1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-8706
Book Chapter: Verse
1001 Lev 19:16 | 16 Gij zult niet wandelen als een
1002 Lev 19:16 | achterklapper onder uw volken; gij zult niet staan tegen het
1003 Lev 19:17 | 17 Gij zult uw broeder in uw hart
1004 Lev 19:17 | broeder in uw hart niet haten; gij zult uw naaste naarstiglijk
1005 Lev 19:18 | 18 Gij zult niet wreken, noch toorn
1006 Lev 19:18 | kinderen uws volks; maar gij zult uw naaste liefhebben
1007 Lev 19:19 | 19 Gij zult Mijn inzettingen houden;
1008 Lev 19:19 | Mijn inzettingen houden; gij zult geen tweeerlei aard
1009 Lev 19:19 | hebben; uwen akker zult gij niet met tweeerlei zaad
1010 Lev 19:23 | 23 Als gij ook in dat land gekomen
1011 Lev 19:23 | geplant zult hebben, zo zult gij de voorhuid daarvan, deszelfs
1012 Lev 19:25 | in het vijfde jaar zult gij deszelfs vrucht eten, om
1013 Lev 19:26 | 26 Gij zult niets met het bloed
1014 Lev 19:26 | niets met het bloed eten. Gij zult op geen vogelgeschrei
1015 Lev 19:27 | 27 Gij zult de hoeken uws hoofds
1016 Lev 19:27 | rond afscheren; ook zult gij de hoeken uws baards niet
1017 Lev 19:28 | 28 Gij zult om een dood lichaam
1018 Lev 19:29 | 29 Gij zult uw dochter niet ontheiligen,
1019 Lev 19:30 | 30 Gij zult Mijn sabbatten houden,
1020 Lev 19:30 | en Mijn heiligdom zult gij vrezen; Ik ben de HEERE! ~
1021 Lev 19:31 | 31 Gij zult u niet keren tot de
1022 Lev 19:32 | Voor het grauwe haar zult gij opstaan, en zult het aangezicht
1023 Lev 19:32 | aangezicht des ouden vereren; en gij zult vrezen voor uw God;
1024 Lev 19:33 | vreemdeling verkeren zal, gij zult hem niet verdrukken. ~
1025 Lev 19:34 | inboorling van ulieden; gij zult hem liefhebben als
1026 Lev 19:34 | liefhebben als uzelven; want gij zijt vreemdeling geweest
1027 Lev 19:35 | 35 Gij zult geen onrecht doen in
1028 Lev 19:36 | 36 Gij zult een rechte wage hebben,
1029 Lev 19:37 | 37 Daarom zult gij al Mijn inzettingen en al
1030 Lev 20:2 | 2 Gij zult ook tot de kinderen
1031 Lev 20:16 | doen te hebben, zo zult gij die vrouw en dat beest doden;
1032 Lev 20:19 | 19 Daartoe zult gij de schaamte van de zuster
1033 Lev 20:24 | 24 En Ik heb u gezegd: Gij zult hun land erfelijk bezitten,
1034 Lev 20:24 | Ik zal u dat geven, opdat gij hetzelve erfelijk bezit,
1035 Lev 20:25 | 25 Daarom zult gij onderscheid maken tussen
1036 Lev 20:25 | onreine en reine gevogelte; en gij zult uw zielen niet verfoeilijk
1037 Lev 20:25 | u afgezonderd heb, opdat gij het onrein houdt. ~
1038 Lev 20:26 | 26 En gij zult Mij heilig zijn, want
1039 Lev 20:26 | volken afgezonderd, opdat gij Mijns zoudt zijn. ~
1040 Lev 21:8 | 8 Daarom zult gij hem heiligen, omdat hij
1041 Lev 22:20 | 20 Gij zult niet offeren iets,
1042 Lev 22:22 | schurftheid hebbende, deze zult gij den HEERE niet offeren,
1043 Lev 22:22 | offeren, en daarvan zult gij den HEERE geen vuuroffer
1044 Lev 22:23 | verkrompen in leden, die zult gij tot een vrijwillig offer
1045 Lev 22:24 | gescheurde, of gesnedene, zult gij den HEERE niet offeren;
1046 Lev 22:24 | HEERE niet offeren; dat zult gij in uw land niet doen. ~
1047 Lev 22:25 | 25 Gij zult ook uit de hand des
1048 Lev 22:28 | 28 Gij zult ook een os, of klein
1049 Lev 22:29 | 29 En als gij een lofoffer den HEERE zult
1050 Lev 22:29 | slachten, naar uw wil zult gij het slachten. ~
1051 Lev 22:30 | denzelfden dag gegeten worden; gij zult daarvan niet overlaten
1052 Lev 22:31 | 31 Daarom zult gij Mijn geboden houden, en
1053 Lev 22:32 | 32 En gij zult Mijn heiligen Naam
1054 Lev 22:34 | samenroeping; geen werk zult gij doen; het is des HEEREN
1055 Lev 22:35 | heilige samenroepingen, welke gij uitroepen zult op hun gezetten
1056 Lev 22:37 | HEEREN; zeven dagen zult gij ongezuurde broden eten. ~
1057 Lev 22:38 | Op den eersten dag zult gij een heilige samenroeping
1058 Lev 22:38 | hebben; geen dienstwerk zult gij doen. ~
1059 Lev 22:39 | 8 Maar gij zult zeven dagen vuuroffer
1060 Lev 22:39 | wezen; geen dienstwerk zult gij doen. ~
1061 Lev 22:41 | Israels, en zeg tot hen: Als gij in het land zult gekomen
1062 Lev 22:41 | hetwelk Ik u geven zal, en gij zijn oogst zult inoogsten,
1063 Lev 22:41 | zult inoogsten, dan zult gij een garf der eerstelingen
1064 Lev 22:43 | 12 Gij zult ook op den dag, als
1065 Lev 22:43 | zult ook op den dag, als gij die garf bewegen zult, bereiden
