Book Chapter: Verse
1 Gen 23:41 | 41 Dan zult gij van mijn eed
2 Gen 25:41 | 41 En Ezau haatte Jakob om
3 Gen 27:76 | 41 En het geschiedde, telkens
4 Gen 28:41 | 41 Ik ben nu twintig jaren
5 Gen 33:41 | 41 De vorst Aholibama, de vorst
6 Gen 37 | 41 ~
7 Gen 37:41 | 41 Voorts sprak Farao tot Jozef:
8 Exo 12:41 | 41 En het geschiedde ten einde
9 Exo 28:41 | 41 En gij zult die uw broeder
10 Exo 29:41 | 41 Het andere lam nu zult gij
11 Exo 39:41 | 41 De ambtsklederen, om in
12 Lev 11:41 | 41 Voorts alle kruipend gedierte,
13 Lev 13:41 | 41 En zo van de zijde zijns
14 Lev 14:41 | 41 En dat huis zal hij rondom
15 Lev 22:72 | 41 En gij zult dat feest den
16 Lev 24:41 | 41 Dan zal hij van u uitgaan,
17 Lev 25:41 | 41 Dat Ik ook met hen in tegenheid
18 Num 1:41 | 41 Waren hun getelden van den
19 Num 3:41 | 41 En gij zult voor Mij de
20 Num 4:41 | 41 Dezen zijn de getelden van
21 Num 7:41 | 41 En ten dankoffer: twee runderen,
22 Num 14:41 | 41 Maar Mozes zeide: Waarom
23 Num 15:41 | 41 Ik ben de HEERE, uw God,
24 Num 16:41 | 41 Maar des anderen daags murmureerde
25 Num 22:41 | 41 En het geschiedde des morgens,
26 Num 26:41 | 41 Dat zijn de zonen van Benjamin,
27 Num 31:41 | 41 En Mozes gaf Eleazar, den
28 Num 31:94 | 41 Jair nu, de zoon van Manasse,
29 Num 32:41 | 41 En zij verreisden van den
30 Deu 1:41 | 41 Toen antwoorddet gij, en
31 Deu 4:41 | 41 Toen scheidde Mozes drie
32 Deu 28:41 | 41 Zonen en dochteren zult
33 Deu 32:41 | 41 Indien Ik Mijn glinsterend
34 Joz 10:41 | 41 En Jozua sloeg hen van Kades-Barnea
35 Joz 15:41 | 41 En Gederoth, Beth-Dagon,
36 Joz 19:41 | 41 En de landpale van hun erfdeel
37 Joz 22:14 | 41 Al de steden der Levieten,
38 Ric 8:41 | 41 Abimelech nu bleef te Aruma;
39 Ric 19:41 | 41 En de mannen van Israel
40 1Sa 14:41 | 41 Saul nu sprak tot den HEERE,
41 1Sa 17:41 | 41 De Filistijn ging ook heen,
42 1Sa 20:41 | 41 Als de jongen heenging,
43 1Sa 25:41 | 41 Toen stond zij op, en neigde
44 2Sa 19:41 | 41 En ziet, alle mannen van
45 2Sa 22:41 | 41 En Gij gaaft mij den nek
46 1Kon 1:41| 41 En Adonia hoorde het, en
47 1Kon 2:41| 41 En het werd Salomo aangezegd,
48 1Kon 7:41| 41 Te weten de twee pilaren,
49 1Kon 8:41| 41 Zelfs ook aangaande den
50 1Kon 11:41| 41 Het overige nu der geschiedenissen
51 1Kon 18:41| 41 Daarna zeide Elia tot Achab:
52 1Kon 20:41| 41 Toen haastte hij zich, en
53 1Kon 22:41| 41 Josafat nu, de zoon van
54 2Kon 4:41| 41 Maar hij zeide: Brengt dan
55 2Kon 19:41| 41 Maar deze volken vreesden
56 1Kro 1:41| 41 De kinderen van Ana waren
57 1Kro 2:41| 41 En Sallum gewon Jekamja,
58 1Kro 4:41| 41 Dezen nu, die met namen
59 1Kro 6:41| 41 Den zoon van Ethni, den
60 1Kro 9:41| 41 De kinderen van Micha nu
61 1Kro 11:41| 41 Uria, de Hethiet; Zabad,
62 1Kro 16:41| 41 En met hen Heman en Jeduthun,
63 2Kro 7:41| 41 En nu, HEERE God, maak U
64 Ezra 2:41| 41 De zangers. De kinderen
65 Ezra 10:41| 41 Azareel, Selemja, Semarja, ~
66 Neh 7:41 | 41 De kinderen van Pashur,
67 Neh 12:41 | 41 En de priesters, Eljakim,
68 Job 40 | 41 ~
69 Psa 18:41 | 41 En Gij gaaft mij den nek
70 Psa 42 | 41 ~
71 Psa 78:41 | 41 Want zij kwamen alweder,
