Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
gifte 1
giften 3
gihon 6
gij 8706
gijlieden 502
gijzelaars 2
gijzelve 1
Frequency    [«  »]
9551 die
8801 zij
8724 ik
8706 gij
7945 dat
7933 is
7660 niet

Bijbel

IntraText - Concordances

gij

1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-8706

     Book Chapter: Verse
3001 2Sa 19:43 | meer dan gij; waarom hebt gij ons dan gering geacht, dat 3002 2Sa 20:4 | tegen den derden dag; en gij, stel u dan hier. ~ 3003 2Sa 20:6 | doen, dan Absalom; neem gij de knechten uws heren, en 3004 2Sa 20:17 | naderde, zeide de vrouw: Zijt gij Joab? En hij zeide: Ik ben 3005 2Sa 20:19 | getrouwen in Israel, en gij zoekt te doden een stad, 3006 2Sa 20:19 | in Israel; waarom zoudt gij het erfdeel des HEEREN verslinden? ~ 3007 2Sa 21:3 | waarmede zal ik verzoenen, dat gij het erfdeel des HEEREN zegent? ~ 3008 2Sa 21:4 | En hij zeide: Wat zegt gij dan, dat ik u doen zal? ~ 3009 2Sa 21:6 | ophangen te Gibea Sauls, o, gij verkorene des HEEREN! En 3010 2Sa 21:17 | mannen van David, zeggende: Gij zult niet meer met ons uittrekken 3011 2Sa 21:17 | uittrekken ten strijde, opdat gij de lamp van Israel niet 3012 2Sa 22:3 | Verlosser! Van geweld hebt Gij mij verlost! ~ 3013 2Sa 22:26 | den goedertierene houdt Gij U goedertieren; bij den 3014 2Sa 22:26 | den oprechten held houdt Gij U oprecht. ~ 3015 2Sa 22:27 | 27 Bij den reine houdt Gij U rein; maar bij den verkeerde 3016 2Sa 22:27 | bij den verkeerde houdt Gij U verdraaid. ~ 3017 2Sa 22:28 | 28 En Gij verlost het bedrukte volk; 3018 2Sa 22:28 | ogen zijn tegen de hogen, Gij zult hen vernederen. ~ 3019 2Sa 22:29 | 29 Want Gij zijt mijn Lamp, o HEERE, 3020 2Sa 22:36 | 36 Ook hebt Gij mij gegeven het schild Uws 3021 2Sa 22:36 | door Uw verootmoedigen hebt Gij mij groot gemaakt. ~ 3022 2Sa 22:37 | 37 Gij hebt mijn voetstap ruim 3023 2Sa 22:40 | 40 Want Gij omgorddet mij met kracht 3024 2Sa 22:40 | met kracht ten strijde; Gij deedt onder mij nederbukken, 3025 2Sa 22:41 | 41 En Gij gaaft mij den nek mijner 3026 2Sa 22:44 | 44 Ook hebt Gij mij uitgeholpen van de twisten 3027 2Sa 22:44 | de twisten mijns volks, Gij hebt mij bewaard tot een 3028 2Sa 22:49 | uitvoert van mijn vijanden; en Gij verhoogt mij boven degenen, 3029 2Sa 22:49 | die tegen mij opstaan; Gij redt mij van den man alles 3030 2Sa 24:13 | in uw land komen? Of wilt gij drie maanden vlieden voor 3031 1Kon 1:6 | dagen, zeggende: Waarom hebt gij alzo gedaan? En ook was 3032 1Kon 1:11 | van Salomo, zeggende: Hebt gij niet gehoord, dat Adonia, 3033 1Kon 1:12 | toch een raad geven, dat gij uw ziel en de ziel van uw 3034 1Kon 1:13 | David, en zeg tot hem: Hebt gij niet, mijn heer koning, 3035 1Kon 1:14 | 14 Zie, als gij daar nog met den koning 3036 1Kon 1:17 | zeide tot hem: Mijn heer! gij hebt uw dienstmaagd bij 3037 1Kon 1:18 | en nu, mijn heer koning, gij weet het niet. ~ 3038 1Kon 1:20 | 20 Maar gij, mijn heer koning, de ogen 3039 1Kon 1:20 | ganse Israel zijn op u, dat gij hun zoudt te kennen geven, 3040 1Kon 1:24 | Mijn heer koning! hebt gij gezegd: Adonia zal na mij 3041 1Kon 1:27 | koning geschied? En hebt gij uw knecht niet bekend gemaakt, 3042 1Kon 1:34 | Israel zalven. Daarna zult gij met de bazuin blazen, en 3043 1Kon 1:35 | 35 Dan zult gij achter hem optrekken, en 3044 1Kon 1:42 | Adonia zeide: Kom in, want gij zijt een kloek man, en zult 3045 1Kon 1:45 | dat is het geroep, dat gij gehoord hebt. ~ 3046 1Kon 2:3 | de wet van Mozes; opdat gij verstandelijk handelt in 3047 1Kon 2:3 | verstandelijk handelt in al wat gij doen zult, en al waarheen 3048 1Kon 2:3 | doen zult, en al waarheen gij u wenden zult; ~ 3049 1Kon 2:5 | 5 Zo weet gij ook, wat Joab, de zoon van 3050 1Kon 2:6 | dan naar uw wijsheid, dat gij zijn grauwe haar niet met 3051 1Kon 2:7 | Barzillai, den Gileadiet, zult gij weldadigheid bewijzen, en 3052 1Kon 2:9 | niet onschuldig, dewijl gij een wijs man zijt; en gij 3053 1Kon 2:9 | gij een wijs man zijt; en gij zult weten, wat gij hem 3054 1Kon 2:9 | en gij zult weten, wat gij hem doen zult, opdat gij 3055 1Kon 2:9 | gij hem doen zult, opdat gij zijn grauwe haar met bloed 3056 1Kon 2:15 | 15 Hij zeide dan: Gij weet, dat het koninkrijk 3057 1Kon 2:22 | moeder: En waarom begeert gij Abisag, de Sunamietische, 3058 1Kon 2:26 | Anathoth, op uw akkers; want gij zijt een man des doods; 3059 1Kon 2:26 | zal ik u niet doden, omdat gij de ark des Heeren HEEREN 3060 1Kon 2:26 | gedragen hebt, en omdat gij verdrukt zijt geweest, in 3061 1Kon 2:31 | aan, en begraaf hem, opdat gij