1066 Lev 22:45 | 14 En gij zult geen brood, noch geroost
1067 Lev 22:45 | tot op dienzelven dag, dat gij de offerande uws Gods zult
1068 Lev 22:46 | 15 Daarna zult gij u tellen van den anderen
1069 Lev 22:46 | sabbat, van den dag, dat gij de garf des beweegoffers
1070 Lev 22:47 | den zevenden sabbat, zult gij vijftig dagen tellen, dan
1071 Lev 22:47 | vijftig dagen tellen, dan zult gij een nieuw spijsoffer den
1072 Lev 22:49 | 18 Gij zult ook met het brood zeven
1073 Lev 22:50 | 19 Ook zult gij een geitenbok ten zondoffer,
1074 Lev 22:52 | 21 En gij zult op dienzelfden dag
1075 Lev 22:52 | dienzelfden dag uitroepen, dat gij een heilige samenroeping
1076 Lev 22:52 | hebben; geen dienstwerk zult gij doen; het is een eeuwige
1077 Lev 22:53 | 22 Als gij nu den oogst uws lands zult
1078 Lev 22:53 | uws lands zult inoogsten, gij zult, in uw inoogsten, den
1079 Lev 22:53 | voor den vreemdeling zult gij ze laten; Ik ben de HEERE,
1080 Lev 22:55 | eersten der maand, zult gij een rust hebben, een gedachtenis
1081 Lev 22:56 | 25 Geen dienstwerk zult gij doen; maar gij zult den
1082 Lev 22:56 | dienstwerk zult gij doen; maar gij zult den HEERE vuuroffer
1083 Lev 22:58 | heilige samenroeping zult gij hebben; dan zult gij uw
1084 Lev 22:58 | zult gij hebben; dan zult gij uw zielen verootmoedigen,
1085 Lev 22:59 | En op dienzelven dag zult gij geen werk doen; want het
1086 Lev 22:62 | 31 Gij zult geen werk doen; het
1087 Lev 22:63 | der rust zijn; dan zult gij uw zielen verootmoedigen;
1088 Lev 22:63 | avond tot den avond, zult gij uw sabbat rusten. ~
1089 Lev 22:66 | zijn; geen dienstwerk zult gij doen. ~
1090 Lev 22:67 | 36 Zeven dagen zult gij den HEERE vuurofferen offeren;
1091 Lev 22:67 | op den achtsten dag zult gij een heilige samenroeping
1092 Lev 22:67 | het is een verbodsdag; gij zult geen dienstwerk doen. ~
1093 Lev 22:68 | hoogtijden des HEEREN, welke gij zult uitroepen tot heilige
1094 Lev 22:69 | vrijwillige offeren, welke gij den HEERE geven zult. ~
1095 Lev 22:70 | der zevenden maand, als gij het inkomen des lands zult
1096 Lev 22:70 | ingegaderd hebben, zult gij des HEEREN feest zeven dagen
1097 Lev 22:71 | op den eersten dag zult gij u nemen takken van schoon
1098 Lev 22:71 | bomen, met beekwilgen; en gij zult voor het aangezicht
1099 Lev 22:72 | 41 En gij zult dat feest den HEERE
1100 Lev 22:72 | in de zevende maand zult gij het vieren. ~
1101 Lev 22:73 | 42 Zeven dagen zult gij in de loofhutten wonen;
1102 Lev 23:5 | 5 Gij zult ook meelbloem nemen,
1103 Lev 23:6 | 6 En gij zult ze in twee rijen leggen,
1104 Lev 23:7 | 7 En op elke rij zult gij zuiveren wierook leggen,
1105 Lev 23:15 | de kinderen Israels zult gij spreken, zeggende: Een ieder,
1106 Lev 23:22 | 22 Enerlei recht zult gij hebben; zo zal de vreemdeling
1107 Lev 24:2 | en zeg tot hen: Wanneer gij zult gekomen zijn in dat
1108 Lev 24:3 | 3 Zes jaren zult gij uw akker bezaaien, en zes
1109 Lev 24:4 | den HEERE; uw akker zult gij niet bezaaien en uw wijngaard
1110 Lev 24:5 | zal gewassen zijn, zult gij niet inoogsten, en de druiven
1111 Lev 24:5 | druiven uwer afzondering zult gij niet afsnijden; het zal
1112 Lev 24:8 | 8 Gij zult u ook tellen zeven
1113 Lev 24:9 | 9 Daarna zult gij in de zevende maand, op
1114 Lev 24:9 | op den verzoendag zult gij de bazuin doen doorgaan
1115 Lev 24:10 | 10 En gij zult dat vijftigste jaar
1116 Lev 24:10 | u een jubeljaar zijn; en gij zult wederkeren een ieder
1117 Lev 24:11 | het vijftigste jaar zijn; gij zult niet zaaien, noch inoogsten
1118 Lev 24:12 | het zal u heilig zijn; gij zult uit het veld de inkomst
1119 Lev 24:13 | 13 Op dat jubeljaar zult gij ieder wederkeren tot zijn
1120 Lev 24:14 | 14 Daarom, wanneer gij aan uw naaste wat veilbaars
1121 Lev 24:15 | van het jubeljaar af, zult gij van uw naaste kopen, en
1122 Lev 24:16 | veelheid der jaren zult gij zijn koop vermeerderen,
1123 Lev 24:16 | weinigheid der jaren zult gij zijn koop verminderen; want
1124 Lev 24:18 | en doet dezelve; zo zult gij zeker wonen in het land. ~
1125 Lev 24:19 | zal zijn vrucht geven, en gij zult eten tot verzadiging
1126 Lev 24:19 | tot verzadiging toe; en gij zult zeker daarin wonen. ~
1127 Lev 24:20 | 20 En als gij zoudt zeggen: Wat zullen
1128 Lev 24:22 | Het achtste jaar nu zult gij zaaien, en zult van de oude
