1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-8706
Book Chapter: Verse
3001 2Sa 19:43 | meer dan gij; waarom hebt gij ons dan gering geacht, dat
3002 2Sa 20:4 | tegen den derden dag; en gij, stel u dan hier. ~
3003 2Sa 20:6 | doen, dan Absalom; neem gij de knechten uws heren, en
3004 2Sa 20:17 | naderde, zeide de vrouw: Zijt gij Joab? En hij zeide: Ik ben
3005 2Sa 20:19 | getrouwen in Israel, en gij zoekt te doden een stad,
3006 2Sa 20:19 | in Israel; waarom zoudt gij het erfdeel des HEEREN verslinden? ~
3007 2Sa 21:3 | waarmede zal ik verzoenen, dat gij het erfdeel des HEEREN zegent? ~
3008 2Sa 21:4 | En hij zeide: Wat zegt gij dan, dat ik u doen zal? ~
3009 2Sa 21:6 | ophangen te Gibea Sauls, o, gij verkorene des HEEREN! En
3010 2Sa 21:17 | mannen van David, zeggende: Gij zult niet meer met ons uittrekken
3011 2Sa 21:17 | uittrekken ten strijde, opdat gij de lamp van Israel niet
3012 2Sa 22:3 | Verlosser! Van geweld hebt Gij mij verlost! ~
3013 2Sa 22:26 | den goedertierene houdt Gij U goedertieren; bij den
3014 2Sa 22:26 | den oprechten held houdt Gij U oprecht. ~
3015 2Sa 22:27 | 27 Bij den reine houdt Gij U rein; maar bij den verkeerde
3016 2Sa 22:27 | bij den verkeerde houdt Gij U verdraaid. ~
3017 2Sa 22:28 | 28 En Gij verlost het bedrukte volk;
3018 2Sa 22:28 | ogen zijn tegen de hogen, Gij zult hen vernederen. ~
3019 2Sa 22:29 | 29 Want Gij zijt mijn Lamp, o HEERE,
3020 2Sa 22:36 | 36 Ook hebt Gij mij gegeven het schild Uws
3021 2Sa 22:36 | door Uw verootmoedigen hebt Gij mij groot gemaakt. ~
3022 2Sa 22:37 | 37 Gij hebt mijn voetstap ruim
3023 2Sa 22:40 | 40 Want Gij omgorddet mij met kracht
3024 2Sa 22:40 | met kracht ten strijde; Gij deedt onder mij nederbukken,
3025 2Sa 22:41 | 41 En Gij gaaft mij den nek mijner
3026 2Sa 22:44 | 44 Ook hebt Gij mij uitgeholpen van de twisten
3027 2Sa 22:44 | de twisten mijns volks, Gij hebt mij bewaard tot een
3028 2Sa 22:49 | uitvoert van mijn vijanden; en Gij verhoogt mij boven degenen,
3029 2Sa 22:49 | die tegen mij opstaan; Gij redt mij van den man alles
3030 2Sa 24:13 | in uw land komen? Of wilt gij drie maanden vlieden voor
3031 1Kon 1:6 | dagen, zeggende: Waarom hebt gij alzo gedaan? En ook was
3032 1Kon 1:11 | van Salomo, zeggende: Hebt gij niet gehoord, dat Adonia,
3033 1Kon 1:12 | toch een raad geven, dat gij uw ziel en de ziel van uw
3034 1Kon 1:13 | David, en zeg tot hem: Hebt gij niet, mijn heer koning,
3035 1Kon 1:14 | 14 Zie, als gij daar nog met den koning
3036 1Kon 1:17 | zeide tot hem: Mijn heer! gij hebt uw dienstmaagd bij
3037 1Kon 1:18 | en nu, mijn heer koning, gij weet het niet. ~
3038 1Kon 1:20 | 20 Maar gij, mijn heer koning, de ogen
3039 1Kon 1:20 | ganse Israel zijn op u, dat gij hun zoudt te kennen geven,
3040 1Kon 1:24 | Mijn heer koning! hebt gij gezegd: Adonia zal na mij
3041 1Kon 1:27 | koning geschied? En hebt gij uw knecht niet bekend gemaakt,
3042 1Kon 1:34 | Israel zalven. Daarna zult gij met de bazuin blazen, en
3043 1Kon 1:35 | 35 Dan zult gij achter hem optrekken, en
3044 1Kon 1:42 | Adonia zeide: Kom in, want gij zijt een kloek man, en zult
3045 1Kon 1:45 | dat is het geroep, dat gij gehoord hebt. ~
3046 1Kon 2:3 | de wet van Mozes; opdat gij verstandelijk handelt in
3047 1Kon 2:3 | verstandelijk handelt in al wat gij doen zult, en al waarheen
3048 1Kon 2:3 | doen zult, en al waarheen gij u wenden zult; ~
3049 1Kon 2:5 | 5 Zo weet gij ook, wat Joab, de zoon van
3050 1Kon 2:6 | dan naar uw wijsheid, dat gij zijn grauwe haar niet met
3051 1Kon 2:7 | Barzillai, den Gileadiet, zult gij weldadigheid bewijzen, en
3052 1Kon 2:9 | niet onschuldig, dewijl gij een wijs man zijt; en gij
3053 1Kon 2:9 | gij een wijs man zijt; en gij zult weten, wat gij hem
3054 1Kon 2:9 | en gij zult weten, wat gij hem doen zult, opdat gij
3055 1Kon 2:9 | gij hem doen zult, opdat gij zijn grauwe haar met bloed
3056 1Kon 2:15 | 15 Hij zeide dan: Gij weet, dat het koninkrijk
3057 1Kon 2:22 | moeder: En waarom begeert gij Abisag, de Sunamietische,
3058 1Kon 2:26 | Anathoth, op uw akkers; want gij zijt een man des doods;
3059 1Kon 2:26 | zal ik u niet doden, omdat gij de ark des Heeren HEEREN
3060 1Kon 2:26 | gedragen hebt, en omdat gij verdrukt zijt geweest, in
3061 1Kon 2:31 | aan, en begraaf hem, opdat gij wegdoet, van mij en van
3062 1Kon 2:37 | dage van uw uitgaan, als gij over de beek Kidron zult
3063 1Kon 2:37 | gaan, weet voorzeker, dat gij den dood sterven zult; uw