wegdoet, van mij en van 3062 1Kon 2:37 | dage van uw uitgaan, als gij over de beek Kidron zult 3063 1Kon 2:37 | gaan, weet voorzeker, dat gij den dood sterven zult; uw 3064 1Kon 2:42 | dage van uw uitgaan, als gij zult herwaarts of derwaarts 3065 1Kon 2:42 | gaan, weet voorzeker, dat gij den dood zult sterven? En 3066 1Kon 2:42 | den dood zult sterven? En gij zeidet tot mij: Dat woord 3067 1Kon 2:43 | 43 Waarom dan hebt gij den eed des HEEREN niet 3068 1Kon 2:44 | zeide de koning tot Simei: Gij weet al de boosheid, die 3069 1Kon 2:44 | boosheid, die uw hart weet, die gij aan mijn vader David gedaan 3070 1Kon 3:6 | 6 En Salomo zeide: Gij hebt aan Uw knecht David, 3071 1Kon 3:6 | oprechtheid des harten met U; en Gij hebt hem deze grote weldadigheid 3072 1Kon 3:6 | weldadigheid gehouden, dat Gij hem gegeven hebt een zoon, 3073 1Kon 3:7 | Nu dan, HEERE, mijn God! Gij hebt Uw knecht koning gemaakt 3074 1Kon 3:8 | midden van Uw volk, dat Gij verkoren hebt, een groot 3075 1Kon 3:11 | zeide tot hem: Daarom dat gij deze zaak begeerd hebt, 3076 1Kon 3:13 | 13 Zelfs ook wat gij niet begeerd hebt, heb Ik 3077 1Kon 3:14 | 14 En zo gij in Mijn wegen wandelen zult, 3078 1Kon 5:3 | 3 Gij weet, dat mijn vader David 3079 1Kon 5:6 | ik u geven, naar al wat gij zeggen zult; want gij weet, 3080 1Kon 5:6 | wat gij zeggen zult; want gij weet, dat onder ons niemand 3081 1Kon 5:8 | Ik heb gehoord, waarom gij tot mij gezonden hebt; ik 3082 1Kon 5:9 | voeren, tot die plaats, die gij aan mij ontbieden zult, 3083 1Kon 5:9 | het aldaar los maken, en gij zult het wegnemen; gij zult 3084 1Kon 5:9 | en gij zult het wegnemen; gij zult ook mijn wil doen, 3085 1Kon 5:9 | zult ook mijn wil doen, dat gij mijn huis spijze geeft. ~ 3086 1Kon 6:12 | Aangaande dit huis, dat gij bouwt, zo gij wandelt in 3087 1Kon 6:12 | huis, dat gij bouwt, zo gij wandelt in Mijn inzettingen, 3088 1Kon 8:18 | Naam een huis te bouwen, gij hebt welgedaan, dat het 3089 1Kon 8:19 | 19 Evenwel gij zult dat huis niet bouwen; 3090 1Kon 8:23 | er is geen God, gelijk Gij, boven in den hemel, noch 3091 1Kon 8:24 | David, gehouden hebt, wat Gij tot hem gesproken hadt; 3092 1Kon 8:24 | hadt; want met Uw mond hebt Gij gesproken, en met Uw hand 3093 1Kon 8:25 | knecht, mijn vader David, wat Gij tot hem gesproken hebt, 3094 1Kon 8:25 | Mijn aangezicht, gelijk als gij gewandeld hebt voor Mijn 3095 1Kon 8:26 | woord waar worden, hetwelk Gij gesproken hebt tot Uw knecht, 3096 1Kon 8:29 | deze plaats, van dewelke Gij gezegd hebt: Mijn Naam zal 3097 1Kon 8:30 | plaats zullen bidden; en Gij, hoor in de plaats Uwer 3098 1Kon 8:32 | 32 Hoor Gij dan in den hemel, en doe, 3099 1Kon 8:34 | 34 Hoor Gij dan in den hemel, en vergeef 3100 1Kon 8:34 | hen weder in het land, dat Gij hun vaderen gegeven hebt. ~ 3101 1Kon 8:35 | zich bekeren zullen, als Gij hen geplaagd zult hebben; ~ 3102 1Kon 8:36 | 36 Hoor Gij dan in den hemel, en vergeef 3103 1Kon 8:36 | van Uw volk Israel, als Gij hun zult geleerd hebben 3104 1Kon 8:36 | geef regen op Uw land, dat Gij Uw volk tot een erfenis 3105 1Kon 8:39 | 39 Hoor Gij dan in den hemel, de vaste 3106 1Kon 8:39 | naar al zijn wegen, gelijk Gij zijn hart kent; want Gij 3107 1Kon 8:39 | Gij zijn hart kent; want Gij alleen kent het hart van 3108 1Kon 8:40 | zullen in het land, dat Gij onzen vaderen gegeven hebt. ~ 3109 1Kon 8:43 | 43 Hoor Gij in den hemel, de vaste plaats 3110 1Kon 8:44 | uittrekken zal door den weg, dien Gij hen henen zenden zult, en 3111 1Kon 8:44 | den weg dezer stad, die Gij verkoren hebt, en naar dit 3112 1Kon 8:46 | er, die niet zondigt), en Gij tegen hen vertoornd zult 3113 1Kon 8:48 | weg van hun land (hetwelk Gij hun vaderen gegeven hebt), 3114 1Kon 8:48 | hebt), naar deze stad, die Gij verkoren hebt, en naar dit 3115 1Kon 8:51 | volk en Uw erfdeel, die Gij uitgevoerd hebt uit Egypteland, 3116 1Kon 8:53 | 53 Want Gij hebt hen U tot een erfdeel 3117 1Kon 8:53 | volken der aarde; gelijk als Gij gesproken hebt door den 3118 1Kon 8:53 | van Mozes, Uw knecht, als Gij onze vaderen uit Egypte 3119 1Kon 9:3 | uw smeking gehoord, die gij voor Mijn aangezicht smekende 3120 1Kon 9:3 | huis geheiligd, hetwelk gij gebouwd hebt, opdat Ik Mijn 3121 1Kon 9:4 | 4 En zo gij voor Mijn aangezicht wandelen 3122 1Kon 9:6 | enen male afkeren zult, gij en uw kinderen, van Mij 3123 1Kon 9:13 | steden, mijn broeder, die gij mij gegeven hebt? En hij 3124 1Kon 10:7 | helft is mij niet aangezegd; gij hebt met wijsheid, en goed 3125 1Kon 11:11 | dit bij u geschied is, dat gij niet hebt gehouden Mijn 3126 1Kon 11:22 | ontbreekt u bij mij, dat, zie, gij in uw land zoekt te trekken? 