1129 Lev 24:22 | inkomst ingekomen is, zult gij het oude eten. ~
1130 Lev 24:23 | land is het Mijne, dewijl gij vreemdelingen en bijwoners
1131 Lev 24:24 | 24 Daarom zult gij, in het ganse land uwer
1132 Lev 24:35 | u wankelen zal, zo zult gij hem vasthouden, zelfs een
1133 Lev 24:36 | 36 Gij zult geen woeker noch overwinst
1134 Lev 24:36 | overwinst van hem nemen; maar gij zult vrezen voor uw God,
1135 Lev 24:37 | 37 Uw geld zult gij hem niet op woeker geven,
1136 Lev 24:37 | niet op woeker geven, en gij zult uw spijze niet op overwinst
1137 Lev 24:39 | aan u verkocht zal hebben, gij zult hem niet doen dienen
1138 Lev 24:43 | 43 Gij zult geen heerschappij over
1139 Lev 24:43 | hebben met wreedheid; maar gij zult vrezen voor uw God. ~
1140 Lev 24:44 | slaaf of uw slavin, die gij zult hebben, die zullen
1141 Lev 24:44 | rondom u zijn; van die zult gij een slaaf of een slavin
1142 Lev 24:45 | 45 Gij zult ze ook kopen van de
1143 Lev 24:46 | 46 En gij zult u tot bezitters over
1144 Lev 24:46 | zij de bezitting erven; gij zult hen in eeuwigheid doen
1145 Lev 24:46 | iegelijk over zijn broeder, gij zult over hem geen heerschappij
1146 Lev 25:1 | 1 Gij zult ulieden geen afgoden
1147 Lev 25:1 | noch opgericht beeld zult gij u stellen, noch gebeelden
1148 Lev 25:2 | 2 Mijn sabbatten zult gij houden, en Mijn heiligdommen
1149 Lev 25:2 | en Mijn heiligdommen zult gij vrezen; Ik ben de HEERE! ~
1150 Lev 25:3 | 3 Indien gij in Mijn inzettingen wandelen,
1151 Lev 25:5 | reiken tot den zaaitijd; en gij zult uw brood eten tot verzadiging
1152 Lev 25:5 | tot verzadiging toe, en gij zult zeker in uw land wonen. ~
1153 Lev 25:6 | vrede geven in het land, dat gij zult te slapen liggen, en
1154 Lev 25:7 | 7 En gij zult uw vijanden vervolgen;
1155 Lev 25:10 | 10 En gij zult het oude, dat verouderd
1156 Lev 25:10 | eten; en het oude zult gij vanwege het nieuwe uitbrengen. ~
1157 Lev 25:12 | zal u tot een God zijn, en gij zult Mij tot een volk zijn. ~
1158 Lev 25:13 | Egyptenaren uitgevoerd heb, opdat gij hun slaven niet zoudt zijn;
1159 Lev 25:14 | 14 Maar indien gij Mij niet zult horen, en
1160 Lev 25:15 | 15 En zo gij Mijn inzettingen zult smadelijk
1161 Lev 25:15 | rechten zal walgen, dat gij niet doet al Mijn geboden,
1162 Lev 25:16 | verteren en de ziel pijnigen; gij zult ook uw zaad te vergeefs
1163 Lev 25:17 | tegen ulieden zetten, dat gij geslagen zult worden voor
1164 Lev 25:17 | heerschappij hebben, en gij zult vlieden, als u iemand
1165 Lev 25:18 | 18 En zo gij Mij tot deze dingen toe
1166 Lev 25:21 | 21 En zo gij met Mij in tegenheid wandelen
1167 Lev 25:23 | 23 Indien gij nog door deze dingen Mij
1168 Lev 25:25 | verbonds wreken zal, zodat gij in uw steden vergaderd zult
1169 Lev 25:25 | midden van u zenden, en gij zult in de hand des vijands
1170 Lev 25:26 | het gewicht wedergeven; en gij zult eten, maar niet verzadigd
1171 Lev 25:27 | 27 Als gij ook hierom Mij niet horen
1172 Lev 25:29 | 29 Want gij zult het vlees uwer zonen
1173 Lev 25:29 | vlees uwer dochteren zult gij eten. ~
1174 Lev 25:34 | dagen der verwoesting, en gij zult in het land uwer vijanden
1175 Lev 25:35 | rustte in uw sabbatten, als gij daarin woondet. ~
1176 Lev 25:37 | niemand is, die jaagt; en gij zult voor het aangezicht
1177 Lev 25:38 | 38 Maar gij zult omkomen onder de heidenen,
1178 Num 1:3 | Israel uittrekken; die zult gij tellen naar hun heiren,
1179 Num 1:3 | tellen naar hun heiren, gij en Aaron. ~
1180 Num 1:49 | Alleen de stam van Levi zult gij niet tellen, noch hun som
1181 Num 1:50 | 50 Maar gij, stel de Levieten over den
1182 Num 3:9 | 9 Gij zult dan, aan Aaron en aan
1183 Num 3:10 | Aaron en zijn zonen zult gij stellen, dat zij hun priesterambt
1184 Num 3:15 | oud en daarboven, die zult gij tellen. ~
1185 Num 3:41 | 41 En gij zult voor Mij de Levieten
1186 Num 3:47 | 47 Gij zult voor elk hoofd vijf
1187 Num 3:47 | sikkel des heiligdoms zult gij ze nemen; die sikkel is
1188 Num 3:48 | 48 En gij zult dat geld aan Aaron
1189 Num 4:18 | 18 Gij zult den stam van de geslachten
1190 Num 4:19 | 19 Maar dit zult gij hun doen, opdat zij leven
1191 Num 4:23 | 23 Gij zult hen tellen van dertig
1192 Num 4:29 | zonen van Merari, die zult gij naar hun geslachten, en
1193 Num 4:30 | 30 Gij zult hen tellen van dertig
1194 Num 4:32 | waarneming van hun last zult gij bij namen tellen. ~