72 Psa 89:41 | 41 Gij hebt al zijn muren doorgebroken;
73 Psa 105:41 | 41 Hij opende een steenrots,
74 Psa 106:41 | 41 En Hij gaf hen in de hand
75 Psa 107:41 | 41 Maar Hij brengt den nooddruftige
76 Psa 119:41 | 41 Vau. En dat mij Uw goedertierenheden
77 Jes 41 | 41 ~
78 Jer 32:41 | 41 En Ik zal Mij over
79 Jer 41 | 41 ~
80 Jer 48:41 | 41 Elk een der steden
81 Jer 50:41 | 41 Ziet, daar komt een
82 Jer 51:41 | 41 Hoe is Sesach zo veroverd,
83 Klaa 1:85| 41 Nun. Laat ons onze
84 Eze 16:41 | 41 Zij zullen ook uw huizen
85 Eze 20:41 | 41 Ik zal een welgevallen
86 Eze 23:41 | 41 En gij zat op een heerlijk
87 Eze 40:41 | 41 Vier tafelen van deze,
88 Eze 41 | 41 ~
89 Dan 2:41 | 41 En dat gij gezien hebt
90 Dan 11:41 | 41 En hij zal komen in
91 Matt 5:41| 41 En zo wie u zal dwingen
92 Matt 10:41| 41 Die een profeet ontvangt
93 Matt 12:41| 41 De mannen van Nineve zullen
94 Matt 13:41| 41 De Zoon des mensen zal Zijn
95 Matt 21:41| 41 Zij zeiden tot hem: Hij
96 Matt 22:41| 41 Als nu de Farizeen samenvergaderd
97 Matt 24:41| 41 Er zullen twee vrouwen malen
98 Matt 25:41| 41 Dan zal Hij zeggen ook tot
99 Matt 26:41| 41 Waakt en bidt, opdat gij
100 Matt 27:41| 41 En desgelijks ook de overpriesters
101 Mark 1:41| 41 En Jezus, met barmhartigheid
102 Mark 4:41| 41 En zij vreesden met grote
103 Mark 5:41| 41 En Hij vatte de hand des
104 Mark 6:41| 41 En als Hij de vijf broden
105 Mark 9:41| 41 Want zo wie ulieden een
106 Mark 10:41| 41 En als de andere tien dit
107 Mark 12:41| 41 En Jezus, gezeten zijnde
108 Mark 14:41| 41 En Hij kwam ten derden male,
109 Mark 15:41| 41 Welke ook, toen Hij in Galilea
110 Luk 1:41 | 41 En het geschiedde, als Elizabet
111 Luk 2:41 | 41 En Zijn ouders reisden alle
112 Luk 4:41 | 41 En er voeren ook duivelen
113 Luk 6:41 | 41 En wat ziet gij den splinter,
114 Luk 7:41 | 41 Jezus zeide: Een zeker schuldheer
115 Luk 8:41 | 41 En ziet, er kwam een man,
116 Luk 9:41 | 41 En Jezus, antwoordende,
117 Luk 10:41 | 41 En Jezus, antwoordende,
118 Luk 11:41 | 41 Doch geeft tot aalmoes,
119 Luk 12:41 | 41 En Petrus zeide tot Hem:
120 Luk 18:41 | 41 Zeggende: Wat wilt gij,
121 Luk 19:41 | 41 En als Hij nabij kwam, en
122 Luk 20:41 | 41 En Hij zeide tot hen: Hoe
123 Luk 22:41 | 41 En Hij scheidde Zich van
124 Luk 23:41 | 41 En wij toch rechtvaardiglijk;
125 Luk 24:41 | 41 En toen zij het van blijdschap
126 Joha 1:41| 41 Andreas, de broeder van
127 Joha 4:41| 41 En er geloofden er veel
128 Joha 5:41| 41 Ik neem geen eer van mensen; ~
129 Joha 6:41| 41 De Joden dan murmureerden
130 Joha 7:41| 41 Anderen zeiden: Deze is
131 Joha 8:41| 41 Gij doet de werken uws vaders.
132 Joha 9:41| 41 Jezus zeide tot hen: Indien
133 Joha 10:41| 41 En velen kwamen tot Hem,
134 Joha 11:41| 41 Zij namen dan den steen
135 Joha 12:41| 41 Dit zeide Jesaja, toen hij
136 Joha 19:41| 41 En er was in de plaats,
137 Hand 2:41| 41 Die dan zijn woord gaarne
138 Hand 5:41| 41 Niet al den volke, maar
139 Hand 7:41| 41 Ziet, gij verachters, en
140 Hand 9:41| 41 En hij doorreisde Syrie
141 Hand 21:41| 41 Maar vervallende op een
142 1Kor 15:41| 41 Een andere is de heerlijkheid
|