3064 1Kon 2:42 | dage van uw uitgaan, als gij zult herwaarts of derwaarts
3065 1Kon 2:42 | gaan, weet voorzeker, dat gij den dood zult sterven? En
3066 1Kon 2:42 | den dood zult sterven? En gij zeidet tot mij: Dat woord
3067 1Kon 2:43 | 43 Waarom dan hebt gij den eed des HEEREN niet
3068 1Kon 2:44 | zeide de koning tot Simei: Gij weet al de boosheid, die
3069 1Kon 2:44 | boosheid, die uw hart weet, die gij aan mijn vader David gedaan
3070 1Kon 3:6 | 6 En Salomo zeide: Gij hebt aan Uw knecht David,
3071 1Kon 3:6 | oprechtheid des harten met U; en Gij hebt hem deze grote weldadigheid
3072 1Kon 3:6 | weldadigheid gehouden, dat Gij hem gegeven hebt een zoon,
3073 1Kon 3:7 | Nu dan, HEERE, mijn God! Gij hebt Uw knecht koning gemaakt
3074 1Kon 3:8 | midden van Uw volk, dat Gij verkoren hebt, een groot
3075 1Kon 3:11 | zeide tot hem: Daarom dat gij deze zaak begeerd hebt,
3076 1Kon 3:13 | 13 Zelfs ook wat gij niet begeerd hebt, heb Ik
3077 1Kon 3:14 | 14 En zo gij in Mijn wegen wandelen zult,
3078 1Kon 5:3 | 3 Gij weet, dat mijn vader David
3079 1Kon 5:6 | ik u geven, naar al wat gij zeggen zult; want gij weet,
3080 1Kon 5:6 | wat gij zeggen zult; want gij weet, dat onder ons niemand
3081 1Kon 5:8 | Ik heb gehoord, waarom gij tot mij gezonden hebt; ik
3082 1Kon 5:9 | voeren, tot die plaats, die gij aan mij ontbieden zult,
3083 1Kon 5:9 | het aldaar los maken, en gij zult het wegnemen; gij zult
3084 1Kon 5:9 | en gij zult het wegnemen; gij zult ook mijn wil doen,
3085 1Kon 5:9 | zult ook mijn wil doen, dat gij mijn huis spijze geeft. ~
3086 1Kon 6:12 | Aangaande dit huis, dat gij bouwt, zo gij wandelt in
3087 1Kon 6:12 | huis, dat gij bouwt, zo gij wandelt in Mijn inzettingen,
3088 1Kon 8:18 | Naam een huis te bouwen, gij hebt welgedaan, dat het
3089 1Kon 8:19 | 19 Evenwel gij zult dat huis niet bouwen;
3090 1Kon 8:23 | er is geen God, gelijk Gij, boven in den hemel, noch
3091 1Kon 8:24 | David, gehouden hebt, wat Gij tot hem gesproken hadt;
3092 1Kon 8:24 | hadt; want met Uw mond hebt Gij gesproken, en met Uw hand
3093 1Kon 8:25 | knecht, mijn vader David, wat Gij tot hem gesproken hebt,
3094 1Kon 8:25 | Mijn aangezicht, gelijk als gij gewandeld hebt voor Mijn
3095 1Kon 8:26 | woord waar worden, hetwelk Gij gesproken hebt tot Uw knecht,
3096 1Kon 8:29 | deze plaats, van dewelke Gij gezegd hebt: Mijn Naam zal
3097 1Kon 8:30 | plaats zullen bidden; en Gij, hoor in de plaats Uwer
3098 1Kon 8:32 | 32 Hoor Gij dan in den hemel, en doe,
3099 1Kon 8:34 | 34 Hoor Gij dan in den hemel, en vergeef
3100 1Kon 8:34 | hen weder in het land, dat Gij hun vaderen gegeven hebt. ~
3101 1Kon 8:35 | zich bekeren zullen, als Gij hen geplaagd zult hebben; ~
3102 1Kon 8:36 | 36 Hoor Gij dan in den hemel, en vergeef
3103 1Kon 8:36 | van Uw volk Israel, als Gij hun zult geleerd hebben
3104 1Kon 8:36 | geef regen op Uw land, dat Gij Uw volk tot een erfenis
3105 1Kon 8:39 | 39 Hoor Gij dan in den hemel, de vaste
3106 1Kon 8:39 | naar al zijn wegen, gelijk Gij zijn hart kent; want Gij
3107 1Kon 8:39 | Gij zijn hart kent; want Gij alleen kent het hart van
3108 1Kon 8:40 | zullen in het land, dat Gij onzen vaderen gegeven hebt. ~
3109 1Kon 8:43 | 43 Hoor Gij in den hemel, de vaste plaats
3110 1Kon 8:44 | uittrekken zal door den weg, dien Gij hen henen zenden zult, en
3111 1Kon 8:44 | den weg dezer stad, die Gij verkoren hebt, en naar dit
3112 1Kon 8:46 | er, die niet zondigt), en Gij tegen hen vertoornd zult
3113 1Kon 8:48 | weg van hun land (hetwelk Gij hun vaderen gegeven hebt),
3114 1Kon 8:48 | hebt), naar deze stad, die Gij verkoren hebt, en naar dit
3115 1Kon 8:51 | volk en Uw erfdeel, die Gij uitgevoerd hebt uit Egypteland,
3116 1Kon 8:53 | 53 Want Gij hebt hen U tot een erfdeel
3117 1Kon 8:53 | volken der aarde; gelijk als Gij gesproken hebt door den
3118 1Kon 8:53 | van Mozes, Uw knecht, als Gij onze vaderen uit Egypte
3119 1Kon 9:3 | uw smeking gehoord, die gij voor Mijn aangezicht smekende
3120 1Kon 9:3 | huis geheiligd, hetwelk gij gebouwd hebt, opdat Ik Mijn
3121 1Kon 9:4 | 4 En zo gij voor Mijn aangezicht wandelen
3122 1Kon 9:6 | enen male afkeren zult, gij en uw kinderen, van Mij
3123 1Kon 9:13 | steden, mijn broeder, die gij mij gegeven hebt? En hij
3124 1Kon 10:7 | helft is mij niet aangezegd; gij hebt met wijsheid, en goed
3125 1Kon 11:11 | dit bij u geschied is, dat gij niet hebt gehouden Mijn
3126 1Kon 11:22 | ontbreekt u bij mij, dat, zie, gij in uw land zoekt te trekken?
