 3:22 | uw dochteren leggen, en gij zult Egypte beroven. ~ ~
366 Exo 4:9 | zo zullen de wateren, die gij uit de rivier zult nemen,
367 Exo 4:10 | noch van toen af, toen Gij tot Uw knecht gesproken
368 Exo 4:12 | zijn, en zal u leren, wat gij spreken zult. ~
369 Exo 4:13 | door de hand desgenen, dien Gij zoudt zenden. ~
370 Exo 4:15 | 15 Gij dan zult tot hem spreken,
371 Exo 4:15 | Ik zal ulieden leren, wat gij doen zult. ~
372 Exo 4:16 | tot een mond zal zijn, en gij zult hem tot een god zijn. ~
373 Exo 4:17 | staf in uw hand, waarmede gij die tekenen doen zult. ~
374 Exo 4:21 | zeide tot Mozes: Terwijl gij heentrekt, om weder in Egypte
375 Exo 4:21 | Egypte te keren, zie toe, dat gij al de wonderen doet voor
376 Exo 4:22 | 22 Dan zult gij tot Farao zeggen: Alzo zegt
377 Exo 4:23 | dat hij Mij diene! maar gij hebt geweigerd hem te laten
378 Exo 4:25 | voeten, en zeide: Voorwaar, gij zijt mij een bloedbruidegom! ~
379 Exo 5:4 | koning van Egypte tot hen: Gij, Mozes en Aaron! waarom
380 Exo 5:4 | Mozes en Aaron! waarom trekt gij het volk af van hun werken?
381 Exo 5:7 | 7 Gij zult voortaan aan deze lieden
382 Exo 5:8 | eergisteren gemaakt hebben, zult gij hun opleggen; gij zult daarvan
383 Exo 5:8 | zult gij hun opleggen; gij zult daarvan niet verminderen;
384 Exo 5:11 | 11 Gaat gij zelve heen, haalt u stro,
385 Exo 5:11 | heen, haalt u stro, waar gij het vindt; doch van uw dienst
386 Exo 5:15 | Farao, zeggende: Waarom doet gij uw knechten alzo? ~
387 Exo 5:17 | Gijlieden gaat ledig, ledig gaat gij; daarom zegt gij: Laat ons
388 Exo 5:17 | ledig gaat gij; daarom zegt gij: Laat ons gaan, laat ons
389 Exo 5:18 | gegeven worden; evenwel zult gij het getal der tichelstenen
390 Exo 5:19 | stond, dewijl men zeide: Gij zult niet minderen van uw
391 Exo 5:21 | en richte het, dewijl dat gij onzen reuk hebt stinkende
392 Exo 5:22 | zeide: Heere! waarom hebt Gij dit volk kwaad gedaan, waarom
393 Exo 5:22 | kwaad gedaan, waarom hebt Gij mij nu gezonden? ~
394 Exo 5:23 | dit volk kwaad gedaan; en Gij hebt Uw volk geenszins verlost. ~
395 Exo 5:24 | HEERE tot Mozes: Nu zult gij zien, wat Ik aan Farao doen
396 Exo 7:2 | 2 Gij zult spreken alles, wat
397 Exo 7:9 | wonderteken voor ulieden; zo zult gij tot Aaron zeggen: Neem uw
398 Exo 7:15 | veranderd geweest, zult gij in uw hand nemen. ~
399 Exo 7:16 | 16 En gij zult tot hem zeggen: de
400 Exo 7:16 | in de woestijn; doch zie, gij hebt tot nu toe niet gehoord. ~
401 Exo 7:17 | zegt de HEERE: Daaraan zult gij weten, dat Ik de HEERE ben;
402 Exo 8:2 | 2 En indien gij het weigert te laten trekken,
403 Exo 8:10 | zij naar uw woord, opdat gij weet, dat er niemand is,
404 Exo 8:21 | 21 Want zo gij Mijn volk niet laat trekken,
405 Exo 8:22 | van ongedierte zij, opdat gij weet, dat Ik, de HEERE,
406 Exo 9:2 | 2 Want zo gij hen weigert te laten trekken,
407 Exo 9:2 | weigert te laten trekken, en gij hen nog met geweld ophoudt, ~
408 Exo 9:14 | en over uw volk, opdat gij weet, dat er niemand is
409 Exo 9:15 | pestilentie zou slaan, en dat gij van de aarde zoudt verdelgd
410 Exo 9:17 | 17 Verheft gij uzelven nog tegen Mijn volk,