1195 Num 5:3 | tot het vrouwelijke zult gij hen wegzenden; tot buiten
1196 Num 5:3 | tot buiten het leger zult gij hen wegzenden; opdat zij
1197 Num 5:19 | gelegen heeft, en indien gij, onder uw man zijnde, niet
1198 Num 5:20 | 20 Maar zo gij, onder uw man zijnde, afgeweken
1199 Num 5:20 | zijnde, afgeweken zijt, en zo gij onrein geworden zijt, dat
1200 Num 7:5 | tent der samenkomst; en gij zult dezelve den Levieten
1201 Num 8:2 | Aaron, en zeg tot hem: Als gij de lampen aansteken zult,
1202 Num 8:7 | 7 En aldus zult gij hun doen, om hen te reinigen:
1203 Num 8:8 | var, een jong rund, zult gij nemen ten zondoffer. ~
1204 Num 8:9 | 9 En gij zult de Levieten voor de
1205 Num 8:9 | samenkomst doen naderen; en gij zult de gehele vergadering
1206 Num 8:10 | 10 Ja, gij zult de Levieten voor het
1207 Num 8:12 | varren leggen; daarna bereidt gij een ten zondoffer, en een
1208 Num 8:13 | 13 En gij zult de Levieten stellen
1209 Num 8:13 | aangezicht van zijn zonen, en gij zult hen bewegen ten beweegoffer
1210 Num 8:14 | 14 En gij zult de Levieten uit het
1211 Num 8:15 | samenkomst te bedienen; en gij zult hen reinigen, en zult
1212 Num 8:26 | niet bedienen. Alzo zult gij aan de Levieten doen in
1213 Num 9:3 | tussen twee avonden zult gij dat houden, op zijn gezetten
1214 Num 9:3 | naar al zijn rechten zult gij dat houden. ~
1215 Num 10:2 | trompetten; van dicht werk zult gij ze maken; en zij zullen
1216 Num 10:5 | 5 Als gij met een gebroken geklank
1217 Num 10:6 | 6 Maar als gij ten tweeden male met een
1218 Num 10:7 | verzamelen van de gemeente, zult gij blazen, doch geen gebroken
1219 Num 10:9 | vijand, die u benauwt, zult gij ook met die trompetten een
1220 Num 10:9 | des HEEREN, uws Gods, en gij zult van uw vijanden verlost
1221 Num 10:10 | beginselen uwer maanden, zult gij ook met de trompetten blazen
1222 Num 10:31 | ons toch niet; want dewijl gij weet, dat wij ons legeren
1223 Num 10:31 | in de woestijn, zo zult gij ons tot ogen zijn. ~
1224 Num 10:32 | het zal geschieden, als gij met ons zult gaan, en het
1225 Num 11:11 | tot de HEERE: Waarom hebt Gij aan Uw knecht kwalijk gedaan,
1226 Num 11:11 | in Uw ogen gevonden, dat Gij den last van dit ganse volk
1227 Num 11:12 | heb ik het gebaard? dat Gij tot mij zoudt zeggen: Draag
1228 Num 11:12 | draagt, tot dat land, hetwelk Gij hun vaderen gezworen hebt? ~
1229 Num 11:15 | 15 En indien Gij alzo aan mij doet, dood
1230 Num 11:16 | oudsten van Israel, dewelke gij weet, dat zij de oudsten
1231 Num 11:16 | deszelfs ambtlieden zijn; en gij zult hen brengen voor de
1232 Num 11:17 | van dit volk dragen, opdat gij dien alleen niet draagt. ~
1233 Num 11:18 | 18 En tot het volk zult gij zeggen: Heiligt u tegen
1234 Num 11:18 | Heiligt u tegen morgen, en gij zult vlees eten; want gij
1235 Num 11:18 | gij zult vlees eten; want gij hebt voor de oren des HEEREN
1236 Num 11:18 | HEERE u vlees geven, en gij zult eten. ~
1237 Num 11:19 | 19 Gij zult niet een dag, noch
1238 Num 11:20 | tot walging zij; overmits gij den HEERE, Die in het midden
1239 Num 11:21 | welks midden ik ben; en Gij hebt gezegd: Ik zal hun
1240 Num 11:23 | HEEREN hand verkort zijn? Gij zult nu zien, of Mijn woord
1241 Num 11:29 | Mozes zeide tot hem: Zijt gij voor mij ijverende? Och
1242 Num 12:4 | tot Aaron, en tot Mirjam: Gij drie, komt uit tot de tent
1243 Num 13:27 | gekomen tot dat land, waarheen gij ons gezonden hebt; en voorwaar,
1244 Num 14:9 | wederspannig! en vreest gij niet het volk dezes lands;
1245 Num 14:13 | Egyptenaars horen; want Gij hebt door Uw kracht dit
1246 Num 14:14 | die gehoord hebben, dat Gij, HEERE! in het midden van
1247 Num 14:14 | midden van dit volk zijt; dat Gij HEERE! oog aan oog gezien
1248 Num 14:14 | wolk over hen staat, en Gij in een wolkkolom voor hun
1249 Num 14:15 | 15 En zoudt Gij dit volk als een enigen
1250 Num 14:17 | groot worden, gelijk als Gij gesproken hebt, zeggende: ~
1251 Num 14:19 | goedertierenheid, en gelijk Gij ze aan dit volk, van Egypteland
1252 Num 14:28 | zo niet doe, gelijk als gij in Mijn oren gesproken hebt! ~
1253 Num 14:29 | jaren oud en daarboven, gij, die tegen Mij gemurmureerd
1254 Num 14:30 | 30 Zo gij in dat land komt, over hetwelk
1255 Num 14:31 | En uw kinderkens, waarvan gij zeidet: Zij zullen ten roof
