Book Chapter: Verse
1 Gen 9:23 | naaktheid huns vaders niet zagen. ~
2 Gen 12:14 | de Egyptenaars deze vrouw zagen, dat zij zeer schoon was. ~
3 Gen 12:15 | 15 Ook zagen haar de vorsten van Farao,
4 Gen 17:16 | die mannen op van daar, en zagen naar Sodom toe; en Abraham
5 Gen 34:4 | 4 Als nu zijn broeders zagen, dat hun vader hem boven
6 Gen 34:18 | 18 En zij zagen hem van verre; en eer hij
7 Gen 34:25 | en hieven hun ogen op, en zagen, en ziet, een reisgezelschap
8 Gen 38:21 | benauwdheid der ziele wij zagen, toen hij ons om genade
9 Gen 38:35 | gelds in zijn zak; en zij zagen de bundelen huns gelds,
10 Gen 46:11 | de Kanaanieten, dien rouw zagen op het plein van het doornbos,
11 Gen 46:15 | 15 Toen Jozefs broeders zagen, dat hun vader dood was,
12 Exo 5:19 | 19 Toen zagen de ambtlieden der kinderen
13 Exo 10:23 | 23 Zij zagen de een de ander niet; er
14 Exo 16:15 | het de kinderen Israels zagen, zo zeiden zij, de een tot
15 Exo 24:10 | 10 En zij zagen den God van Israel, en onder
16 Exo 34:8 | deur zijner tent; en zij zagen Mozes na, totdat hij de
17 Exo 34:58 | 35 Zo zagen dan de kinderen Israels
18 Num 17:9 | kinderen Israels; en zij zagen het, en namen elk zijn staf. ~
19 Num 18:9 | kinderen Israels; en zij zagen het, en namen elk zijn staf. ~
20 Joz 8:20 | zich achterom keerden, zo zagen zij, en ziet, de rook der
21 Ric 1:24 | 24 En de wachters zagen een man, uitgaande uit de
22 Ric 3:24 | kwamen zijn knechten, en zagen toe, en ziet, de deuren
23 Ric 8:55 | nu de mannen van Israel zagen, dat Abimelech dood was,
24 Ric 12:19 | Manoach en zijn huisvrouw zagen toe. ~
25 Ric 12:20 | Manoach en zijn huisvrouw dat zagen, zo vielen zij op hun aangezichten
26 Ric 13:11 | geschiedde, als zij hem zagen, zo namen zij dertig metgezellen,
27 Ric 17:7 | en kwamen te Lais; en zij zagen het volk, hetwelk in derzelver
28 Ric 19:36 | de kinderen van Benjamin zagen, dat zij geslagen waren;
29 Ric 19:41 | werden verbaasd, want zij zagen, dat het kwaad hen treffen
30 1Sa 5:7 | Toen nu de mannen te Asdod zagen, dat het alzo toeging, zo
31 1Sa 6:13 | als zij hun ogen ophieven, zagen zij de ark en verblijdden
32 1Sa 6:13 | verblijdden zich, als zij die zagen. ~
33 1Sa 10:14 | ezelinnen te zoeken; toen wij zagen, dat zij er niet waren,
34 1Sa 13:6 | Toen de mannen van Israel zagen, dat zij in nood waren (
35 1Sa 14:16 | Saul te Gibea-Benjamins zagen, dat, ziet, de menigte versmolt,
36 1Sa 17:24 | Israel, als zij dien man zagen, zo vluchtten zij voor zijn
37 1Sa 17:51 | af. Toen de Filistijnen zagen, dat hun geweldigste dood
38 1Sa 19:20 | om David te halen; die zagen een vergadering van profeten,
39 1Sa 31:7 | zijde der Jordaan waren, zagen, dat de mannen van Israel
40 2Sa 10:6 | Toen nu de kinderen Ammons zagen, dat zij zich bij David
41 2Sa 10:14 | 14 Als de kinderen Ammons zagen, dat de Syriers vloden,
42 2Sa 10:15 | 15 Toen nu de Syriers zagen, dat zij voor Israels aangezicht
43 2Sa 10:19 | Hadad-ezers knechten waren, zagen, dat zij voor Israels aangezicht
44 2Sa 12:31 | uit, en legde het onder zagen, en onder ijzeren dorswagens,
45 2Sa 22:42 | 42 Zij zagen uit, maar er was geen verlosser;