411 Exo 9:17 | nog tegen Mijn volk, dat gij het niet wilt laten trekken? ~
412 Exo 9:19 | vergader uw vee, en alles wat gij op het veld hebt; alle mens
413 Exo 9:28 | ulieden trekken laten, en gij zult niet langer blijven. ~
414 Exo 9:29 | zal niet meer zijn; opdat gij weet, dat de aarde des HEEREN
415 Exo 10:2 | 2 En opdat gij voor de oren uwer kinderen
416 Exo 10:3 | Hebreen: Hoe lang weigert gij u voor Mijn aangezicht te
417 Exo 10:4 | 4 Want indien gij weigert Mijn volk te laten
418 Exo 10:7 | HEERE hun God dienen! weet gij nog niet, dat Egypte verloren
419 Exo 10:11 | 11 Niet alzo gij, mannen, gaat nu heen, en
420 Exo 10:25 | Doch Mozes zeide: Ook zult gij slachtofferen en brandofferen
421 Exo 10:28 | Ga van mij! wacht u, dat gij niet meer mijn aangezicht
422 Exo 10:28 | ziet; want op welken dag gij mijn aangezicht zult zien,
423 Exo 10:28 | aangezicht zult zien, zult gij sterven! ~
424 Exo 10:29 | 29 Mozes nu zeide: Gij hebt recht gesproken; ik
425 Exo 11:8 | neigen, zeggende: Trek uit, gij en al het volk, dat uw voetstappen
426 Exo 12:4 | iegelijk naar dat hij eten kan; gij zult rekening maken naar
427 Exo 12:5 | 5 Gij zult een volkomen lam hebben,
428 Exo 12:5 | van de geitenbokken zult gij het nemen. ~
429 Exo 12:6 | 6 En gij zult het in bewaring hebben
430 Exo 12:9 | 9 Gij zult daarvan niet rauw eten,
431 Exo 12:10 | 10 Gij zult daarvan ook niet laten
432 Exo 12:10 | overblijft tot den morgen, zult gij met vuur verbranden. ~
433 Exo 12:11 | 11 Aldus nu zult gij het eten: uw lenden zullen
434 Exo 12:11 | en uw staf in uw hand; en gij zult het met haast eten;
435 Exo 12:13 | zijn aan de huizen, waarin gij zijt; wanneer Ik het bloed
436 Exo 12:14 | wezen ter gedachtenis, en gij zult hem den HEERE tot een
437 Exo 12:14 | HEERE tot een feest vieren; gij zult hem vieren onder uw
438 Exo 12:15 | aan den eersten dag zult gij het zuurdeeg wegdoen uit
439 Exo 12:16 | verzameling zijn; ook zult gij een heilige verzameling
440 Exo 12:17 | zal hebben; daarom zult gij dezen dag houden, onder
441 Exo 12:18 | maand, in den avond, zult gij ongezuurde broden eten,
442 Exo 12:20 | 20 Gij zult niets eten, dat gedesemd
443 Exo 12:20 | in al uw woningen zult gij ongezuurde broden eten. ~
444 Exo 12:25 | het zal geschieden, als gij in dat land komt, dat u
445 Exo 12:25 | gesproken heeft, zo zult gij dezen dienst onderhouden. ~
446 Exo 12:26 | zullen zeggen: Wat hebt gij daar voor een dienst? ~
447 Exo 12:27 | 27 Zo zult gij zeggen: Dit is den HEERE
448 Exo 12:44 | voor geld gekocht is, nadat gij hem zult besneden hebben,
449 Exo 12:46 | zal het gegeten worden; gij zult van het vlees niet
450 Exo 12:46 | uit het huis dragen, en gij zult geen been daaraan breken. ~
451 Exo 13:5 | van melk en honig; zo zult gij dezen dienst houden in deze
452 Exo 13:6 | 6 Zeven dagen zult gij ongezuurde broden eten,
453 Exo 13:8 | 8 En gij zult uw zoon te kennen geven
454 Exo 13:12 | 12 Zo zult gij tot den HEERE doen overgaan
455 Exo 13:12 | vrucht der beesten, die gij hebben zult; de mannetjes
456 Exo 13:13 | baarmoeder der ezelin opent, zult gij lossen met een lam; wanneer