1256 Num 14:31 | bekennen dat land, hetwelk gij smadelijk verworpen hebt. ~
1257 Num 14:34 | getal der dagen, in welke gij dat land verspied hebt,
1258 Num 14:34 | dag voor elk jaar, zult gij uw ongerechtigheden dragen,
1259 Num 14:34 | dragen, veertig jaren, en gij zult gewaar worden Mijn
1260 Num 14:41 | zeide: Waarom overtreedt gij alzo het bevel des HEEREN?
1261 Num 14:42 | midden van u niet zijn; opdat gij niet geslagen wordt, voor
1262 Num 14:43 | daar voor uw aangezicht, en gij zult door het zwaard vallen;
1263 Num 14:43 | zwaard vallen; want, omdat gij u afgekeerd hebt van den
1264 Num 15:2 | en zeg tot hen: Wanneer gij gekomen zult zijn in het
1265 Num 15:3 | 3 En gij een vuuroffer den HEERE
1266 Num 15:5 | vierendeel van een hin, zult gij bereiden tot een brandoffer
1267 Num 15:6 | 6 Of voor een ram zult gij een spijsoffer bereiden,
1268 Num 15:7 | derde deel van een hin, zult gij offeren tot een liefelijken
1269 Num 15:8 | 8 En wanneer gij een jong rund zult bereiden
1270 Num 15:10 | 10 En wijn zult gij offeren ten drankoffer,
1271 Num 15:12 | 12 Naar het getal, dat gij bereiden zult, zult gij
1272 Num 15:12 | gij bereiden zult, zult gij alzo doen met elkeen, naar
1273 Num 15:14 | reuk den HEERE; gelijk als gij zult doen, alzo zal hij
1274 Num 15:15 | 15 Gij, gemeente, het zij ulieden
1275 Num 15:18 | Israels, en zeg tot hen: Als gij zult gekomen zijn in het
1276 Num 15:19 | zal het geschieden, als gij van het brood des lands
1277 Num 15:19 | lands zult eten, dan zult gij den HEERE een hefoffer offeren. ~
1278 Num 15:20 | uws deegs, een koek zult gij tot een hefoffer offeren;
1279 Num 15:20 | hefoffer des dorsvloers zult gij dat offeren. ~
1280 Num 15:21 | eerstelingen uws deegs zult gij den HEERE een hefoffer geven,
1281 Num 15:39 | de snoertjes zijn, opdat gij het aanziet, en aan al de
1282 Num 15:39 | gedenkt, en die doet; en gij zult naar uw hart, en naar
1283 Num 15:39 | uw ogen niet sporen, die gij zijt nahoererende; ~
1284 Num 15:40 | 40 Opdat gij gedenkt en doet al Mijn
1285 Num 16:7 | Het is te veel voor u, gij, kinderen van Levi! ~
1286 Num 16:8 | tot Korach: Hoort toch, gij, kinderen van Levi! ~
1287 Num 16:10 | heeft doen naderen; zoekt gij nu ook het priesterambt? ~
1288 Num 16:11 | 11 Daarom gij, en uw ganse vergadering,
1289 Num 16:11 | en uw ganse vergadering, gij zijt vergaderd tegen den
1290 Num 16:11 | want Aaron, wat is hij, dat gij tegen hem murmureert? ~
1291 Num 16:13 | 13 Is het te weinig, dat gij ons uit een land, van melk
1292 Num 16:13 | doden in de woestijn, dat gij ook uzelven ten enenmaal
1293 Num 16:14 | 14 Ook hebt gij ons niet gebracht in een
1294 Num 16:14 | ten erfdeel gegeven. Zult gij de ogen dezer mannen uitgraven?
1295 Num 16:16 | zeide Mozes tot Korach: Gij, en uw ganse vergadering,
1296 Num 16:16 | het aangezicht des HEEREN; gij, en zij, ook Aaron, op morgen. ~
1297 Num 16:17 | vijftig wierookvaten; ook gij, en Aaron, een ieder zijn
1298 Num 16:22 | gezondigd hebben, en zult Gij U over deze ganse vergadering
1299 Num 16:26 | hetgeen hunner is, opdat gij niet misschien verdaan wordt
1300 Num 16:28 | zeide Mozes: Hieraan zult gij bekennen, dat de HEERE mij
1301 Num 16:30 | nedervaren; alsdan zult gij bekennen, dat deze mannen
1302 Num 17:2 | eens iegelijken naam zult gij schrijven op zijn staf. ~
1303 Num 17:3 | 3 Doch Aarons naam zult gij schrijven op den staf van
1304 Num 17:4 | 4 En gij zult ze wegleggen in de
1305 Num 17:10 | wederspannige kinderen; alzo zult gij een einde maken van hun
1306 Num 18:2 | eens iegelijken naam zult gij schrijven op zijn staf. ~
1307 Num 18:3 | 3 Doch Aarons naam zult gij schrijven op den staf van
1308 Num 18:4 | 4 En gij zult ze wegleggen in de
1309 Num 18:10 | wederspannige kinderen; alzo zult gij een einde maken van hun
1310 Num 18:14 | zeide de HEERE tot Aaron: Gij, en uw zonen, en het huis
1311 Num 18:14 | ongerechtigheid des heiligdoms; en gij, en uw zonen met u, zult
1312 Num 18:15 | 2 En ook zult gij uw broederen, den stam van
1313 Num 18:15 | worden, en u dienen; maar gij, en uw zonen met u, zult
1314 Num 18:20 | 7 Maar gij, en uw zonen met u, zult
1315 Num 18:22 | 9 Dit zult gij hebben van de heiligheid
1316 Num 18:23 | het allerheiligste zult gij dat eten; al wat mannelijk
1317 Num 18:28 | eerstgeborenen der mensen zult gij ganselijk lossen; ook zult
