Book Chapter: Verse
1 1Sa 1:20 | en zij noemde zijn naam Samuel: Want, zeide zij, ik heb
2 1Sa 2:18 | 18 Doch Samuel diende voor het aangezicht
3 1Sa 2:21 | dochters; en de jongeling Samuel werd groot bij den HEERE. ~
4 1Sa 2:26 | 26 En de jongeling Samuel nam toe, en werd groot en
5 1Sa 3:1 | 1 En de jongeling Samuel diende den HEERE voor het
6 1Sa 3:3 | 3 En Samuel zich ook nedergelegd had,
7 1Sa 3:4 | 4 Dat de HEERE Samuel riep; en hij zeide: Zie,
8 1Sa 3:6 | 6 Toen riep de HEERE Samuel wederom; en Samuel stond
9 1Sa 3:6 | HEERE Samuel wederom; en Samuel stond op; en ging tot Eli,
10 1Sa 3:7 | 7 Doch Samuel kende de HEERE nog niet;
11 1Sa 3:8 | 8 Toen riep de HEERE Samuel wederom, ten derde maal;
12 1Sa 3:9 | 9 Daarom zeide Eli tot Samuel: Ga heen, leg u neder, en
13 1Sa 3:9 | knecht hoort. Toen ging Samuel heen en legde zich aan zijn
14 1Sa 3:10 | gelijk de andere malen: Samuel, Samuel! En Samuel zeide:
15 1Sa 3:10 | de andere malen: Samuel, Samuel! En Samuel zeide: Spreek,
16 1Sa 3:10 | malen: Samuel, Samuel! En Samuel zeide: Spreek, want Uw knecht
17 1Sa 3:11 | 11 En de HEERE zeide tot Samuel: Zie, Ik doe een ding in
18 1Sa 3:15 | 15 Samuel nu lag tot aan den morgen;
19 1Sa 3:15 | huis des HEEREN open; doch Samuel vreesde dit gezicht aan
20 1Sa 3:16 | 16 Toen riep Eli Samuel, en zeide: Mijn zoon Samuel!
21 1Sa 3:16 | Samuel, en zeide: Mijn zoon Samuel! Hij dan zeide: Zie, hier
22 1Sa 3:18 | 18 Toen gaf hem Samuel te kennen al die woorden,
23 1Sa 3:19 | 19 Samuel nu werd groot; en de HEERE
24 1Sa 3:20 | Ber-seba toe, bekende, dat Samuel bevestigd was tot een profeet
25 1Sa 3:21 | HEERE openbaarde Zich aan Samuel te Silo, door het woord
26 1Sa 4:1 | 1 En het woord van Samuel geschiedde aan gans Israel.
27 1Sa 7:3 | 3 Toen sprak Samuel tot het ganse huis van Israel,
28 1Sa 7:5 | 5 Verder zeide Samuel: Vergadert het ganse Israel
29 1Sa 7:6 | gezondigd. Alzo richtte Samuel de kinderen Israels te Mizpa. ~
30 1Sa 7:8 | kinderen Israels zeiden tot Samuel: Zwijg niet van onzentwege,
31 1Sa 7:9 | 9 Toen nam Samuel een melklam, en hij offerde
32 1Sa 7:9 | HEERE ten brandoffer; en Samuel riep tot den HEERE voor
33 1Sa 7:10 | En het geschiedde, toen Samuel dat brandoffer offerde,
34 1Sa 7:12 | 12 Samuel nu nam een steen, en stelde
35 1Sa 7:13 | Filistijnen al de dagen van Samuel. ~
36 1Sa 7:15 | 15 Samuel nu richtte Israel al de
37 1Sa 8:1 | Het geschiedde nu, toen Samuel oud geworden was, zo stelde
38 1Sa 8:4 | Israel, en zij kwamen tot Samuel te Rama; ~
39 1Sa 8:6 | was kwaad in de ogen van Samuel, als zij zeiden: Geef ons
40 1Sa 8:6 | koning, om ons te richten. En Samuel bad den HEERE aan. ~
41 1Sa 8:7 | Doch de HEERE zeide tot Samuel: Hoor naar de stem des volks
42 1Sa 8:10 | 10 Samuel nu zeide al de woorden des
43 1Sa 8:21 | 21 Als Samuel al de woorden des volks
44 1Sa 8:22 | 22 De HEERE nu zeide tot Samuel: Hoor naar hun stem, en
45 1Sa 8:22 | hun een koning. Toen zeide Samuel tot de mannen van Israel:
46 1Sa 9:14 | stad kwamen, ziet, zo ging Samuel uit hun tegemoet, om op
47 1Sa 9:17 | 17 Toen Samuel Saul aanzag, zo antwoordde
48 1Sa 9:18 | 18 En Saul naderde tot Samuel in het midden der poort,
49 1Sa 9:19 | 19 En Samuel antwoordde Saul en zeide:
50 1Sa 9:22 | 22 Samuel dan nam Saul en zijn jongen,
51 1Sa 9:23 | 23 Toen zeide Samuel tot den kok: Lang dat stuk,
52 1Sa 9:24 | genodigd. Alzo at Saul met Samuel op dien dag. ~