46 1Kon 3:28| aangezicht des konings; want zij zagen, dat de wijsheid Gods in
47 1Kon 13:25| gingen lieden voorbij, en zagen het dode lichaam geworpen
48 1Kon 22:32| oversten der wagenen Josafat zagen, dat zij zeiden: Gewisselijk,
49 1Kon 22:33| de oversten der wagenen zagen, dat hij de koning van Israel
50 2Kon 2:15| tegenover te Jericho waren, hem zagen, zo zeiden zij: De geest
51 2Kon 3:22| zon over dat water oprees, zagen de Moabieten dat water tegenover
52 2Kon 6:20| opende hun ogen, dat zij zagen; en ziet, zij waren in het
53 2Kon 9:32| Wie is met mij? Wie? Toen zagen op hem twee, drie kamerlingen. ~
54 2Kon 12:10| Het geschiedde nu, als zij zagen, dat veel gelds in de kist
55 2Kon 13:10| Het geschiedde nu, als zij zagen, dat veel gelds in de kist
56 2Kon 14:21| dat zij, ziet, een bende zagen; zo wierpen zij den man
57 2Kon 15:11| Juda, elkanders aangezicht zagen te Beth-Semes, dat in Juda
58 2Kon 27:19| die des konings aangezicht zagen, die in de stad gevonden
59 1Kro 10:7 | Israel, die in het dal waren, zagen, dat zij gevloden waren,
60 1Kro 20:6 | Toen de kinderen Ammons zagen, dat zij zich stinkende
61 1Kro 20:15| Toen de kinderen Ammons zagen, dat de Syriers vloden,
62 1Kro 20:16| 16 Als de Syriers zagen, dat zij voor het aangezicht
63 1Kro 20:19| knechten van Hadar-ezer zagen, dat zij geslagen waren,
64 2Kro 8:3 | kinderen Israels dat vuur zagen afdalen, en de heerlijkheid
65 2Kro 16:9 | hem in menigte, als zij zagen, dat de HEERE, zijn God,
66 2Kro 19:31| oversten der wagenen Josafat zagen, dat zij zeiden: Die is
67 2Kro 19:32| de oversten der wagenen zagen, dat het de koning van Israel
68 2Kro 24:11| Levieten, inbracht, en als zij zagen, dat er veel gelds was,
69 2Kro 25:21| Amazia, de koning van Juda, zagen elkanders aangezichten te
70 2Kro 31:8 | vorsten kwamen en die hopen zagen, zegenden zij den HEERE
71 Est 1:14 | het aangezicht des konings zagen, die vooraan zaten in het
72 Est 8 | ogen van allen, die haar zagen. ~
73 Est 16:4 | Haman te kennen, opdat zij zagen, of de woorden van Mordechai
74 Est 17:4 | Haman te kennen, opdat zij zagen, of de woorden van Mordechai
75 Job 2:13 | hem een woord, want zij zagen, dat de smart zeer groot
76 Job 22:19 | 19 De rechtvaardigen zagen het, en waren blijde, en
77 Job 29:8 | 8 De jongens zagen mij, en verstaken zich,
78 Psa 48:6 | 6 Gelijk zij het zagen, alzo waren zij verwonderd;
79 Psa 77:17 | 17 De wateren zagen U, o God! de wateren zagen
80 Psa 77:17 | zagen U, o God! de wateren zagen U, zij beefden; ook waren
81 Psa 95:9 | beproefden, ook Mijn werk zagen. ~
82 Jes 20:5 | de Moren, op dewelke zij zagen, en van de Egyptenaars,
83 Jes 20:6 | gegaan dien, op welken wij zagen, werwaarts wij henenvloden
84 Jes 41:5 | 5 De eilanden zagen het, en zij vreesden; de
85 Jer 39:4 | en al de krijgslieden hen zagen, zo vloden zij, en togen
86 Jer 44:17 | verzadigd, en waren vrolijk, en zagen geen kwaad. ~
87 Jer 52:25 | die des konings aangezicht zagen, die in de stad gevonden