3127 1Kon 11:37 | 37 Zo zal Ik u nemen, en gij zult regeren over al wat
3128 1Kon 11:37 | uw ziel zal begeren; en gij zult koning zijn over Israel. ~
3129 1Kon 11:38 | En het zal geschieden, zo gij horen zult al wat Ik u zal
3130 1Kon 12:4 | heeft ons juk hard gemaakt; gij dan nu, maak uws vaders
3131 1Kon 12:7 | tot hem, zeggende: Indien gij heden knecht van dit volk
3132 1Kon 12:10 | hem, zeggende: Alzo zult gij zeggen tot dat volk, die
3133 1Kon 12:10 | zwaar gemaakt, maar maak gij het over ons lichter; alzo
3134 1Kon 12:10 | over ons lichter; alzo zult gij tot hen spreken: Mijn kleinste
3135 1Kon 12:24 | 24 Zo zegt de HEERE: Gij zult niet optrekken, noch
3136 1Kon 13:8 | tot den koning: Al gaaft gij mij de helft van uw huis,
3137 1Kon 13:9 | door Zijn woord, zeggende: Gij zult geen brood eten, noch
3138 1Kon 13:9 | noch water drinken; en gij zult niet wederkeren door
3139 1Kon 13:9 | wederkeren door den weg, dien gij gegaan zijt. ~
3140 1Kon 13:14 | hij zeide tot hem: Zijt gij de man Gods, die uit Juda
3141 1Kon 13:17 | door het woord des HEEREN: Gij zult aldaar noch brood eten,
3142 1Kon 13:17 | eten, noch water drinken; gij zult niet wederkeren, gaande
3143 1Kon 13:17 | den weg, door denwelken gij gegaan zijt. ~
3144 1Kon 13:18 | ook een profeet, gelijk gij, en een engel heeft tot
3145 1Kon 13:21 | zegt de HEERE: Daarom dat gij den mond des HEEREN zijt
3146 1Kon 13:22 | Hij tot u gesproken had: Gij zult geen brood eten noch
3147 1Kon 14:2 | dat men niet merkte, dat gij Jerobeams huisvrouw zijt,
3148 1Kon 14:5 | is krank; zo en zo zult gij tot haar spreken, en het
3149 1Kon 14:6 | dat hij zeide: Kom in, gij huisvrouw van Jerobeam!
3150 1Kon 14:6 | van Jerobeam! Waarom stelt gij u dus vreemd aan? Want ik
3151 1Kon 14:8 | en dat u gegeven heb, en gij niet geweest zijt, gelijk
3152 1Kon 14:12 | 12 Gij dan maak u op, ga naar uw
3153 1Kon 16:2 | volk Israel gesteld heb, en gij gewandeld hebt in den weg
3154 1Kon 17:4 | het zal geschieden, dat gij uit de beek drinken zult;
3155 1Kon 17:13 | doch voor u en uw zoon zult gij daarna wat maken. ~
3156 1Kon 17:18 | Wat heb ik met u te doen, gij man Gods? Zijt gij bij mij
3157 1Kon 17:18 | doen, gij man Gods? Zijt gij bij mij ingekomen, om mijn
3158 1Kon 17:20 | zeide: HEERE, mijn God, hebt Gij dan ook deze weduwe, bij
3159 1Kon 17:20 | zo kwalijk gedaan, dat Gij haar zoon gedood hebt? ~
3160 1Kon 17:24 | tot Elia: Nu weet ik, dat gij een man Gods zijt, en dat
3161 1Kon 18:7 | aangezicht, en zeide: Zijt gij mijn heer Elia? ~
3162 1Kon 18:9 | Wat heb ik gezondigd, dat gij uw knecht geeft in de hand
3163 1Kon 18:11 | 11 En nu zegt gij: Ga heen, zeg uw heer: Zie,
3164 1Kon 18:14 | 14 En nu zegt gij: Ga heen, zeg uw heer: Zie,
3165 1Kon 18:17 | Achab tot hem zeide: Zijt gij die beroerden van Israel? ~
3166 1Kon 18:18 | Israel niet beroerd, maar gij en uws vaders huis, daarmede,
3167 1Kon 18:21 | en zeide: Hoe lang hinkt gij op twee gedachten? Zo de
3168 1Kon 18:24 | 24 Roept gij daarna den naam van uw god
3169 1Kon 18:25 | den enen var, en bereidt gij hem eerst, want gij zijt
3170 1Kon 18:25 | bereidt gij hem eerst, want gij zijt velen; en roept den
3171 1Kon 18:36 | heden bekend worde, dat Gij God in Israel zijt, en ik
3172 1Kon 18:37 | opdat dit volk erkenne, dat Gij, o HEERE, die God zijt,
3173 1Kon 18:37 | HEERE, die God zijt, en dat Gij hun hart achterwaarts omgewend
3174 1Kon 19:9 | zeide tot hem: Wat maakt gij hier, Elia? ~
3175 1Kon 19:13 | hem, die zeide: Wat maakt gij hier, Elia? ~
3176 1Kon 19:16 | 16 Daartoe zult gij Jehu, den zoon van Nimsi,
3177 1Kon 19:16 | Safat, van Abel-mehola, zult gij tot profeet zalven in uw
3178 1Kon 20:5 | vrouwen, en uw kinderen zult gij mij geven; ~
3179 1Kon 20:9 | den koning: Alles, waarom gij in het eerst tot uw knecht
3180 1Kon 20:13 | Zo zegt de HEERE: Hebt gij gezien al deze grote menigte?
3181 1Kon 20:13 | in uw hand geven, opdat gij weet, dat Ik de HEERE ben. ~
3182 1Kon 20:14 | aanbinden? En hij zeide: Gij. ~
3183 1Kon 20:22 | en bemerk, en zie, wat gij doen zult; want met de wederkomst
3184 1Kon 20:25 | 25 En gij, tel u een heir, als dat
3185 1Kon 20:36 | zeide tot hem: Daarom dat gij de stem des HEEREN niet
3186 1Kon 20:36 | gehoorzaam zijt geweest, zie, als gij van mij weggegaan zijt,
3187 1Kon 20:39 | plaats zijner ziel zijn, of gij zult een talent zilvers
3188 1Kon 20:40 | tot hem: Zo is uw oordeel; gij hebt zelf het geveld. ~
3189 1Kon 20:42 | Zo zegt de HEERE: Omdat gij den man, dien Ik verbannen
3190 1Kon 21:5 | dus gemelijk is, en dat gij geen brood eet? ~
3191 1Kon 21:7 | huisvrouw, tot hem: Zoudt gij nu het koninkrijk over Israel
3192 1Kon 21:10 | hem getuigen, zeggende: Gij hebt God en den koning gezegend;
3193 1Kon 21:19 | 19 En gij zult tot hem spreken, zeggende:
3194 1Kon 21:19 | Alzo zegt de HEERE: Hebt gij doodgeslagen, en ook een
3195 1Kon 21:19 | ingenomen? Daartoe zult gij tot hem spreken, zeggende:
3196 1Kon 21:20 | Achab zeide tot Elia: Hebt gij mij gevonden, o, mijn vijand?