1318 Num 18:28 | ganselijk lossen; ook zult gij lossen der eerstgeborenen
1319 Num 18:29 | gelost zullen worden, zult gij van een maand oud lossen,
1320 Num 18:30 | eerstgeborene van een geit zult gij niet lossen, zij zijn heilig;
1321 Num 18:30 | zijn heilig; hun bloed zult gij sprengen op het altaar,
1322 Num 18:30 | altaar, en hun ver zult gij aansteken, tot een vuuroffer
1323 Num 18:33 | zeide de HEERE tot Aaron: Gij zult in hun land niet erven,
1324 Num 18:33 | hun land niet erven, en gij zult geen deel in het midden
1325 Num 18:39 | 26 Gij zult ook tot de Levieten
1326 Num 18:39 | tot hen zeggen: Wanneer gij van de kinderen Israels
1327 Num 18:39 | henlieden gegeven heb, zo zult gij daarvan een hefoffer des
1328 Num 18:41 | 28 Alzo zult gij ook een hefoffer des HEEREN
1329 Num 18:41 | offeren van al uw tienden, die gij van de kinderen Israels
1330 Num 18:41 | zult hebben ontvangen; en gij zult daarvan des HEEREN
1331 Num 18:42 | 29 Van al uw gaven zult gij alle hefoffer des HEEREN
1332 Num 18:43 | 30 Gij zult dan tot hen zeggen:
1333 Num 18:43 | dan tot hen zeggen: Als gij deszelfs beste daarvan offert,
1334 Num 18:44 | 31 En gij zult dat eten in alle plaatsen,
1335 Num 18:44 | dat eten in alle plaatsen, gij en uw huis; want het is
1336 Num 18:45 | 32 Zo zult gij daarover geen zonde dragen,
1337 Num 18:45 | daarover geen zonde dragen, als gij deszelfs beste daarvan offert;
1338 Num 18:45 | beste daarvan offert; en gij zult de heilige dingen van
1339 Num 18:45 | niet ontheiligen, opdat gij niet sterft ~
1340 Num 19:1 | zeide de HEERE tot Aaron: Gij, en uw zonen, en het huis
1341 Num 19:1 | ongerechtigheid des heiligdoms; en gij, en uw zonen met u, zult
1342 Num 19:2 | 2 En ook zult gij uw broederen, den stam van
1343 Num 19:2 | worden, en u dienen; maar gij, en uw zonen met u, zult
1344 Num 19:7 | 7 Maar gij, en uw zonen met u, zult
1345 Num 19:9 | 9 Dit zult gij hebben van de heiligheid
1346 Num 19:10 | het allerheiligste zult gij dat eten; al wat mannelijk
1347 Num 19:15 | eerstgeborenen der mensen zult gij ganselijk lossen; ook zult
1348 Num 19:15 | ganselijk lossen; ook zult gij lossen der eerstgeborenen
1349 Num 19:16 | gelost zullen worden, zult gij van een maand oud lossen,
1350 Num 19:17 | eerstgeborene van een geit zult gij niet lossen, zij zijn heilig;
1351 Num 19:17 | zijn heilig; hun bloed zult gij sprengen op het altaar,
1352 Num 19:17 | altaar, en hun ver zult gij aansteken, tot een vuuroffer
1353 Num 19:20 | zeide de HEERE tot Aaron: Gij zult in hun land niet erven,
1354 Num 19:20 | hun land niet erven, en gij zult geen deel in het midden
1355 Num 19:26 | 26 Gij zult ook tot de Levieten
1356 Num 19:26 | tot hen zeggen: Wanneer gij van de kinderen Israels
1357 Num 19:26 | henlieden gegeven heb, zo zult gij daarvan een hefoffer des
1358 Num 19:28 | 28 Alzo zult gij ook een hefoffer des HEEREN
1359 Num 19:28 | offeren van al uw tienden, die gij van de kinderen Israels
1360 Num 19:28 | zult hebben ontvangen; en gij zult daarvan des HEEREN
1361 Num 19:29 | 29 Van al uw gaven zult gij alle hefoffer des HEEREN
1362 Num 19:30 | 30 Gij zult dan tot hen zeggen:
1363 Num 19:30 | dan tot hen zeggen: Als gij deszelfs beste daarvan offert,
1364 Num 19:31 | 31 En gij zult dat eten in alle plaatsen,
1365 Num 19:31 | dat eten in alle plaatsen, gij en uw huis; want het is
1366 Num 19:32 | 32 Zo zult gij daarover geen zonde dragen,
1367 Num 19:32 | daarover geen zonde dragen, als gij deszelfs beste daarvan offert;
1368 Num 19:32 | beste daarvan offert; en gij zult de heilige dingen van
1369 Num 19:32 | niet ontheiligen, opdat gij niet sterft ~ ~
1370 Num 20:8 | verzamel de vergadering, gij en Aaron, uw broeder, en
1371 Num 20:8 | hun water geven; alzo zult gij hun water voortbrengen uit
1372 Num 20:8 | voortbrengen uit den steenrots, en gij zult de vergadering en haar
1373 Num 20:10 | zeide tot hen: Hoort toch, gij wederspannigen, zullen wij
1374 Num 20:12 | Mij niet geloofd hebt, dat gij Mij heiligdet voor de ogen
1375 Num 20:14 | zegt uw broeder Israel: Gij weet al de moeite, die ons
1376 Num 20:18 | Doch Edom zeide tot hem: Gij zult door mij niet trekken,
1377 Num 20:20 | 20 Doch hij zeide: Gij zult niet doortrekken! En
1378 Num 21:2 | gelofte, en zeide: Indien Gij dit volk geheel in mijn