88 Eze 20:28 | hetzelve hun te geven, zo zagen zij naar allen hogen heuvel,
89 Eze 46:19 | behorende, die naar het noorden zagen, en ziet, aldaar was een
90 Dan 10:7 | mannen, die bij mij waren, zagen dat gezicht niet; doch een
91 Zac 9:5 | dewijl hetgeen, waar zij op zagen, hen heeft te schande gemaakt;
92 Matt 2:10| 10 Als zij nu de ster zagen, verheugden zij zich met
93 Matt 8:34| tegemoet; en als zij Hem zagen, baden zij, dat Hij uit
94 Matt 17:8 | En hun ogen opheffende, zagen zij niemand, dan Jezus alleen.
95 Matt 18:31| zijn mededienstknechten zagen, hetgeen geschied was, zijn
96 Matt 21:15| overpriesters en Schriftgeleerden zagen de wonderheden, die Hij
97 Matt 28:17| 17 En als zij Hem zagen, baden zij Hem aan; doch
98 Mark 3:11| onreine geesten, als zij Hem zagen, vielen voor Hem neder en
99 Mark 5:15| zij kwamen tot Jezus, en zagen den bezetene zittende, en
100 Mark 6:33| 33 En de scharen zagen hen heenvaren, en velen
101 Mark 6:50| 50 Want zij zagen Hem allen, en werden ontroerd;
102 Mark 9:8 | haastelijk rondom ziende, zagen zij niemand meer, dan Jezus
103 Mark 11:20| morgens vroeg voorbijgaande, zagen zij, dat de vijgeboom verdord
104 Mark 16:4 | 4 (En opziende zagen zij, dat de steen afgewenteld
105 Mark 16:5 | het graf ingegaan zijnde, zagen zij een jongeling, zittende
106 Luk 9:32 | bezwaard; en ontwaakt zijnde, zagen zij Zijn heerlijkheid, en
107 Luk 9:54 | Jakobus en Johannes, dat zagen, zeiden zij: Heere, wilt
108 Luk 19:7 | 7 En allen, die het zagen, murmureerden, zeggende:
109 Luk 20:14 | Maar als de landlieden hem zagen, overleiden zij onder elkander,
110 Luk 23:49 | gevolgd waren van Galilea, en zagen dit aan. ~
111 Luk 24:24 | gezegd hadden; maar Hem zagen zij niet. ~
112 Luk 24:37 | meenden, dat zij een geest zagen. ~
113 Joha 1:40| Komt en ziet! Zij kwamen en zagen, waar Hij woonde, en bleven
114 Joha 6:2 | omdat zij Zijn tekenen zagen, die Hij deed aan de kranken. ~
115 Joha 6:19| dertig stadien gevaren waren, zagen zij Jezus, wandelende op
116 Joha 13:22| 22 De discipelen dan zagen op elkander, twijfelende,
117 Joha 19:6 | overpriesters en de dienaars zagen, riepen zij, zeggende: Kruis
118 Joha 19:33| komende tot Jezus, als zij zagen, dat Hij nu gestorven was,
119 Joha 20:20| verblijd, als zij den Heere zagen. ~
120 Joha 21:9 | aan het land gegaan waren, zagen zij een kolenvuur liggen,
121 Hand 1:9 | opgenomen, daar zij het zagen, en een wolk nam Hem weg
122 Hand 6:46| als zij opengedaan hadden, zagen zij hem, en ontzetten zich. ~
123 Hand 10:19| nu de heren van dezelve zagen, dat de hoop huns gewins
124 Hand 15:27| zouden voleindigd worden, zagen hem de Joden van Azie in
125 Hand 16:9 | 9 En die met mij waren, zagen wel het licht, en werden
126 Hand 22:4 | als de barbaren het beest zagen aan zijn hand hangen, zeiden
127 Hand 22:6 | lang gewacht hadden, en zagen, dat geen ongemak hem overkwam,
128 Gal 2:7 | Maar daarentegen, als zij zagen, dat aan mij het Evangelie
129 Heb 11:23 | verborgen, overmits zij zagen, dat het kindeken schoon
|