Book Chapter: Verse
1 Gen 18:12 | zeiden die mannen tot Lot: Wien hebt gij hier nog meer?
2 Gen 28:32 | 32 Bij wien gij uw goden vinden zult,
3 Gen 30:8 | 8 En hij zeide: Voor wien is u al dit heir, dat ik
4 Gen 40:9 | 9 Bij wien van uw knechten hij gevonden
5 Gen 40:10 | alzo, naar uw woorden! Bij wien hij gevonden wordt, die
6 Exo 22:9 | zal voor de goden komen; wien goden verwijzen, die zal
7 Exo 34:12 | Gij laat mij niet weten, wien Gij met mij zult zenden;
8 Exo 34:19 | maar Ik zal genadig zijn, wien Ik zal genadig zijn, en
9 Exo 34:19 | zal Mij ontfermen, over wien Ik Mij ontfermen zal. ~
10 Exo 35:23 | 23 En alle man, bij wien gevonden werd hemelsblauw,
11 Lev 13:45 | klederen des melaatsen, in wien die plaag is, gescheurd
12 Lev 14:32 | Dit is de wet desgenen, in wien de plaag der melaatsheid
13 Lev 14:35 | 35 Zo zal hij, van wien dat huis is, komen, en den
14 Lev 15:11 | 11 Daartoe een ieder, wien hij, die den vloed heeft,
15 Lev 15:32 | den vloed heeft, en van wien het zaad der bijligging
16 Lev 21:17 | naar hun geslachten, in wien een gebrek zal zijn, zal
17 Lev 21:18 | 18 Want geen man, in wien een gebrek zal zijn, zal
18 Lev 21:19 | 19 Of een man, in wien een breuk des voets, of
19 Lev 21:21 | Aaron, den priester, in wien een gebrek is, zal toetreden
20 Lev 22:4 | dood lichaam, of iemand, wien het zaad der bijligging
21 Lev 24:27 | overschot zal hij den man, wien hij het verkocht had, weder
22 Lev 26:24 | wederkomen tot dien, van wien hij hem gekocht had, tot
23 Num 5:7 | zal het dien geven, aan wien hij zich verschuldigd heeft. ~
24 Num 16:5 | Zich zal doen naderen; en wien Hij verkoren zal hebben,
25 Num 22:6 | verdrijven; want ik weet, dat, wien gij zegent, die zal gezegend
26 Num 22:6 | die zal gezegend zijn, en wien gij vervloekt, die zal vervloekt
27 Num 24:3 | Beor, spreekt, en de man, wien de ogen geopend zijn, spreekt! ~
28 Num 24:4 | ziet; die verrukt wordt, en wien de ogen ontdekt worden! ~
29 Num 24:15 | Beor, spreekt, en die man, wien de ogen geopend zijn, spreekt! ~
30 Num 24:16 | ziet, die verrukt wordt, en wien de ogen ontdekt worden. ~
31 Num 27:18 | zoon van Nun, een man, in wien de Geest is; en leg uw hand
32 Joz 25:15 | te dienen, kiest u heden, wien gij dienen zult; hetzij
33 Rut 2:19 | verhaalde haar schoonmoeder, bij wien zij gewrocht had, en zeide:
34 1Sa 6:20 | dezen heiligen God? En tot wien van ons zal Hij optrekken? ~
35 1Sa 12:3 | ezel ik genomen heb, en wien ik verongelijkt heb, wien
36 1Sa 12:3 | wien ik verongelijkt heb, wien ik onderdrukt heb, en van
37 1Sa 17:28 | gij nu afgekomen, en onder wien hebt gij de weinige schapen
38 1Sa 24:15 | 15 Naar wien is de koning van Israel
39 1Sa 24:15 | koning van Israel uitgegaan? Wien jaagt gij na? Naar een doden
40 1Sa 28:11 | 11 Toen zeide de vrouw: Wien zal ik u doen opkomen? En
41 2Sa 16:19 | 19 En ten andere, wien zou ik dienen? Zou het niet
42 2Kon 9:5 | hoofdman! En Jehu zeide: Tot wien van ons allen? En hij zeide:
43 2Kon 12:15| rekening van de mannen, wien zij dat geld in hun handen
44 2Kon 13:15| rekening van de mannen, wien zij dat geld in hun handen
45 2Kon 20:20| macht tot den oorlog; op wien vertrouwt gij nu, dat gij
46 2Kon 21:22| 22 Wien hebt gij gehoond en gelasterd?