53 1Sa 9:26 | opgang des dageraads, zo riep Samuel Saul op het dak, zeggende:
54 1Sa 9:26 | beiden gingen uit, hij en Samuel, naar buiten. ~
55 1Sa 9:27 | einde der stad, zo zeide Samuel tot Saul: Zeg den jongen,
56 1Sa 10:1 | 1 Toen nam Samuel een oliekruik, en goot ze
57 1Sa 10:9 | schouder keerde, om van Samuel te gaan, veranderde God
58 1Sa 10:14 | waren, zo kwamen wij tot Samuel. ~
59 1Sa 10:15 | toch te kennen, wat heeft Samuel ulieden gezegd? ~
60 1Sa 10:16 | des koninkrijks, waarvan Samuel gezegd had, gaf hij hem
61 1Sa 10:17 | 17 Doch Samuel riep het volk te zamen tot
62 1Sa 10:20 | 20 Toen nu Samuel al de stammen van Israel
63 1Sa 10:24 | 24 Toen zeide Samuel tot het ganse volk: Ziet
64 1Sa 10:25 | 25 Samuel nu sprak tot het volk het
65 1Sa 10:25 | aangezicht des HEEREN. Toen liet Samuel het ganse volk gaan, elk
66 1Sa 11:7 | uittrekt achter Saul en achter Samuel, alzo zal men zijn runderen
67 1Sa 11:12 | Toen zeide het volk tot Samuel: Wie is hij, die zeide:
68 1Sa 11:14 | 14 Verder zeide Samuel tot het volk: Komt en laat
69 1Sa 12:1 | 1 Toen zeide Samuel tot gans Israel: Ziet, ik
70 1Sa 12:6 | 6 Verder zeide Samuel tot het volk: Het is de
71 1Sa 12:11 | en Bedan, en Jeftha, en Samuel, en Hij rukte u uit de hand
72 1Sa 12:18 | 18 Toen Samuel den HEERE aanriep, zo gaf
73 1Sa 12:18 | het volk zeer den HEERE en Samuel. ~
74 1Sa 12:19 | En al het volk zeide tot Samuel: Bid voor uw knechten den
75 1Sa 12:20 | 20 Toen zeide Samuel tot het volk: Vreest niet,
76 1Sa 13:8 | dagen, tot den tijd, dien Samuel bestemd had. Als Samuel
77 1Sa 13:8 | Samuel bestemd had. Als Samuel te Gilgal niet opkwam, zo
78 1Sa 13:10 | te offeren, ziet, zo kwam Samuel; en Saul ging uit hem tegemoet,
79 1Sa 13:11 | 11 Toen zeide Samuel: Wat hebt gij gedaan? Saul
80 1Sa 13:13 | 13 Toen zeide Samuel tot Saul: Gij hebt zottelijk
81 1Sa 13:15 | 15 Toen maakte zich Samuel op, en hij ging op van Gilgal
82 1Sa 15:1 | 1 Toen zeide Samuel tot Saul: de HEERE heeft
83 1Sa 15:10 | het woord des HEEREN tot Samuel, zeggende: ~
84 1Sa 15:11 | bevestigd heeft. Toen ontstak Samuel, en hij riep tot den HEERE
85 1Sa 15:12 | 12 Daarna maakte zich Samuel des morgens vroeg op, Saul
86 1Sa 15:12 | Saul tegemoet; en het werd Samuel geboodschapt, zeggende:
87 1Sa 15:13 | 13 Samuel nu kwam tot Saul, en Saul
88 1Sa 15:14 | 14 Toen zeide Samuel: Wat is dan dit voor een
89 1Sa 15:16 | 16 Toen zeide Samuel tot Saul: Houd op, zo zal
90 1Sa 15:17 | 17 En Samuel zeide: Is het niet alzo,
91 1Sa 15:20 | 20 Toen zeide Saul tot Samuel: Ik heb immers naar de stem
92 1Sa 15:22 | 22 Doch Samuel zeide: Heeft de HEERE lust
93 1Sa 15:24 | 24 Toen zeide Saul tot Samuel: Ik heb gezondigd, omdat
94 1Sa 15:26 | 26 Doch Samuel zeide tot Saul: Ik zal met
95 1Sa 15:27 | 27 Als zich Samuel omkeerde om weg te gaan,
96 1Sa 15:28 | 28 Toen zeide Samuel tot hem: De HEERE heeft
97 1Sa 15:31 | 31 Toen keerde Samuel wederom Saul na; en Saul
98 1Sa 15:32 | 32 Toen zeide Samuel: Breng Agag, den koning
99 1Sa 15:33 | 33 Maar Samuel zeide: Gelijk als uw zwaard
100 1Sa 15:33 | onder de vrouwen. Toen hieuw Samuel Agag in stukken, voor het
101 1Sa 15:34 | 34 Daarna ging Samuel naar Rama; en Saul ging
102 1Sa 15:35 | 35 En Samuel zag Saul niet meer tot den
103 1Sa 15:35 | doods toe; evenwel droeg Samuel leed om Saul; en het berouwde
104 1Sa 16:1 | Toen zeide de HEERE tot Samuel: Hoe lang draagt gij leed
105 1Sa 16:2 | 2 Maar Samuel zeide: Hoe zou ik heengaan?