3127 1Kon 11:37 | 37 Zo zal Ik u nemen, en gij zult regeren over al wat 3128 1Kon 11:37 | uw ziel zal begeren; en gij zult koning zijn over Israel. ~ 3129 1Kon 11:38 | En het zal geschieden, zo gij horen zult al wat Ik u zal 3130 1Kon 12:4 | heeft ons juk hard gemaakt; gij dan nu, maak uws vaders 3131 1Kon 12:7 | tot hem, zeggende: Indien gij heden knecht van dit volk 3132 1Kon 12:10 | hem, zeggende: Alzo zult gij zeggen tot dat volk, die 3133 1Kon 12:10 | zwaar gemaakt, maar maak gij het over ons lichter; alzo 3134 1Kon 12:10 | over ons lichter; alzo zult gij tot hen spreken: Mijn kleinste 3135 1Kon 12:24 | 24 Zo zegt de HEERE: Gij zult niet optrekken, noch 3136 1Kon 13:8 | tot den koning: Al gaaft gij mij de helft van uw huis, 3137 1Kon 13:9 | door Zijn woord, zeggende: Gij zult geen brood eten, noch 3138 1Kon 13:9 | noch water drinken; en gij zult niet wederkeren door 3139 1Kon 13:9 | wederkeren door den weg, dien gij gegaan zijt. ~ 3140 1Kon 13:14 | hij zeide tot hem: Zijt gij de man Gods, die uit Juda 3141 1Kon 13:17 | door het woord des HEEREN: Gij zult aldaar noch brood eten, 3142 1Kon 13:17 | eten, noch water drinken; gij zult niet wederkeren, gaande 3143 1Kon 13:17 | den weg, door denwelken gij gegaan zijt. ~ 3144 1Kon 13:18 | ook een profeet, gelijk gij, en een engel heeft tot 3145 1Kon 13:21 | zegt de HEERE: Daarom dat gij den mond des HEEREN zijt 3146 1Kon 13:22 | Hij tot u gesproken had: Gij zult geen brood eten noch 3147 1Kon 14:2 | dat men niet merkte, dat gij Jerobeams huisvrouw zijt, 3148 1Kon 14:5 | is krank; zo en zo zult gij tot haar spreken, en het 3149 1Kon 14:6 | dat hij zeide: Kom in, gij huisvrouw van Jerobeam! 3150 1Kon 14:6 | van Jerobeam! Waarom stelt gij u dus vreemd aan? Want ik 3151 1Kon 14:8 | en dat u gegeven heb, en gij niet geweest zijt, gelijk 3152 1Kon 14:12 | 12 Gij dan maak u op, ga naar uw 3153 1Kon 16:2 | volk Israel gesteld heb, en gij gewandeld hebt in den weg 3154 1Kon 17:4 | het zal geschieden, dat gij uit de beek drinken zult; 3155 1Kon 17:13 | doch voor u en uw zoon zult gij daarna wat maken. ~ 3156 1Kon 17:18 | Wat heb ik met u te doen, gij man Gods? Zijt gij bij mij 3157 1Kon 17:18 | doen, gij man Gods? Zijt gij bij mij ingekomen, om mijn 3158 1Kon 17:20 | zeide: HEERE, mijn God, hebt Gij dan ook deze weduwe, bij 3159 1Kon 17:20 | zo kwalijk gedaan, dat Gij haar zoon gedood hebt? ~ 3160 1Kon 17:24 | tot Elia: Nu weet ik, dat gij een man Gods zijt, en dat 3161 1Kon 18:7 | aangezicht, en zeide: Zijt gij mijn heer Elia? ~ 3162 1Kon 18:9 | Wat heb ik gezondigd, dat gij uw knecht geeft in de hand 3163 1Kon 18:11 | 11 En nu zegt gij: Ga heen, zeg uw heer: Zie, 3164 1Kon 18:14 | 14 En nu zegt gij: Ga heen, zeg uw heer: Zie, 3165 1Kon 18:17 | Achab tot hem zeide: Zijt gij die beroerden van Israel? ~ 3166 1Kon 18:18 | Israel niet beroerd, maar gij en uws vaders huis, daarmede, 3167 1Kon 18:21 | en zeide: Hoe lang hinkt gij op twee gedachten? Zo de 3168 1Kon 18:24 | 24 Roept gij daarna den naam van uw god 3169 1Kon 18:25 | den enen var, en bereidt gij hem eerst, want gij zijt 3170 1Kon 18:25 | bereidt gij hem eerst, want gij zijt velen; en roept den 3171 1Kon 18:36 | heden bekend worde, dat Gij God in Israel zijt, en ik 3172 1Kon 18:37 | opdat dit volk erkenne, dat Gij, o HEERE, die God zijt, 3173 1Kon 18:37 | HEERE, die God zijt, en dat Gij hun hart achterwaarts omgewend 3174 1Kon 19:9 | zeide tot hem: Wat maakt gij hier, Elia? ~ 3175 1Kon 19:13 | hem, die zeide: Wat maakt gij hier, Elia? ~ 3176 1Kon 19:16 | 16 Daartoe zult gij Jehu, den zoon van Nimsi, 3177 1Kon 19:16 | Safat, van Abel-mehola, zult gij tot profeet zalven in uw 3178 1Kon 20:5 | vrouwen, en uw kinderen zult gij mij geven; ~ 3179 1Kon 20:9 | den koning: Alles, waarom gij in het eerst tot uw knecht 3180 1Kon 20:13 | Zo zegt de HEERE: Hebt gij gezien al deze grote menigte? 3181 1Kon 20:13 | in uw hand geven, opdat gij weet, dat Ik de HEERE ben. ~ 3182 1Kon 20:14 | aanbinden? En hij zeide: Gij. ~ 3183 1Kon 20:22 | en bemerk, en zie, wat gij doen zult; want met de wederkomst 3184 1Kon 20:25 | 25 En gij, tel u een heir, als dat 3185 1Kon 20:36 | zeide tot hem: Daarom dat gij de stem des HEEREN niet 3186 1Kon 20:36 | gehoorzaam zijt geweest, zie, als gij van mij weggegaan zijt, 3187 1Kon 20:39 | plaats zijner ziel zijn, of gij zult een talent zilvers 3188 1Kon 20:40 | tot hem: Zo is uw oordeel; gij hebt zelf het geveld. ~ 3189 1Kon 20:42 | Zo zegt de HEERE: Omdat gij den man, dien Ik verbannen 3190 1Kon 21:5 | dus gemelijk is, en dat gij geen brood eet? ~ 3191 1Kon 21:7 | huisvrouw, tot hem: Zoudt gij nu het koninkrijk over Israel 3192 1Kon 21:10 | hem getuigen, zeggende: Gij hebt God en den koning gezegend; 3193 1Kon 21:19 | 19 En gij zult tot hem spreken, zeggende: 3194 1Kon 21:19 | Alzo zegt de HEERE: Hebt gij doodgeslagen, en ook een 3195 1Kon 21:19 | ingenomen? Daartoe zult gij tot hem spreken, zeggende: 3196 1Kon 21:20 | Achab zeide tot Elia: Hebt gij mij gevonden, o, mijn vijand? 