47 2Kon 21:22| gehoond en gelasterd? en tegen Wien hebt gij de stem verheven,
48 1Kro 30:8 | 8 En bij wien stenen gevonden werden,
49 Est 30:6 | Haman in zijn hart: Tot wien heeft de koning een welbehagen,
50 Job 5:1 | die u antwoorde? En tot wien van de heiligen zult gij
51 Job 12:3 | zwicht niet voor u; en bij wien zijn niet dergelijke dingen? ~
52 Job 25:3 | getal Zijner benden? En over wien staat Zijn licht niet op? ~
53 Job 26:4 | 4 Aan wien hebt gij die woorden verhaald?
54 Psa 27:1 | Licht en mijn Heil, voor wien zou ik vrezen? De HEERE
55 Psa 27:1 | mijns levens kracht, voor wien zou ik vervaard zijn? ~
56 Psa 73:25 | 25 Wien heb ik nevens U in den hemel?
57 Psa 144:2 | mij, mijn Schild, en op Wien ik mij betrouwe; Die mijn
58 Spre 23:29| 29 Bij wien is wee? bij wien och arme?
59 Spre 23:29| Bij wien is wee? bij wien och arme? bij wien gekijf?
60 Spre 23:29| bij wien och arme? bij wien gekijf? bij wien het beklag?
61 Spre 23:29| arme? bij wien gekijf? bij wien het beklag? bij wien wonden
62 Spre 23:29| bij wien het beklag? bij wien wonden zonder oorzaak? bij
63 Spre 23:29| wonden zonder oorzaak? bij wien de roodheid der ogen? ~
64 Pred 4:8 | en zegt niet: Voor wien arbeide ik toch, en doe
65 Jes 6:8 | des Heeren, dewelke zeide: Wien zal Ik zenden, en wie zal
66 Jes 10:3 | van verre komen zal? Tot wien zult gij vlieden om hulp,
67 Jes 22:16 | Wat hebt gij hier, of wien hebt gij hier, dat gij u
68 Jes 28:9 | 9 Wien zou Hij dan de kennis leren,
69 Jes 28:9 | dan de kennis leren, en wien zou Hij het gehoorde te
70 Jes 36:5 | macht tot den oorlog; op wien vertrouwt gij nu, dat gij
71 Jes 37:23 | 23 Wien hebt gij gehoond, en gij
72 Jes 37:23 | gij gelasterd, en tegen Wien hebt gij de stem verheven,
73 Jes 40:14 | 14 Met wien heeft Hij raad gehouden,
74 Jes 40:18 | 18 Bij wien dan zult gij God vergelijken,
75 Jes 40:25 | 25 Bij wien dan zult gijlieden Mij vergelijken,
76 Jes 42:24 | niet de HEERE, Hij, tegen Wien wij gezondigd hebben? Want
77 Jes 46:5 | 5 Wien zoudt gijlieden Mij nabeelden,
78 Jes 50:1 | van Mijn schuldeisers, aan wien Ik u verkocht heb? Ziet,
79 Jes 51:19 | honger, en zwaard, door wien zal Ik u troosten? ~
80 Jes 53:1 | prediking geloofd, en aan wien is de arm des HEEREN geopenbaard? ~
81 Jes 58:4 | 4 Over wien maakt gij u lustig, over
82 Jes 58:4 | maakt gij u lustig, over wien spert gij den mond wijd
83 Jes 58:11 | 11 Maar voor wien hebt gij geschroomd of gevreesd?
84 Jer 9:12 | die dit versta? En tot wien heeft de mond des HEEREN
85 Klaa 1:42| HEERE, aanschouw toch, aan wien Gij alzo gedaan hebt; zullen
86 Eze 31:2 | Egypte, en tot zijn menigte: Wien zijt gij gelijk in uw grootheid? ~
87 Eze 31:18 | 18 Wien zijt gij alzo gelijk in
88 Eze 32:19 | 19 Boven wien zijt gij liefelijk! Daal
89 Dan 4:8 | den naam mijns gods, in wien ook de geest der heilige
90 Dan 4:17 | mensen, en geeft ze aan wien Hij wil, ja, zet daarover