3197 1Kon 21:20 | heb u gevonden, overmits gij uzelven verkocht hebt, om
3198 1Kon 21:22 | om de terging, waarmede gij Mij getergd hebt, en dat
3199 1Kon 21:22 | Mij getergd hebt, en dat gij Israel hebt doen zondigen. ~
3200 1Kon 21:29 | 29 Hebt gij gezien, dat Achab zich vernedert
3201 1Kon 22:3 | zijn knechten zeide: Weet gij, dat Ramoth in Gilead onze
3202 1Kon 22:4 | zeide hij tot Josafat: Zult gij met mij trekken in den strijd
3203 1Kon 22:4 | Israel: Zo zal ik zijn gelijk gij zijt, zo mijn volk als uw
3204 1Kon 22:11 | de HEERE: Met deze zult gij de Syriers stoten, totdat
3205 1Kon 22:11 | de Syriers stoten, totdat gij hen gans verdaan zult hebben. ~
3206 1Kon 22:12 | naar Ramoth in Gilead, en gij zult voorspoedig zijn; want
3207 1Kon 22:15 | zeide tot hem: Trek op, en gij zult voorspoedig zijn, want
3208 1Kon 22:16 | zal ik u bezweren, opdat gij tot mij niet spreekt, dan
3209 1Kon 22:22 | profeten. En Hij zeide: Gij zult overreden, en zult
3210 1Kon 22:25 | 25 En Micha zeide: Zie, gij zult het zien, op dienzelfden
3211 1Kon 22:25 | op dienzelfden dag, als gij zult gaan van kamer in kamer,
3212 1Kon 22:27 | 27 En gij zult zeggen: Zo zegt de
3213 1Kon 22:28 | 28 En Micha zeide: Indien gij enigszins met vrede wederkomt,
3214 1Kon 22:28 | Verder zeide hij: Hoort, gij volken altegaar! ~
3215 1Kon 22:30 | in den strijd komen; maar gij, trek uw klederen aan. Alzo
3216 1Kon 22:31 | en dertig had, zeggende: Gij zult noch kleinen noch groten
3217 2Kon 1:4 | Daarom nu zegt de HEERE alzo: Gij zult niet afkomen van dat
3218 2Kon 1:4 | afkomen van dat bed, waarop gij geklommen zijt, maar gij
3219 2Kon 1:4 | gij geklommen zijt, maar gij zult den dood sterven. En
3220 2Kon 1:5 | tot hen: Wat is dit, dat gij wederkomt? ~
3221 2Kon 1:6 | geen God in Israel is, dat gij zendt, om Baal-Zebub, den
3222 2Kon 1:6 | te vragen? Daarom zult gij van dat bed, waarop gij
3223 2Kon 1:6 | gij van dat bed, waarop gij geklommen zijt, niet afkomen,
3224 2Kon 1:6 | zijt, niet afkomen, maar gij zult den dood sterven. ~
3225 2Kon 1:9 | zo sprak hij tot hem: Gij man Gods! de koning zegt:
3226 2Kon 1:11 | antwoordde en sprak tot hem: Gij, man Gods! zo zegt de koning:
3227 2Kon 1:13 | smeekte hem, en sprak tot hem: Gij, man Gods, laat toch mijn
3228 2Kon 1:16 | zegt de HEERE: Daarom, dat gij boden gezonden hebt, om
3229 2Kon 1:16 | daarom, van dat bed, waarop gij geklommen zijt, zult gij
3230 2Kon 1:16 | gij geklommen zijt, zult gij niet afkomen, maar gij zult
3231 2Kon 1:16 | zult gij niet afkomen, maar gij zult den dood sterven. ~
3232 2Kon 2:3 | en zeiden tot hem: Weet gij, dat de HEERE heden uw heer
3233 2Kon 2:3 | weet het ook wel, zwijgt gij stil. ~
3234 2Kon 2:5 | en zeiden tot hem: Weet gij, dat de HEERE heden uw heer
3235 2Kon 2:5 | weet het ook wel, zwijgt gij stil. ~
3236 2Kon 2:10 | 10 En hij zeide: Gij hebt een harde zaak begeerd;
3237 2Kon 2:10 | harde zaak begeerd; indien gij mij zult zien, als ik van
3238 2Kon 3:7 | van mij afgevallen, zult gij met mij trekken in den oorlog
3239 2Kon 3:7 | zo zal ik zijn, gelijk gij zijt, zo mijn volk als uw
3240 2Kon 3:17 | zult geen wind zien, en gij zult geen regen zien; nochtans
3241 2Kon 3:17 | water vervuld worden, zodat gij zult drinken, gij en uw
3242 2Kon 3:17 | zodat gij zult drinken, gij en uw vee, en uw beesten. ~
3243 2Kon 3:19 | 19 En gij zult alle vaste steden,
3244 2Kon 3:19 | goede stukken lands zult gij met stenen verderven. ~
3245 2Kon 3:23 | verslagen; nu dan aan den buit, gij Moabieten! ~
3246 2Kon 4:1 | mijn man, is gestorven, en gij weet, dat uw knecht den
3247 2Kon 4:2 | Geef mij te kennen, wat gij in het huis hebt. En zij
3248 2Kon 4:7 | en betaal uw schuldheer; gij dan met uw zonen, leef bij
3249 2Kon 4:13 | gezegd: Zeg nu tot haar: Zie, gij zijt zorgvuldig voor ons
3250 2Kon 4:16 | dezen tijd des levens zult gij een zoon omhelzen. En zij
3251 2Kon 4:16 | zeide: Neen, mijn heer, gij, man Gods, lieg tegen uw
3252 2Kon 4:23 | En hij zeide: Waarom gaat gij heden tot hem? Het is geen
3253 2Kon 4:29 | uw hand, en ga henen; zo gij iemand vindt, groet hem
3254 2Kon 5:6 | Naaman tot u gezonden, dat gij hem ontledigt van zijn melaatsheid. ~
3255 2Kon 5:8 | om te zeggen: Waarom hebt gij uw klederen gescheurd? Laat
3256 2Kon 5:10 | vlees zal u wederkomen, en gij zult rein zijn.