3197 1Kon 21:20 | heb u gevonden, overmits gij uzelven verkocht hebt, om 3198 1Kon 21:22 | om de terging, waarmede gij Mij getergd hebt, en dat 3199 1Kon 21:22 | Mij getergd hebt, en dat gij Israel hebt doen zondigen. ~ 3200 1Kon 21:29 | 29 Hebt gij gezien, dat Achab zich vernedert 3201 1Kon 22:3 | zijn knechten zeide: Weet gij, dat Ramoth in Gilead onze 3202 1Kon 22:4 | zeide hij tot Josafat: Zult gij met mij trekken in den strijd 3203 1Kon 22:4 | Israel: Zo zal ik zijn gelijk gij zijt, zo mijn volk als uw 3204 1Kon 22:11 | de HEERE: Met deze zult gij de Syriers stoten, totdat 3205 1Kon 22:11 | de Syriers stoten, totdat gij hen gans verdaan zult hebben. ~ 3206 1Kon 22:12 | naar Ramoth in Gilead, en gij zult voorspoedig zijn; want 3207 1Kon 22:15 | zeide tot hem: Trek op, en gij zult voorspoedig zijn, want 3208 1Kon 22:16 | zal ik u bezweren, opdat gij tot mij niet spreekt, dan 3209 1Kon 22:22 | profeten. En Hij zeide: Gij zult overreden, en zult 3210 1Kon 22:25 | 25 En Micha zeide: Zie, gij zult het zien, op dienzelfden 3211 1Kon 22:25 | op dienzelfden dag, als gij zult gaan van kamer in kamer, 3212 1Kon 22:27 | 27 En gij zult zeggen: Zo zegt de 3213 1Kon 22:28 | 28 En Micha zeide: Indien gij enigszins met vrede wederkomt, 3214 1Kon 22:28 | Verder zeide hij: Hoort, gij volken altegaar! ~ 3215 1Kon 22:30 | in den strijd komen; maar gij, trek uw klederen aan. Alzo 3216 1Kon 22:31 | en dertig had, zeggende: Gij zult noch kleinen noch groten 3217 2Kon 1:4 | Daarom nu zegt de HEERE alzo: Gij zult niet afkomen van dat 3218 2Kon 1:4 | afkomen van dat bed, waarop gij geklommen zijt, maar gij 3219 2Kon 1:4 | gij geklommen zijt, maar gij zult den dood sterven. En 3220 2Kon 1:5 | tot hen: Wat is dit, dat gij wederkomt? ~ 3221 2Kon 1:6 | geen God in Israel is, dat gij zendt, om Baal-Zebub, den 3222 2Kon 1:6 | te vragen? Daarom zult gij van dat bed, waarop gij 3223 2Kon 1:6 | gij van dat bed, waarop gij geklommen zijt, niet afkomen, 3224 2Kon 1:6 | zijt, niet afkomen, maar gij zult den dood sterven. ~ 3225 2Kon 1:9 | zo sprak hij tot hem: Gij man Gods! de koning zegt: 3226 2Kon 1:11 | antwoordde en sprak tot hem: Gij, man Gods! zo zegt de koning: 3227 2Kon 1:13 | smeekte hem, en sprak tot hem: Gij, man Gods, laat toch mijn 3228 2Kon 1:16 | zegt de HEERE: Daarom, dat gij boden gezonden hebt, om 3229 2Kon 1:16 | daarom, van dat bed, waarop gij geklommen zijt, zult gij 3230 2Kon 1:16 | gij geklommen zijt, zult gij niet afkomen, maar gij zult 3231 2Kon 1:16 | zult gij niet afkomen, maar gij zult den dood sterven. ~ 3232 2Kon 2:3 | en zeiden tot hem: Weet gij, dat de HEERE heden uw heer 3233 2Kon 2:3 | weet het ook wel, zwijgt gij stil. ~ 3234 2Kon 2:5 | en zeiden tot hem: Weet gij, dat de HEERE heden uw heer 3235 2Kon 2:5 | weet het ook wel, zwijgt gij stil. ~ 3236 2Kon 2:10 | 10 En hij zeide: Gij hebt een harde zaak begeerd; 3237 2Kon 2:10 | harde zaak begeerd; indien gij mij zult zien, als ik van 3238 2Kon 3:7 | van mij afgevallen, zult gij met mij trekken in den oorlog 3239 2Kon 3:7 | zo zal ik zijn, gelijk gij zijt, zo mijn volk als uw 3240 2Kon 3:17 | zult geen wind zien, en gij zult geen regen zien; nochtans 3241 2Kon 3:17 | water vervuld worden, zodat gij zult drinken, gij en uw 3242 2Kon 3:17 | zodat gij zult drinken, gij en uw vee, en uw beesten. ~ 3243 2Kon 3:19 | 19 En gij zult alle vaste steden, 3244 2Kon 3:19 | goede stukken lands zult gij met stenen verderven. ~ 3245 2Kon 3:23 | verslagen; nu dan aan den buit, gij Moabieten! ~ 3246 2Kon 4:1 | mijn man, is gestorven, en gij weet, dat uw knecht den 3247 2Kon 4:2 | Geef mij te kennen, wat gij in het huis hebt. En zij 3248 2Kon 4:7 | en betaal uw schuldheer; gij dan met uw zonen, leef bij 3249 2Kon 4:13 | gezegd: Zeg nu tot haar: Zie, gij zijt zorgvuldig voor ons 3250 2Kon 4:16 | dezen tijd des levens zult gij een zoon omhelzen. En zij 3251 2Kon 4:16 | zeide: Neen, mijn heer, gij, man Gods, lieg tegen uw 3252 2Kon 4:23 | En hij