1379 Num 21:17 | Israel dit lied: Spring op, gij put, zingt daarvan bij beurte! ~
1380 Num 21:18 | 18 Gij put, dien de vorsten gegraven
1381 Num 21:29 | 29 Wee u, Moab! Gij, volk Kamoz zijt verloren!
1382 Num 21:34 | volk, ook zijn land; en gij zult hem doen, gelijk als
1383 Num 21:34 | zult hem doen, gelijk als gij Sihon, den koning der Amorieten,
1384 Num 22:6 | want ik weet, dat, wien gij zegent, die zal gezegend
1385 Num 22:6 | zal gezegend zijn, en wien gij vervloekt, die zal vervloekt
1386 Num 22:12 | Toen zeide God tot Bileam: Gij zult met hen niet trekken;
1387 Num 22:12 | zult met hen niet trekken; gij zult dat volk niet vloeken,
1388 Num 22:17 | hoog vereren, en al wat gij tot mij zeggen zult, dat
1389 Num 22:20 | met hen; en nochtans zult gij dat doen, hetwelk Ik tot
1390 Num 22:28 | Wat heb ik u gedaan, dat gij mij nu driemaal geslagen
1391 Num 22:29 | Bileam tot de ezelin: Omdat gij mij bespot hebt; och, of
1392 Num 22:30 | niet uw ezelin, op welke gij gereden hebt van toen af,
1393 Num 22:30 | gereden hebt van toen af, dat gij mijn heer geweest zijt,
1394 Num 22:32 | HEEREN tot hem: Waarom hebt gij uw ezelin nu driemaal geslagen?
1395 Num 22:34 | ik heb niet geweten, dat Gij mij tegemoet op dezen weg
1396 Num 22:35 | u spreken zal, dat zult gij spreken. Alzo toog Bileam
1397 Num 22:37 | u te roepen? Waarom zijt gij niet tot mij gekomen? Kan
1398 Num 23:11 | Balak tot Bileam: Wat hebt gij mij gedaan? Ik heb u genomen,
1399 Num 23:11 | vijanden te vloeken; maar zie, gij hebt hen doorgaans gezegend! ~
1400 Num 23:13 | andere plaats, van waar gij hem zult zien; gij zult
1401 Num 23:13 | waar gij hem zult zien; gij zult niet dan zijn einde
1402 Num 23:18 | hoor! Neig uw oren tot mij, gij, zoon van Zippor! ~
1403 Num 23:25 | zeide Balak tot Bileam: Gij zult het ganselijk noch
1404 Num 23:27 | de ogen van dien God, dat gij het mij van daar vervloekt. ~
1405 Num 24:10 | vijanden te vloeken; maar zie, gij hebt hen nu driemaal gedurig
1406 Num 24:12 | ook niet tot uw boden, die gij tot mij gezonden hebt, gesproken,
1407 Num 24:21 | zeide: Uw woning is vast, en gij hebt uw nest in een steenrots
1408 Num 26:54 | degenen, die veel zijn, zult gij hun erfenis meerder maken,
1409 Num 26:54 | hen, die weinig zijn, zult gij hun erfenis minder maken;
1410 Num 27:7 | Zelafead spreken recht; gij zult haar ganselijk geven
1411 Num 27:7 | broederen haars vaders; en gij zult de erfenis haars vaders
1412 Num 27:8 | de kinderen Israels zult gij spreken, zeggende: Wanneer
1413 Num 27:8 | geen zoon heeft, zo zult gij zijn erfenis op zijn dochter
1414 Num 27:9 | geen dochter heeft, zo zult gij zijn erfenis aan zijn broederen
1415 Num 27:10 | broederen heeft, zo zult gij zijn erfenis aan de broederen
1416 Num 27:11 | broeders heeft, zo zult gij zijn erfenis geven aan zijn
1417 Num 27:13 | 13 Wanneer gij dat gezien zult hebben,
1418 Num 27:13 | gezien zult hebben, dan zult gij tot uw volken verzameld
1419 Num 27:13 | volken verzameld worden, gij ook, gelijk als uw broeder
1420 Num 28:2 | Mijn liefelijken reuk, zult gij waarnemen, om Mij te offeren
1421 Num 28:3 | 3 En gij zult tot hen zeggen: Dit
1422 Num 28:3 | is het vuuroffer, hetwelk gij den HEERE offeren zult:
1423 Num 28:4 | 4 Het ene lam zult gij bereiden des morgens; en
1424 Num 28:4 | en het andere lam zult gij bereiden tussen de twee
1425 Num 28:7 | lam; in het heiligdom zult gij het drankoffer des sterken
1426 Num 28:8 | 8 En het andere lam zult gij bereiden tussen de twee
1427 Num 28:8 | gelijk zijn drankoffer zult gij het bereiden, ten vuuroffer
1428 Num 28:11 | beginselen uwer maanden zult gij een brandoffer den HEERE
1429 Num 28:19 | 19 Maar gij zult een vuuroffer ten brandoffer
1430 Num 28:20 | tienden tot een ram zult gij bereiden. ~
1431 Num 28:21 | 21 Tot elk zult gij een tiende deel bereiden
1432 Num 28:23 | gedurig brandoffer is, zult gij deze dingen bereiden. ~
1433 Num 28:24 | Achtervolgens deze dingen zult gij des daags, zeven dagen lang,
1434 Num 28:25 | op den zevenden dag zult gij een heilige samenroeping
1435 Num 28:25 | hebben; geen dienstwerk zult gij doen. ~
1436 Num 28:26 | dag der eerstelingen, als gij een nieuw spijsoffer den
1437 Num 28:26 | offeren naar uw werken, zult gij een heilige samenroeping
1438 Num 28:26 | hebben; geen dienstwerk zult gij doen. ~