3257 2Kon 5:13 | zaak gesproken had, zoudt gij ze niet gedaan hebben? Hoeveel
3258 2Kon 5:13 | gezegd heeft: Was u, en gij zult rein zijn? ~
3259 2Kon 6:9 | zeggende: Wacht u, dat gij door die plaats niet trekt,
3260 2Kon 6:11 | en zeide tot hen: Zult gij mij dan niet te kennen geven,
3261 2Kon 6:12 | te kennen de woorden, die gij in uw binnenste slaapkamer
3262 2Kon 6:19 | leiden tot den man, dien gij zoekt; en hij leidde hen
3263 2Kon 6:22 | 22 Doch hij zeide: Gij zult hen niet slaan; zoudt
3264 2Kon 6:22 | zult hen niet slaan; zoudt gij ook slaan, die gij met uw
3265 2Kon 6:22 | zoudt gij ook slaan, die gij met uw zwaard en met uw
3266 2Kon 7:2 | geschieden? En hij zeide: Zie, gij zult het met uw ogen zien,
3267 2Kon 7:19 | En hij had gezegd: Zie, gij zult het met uw ogen zien,
3268 2Kon 8:1 | Maak u op, en ga heen, gij en uw huisgezin, en verkeer
3269 2Kon 8:1 | verkeer als vreemdeling, waar gij verkeren kunt; want de HEERE
3270 2Kon 8:10 | zeide tot hem: Ga, zeg, gij zult ganselijk niet genezen;
3271 2Kon 8:12 | omdat ik weet, wat kwaad gij den kinderen Israels doen
3272 2Kon 8:12 | kinderen Israels doen zult; gij zult hun sterkten in het
3273 2Kon 8:13 | HEERE heeft mij getoond, dat gij koning zijn zult over Syrie. ~
3274 2Kon 8:14 | Hij heeft tot mij gezegd: Gij zult zekerlijk genezen. ~
3275 2Kon 9:2 | 2 Als gij daar zult gekomen zijn,
3276 2Kon 9:7 | 7 En gij zult het huis van Achab,
3277 2Kon 9:11 | gekomen? En hij zeide tot hen: Gij kent den man en zijn spraak. ~
3278 2Kon 9:18 | En Jehu zeide: Wat hebt gij met den vrede te doen? Keer
3279 2Kon 9:19 | En Jehu zeide: Wat hebt gij met den vrede te doen? Keer
3280 2Kon 9:25 | want gedenk, als ik en gij nevens elkander achter zijn
3281 2Kon 10:5 | zijn uw knechten, en al wat gij tot ons zeggen zult, zullen
3282 2Kon 10:6 | een brief, zeggende: Zo gij mijn zijt, en gij naar mijn
3283 2Kon 10:6 | zeggende: Zo gij mijn zijt, en gij naar mijn stem hoort, neemt
3284 2Kon 10:9 | en tot al het volk zeide: Gij zijt rechtvaardig. Ziet,
3285 2Kon 10:30 | zeide tot Jehu: Daarom dat gij welgedaan hebt, doende wat
3286 2Kon 11:5 | zeggende: Dit is de zaak, die gij doen zult: een derde deel
3287 2Kon 11:6 | achter de trawanten; zo zult gij waarnemen de wacht van dit
3288 2Kon 11:8 | 8 En gij zult den koning rondom omsingelen,
3289 2Kon 11:8 | zal gedood worden; en zijt gij bij den koning, als hij
3290 2Kon 12:7 | geld van uw bekenden, dat gij het zoudt geven voor de
3291 2Kon 13:7 | geld van uw bekenden, dat gij het zoudt geven voor de
3292 2Kon 14:17 | verlossing tegen de Syriers; want gij zult de Syriers slaan in
3293 2Kon 14:19 | toornig op hem, en zeide: Gij zoudt vijfmaal of zesmaal
3294 2Kon 14:19 | geslagen hebben; dan zoudt gij de Syriers tot verdoens
3295 2Kon 14:19 | geslagen hebben; doch nu zult gij de Syriers driemaal slaan. ~
3296 2Kon 15:10 | 10 Gij hebt de Edomieten dapper
3297 2Kon 15:10 | huis; want waarom zoudt gij u in het kwade mengen, dat
3298 2Kon 15:10 | in het kwade mengen, dat gij vallen zoudt, gij en Juda
3299 2Kon 15:10 | mengen, dat gij vallen zoudt, gij en Juda met u? ~
3300 2Kon 19:12 | HEERE tot hen gezegd had: Gij zult deze zaak niet doen. ~
3301 2Kon 19:26 | zeggende: De volken, die gij vervoerd hebt, en hebt doen
3302 2Kon 19:35 | had hun geboden, zeggende: Gij zult geen andere goden vrezen,
3303 2Kon 19:36 | opgevoerd heeft, Dien zult gij vrezen, en voor Hem zult
3304 2Kon 19:36 | vrezen, en voor Hem zult gij u buigen, en Hem zult gij
3305 2Kon 19:36 | gij u buigen, en Hem zult gij offerande doen; ~
3306 2Kon 19:37 | u geschreven heeft, zult gij waarnemen te doen te allen
3307 2Kon 19:37 | te doen te allen dag; en gij zult andere goden niet vrezen. ~