zeide: Waarom gaat gij heden tot hem? Het is geen 3253 2Kon 4:29 | uw hand, en ga henen; zo gij iemand vindt, groet hem 3254 2Kon 5:6 | Naaman tot u gezonden, dat gij hem ontledigt van zijn melaatsheid. ~ 3255 2Kon 5:8 | om te zeggen: Waarom hebt gij uw klederen gescheurd? Laat 3256 2Kon 5:10 | vlees zal u wederkomen, en gij zult rein zijn. 3257 2Kon 5:13 | zaak gesproken had, zoudt gij ze niet gedaan hebben? Hoeveel 3258 2Kon 5:13 | gezegd heeft: Was u, en gij zult rein zijn? ~ 3259 2Kon 6:9 | zeggende: Wacht u, dat gij door die plaats niet trekt, 3260 2Kon 6:11 | en zeide tot hen: Zult gij mij dan niet te kennen geven, 3261 2Kon 6:12 | te kennen de woorden, die gij in uw binnenste slaapkamer 3262 2Kon 6:19 | leiden tot den man, dien gij zoekt; en hij leidde hen 3263 2Kon 6:22 | 22 Doch hij zeide: Gij zult hen niet slaan; zoudt 3264 2Kon 6:22 | zult hen niet slaan; zoudt gij ook slaan, die gij met uw 3265 2Kon 6:22 | zoudt gij ook slaan, die gij met uw zwaard en met uw 3266 2Kon 7:2 | geschieden? En hij zeide: Zie, gij zult het met uw ogen zien, 3267 2Kon 7:19 | En hij had gezegd: Zie, gij zult het met uw ogen zien, 3268 2Kon 8:1 | Maak u op, en ga heen, gij en uw huisgezin, en verkeer 3269 2Kon 8:1 | verkeer als vreemdeling, waar gij verkeren kunt; want de HEERE 3270 2Kon 8:10 | zeide tot hem: Ga, zeg, gij zult ganselijk niet genezen; 3271 2Kon 8:12 | omdat ik weet, wat kwaad gij den kinderen Israels doen 3272 2Kon 8:12 | kinderen Israels doen zult; gij zult hun sterkten in het 3273 2Kon 8:13 | HEERE heeft mij getoond, dat gij koning zijn zult over Syrie. ~ 3274 2Kon 8:14 | Hij heeft tot mij gezegd: Gij zult zekerlijk genezen. ~ 3275 2Kon 9:2 | 2 Als gij daar zult gekomen zijn, 3276 2Kon 9:7 | 7 En gij zult het huis van Achab, 3277 2Kon 9:11 | gekomen? En hij zeide tot hen: Gij kent den man en zijn spraak. ~ 3278 2Kon 9:18 | En Jehu zeide: Wat hebt gij met den vrede te doen? Keer 3279 2Kon 9:19 | En Jehu zeide: Wat hebt gij met den vrede te doen? Keer 3280 2Kon 9:25 | want gedenk, als ik en gij nevens elkander achter zijn 3281 2Kon 10:5 | zijn uw knechten, en al wat gij tot ons zeggen zult, zullen 3282 2Kon 10:6 | een brief, zeggende: Zo gij mijn zijt, en gij naar mijn 3283 2Kon 10:6 | zeggende: Zo gij mijn zijt, en gij naar mijn stem hoort, neemt 3284 2Kon 10:9 | en tot al het volk zeide: Gij zijt rechtvaardig. Ziet, 3285 2Kon 10:30 | zeide tot Jehu: Daarom dat gij welgedaan hebt, doende wat 3286 2Kon 11:5 | zeggende: Dit is de zaak, die gij doen zult: een derde deel 3287 2Kon 11:6 | achter de trawanten; zo zult gij waarnemen de wacht van dit 3288 2Kon 11:8 | 8 En gij zult den koning rondom omsingelen, 3289 2Kon 11:8 | zal gedood worden; en zijt gij bij den koning, als hij 3290 2Kon 12:7 | geld van uw bekenden, dat gij het zoudt geven voor de 3291 2Kon 13:7 | geld van uw bekenden, dat gij het zoudt geven voor de 3292 2Kon 14:17 | verlossing tegen de Syriers; want gij zult de Syriers slaan in 3293 2Kon 14:19 | toornig op hem, en zeide: Gij zoudt vijfmaal of zesmaal 3294 2Kon 14:19 | geslagen hebben; dan zoudt gij de Syriers tot verdoens 3295 2Kon 14:19 | geslagen hebben; doch nu zult gij de Syriers driemaal slaan. ~ 3296 2Kon 15:10 | 10 Gij hebt de Edomieten dapper 3297 2Kon 15:10 | huis; want waarom zoudt gij u in het kwade mengen, dat 3298 2Kon 15:10 | in het kwade mengen, dat gij vallen zoudt, gij en Juda 3299 2Kon 15:10 | mengen, dat gij vallen zoudt, gij en Juda met u? ~ 3300 2Kon 19:12 | HEERE tot hen gezegd had: Gij zult deze zaak niet doen. ~ 3301 2Kon 19:26 | zeggende: De volken, die gij vervoerd hebt, en hebt doen 3302 2Kon 19:35 | had hun geboden, zeggende: Gij zult geen andere goden vrezen, 3303 2Kon 19:36 | opgevoerd heeft, Dien zult gij vrezen, en voor Hem zult 3304 2Kon 19:36 | vrezen, en voor Hem zult gij u buigen, en Hem zult gij 3305 2Kon 19:36 | gij u buigen, en Hem zult gij offerande doen; ~ 3306 2Kon 19:37 | u geschreven heeft, zult gij waarnemen te doen te allen 3307 2Kon 19:37 | te doen te allen dag; en gij zult andere goden niet vrezen. ~ 3308 2Kon 19:38 | met u gemaakt heb, zult gij niet vergeten; en gij zult 3309 2Kon 19:38 | zult gij niet vergeten; en gij zult andere goden niet vrezen. ~ 3310 2Kon 19:39 | den HEERE, uw God, zult gij vrezen; en Hij zal u redden 3311 2Kon 20:14 | gezondigd, keer af van mij, wat gij mij opleggen zult, zal ik 3312 2Kon 20:19 | vertrouwen is dit, waarmede gij vertrouwt? ~ 3313 2Kon 20:20 | 20 Gij zegt (doch het is een woord 3314 2Kon 20:20 | oorlog; op wien vertrouwt