106 1Sa 16:4 | 4 Samuel nu deed, hetgeen de HEERE
107 1Sa 16:7 | Doch de HEERE zeide tot Samuel: Zie zijn gestalte niet
108 1Sa 16:8 | voorbij het aangezicht van Samuel gaan; doch hij zeide: Dezen
109 1Sa 16:10 | voorbij het aangezicht van Samuel gaan; doch Samuel zeide
110 1Sa 16:10 | aangezicht van Samuel gaan; doch Samuel zeide tot Isai: De HEERE
111 1Sa 16:11 | 11 Voorts zeide Samuel tot Isai: Zijn dit al de
112 1Sa 16:11 | zie, hij weidt de schapen. Samuel nu zeide tot Isai: Zend
113 1Sa 16:13 | 13 Toen nam Samuel den oliehoorn, en hij zalfde
114 1Sa 16:13 | en voortaan. Daarna stond Samuel op, en hij ging naar Rama. ~
115 1Sa 19:18 | ontkwam, en hij kwam tot Samuel te Rama, en hij gaf hem
116 1Sa 19:18 | hem gedaan had; en hij en Samuel gingen heen, en zij bleven
117 1Sa 19:20 | profeten, profeterende, en Samuel, staande, over hen gesteld;
118 1Sa 19:22 | vraagde en zeide: Waar is Samuel, en David? Toen werd hem
119 1Sa 19:24 | voor het aangezicht van Samuel; en hij viel bloot neder
120 1Sa 25:1 | 1 En Samuel stierf; en gans Israel vergaderde
121 1Sa 28:3 | 3 Samuel nu was gestorven, en gans
122 1Sa 28:11 | opkomen? En hij zeide: Doe mij Samuel opkomen. ~
123 1Sa 28:12 | 12 Toen nu de vrouw Samuel zag, zo riep zij met luider
124 1Sa 28:14 | Toen Saul vernam, dat het Samuel was, zo neigde hij zich
125 1Sa 28:15 | 15 En Samuel zeide tot Saul: Waarom hebt
126 1Sa 28:16 | 16 Toen zeide Samuel: Waarom vraagt gij mij toch,
127 1Sa 28:20 | zeer vanwege de woorden van Samuel; ook was er geen kracht
128 1Kro 6:28| 28 De zonen van Samuel nu waren dezen: zijn eerstgeborene
129 1Kro 6:33| zoon van Joel, den zoon van Samuel, ~
130 1Kro 7:2 | en Jachmai, en Jibsam, en Samuel; hoofden van de huizen hunner
131 1Kro 9:22| naar hun dorpen. David en Samuel, de ziener, hadden hen in
132 1Kro 11:3 | HEEREN, door den dienst van Samuel. ~
133 1Kro 27:28| 28 Ook alles, wat Samuel, de ziener, geheiligd had,
134 1Kro 30:29| in de geschiedenissen van Samuel, den ziener, en in de geschiedenissen
135 2Kro 35:18| gehouden, van de dagen van Samuel, den profeet, af; en geen
136 2Kro 36:18| gehouden, van de dagen van Samuel, den profeet, af; en geen
137 Psa 99:6 | onder Zijn priesters, en Samuel onder de aanroepers Zijns
138 Jer 15:1 | tot mij: Al stond Mozes en Samuel voor Mijn aangezicht, zo
139 Hand 3:24| ook al de profeten, van Samuel aan, en die daarna gevolgd
140 Hand 7:20| Hij hun rechters, tot op Samuel, den profeet. ~
141 Heb 11:32 | en Jeftha, en David, en Samuel, en de profeten; ~
|