3308 2Kon 19:38 | met u gemaakt heb, zult gij niet vergeten; en gij zult
3309 2Kon 19:38 | zult gij niet vergeten; en gij zult andere goden niet vrezen. ~
3310 2Kon 19:39 | den HEERE, uw God, zult gij vrezen; en Hij zal u redden
3311 2Kon 20:14 | gezondigd, keer af van mij, wat gij mij opleggen zult, zal ik
3312 2Kon 20:19 | vertrouwen is dit, waarmede gij vertrouwt? ~
3313 2Kon 20:20 | 20 Gij zegt (doch het is een woord
3314 2Kon 20:20 | oorlog; op wien vertrouwt gij nu, dat gij tegen mij rebelleert? ~
3315 2Kon 20:20 | wien vertrouwt gij nu, dat gij tegen mij rebelleert? ~
3316 2Kon 20:21 | 21 Zie nu, vertrouwt gij u op dien gebroken rietstaf,
3317 2Kon 20:22 | 22 Maar zo gij tot mij zegt: Wij vertrouwen
3318 2Kon 20:22 | heeft: Voor dit altaar zult gij u buigen te Jeruzalem? ~
3319 2Kon 20:23 | duizend paarden geven, zo gij voor u de ruiters daarop
3320 2Kon 20:24 | 24 Hoe zoudt gij dan het aangezicht van een
3321 2Kon 20:24 | mijns heren afkeren? Maar gij vertrouwt op Egypte, om
3322 2Kon 20:32 | olie en van honig; zo zult gij leven en niet sterven; en
3323 2Kon 20:36 | des konings was, zeggende: Gij zult hem niet antwoorden. ~
3324 2Kon 21:6 | Jesaja zeide tot hen: Zo zult gij tot uw heer zeggen: Zo zegt
3325 2Kon 21:6 | niet voor de woorden, die gij gehoord hebt, waarmede Mij
3326 2Kon 21:10 | 10 Zo zult gij spreken tot Hizkia, den
3327 2Kon 21:10 | niet bedriegen, op welken gij vertrouwt, zeggende: Jeruzalem
3328 2Kon 21:11 | 11 Zie, gij hebt gehoord, wat de koningen
3329 2Kon 21:11 | die verbannende; en zoudt gij gered worden? ~
3330 2Kon 21:15 | tussen de cherubim woont! Gij zelf, Gij alleen zijt de
3331 2Kon 21:15 | cherubim woont! Gij zelf, Gij alleen zijt de God van alle
3332 2Kon 21:15 | koninkrijken der aarde, Gij hebt den hemel en de aarde
3333 2Kon 21:19 | koninkrijken der aarde weten, dat Gij, HEERE, alleen God zijt. ~
3334 2Kon 21:20 | HEERE, de God Israels: Dat gij tot Mij gebeden hebt tegen
3335 2Kon 21:22 | 22 Wien hebt gij gehoond en gelasterd? en
3336 2Kon 21:22 | gelasterd? en tegen Wien hebt gij de stem verheven, en uw
3337 2Kon 21:23 | Door middel uwer boden hebt gij den HEERE gehoond, en gezegd:
3338 2Kon 21:25 | 25 Hebt gij niet gehoord, dat Ik zulks
3339 2Kon 21:25 | heb Ik dat doen komen, dat gij zoudt zijn, om de vaste
3340 2Kon 21:28 | dien weg, door denwelken gij gekomen zijt. ~
3341 2Kon 22:1 | bevel aan uw huis, want gij zult sterven, en niet leven. ~
3342 2Kon 22:5 | aan den derden dag zult gij opgaan in het huis des HEEREN; ~
3343 2Kon 22:18 | u zullen voortkomen, die gij gewinnen zult, nemen, dat
3344 2Kon 22:19 | Het woord des HEEREN, dat gij gesproken hebt, is goed.
3345 2Kon 24:18 | HEERE te vragen, alzo zult gij tot hem zeggen: Zo zegt
3346 2Kon 24:18 | Aangaande de woorden, die gij gehoord hebt; ~
3347 2Kon 24:19 | hart week geworden is, en gij u voor het aangezicht des
3348 2Kon 24:19 | HEEREN vernederd hebt, als gij hoordet, wat Ik gesproken
3349 2Kon 24:19 | vloek zullen worden, en dat gij uw klederen gescheurd en
3350 2Kon 24:20 | verzamelen tot uw vaderen, en gij zult met vrede in uw graf
3351 2Kon 25:17 | kwam, en deze dingen, die gij tegen dit altaar van Beth-El
3352 1Kro 4:10 | Israels aan, zeggende: Indien Gij mij rijkelijk zegenen, en
3353 1Kro 11:2 | Saul nog koning was, hebt gij Israel uitgeleid en ingeleid;
3354 1Kro 11:2 | HEERE, uw God, tot u gezegd: Gij zult Mijn volk Israel weiden,
3355 1Kro 11:2 | Mijn volk Israel weiden, en gij zult voorganger zijn van
3356 1Kro 11:5 | Jebus zeiden tot David: Gij zult hier niet inkomen.
3357 1Kro 12:18 | David, en met u zijn wij, gij, zoon van Isai. Vrede, vrede
3358 1Kro 14:10 | de Filistijnen, en zult Gij hen in mijn hand geven?