gij nu, dat gij tegen mij rebelleert? ~ 3315 2Kon 20:20 | wien vertrouwt gij nu, dat gij tegen mij rebelleert? ~ 3316 2Kon 20:21 | 21 Zie nu, vertrouwt gij u op dien gebroken rietstaf, 3317 2Kon 20:22 | 22 Maar zo gij tot mij zegt: Wij vertrouwen 3318 2Kon 20:22 | heeft: Voor dit altaar zult gij u buigen te Jeruzalem? ~ 3319 2Kon 20:23 | duizend paarden geven, zo gij voor u de ruiters daarop 3320 2Kon 20:24 | 24 Hoe zoudt gij dan het aangezicht van een 3321 2Kon 20:24 | mijns heren afkeren? Maar gij vertrouwt op Egypte, om 3322 2Kon 20:32 | olie en van honig; zo zult gij leven en niet sterven; en 3323 2Kon 20:36 | des konings was, zeggende: Gij zult hem niet antwoorden. ~ 3324 2Kon 21:6 | Jesaja zeide tot hen: Zo zult gij tot uw heer zeggen: Zo zegt 3325 2Kon 21:6 | niet voor de woorden, die gij gehoord hebt, waarmede Mij 3326 2Kon 21:10 | 10 Zo zult gij spreken tot Hizkia, den 3327 2Kon 21:10 | niet bedriegen, op welken gij vertrouwt, zeggende: Jeruzalem 3328 2Kon 21:11 | 11 Zie, gij hebt gehoord, wat de koningen 3329 2Kon 21:11 | die verbannende; en zoudt gij gered worden? ~ 3330 2Kon 21:15 | tussen de cherubim woont! Gij zelf, Gij alleen zijt de 3331 2Kon 21:15 | cherubim woont! Gij zelf, Gij alleen zijt de God van alle 3332 2Kon 21:15 | koninkrijken der aarde, Gij hebt den hemel en de aarde 3333 2Kon 21:19 | koninkrijken der aarde weten, dat Gij, HEERE, alleen God zijt. ~ 3334 2Kon 21:20 | HEERE, de God Israels: Dat gij tot Mij gebeden hebt tegen 3335 2Kon 21:22 | 22 Wien hebt gij gehoond en gelasterd? en 3336 2Kon 21:22 | gelasterd? en tegen Wien hebt gij de stem verheven, en uw 3337 2Kon 21:23 | Door middel uwer boden hebt gij den HEERE gehoond, en gezegd: 3338 2Kon 21:25 | 25 Hebt gij niet gehoord, dat Ik zulks 3339 2Kon 21:25 | heb Ik dat doen komen, dat gij zoudt zijn, om de vaste 3340 2Kon 21:28 | dien weg, door denwelken gij gekomen zijt. ~ 3341 2Kon 22:1 | bevel aan uw huis, want gij zult sterven, en niet leven. ~ 3342 2Kon 22:5 | aan den derden dag zult gij opgaan in het huis des HEEREN; ~ 3343 2Kon 22:18 | u zullen voortkomen, die gij gewinnen zult, nemen, dat 3344 2Kon 22:19 | Het woord des HEEREN, dat gij gesproken hebt, is goed. 3345 2Kon 24:18 | HEERE te vragen, alzo zult gij tot hem zeggen: Zo zegt 3346 2Kon 24:18 | Aangaande de woorden, die gij gehoord hebt; ~ 3347 2Kon 24:19 | hart week geworden is, en gij u voor het aangezicht des 3348 2Kon 24:19 | HEEREN vernederd hebt, als gij hoordet, wat Ik gesproken 3349 2Kon 24:19 | vloek zullen worden, en dat gij uw klederen gescheurd en 3350 2Kon 24:20 | verzamelen tot uw vaderen, en gij zult met vrede in uw graf 3351 2Kon 25:17 | kwam, en deze dingen, die gij tegen dit altaar van Beth-El 3352 1Kro 4:10 | Israels aan, zeggende: Indien Gij mij rijkelijk zegenen, en 3353 1Kro 11:2 | Saul nog koning was, hebt gij Israel uitgeleid en ingeleid; 3354 1Kro 11:2 | HEERE, uw God, tot u gezegd: Gij zult Mijn volk Israel weiden, 3355 1Kro 11:2 | Mijn volk Israel weiden, en gij zult voorganger zijn van 3356 1Kro 11:5 | Jebus zeiden tot David: Gij zult hier niet inkomen. 3357 1Kro 12:18 | David, en met u zijn wij, gij, zoon van Isai. Vrede, vrede 3358 1Kro 14:10 | de Filistijnen, en zult Gij hen in mijn hand geven? 3359 1Kro 14:14 | eens; en God zeide tot hem: Gij zult niet optrekken achter 3360 1Kro 14:15 | het zal geschieden, als gij hoort het geruis van een 3361 1Kro 15:12 | de Levieten; heiligt u, gij en uw broeders, dat gij 3362 1Kro 15:12 | gij en uw broeders, dat gij de ark des HEEREN, des Gods 3363 1Kro 16:13 | 13 Gij, zaad van Israel, Zijn dienaar, 3364 1Kro 16:13 | van Israel, Zijn dienaar, gij, kinderen van Jakob, Zijn 3365 1Kro 16:19 | 19 Als gij weinige mensen in getal 3366 1Kro 16:23 | 23 Zingt den HEERE, gij, ganse aarde, boodschapt 3367 1Kro 16:28 | 28 Geeft den HEERE, gij, geslachten der volken, 3368 1Kro 16:30 | Schrikt voor Zijn aangezicht, gij, gehele aarde! Ook zal de 3369 1Kro 17:4 | knecht: Alzo zegt de HEERE: Gij zult Mij geen huis bouwen, 3370 1Kro 17:7 | 7 Nu dan, alzo zult gij zeggen tot Mijn knecht, 3371 1Kro 17:7 | achter de schapen, opdat gij een voorganger over Mijn 3372 1Kro 17:8 | met u geweest overal, waar gij heengegaan zijt, en Ik heb 3373 1Kro 17:11 | zullen vervuld zijn, dat gij heengaat tot uw vaderen, 3374 1Kro 17:16 | en wat is mijn huis, dat Gij mij tot hiertoe gebracht 3375 1Kro 17:17 | geweest, o God! daarom hebt Gij van het huis Uws knechts 3376 1Kro 17:17 | verre heen gesproken, en Gij hebt mij naar menselijke 3377 1Kro 17:18 | eer aan Uw knecht? Doch Gij kent Uw knecht wel. ~ 3378 1Kro 17:19 | wil, en naar Uw hart, hebt Gij al dezen grote dingen gedaan, 3379 1Kro 17:20 | HEERE, er is niemand gelijk Gij, en er is geen God behalve 3380 1Kro 17:20 | en er is geen God behalve Gij, naar alles, wat wij met 3381 1Kro 17:21 | een volk te verlossen, dat Gij U een Naam maaktet van grote 3382 1Kro 17:21 | aangezicht Uws volks, hetwelk Gij uit Egypte verlost hebt? ~ 3383 1Kro 17:22 | 22 En Gij hebt Uw volk Israel U ten 3384 1Kro 17:22 | tot in der eeuwigheid; en Gij, HEERE, zijt hun tot een 3385 1Kro 17:23 | dan, HEERE, het woord, dat Gij over Uw knecht gesproken 3386 1Kro 17:23 | eeuwigheid; en doe, gelijk als Gij gesproken hebt. ~ 3387 1Kro 17:25 | 25 Want Gij, mijn God, hebt voor het 3388 1Kro 17:25 | knechts geopenbaard, dat Gij hem een huis bouwen zoudt; 3389 1Kro 17:26 | 26 Nu dan, HEERE, Gij zijt die God; en Gij hebt 3390 1Kro 17:26 | HEERE, Gij zijt die God; en Gij hebt dit goede over Uw knecht 3391 1Kro 17:27 | Uw aangezicht zij; want Gij, HEERE, hebt het gezegend, 3392 1Kro 20:12 | te sterk worden, zo zult gij mij komen verlossen; en 3393 1Kro 23:8 | geschiedde tot mij, zeggende: Gij hebt bloed in menigte vergoten, 3394 1Kro 23:8 | in menigte vergoten, want gij hebt grote krijgen gevoerd; 3395 1Kro 23:8 | hebt grote krijgen gevoerd; gij zult Mijn Naam geen huis 3396 1Kro 23:8 | geen huis bouwen, dewijl gij veel bloeds op de aarde 3397 1Kro 23:11 | HEERE zal met u zijn, en gij zult voorspoedig zijn, en 3398 1Kro 23:13 | 13 Dan zult gij voorspoedig zijn, als gij 3399 1Kro 23:13 | gij voorspoedig zijn, als gij waarnemen zult te doen de 3400 1Kro 23:14 | hout en stenen bereid; doe gij er nog meer bij. ~ 3401 1Kro 29:3 | God heeft tot mij gezegd: Gij zult Mijn Naam geen huis 3402 1Kro 29:3 | Naam geen huis bouwen, want gij zijt een krijgsman, en gij 3403 1Kro 29:3 | gij zijt een krijgsman, en gij hebt veel bloeds vergoten. ~ 3404 1Kro 29:9 | 9 En gij, mijn zoon Salomo, ken den 3405 1Kro 29:9 | gedichtsel der gedachten; indien gij Hem zoekt, Hij zal van u 3406 1Kro 29:9 | gevonden worden; maar indien gij Hem verlaat, Hij zal u tot 3407 1Kro 29:10 | HEERE heeft u verkoren, dat gij een huis ten heiligdom bouwt; 3408 1Kro 29:20 | u niet verlaten, totdat gij al het werk tot den dienst 3409 1Kro 30:10 | David zeide: Geloofd zijt Gij, HEERE, God van onzen vader 3410 1Kro 30:11 | HEERE, is het Koninkrijk, en Gij hebt U verhoogd tot een 3411 1Kro 30:12 | zijn voor Uw aangezicht, en Gij heerst over alles; en in 3412 1Kro 30:17 | En ik weet, mijn God, dat Gij het hart proeft, en dat 3413 1Kro 30:17 | het hart proeft, en dat Gij een welgevallen hebt aan 3414 1Kro 30:18 | 18 O HEERE, Gij, God onzer vaderen, Abraham, 3415 2Kro 1:8 | En Salomo zeide tot God: Gij hebt aan mijn vader David 3416 2Kro 1:8 | weldadigheid gedaan; en Gij hebt mij koning gemaakt 3417 2Kro 1:9 | aan mijn vader David; want Gij hebt mij koning gemaakt 3418 2Kro 1:11 | in uw hart geweest is, en gij niet begeerd hebt rijkdom, 3419 2Kro 1:11 | voor u begeerd hebt, opdat gij Mijn volk mocht richten, 3420 2Kro 2:3 | Tyrus, zeggende: Gelijk als gij met mijn vader David gedaan 3421 2Kro 2:16 | zee, naar Jafo brengen; en gij zult het laten ophalen naar 3422 2Kro 7:8 | Naam een huis te bouwen, gij hebt welgedaan, dat het 3423 2Kro 7:9 | 9 Evenwel, gij zult dat huis niet bouwen, 3424 2Kro 7:14 | Israel, er is geen God gelijk Gij, in den hemel noch op de 3425 2Kro 7:15 | David, gehouden hebt, wat Gij tot hem gesproken hadt; 3426 2Kro 7:15 | hadt; want met Uw mond hebt Gij gesproken, en met Uw hand 3427 2Kro 7:16 | knecht, mijn vader David, wat Gij tot hem gesproken hebt, 3428 2Kro 7:16 | in Mijn wet, gelijk als gij gewandeld hebt voor Mijn 3429 2Kro 7:17 | woord waar worden, hetwelk Gij gesproken hebt tot Uw knecht, 3430 2Kro 7:20 | over de plaats, van dewelke Gij gezegd hebt, Uw Naam daar 3431 2Kro 7:21 | plaats zullen bidden; en hoor Gij uit de plaats Uwer woning, 3432 2Kro 7:23 | 23 Hoor Gij dan uit den hemel, en doe, 3433 2Kro 7:25 | 25 Hoor Gij dan uit den hemel, en vergeef 3434 2Kro 7:25 | hen weder in het land, dat Gij hun en hun vaderen gegeven 3435 2Kro 7:26 | zich bekeren zullen, als Gij hen geplaagd zult hebben; ~ 3436 2Kro 7:27 | 27 Hoor Gij dan in den hemel, en vergeef 3437 2Kro 7:27 | van Uw volk Israel, als Gij hun zult geleerd hebben 3438 2Kro 7:27 | geef regen op Uw land, dat Gij Uw volk tot een erfenis 3439 2Kro 7:30 | 30 Hoor Gij dan uit den hemel, de vaste 3440 2Kro 7:30 | naar al zijn