457 Exo 13:13 | lossen met een lam; wanneer gij het nu niet lost, zo zult
458 Exo 13:13 | het nu niet lost, zo zult gij het den nek breken; maar
459 Exo 13:13 | mensen onder uw zonen zult gij lossen. ~
460 Exo 13:14 | zeggende: Wat is dat? zo zult gij tot hem zeggen: De HEERE
461 Exo 14:2 | Baal-Zefon; daar tegenover zult gij u legeren aan de zee. ~
462 Exo 14:11 | zij zeiden tot Mozes: Hebt gij ons daarom, omdat er in
463 Exo 14:11 | sterven zouden? Waarom hebt gij ons dat gedaan, dat gij
464 Exo 14:11 | gij ons dat gedaan, dat gij ons uit Egypte gevoerd hebt? ~
465 Exo 14:13 | want de Egyptenaars, die gij heden gezien hebt, zult
466 Exo 14:13 | heden gezien hebt, zult gij niet weder zien in eeuwigheid.
467 Exo 14:14 | voor ulieden strijden, en gij zult stil zijn. ~
468 Exo 14:15 | HEERE tot Mozes: Wat roept gij tot Mij? Zeg den kinderen
469 Exo 14:16 | 16 En gij, hef uw staf op, en strek
470 Exo 15:7 | door Uw grote hoogheid hebt Gij, die tegen U opstonden,
471 Exo 15:7 | U opstonden, omgeworpen; Gij hebt Uw brandenden toorn
472 Exo 15:10 | 10 Gij hebt met Uw wind geblazen;
473 Exo 15:11 | 11 O HEERE! wie is als Gij onder de goden? wie is als
474 Exo 15:11 | onder de goden? wie is als Gij, verheerlijkt in heiligheid,
475 Exo 15:12 | 12 Gij hebt Uw rechterhand uitgestrekt,
476 Exo 15:13 | 13 Gij leiddet door Uw weldadigheid
477 Exo 15:13 | weldadigheid dit volk, dat Gij verlost hebt; Gij voert
478 Exo 15:13 | volk, dat Gij verlost hebt; Gij voert hen zachtkens door
479 Exo 15:16 | volk henen doorkome, dat Gij verworven hebt. ~
480 Exo 15:17 | 17 Die zult Gij inbrengen, en planten hen
481 Exo 15:17 | erfenis, ter plaatse, welke Gij, o HEERE! gemaakt hebt tot
482 Exo 15:26 | 26 En zeide: Is het, dat gij met ernst naar de stem des
483 Exo 16:6 | Aan den avond, dan zult gij weten, dat u de HEERE uit
484 Exo 16:7 | 7 En morgen, dan zult gij des HEEREN heerlijkheid
485 Exo 16:7 | want wat zijn wij, dat gij tegen ons murmureert? ~
486 Exo 16:8 | murmureringen gehoord heeft, die gij tegen Hem murmureert; want
487 Exo 16:12 | Tussen twee avonden zult gij vlees eten, en aan den morgen
488 Exo 16:12 | en aan den morgen zult gij met brood verzadigd worden;
489 Exo 16:12 | brood verzadigd worden; en gij zult weten, dat Ik de HEERE
490 Exo 16:23 | heilige sabbat des HEEREN! wat gij bakken zoudt, bakt dat,
491 Exo 16:23 | bakt dat, en ziedt, wat gij zieden zoudt; en al wat
492 Exo 16:25 | heden de sabbat des HEEREN; gij zult het heden op het veld
493 Exo 16:26 | 26 Zes dagen zult gij het verzamelen; doch op
494 Exo 17:2 | zeide tot hen: Wat twist gij met mij? Waarom verzoekt
495 Exo 17:2 | met mij? Waarom verzoekt gij den HEERE? ~
496 Exo 17:3 | het zeide: Waartoe hebt gij ons nu uit Egypte doen optrekken,
497 Exo 17:3 | Egypte doen optrekken, opdat gij mij, en mijn kinderen, en
498 Exo 17:5 | staf in uw hand, waarmede gij de rivier sloegt, en ga
499 Exo 17:6 | rotssteen in Horeb staan; en gij zult op den rotssteen slaan,
500 Exo 18:14 | hij: Wat ding is dit, dat gij het volk doet? Waarom zit
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-8706 |