3359 1Kro 14:14 | eens; en God zeide tot hem: Gij zult niet optrekken achter
3360 1Kro 14:15 | het zal geschieden, als gij hoort het geruis van een
3361 1Kro 15:12 | de Levieten; heiligt u, gij en uw broeders, dat gij
3362 1Kro 15:12 | gij en uw broeders, dat gij de ark des HEEREN, des Gods
3363 1Kro 16:13 | 13 Gij, zaad van Israel, Zijn dienaar,
3364 1Kro 16:13 | van Israel, Zijn dienaar, gij, kinderen van Jakob, Zijn
3365 1Kro 16:19 | 19 Als gij weinige mensen in getal
3366 1Kro 16:23 | 23 Zingt den HEERE, gij, ganse aarde, boodschapt
3367 1Kro 16:28 | 28 Geeft den HEERE, gij, geslachten der volken,
3368 1Kro 16:30 | Schrikt voor Zijn aangezicht, gij, gehele aarde! Ook zal de
3369 1Kro 17:4 | knecht: Alzo zegt de HEERE: Gij zult Mij geen huis bouwen,
3370 1Kro 17:7 | 7 Nu dan, alzo zult gij zeggen tot Mijn knecht,
3371 1Kro 17:7 | achter de schapen, opdat gij een voorganger over Mijn
3372 1Kro 17:8 | met u geweest overal, waar gij heengegaan zijt, en Ik heb
3373 1Kro 17:11 | zullen vervuld zijn, dat gij heengaat tot uw vaderen,
3374 1Kro 17:16 | en wat is mijn huis, dat Gij mij tot hiertoe gebracht
3375 1Kro 17:17 | geweest, o God! daarom hebt Gij van het huis Uws knechts
3376 1Kro 17:17 | verre heen gesproken, en Gij hebt mij naar menselijke
3377 1Kro 17:18 | eer aan Uw knecht? Doch Gij kent Uw knecht wel. ~
3378 1Kro 17:19 | wil, en naar Uw hart, hebt Gij al dezen grote dingen gedaan,
3379 1Kro 17:20 | HEERE, er is niemand gelijk Gij, en er is geen God behalve
3380 1Kro 17:20 | en er is geen God behalve Gij, naar alles, wat wij met
3381 1Kro 17:21 | een volk te verlossen, dat Gij U een Naam maaktet van grote
3382 1Kro 17:21 | aangezicht Uws volks, hetwelk Gij uit Egypte verlost hebt? ~
3383 1Kro 17:22 | 22 En Gij hebt Uw volk Israel U ten
3384 1Kro 17:22 | tot in der eeuwigheid; en Gij, HEERE, zijt hun tot een
3385 1Kro 17:23 | dan, HEERE, het woord, dat Gij over Uw knecht gesproken
3386 1Kro 17:23 | eeuwigheid; en doe, gelijk als Gij gesproken hebt. ~
3387 1Kro 17:25 | 25 Want Gij, mijn God, hebt voor het
3388 1Kro 17:25 | knechts geopenbaard, dat Gij hem een huis bouwen zoudt;
3389 1Kro 17:26 | 26 Nu dan, HEERE, Gij zijt die God; en Gij hebt
3390 1Kro 17:26 | HEERE, Gij zijt die God; en Gij hebt dit goede over Uw knecht
3391 1Kro 17:27 | Uw aangezicht zij; want Gij, HEERE, hebt het gezegend,
3392 1Kro 20:12 | te sterk worden, zo zult gij mij komen verlossen; en
3393 1Kro 23:8 | geschiedde tot mij, zeggende: Gij hebt bloed in menigte vergoten,
3394 1Kro 23:8 | in menigte vergoten, want gij hebt grote krijgen gevoerd;
3395 1Kro 23:8 | hebt grote krijgen gevoerd; gij zult Mijn Naam geen huis
3396 1Kro 23:8 | geen huis bouwen, dewijl gij veel bloeds op de aarde
3397 1Kro 23:11 | HEERE zal met u zijn, en gij zult voorspoedig zijn, en
3398 1Kro 23:13 | 13 Dan zult gij voorspoedig zijn, als gij
3399 1Kro 23:13 | gij voorspoedig zijn, als gij waarnemen zult te doen de
3400 1Kro 23:14 | hout en stenen bereid; doe gij er nog meer bij. ~
3401 1Kro 29:3 | God heeft tot mij gezegd: Gij zult Mijn Naam geen huis
3402 1Kro 29:3 | Naam geen huis bouwen, want gij zijt een krijgsman, en gij
3403 1Kro 29:3 | gij zijt een krijgsman, en gij hebt veel bloeds vergoten. ~
3404 1Kro 29:9 | 9 En gij, mijn zoon Salomo, ken den
3405 1Kro 29:9 | gedichtsel der gedachten; indien gij Hem zoekt, Hij zal van u
3406 1Kro 29:9 | gevonden worden; maar indien gij Hem verlaat, Hij zal u tot
3407 1Kro 29:10 | HEERE heeft u verkoren, dat gij een huis ten heiligdom bouwt;
3408 1Kro 29:20 | u niet verlaten, totdat gij al het werk tot den dienst
3409 1Kro 30:10 | David zeide: Geloofd zijt Gij, HEERE, God van onzen vader
3410 1Kro 30:11 | HEERE, is het Koninkrijk, en Gij hebt U verhoogd tot een
3411 1Kro 30:12 | zijn voor Uw aangezicht, en Gij heerst over alles; en in
3412 1Kro 30:17 | En ik weet, mijn God, dat Gij het hart proeft, en dat
3413 1Kro 30:17 | het hart proeft, en dat Gij een welgevallen hebt aan
3414 1Kro 30:18 | 18 O HEERE, Gij, God onzer vaderen, Abraham,
3415 2Kro 1:8 | En Salomo zeide tot God: Gij hebt aan mijn vader David
3416 2Kro 1:8 | weldadigheid gedaan; en Gij hebt mij koning gemaakt
3417 2Kro 1:9 | aan mijn vader David; want Gij hebt mij koning gemaakt
3418 2Kro 1:11 | in uw hart geweest is, en gij niet begeerd hebt rijkdom,
3419 2Kro 1:11 | voor u begeerd hebt, opdat gij Mijn volk mocht richten,
3420 2Kro 2:3 | Tyrus, zeggende: Gelijk als gij met mijn vader David gedaan
3421 2Kro 2:16 | zee, naar Jafo brengen; en gij zult het laten ophalen naar
3422 2Kro 7:8 | Naam een huis te bouwen, gij hebt welgedaan, dat het
3423 2Kro 7:9 | 9 Evenwel, gij zult dat huis niet bouwen,
3424 2Kro 7:14 | Israel, er is geen God gelijk Gij, in den hemel noch op de
3425 2Kro 7:15 | David, gehouden hebt, wat Gij tot hem gesproken hadt;
3426 2Kro 7:15 | hadt; want met Uw mond hebt Gij gesproken, en met Uw hand
3427 2Kro 7:16 | knecht, mijn vader David, wat Gij tot hem gesproken hebt,
3428 2Kro 7:16 | in Mijn wet, gelijk als gij gewandeld hebt voor Mijn
3429 2Kro 7:17 | woord waar worden, hetwelk Gij gesproken hebt tot Uw knecht,