1439 Num 28:27 | 27 Dan zult gij den HEERE een brandoffer
1440 Num 28:31 | en zijn spijsoffer, zult gij ze bereiden; zij zullen
1441 Num 29:1 | eersten der maand, zult gij een heilige samenroeping
1442 Num 29:1 | hebben; geen dienstwerk zult gij doen; het zal u een dag
1443 Num 29:2 | 2 Dan zult gij een brandoffer, ten liefelijken
1444 Num 29:7 | dezer zevende maand zult gij een heilige samenroeping
1445 Num 29:7 | samenroeping hebben, en gij zult uw zielen verootmoedigen;
1446 Num 29:7 | verootmoedigen; geen werk zult gij doen; ~
1447 Num 29:8 | 8 Maar gij zult brandoffer, ten liefelijken
1448 Num 29:12 | dezer zevende maand, zult gij een heilige samenroeping
1449 Num 29:12 | hebben; geen dienstwerk zult gij doen; maar zeven dagen zult
1450 Num 29:12 | doen; maar zeven dagen zult gij den HEERE een feest vieren. ~
1451 Num 29:13 | 13 En gij zult een brandoffer ten
1452 Num 29:35 | Op den achtsten dag zult gij een verbodsdag hebben; geen
1453 Num 29:35 | hebben; geen dienstwerk zult gij doen. ~
1454 Num 29:36 | 36 En gij zult een brandoffer ten
1455 Num 29:39 | 39 Deze dingen zult gij den HEERE doen op uw gezette
1456 Num 31:2 | Midianieten; daarna zult gij verzameld worden tot uw
1457 Num 31:4 | alle stammen Israels zult gij een duizend ten strijde
1458 Num 31:15 | Mozes zeide tot hen: Hebt gij dan alle vrouwen laten leven? ~
1459 Num 31:19 | zevenden dag ontzondigen, gij en uw gevangenen. ~
1460 Num 31:20 | 20 Ook zult gij alle kleding, en alle gereedschap
1461 Num 31:23 | dat het vuur lijdt, zult gij door het vuur laten doorgaan,
1462 Num 31:23 | het vuur niet lijdt, zult gij door het water laten doorgaan. ~
1463 Num 31:24 | 24 Gij zult ook uw klederen op
1464 Num 31:24 | zevenden dag wassen, dat gij rein wordt; en daarna zult
1465 Num 31:24 | rein wordt; en daarna zult gij in het leger komen. ~
1466 Num 31:26 | van mensen en van beesten; gij en Eleazar, de priester,
1467 Num 31:28 | 28 Daarna zult gij een schatting voor den HEERE
1468 Num 31:29 | 29 Van hun helft zult gij het nemen, en den priester
1469 Num 31:30 | der kinderen Israels zult gij een gevangene van vijftig
1470 Num 31:30 | schapen, uit al de beesten; en gij zult ze aan de Levieten
1471 Num 31:60 | 7 Waarom toch zult gij het hart der kinderen Israels
1472 Num 31:68 | 15 Wanneer gij van achter Hem u zult afkeren,
1473 Num 31:68 | laten in de woestijn; en gij zult al dit volk verderven. ~
1474 Num 31:73 | zeide Mozes tot hen: Indien gij deze zaak doen zult, indien
1475 Num 31:73 | deze zaak doen zult, indien gij u voor het aangezicht des
1476 Num 31:75 | ondergebracht zij; zo zult gij daarna wederkeren, en onschuldig
1477 Num 31:76 | 23 Indien gij daarentegen alzo niet zult
1478 Num 31:76 | zult doen, ziet, zo hebt gij tegen den HEERE gezondigd;
1479 Num 31:76 | den HEERE gezondigd; doch gij zult uw zonde gewaar worden,
1480 Num 31:82 | ondergebracht zijn; zo zult gij hun het land Gilead ter
1481 Num 32:52 | 52 Zo zult gij alle inwoners des lands
1482 Num 32:52 | beeltenissen verderven; ook zult gij al hun gegotene beelden
1483 Num 32:53 | 53 En gij zult het land in erfelijke
1484 Num 32:54 | 54 En gij zult het land in erfelijke
1485 Num 32:54 | dengenen, die veel zijn, zult gij hun erfenis meerder maken,
1486 Num 32:54 | dien, die weinig zijn, zult gij hun erfenis minder maken;
1487 Num 32:54 | stammen uwer vaderen zult gij de erfenis nemen. ~
1488 Num 32:55 | 55 Maar indien gij de inwoners des lands niet
1489 Num 32:55 | het geschieden, dat, die gij van hen zult laten overblijven,
1490 Num 32:55 | benauwen op het land, waarin gij woont. ~
1491 Num 33:2 | en zeg tot hen: Wanneer gij in het land Kanaan ingaat,
1492 Num 33:7 | van de grote zee af zult gij u den berg Hor aftekenen. ~
1493 Num 33:8 | 8 Van den berg Hor zult gij aftekenen tot daar men komt
1494 Num 33:10 | 10 Voorts zult gij u tot een landpale tegen
1495 Num 33:13 | zeggende: Dit is het land, dat gij door het lot ten erve innemen
1496 Num 33:18 | 18 Daartoe zult gij uit elken stam een overste
1497 Num 34:4 | voorsteden der steden, die gij aan de Levieten zult geven,
1498 Num 34:5 | 5 En gij zult meten van buiten de
1499 Num 34:6 | 6 De steden nu, die gij aan de Levieten zult geven,
1500 Num 34:6 | zijn zes vrijsteden, die gij geven zult, opdat de doodslager
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-8706 |