wegen, gelijk Gij zijn hart kent; want Gij 3441 2Kro 7:30 | Gij zijn hart kent; want Gij alleen kent het hart van 3442 2Kro 7:31 | zullen op het land, dat Gij onzen vaderen gegeven hebt. ~ 3443 2Kro 7:33 | 33 Hoor Gij dan uit den hemel, uit de 3444 2Kro 7:34 | uittrekken zal door den weg, dien Gij hen heenzenden zult, en 3445 2Kro 7:34 | den weg dezer stad, die Gij verkoren hebt, en naar dit 3446 2Kro 7:36 | er, die niet zondigt), en Gij tegen hen vertoornd zult 3447 2Kro 7:38 | den weg huns lands, dat Gij hun vaderen gegeven hebt, 3448 2Kro 7:38 | en naar deze stad, die Gij verkoren hebt, en naar dit 3449 2Kro 7:41 | maak U op tot Uw rust, Gij en de ark Uwer kracht; laat 3450 2Kro 8:17 | 17 En u aangaande, zo gij voor Mijn aangezicht wandelen 3451 2Kro 10:6 | wijsheid is mij niet aangezegd; gij hebt overtroffen het gerucht, 3452 2Kro 11:4 | hard gemaakt, nu dan, maak gij uws vaders harden dienst, 3453 2Kro 11:7 | tot hem, zeggende: Indien gij dit volk goedertieren en 3454 2Kro 11:10 | hem, zeggende: Alzo zult gij zeggen tot dat volk, die 3455 2Kro 11:10 | zwaar gemaakt, maar maak gij het over ons lichter; alzo 3456 2Kro 11:10 | over ons lichter; alzo zult gij tot hen spreken: Mijn kleinste 3457 2Kro 12:4 | 4 Zo zegt de HEERE: Gij zult niet optrekken, noch 3458 2Kro 13:5 | hen: Alzo zegt de HEERE: Gij hebt Mij verlaten, daarom 3459 2Kro 14:8 | 8 En nu, gij denkt u te versterken tegen 3460 2Kro 14:8 | is der zonen van David; gij zijt wel een grote menigte, 3461 2Kro 14:8 | een grote menigte, maar gij hebt gouden kalveren bij 3462 2Kro 14:9 | 9 Hebt gij niet de priesteren des HEEREN, 3463 2Kro 14:11 | HEEREN, onzes Gods; maar gij hebt Hem verlaten. ~ 3464 2Kro 14:12 | den God uwer vaderen, want gij zult geen voorspoed hebben. ~ 3465 2Kro 15:11 | tegen deze menigte; o HEERE! Gij zijt onze God; laat den 3466 2Kro 16:2 | is met ulieden, terwijl gij met Hem zijt; en zo gij 3467 2Kro 16:2 | gij met Hem zijt; en zo gij Hem zoekt, Hij zal van u 3468 2Kro 16:2 | gevonden worden; maar zo gij Hem verlaat, Hij zal u verlaten. ~ 3469 2Kro 16:7 | 7 Daarom weest gij sterk, en laat uw handen 3470 2Kro 17:7 | hij zeide tot hem: Omdat gij gesteund hebt op den koning 3471 2Kro 17:8 | wagenen en ruiteren? Toen gij nochtans op den HEERE steundet, 3472 2Kro 17:9 | hart volkomen is tot Hem; gij hebt hierin zottelijk gedaan; 3473 2Kro 19:3 | den koning van Juda: Zult gij met mij gaan naar Ramoth 3474 2Kro 19:3 | Zo zal ik zijn, gelijk gij zijt, en gelijk uw volk 3475 2Kro 19:10 | de HEERE: Met deze zult gij de Syriers stoten, totdat 3476 2Kro 19:10 | de Syriers stoten, totdat gij hen gans verdaan zult hebben. ~ 3477 2Kro 19:11 | naar Ramoth in Gilead, en gij zult voorspoedig zijn, want 3478 2Kro 19:15 | zal ik u bezweren, opdat gij tot mij niet spreekt, dan 3479 2Kro 19:21 | profeten. En Hij zeide: Gij zult overreden, en zult 3480 2Kro 19:24 | 24 En Micha zeide: Zie, gij zult het zien aan dienzelfden 3481 2Kro 19:24 | aan dienzelfden dag, als gij zult gaan van kamer in kamer, 3482 2Kro 19:27 | 27 En Micha zeide: Indien gij enigszins met vrede wederkomt, 3483 2Kro 19:27 | Verder zeide hij: Hoort, gij volken altegaar! ~ 3484 2Kro 19:29 | in den strijd komen; maar gij, trek uw klederen aan. Alzo 3485 2Kro 20:2 | den koning Josafat: Zoudt gij den goddeloze helpen, en 3486 2Kro 20:3 | zijn bij u gevonden; want gij hebt de bossen uit het land 3487 2Kro 20:6 | tot de richters: Ziet wat gij doet, want gij houdt het 3488 2Kro 20:6 | Ziet wat gij doet, want gij houdt het gericht niet den 3489 2Kro 20:10 | broederen zij; doet alzo, en gij zult niet schuldig worden. ~ 3490 2Kro 21:6 | God onzer vaderen, zijt Gij niet de God in den hemel? 3491 2Kro 21:6 | de God in den hemel? Ja, Gij zijt de Heerser over alle 3492 2Kro 21:7 | 7 Hebt Gij niet, onze God, de inwoners 3493 2Kro 21:9 | benauwdheid tot U roepen, en Gij zult verhoren en verlossen. ~ 3494 2Kro 21:10 | gebergte Seir, door dewelken Gij Israel niet toeliet te trekken, 3495 2Kro 21:11 | om ons uit Uw erve, die Gij ons te erven gegeven hebt, 3496 2Kro 21:12 | 12 O, onze God, zult Gij geen recht tegen hen oefenen? 3497 2Kro 21:15 | Merkt op, geheel Juda, en gij, inwoners van Jeruzalem, 3498 2Kro 21:15 | inwoners van Jeruzalem, en gij, koning Josafat! Alzo zegt 3499 2Kro 21:16 | bij den opgang van Ziz; en gij zult hen vinden in het einde 3500 2Kro 21:17 | 17 Gij zult in dezen strijd niet


1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-8706

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License