3430 2Kro 7:20 | over de plaats, van dewelke Gij gezegd hebt, Uw Naam daar
3431 2Kro 7:21 | plaats zullen bidden; en hoor Gij uit de plaats Uwer woning,
3432 2Kro 7:23 | 23 Hoor Gij dan uit den hemel, en doe,
3433 2Kro 7:25 | 25 Hoor Gij dan uit den hemel, en vergeef
3434 2Kro 7:25 | hen weder in het land, dat Gij hun en hun vaderen gegeven
3435 2Kro 7:26 | zich bekeren zullen, als Gij hen geplaagd zult hebben; ~
3436 2Kro 7:27 | 27 Hoor Gij dan in den hemel, en vergeef
3437 2Kro 7:27 | van Uw volk Israel, als Gij hun zult geleerd hebben
3438 2Kro 7:27 | geef regen op Uw land, dat Gij Uw volk tot een erfenis
3439 2Kro 7:30 | 30 Hoor Gij dan uit den hemel, de vaste
3440 2Kro 7:30 | naar al zijn wegen, gelijk Gij zijn hart kent; want Gij
3441 2Kro 7:30 | Gij zijn hart kent; want Gij alleen kent het hart van
3442 2Kro 7:31 | zullen op het land, dat Gij onzen vaderen gegeven hebt. ~
3443 2Kro 7:33 | 33 Hoor Gij dan uit den hemel, uit de
3444 2Kro 7:34 | uittrekken zal door den weg, dien Gij hen heenzenden zult, en
3445 2Kro 7:34 | den weg dezer stad, die Gij verkoren hebt, en naar dit
3446 2Kro 7:36 | er, die niet zondigt), en Gij tegen hen vertoornd zult
3447 2Kro 7:38 | den weg huns lands, dat Gij hun vaderen gegeven hebt,
3448 2Kro 7:38 | en naar deze stad, die Gij verkoren hebt, en naar dit
3449 2Kro 7:41 | maak U op tot Uw rust, Gij en de ark Uwer kracht; laat
3450 2Kro 8:17 | 17 En u aangaande, zo gij voor Mijn aangezicht wandelen
3451 2Kro 10:6 | wijsheid is mij niet aangezegd; gij hebt overtroffen het gerucht,
3452 2Kro 11:4 | hard gemaakt, nu dan, maak gij uws vaders harden dienst,
3453 2Kro 11:7 | tot hem, zeggende: Indien gij dit volk goedertieren en
3454 2Kro 11:10 | hem, zeggende: Alzo zult gij zeggen tot dat volk, die
3455 2Kro 11:10 | zwaar gemaakt, maar maak gij het over ons lichter; alzo
3456 2Kro 11:10 | over ons lichter; alzo zult gij tot hen spreken: Mijn kleinste
3457 2Kro 12:4 | 4 Zo zegt de HEERE: Gij zult niet optrekken, noch
3458 2Kro 13:5 | hen: Alzo zegt de HEERE: Gij hebt Mij verlaten, daarom
3459 2Kro 14:8 | 8 En nu, gij denkt u te versterken tegen
3460 2Kro 14:8 | is der zonen van David; gij zijt wel een grote menigte,
3461 2Kro 14:8 | een grote menigte, maar gij hebt gouden kalveren bij
3462 2Kro 14:9 | 9 Hebt gij niet de priesteren des HEEREN,
3463 2Kro 14:11 | HEEREN, onzes Gods; maar gij hebt Hem verlaten. ~
3464 2Kro 14:12 | den God uwer vaderen, want gij zult geen voorspoed hebben. ~
3465 2Kro 15:11 | tegen deze menigte; o HEERE! Gij zijt onze God; laat den
3466 2Kro 16:2 | is met ulieden, terwijl gij met Hem zijt; en zo gij
3467 2Kro 16:2 | gij met Hem zijt; en zo gij Hem zoekt, Hij zal van u
3468 2Kro 16:2 | gevonden worden; maar zo gij Hem verlaat, Hij zal u verlaten. ~
3469 2Kro 16:7 | 7 Daarom weest gij sterk, en laat uw handen
3470 2Kro 17:7 | hij zeide tot hem: Omdat gij gesteund hebt op den koning
3471 2Kro 17:8 | wagenen en ruiteren? Toen gij nochtans op den HEERE steundet,
3472 2Kro 17:9 | hart volkomen is tot Hem; gij hebt hierin zottelijk gedaan;
3473 2Kro 19:3 | den koning van Juda: Zult gij met mij gaan naar Ramoth
3474 2Kro 19:3 | Zo zal ik zijn, gelijk gij zijt, en gelijk uw volk
3475 2Kro 19:10 | de HEERE: Met deze zult gij de Syriers stoten, totdat
3476 2Kro 19:10 | de Syriers stoten, totdat gij hen gans verdaan zult hebben. ~
3477 2Kro 19:11 | naar Ramoth in Gilead, en gij zult voorspoedig zijn, want
3478 2Kro 19:15 | zal ik u bezweren, opdat gij tot mij niet spreekt, dan
3479 2Kro 19:21 | profeten. En Hij zeide: Gij zult overreden, en zult
3480 2Kro 19:24 | 24 En Micha zeide: Zie, gij zult het zien aan dienzelfden
3481 2Kro 19:24 | aan dienzelfden dag, als gij zult gaan van kamer in kamer,
3482 2Kro 19:27 | 27 En Micha zeide: Indien gij enigszins met vrede wederkomt,
3483 2Kro 19:27 | Verder zeide hij: Hoort, gij volken altegaar! ~
3484 2Kro 19:29 | in den strijd komen; maar gij, trek uw klederen aan. Alzo
3485 2Kro 20:2 | den koning Josafat: Zoudt gij den goddeloze helpen, en
3486 2Kro 20:3 | zijn bij u gevonden; want gij hebt de bossen uit het land
3487 2Kro 20:6 | tot de richters: Ziet wat gij doet, want gij houdt het
3488 2Kro 20:6 | Ziet wat gij doet, want gij houdt het gericht niet den
3489 2Kro 20:10 | broederen zij; doet alzo, en gij zult niet schuldig worden. ~
3490 2Kro 21:6 | God onzer vaderen, zijt Gij niet de God in den hemel?
3491 2Kro 21:6 | de God in den hemel? Ja, Gij zijt de Heerser over alle
3492 2Kro 21:7 | 7 Hebt Gij niet, onze God, de inwoners
3493 2Kro 21:9 | benauwdheid tot U roepen, en Gij zult verhoren en verlossen. ~
3494 2Kro 21:10 | gebergte Seir, door dewelken Gij Israel niet toeliet te trekken,
3495 2Kro 21:11 | om ons uit Uw erve, die Gij ons te erven gegeven hebt,
3496 2Kro 21:12 | 12 O, onze God, zult Gij geen recht tegen hen oefenen?
3497 2Kro 21:15 | Merkt op, geheel Juda, en gij, inwoners van Jeruzalem,
3498 2Kro 21:15 | inwoners van Jeruzalem, en gij, koning Josafat! Alzo zegt
3499 2Kro 21:16 | bij den opgang van Ziz; en gij zult hen vinden in het einde
3500 2Kro 21:17 | 17 Gij zult in dezen strijd niet
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-8706 |