91 Dan 4:21 | aan was voor allen, onder wien het gedierte des velds woonde,
92 Dan 4:25 | mensen, en geeft ze, wien Hij wil. ~
93 Dan 4:32 | en dat Hij ze geeft, aan wien Hij wil. ~
94 Dan 5:11 | man in uw koninkrijk, in wien de geest der heilige goden
95 Dan 5:21 | over dezelve stelt, wien Hij wil. ~
96 Dan 5:23 | uw adem is, en bij Wien al uw paden zijn, hebt gij
97 Nah 3:19 | over u klappen; want over wien is uw boosheid niet
98 Matt 12:27| de duivelen uitwerp, door wien werpen ze dan uw zonen uit?
99 Matt 21:44| verpletterd worden; en op wien hij valt, dien zal hij vermorzelen. ~
100 Mark 1:7 | Die sterker is dan ik, Wien ik niet waardig ben, nederbukkende,
101 Mark 15:6 | hij hun een gevangene los, wien zij ook begeerden. ~
102 Luk 3:16 | Die sterker is dan ik, Wien ik niet waardig ben den
103 Luk 4:6 | overgegeven, en ik geef ze, wien ik ook wil; ~
104 Luk 6:47 | dezelve doet, Ik zal u tonen, wien hij gelijk is. ~
105 Luk 7:31 | 31 En de Heere zeide: Bij wien zal Ik dan de mensen van
106 Luk 7:31 | geslacht vergelijken, en wien zijn zij gelijk? ~
107 Luk 11:19 | de duivelen uitwerp, door wien werpen ze uw zonen uit?
108 Luk 12:5 | 5 Maar Ik zal u tonen, Wien gij vrezen zult: vreest
109 Luk 12:48 | worden. En een iegelijk, wien veel gegeven is, van dien
110 Luk 12:48 | zal veel geeist worden; en wien men veel vertrouwd heeft,
111 Luk 13:18 | 18 En Hij zeide: Wien is het Koninkrijk Gods gelijk,
112 Luk 19:15 | zouden geroepen worden, wien hij het geld gegeven had;
113 Luk 20:18 | verpletterd worden, en op wien hij valt, dien zal hij vermorzelen. ~
114 Joha 1:27| Welke voor mij geworden is, Wien ik niet waardig ben, dat
115 Joha 6:68| antwoordde Hem: Heere, tot Wien zullen wij heengaan? Gij
116 Joha 8:53| profeten zijn gestorven; wien maakt Gij Uzelven? ~
117 Joha 10:12| en die geen herder is, wien de schapen niet eigen zijn,
118 Joha 12:38| onze prediking geloofd, en wien is de arm des Heeren geopenbaard? ~
119 Joha 13:22| elkander, twijfelende, van wien Hij dat zeide. ~
120 Joha 18:4 | ging uit, en zeide tot hen: Wien zoekt gij? ~
121 Joha 18:7 | vraagde hun dan wederom: Wien zoekt gij? En zij zeiden:
122 Joha 20:15| haar: Vrouw, wat weent gij? Wien zoekt gij? Zij, menende,
123 Hand 7:25| loop vervulde, zeide hij: Wien meent gijlieden, dat ik
124 Hand 7:25| maar ziet, Hij komt na mij, Wien ik niet waardig ben de schoenen
125 Rom 6:16 | 16 Weet gij niet, dat wien gij uzelven stelt tot dienstknechten
126 2Tim 1:3 | 3 Ik dank God, Wien ik diene van mijn voorouderen
127 2Tim 1:12| beschaamd; want ik weet, Wien ik geloofd heb, en ik ben
128 2Tim 3:14| gedaan is, wetende, van wien gij het geleerd hebt; ~
129 Heb 1:5 | 5 Want tot wien van de engelen heeft Hij
130 Heb 7:13 | 13 Want Hij, op Wien deze dingen gezegd worden,
131 1Pet 5:8 | briesende leeuw, zoekende, wien hij zou mogen verslinden; ~
132 2Pet 2:19| verdorvenheid; want van wien iemand overwonnen is, dien
|