Book Chapter: Verse
1 Gen 16:12 | 12 Een zoontje dan van acht dagen zal u besneden worden,
2 Gen 20:4 | besneed zijn zoon Izak, zijnde acht dagen oud, gelijk als hem
3 Gen 21:23 | Bethuel gewon Rebekka) deze acht baarde Milka aan Nahor,
4 Exo 26:2 | van een gordijn zal van acht en twintig ellen zijn, en
5 Exo 26:25 | 25 Alzo zullen de acht berderen zijn met hun zilveren
6 Exo 36:9 | lengte ener gordijn was van acht en twintig ellen, en de
7 Exo 36:30 | 30 Alzo waren er acht berderen met hun zilveren
8 Lev 19:26 | zult op geen vogelgeschrei acht geven, noch guichelarij
9 Num 2:24 | van Efraim waren honderd acht duizend en eenhonderd, naar
10 Num 3:28 | oud en daarboven, waren acht duizend en zeshonderd, waarnemende
11 Num 4:48 | 48 Hun getelden waren acht duizend vijfhonderd en tachtig. ~
12 Num 7:8 | 8 En vier wagens en acht runderen gaf hij den zonen
13 Num 29:29 | Daarna op den zesden dag: acht varren, twee rammen, veertien
14 Num 34:7 | geven zult, zullen zijn acht en veertig steden, deze
15 Deu 2:14 | Zered getogen zijn, waren acht en dertig jaren; totdat
16 Deu 18:10 | of die op vogelgeschrei acht geeft, of tovenaar. ~
17 Joz 22:14 | kinderen Israels, waren acht en veertig steden en haar
18 Ric 3:8 | dienden Cuschan Rischataim acht jaren. ~
19 Ric 11:14 | ezelveulens; en hij richtte Israel acht jaren. ~
20 1Sa 1:12 | aangezicht des HEEREN, zo gaf Eli acht op haar mond. ~
21 1Sa 1:16 | 16 Acht toch uw dienstmaagd niet
22 1Sa 4:15 | Eli nu was een man van acht en negentig jaren, en zijn
23 1Sa 17:12 | wiens naam was Isai, en die acht zonen had, en in de dagen
24 1Kon 7:10| tien ellen, en stenen van acht ellen. ~
25 1Kon 16:29| koning over Israel, in het acht en dertigste jaar van Asa,
26 2Kon 8:17| koning werd, en hij regeerde acht jaren te Jeruzalem. ~
27 2Kon 10:36| geregeerd heeft in Samaria, zijn acht en twintig jaren. ~
28 2Kon 16:8 | 8 In het acht en dertigste jaar van Azaria,
29 2Kon 19:17| en gaven op vogelgeschrei acht, en verkochten zich, om
30 2Kon 23:6 | en gaf op vogelgeschrei acht; en hij stelde waarzeggers
31 2Kon 24:1 | 1 Josia was acht jaren oud, toen hij koning
32 1Kro 12:35| ten strijde toegerust, acht en twintig duizend en zeshonderd; ~
33 1Kro 16:38| hunlieder broederen, waren acht en zestig; en hij stelde
34 1Kro 24:3 | hun hoofden, aan mannen, acht en dertig duizend. ~
35 1Kro 25:4 | naar hun vaderlijke huizen, acht. ~
36 1Kro 26:7 | meesters, was tweehonderd acht en tachtig. ~
37 2Kro 12:21| bijwijven; en hij gewon acht en twintig zonen en zestig
38 2Kro 22:5 | koning werd, en hij regeerde acht jaren te Jeruzalem. ~
39 2Kro 22:20| koning werd, en regeerde acht jaren te Jeruzalem; en hij
40 2Kro 22:25| koning werd, en hij regeerde acht jaren te Jeruzalem. ~
41 2Kro 22:40| koning werd, en regeerde acht jaren te Jeruzalem; en hij
42 2Kro 29:17| heiligden het huis des HEEREN in acht dagen; en op den zestienden
43 2Kro 33:6 | en gaf op vogelgeschrei acht, en toverde, en hij stelde
44 2Kro 34:1 | 1 Josia was acht jaren oud, toen hij koning
45 2Kro 37:9 | 9 Acht jaren was Jojachin oud,
46 Ezra 2:16| kinderen van Ater, van Hizkia, acht en negentig. ~
47 Ezra 2:23| mannen van Anathoth, honderd acht en twintig. ~
48 Ezra 2:41| kinderen van Asaf honderd acht en twintig. ~
49 Ezra 8:11| zoon van Bebai; en met hem acht en twintig manspersonen. ~
50 Neh 7:15 | kinderen van Binnui, zeshonderd acht en veertig; ~
51 Neh 7:16 | kinderen van Bebai, zeshonderd acht en twintig; ~
52 Neh 7:21 | kinderen van Ater, van Hizkia, acht en negentig; ~
53 Neh 7:22 | van Hassum, driehonderd acht en twintig; ~
54 Neh 7:26 | Bethlehem en Netofa, honderd acht en tachtig;
55 Neh 7:27 | mannen van Anathoth, honderd acht en twintig; ~
56 Neh 7:44 | kinderen van Asaf, honderd acht en veertig; ~
57 Neh 7:45 | kinderen van Sobai, honderd acht en dertig; ~
58 Neh 11:6 | woonden, waren vierhonderd acht en zestig dappere mannen. ~
59 Neh 11:8 | Gabbai, Sallai; negenhonderd acht en twintig. ~
60 Neh 11:14 | dappere helden, waren honderd acht en twintig; en opziener
61 Job 1:8 | den satan: Hebt gij ook acht geslagen op Mijn knecht
62 Job 2:3 | den satan: Hebt gij ook acht geslagen op Mijn knecht
63 Job 4:20 | vermorzeld; zonder dat men er acht op slaat, vergaan zij in
64 Job 7:17 | mens, dat Gij hem groot acht, en dat Gij Uw hart op hem
65 Job 9:21 | 21 Ben ik oprecht, zo acht ik toch mijn ziel niet;
66 Job 23:6 | twisten? Neen; maar Hij zou acht op mij slaan. ~
67 Job 30:20 | mij niet; ik sta, maar Gij acht niet op mij. ~
68 Job 31:1 | mijn ogen; hoe zou ik dan acht gegeven hebben op een maagd? ~
69 Job 32:12 | 12 Als ik nu acht op u gegeven heb, ziet,
70 Job 40:18 | 18 Hij acht het ijzer voor stro, en
71 Psa 31:7 | die op valse ijdelheden acht nemen, en ik betrouw op
72 Psa 38:10 | er niet zijn; en gij zult acht nemen op zijn plaats, maar
73 Psa 119:95 | te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. ~
74 Psa 144:3 | des mensen, dat Gij het acht? ~
75 Spre 12:9 | Beter is, die zich gering acht, en een knecht heeft, dan
76 Spre 29:12| heerser, die op leugentaal acht geeft, al zijn dienaars
77 Pred 5:7 | dan de hoge, neemt er acht op; en daar zijn hogen boven
78 Pred 8:2 | 2 Ik zeg: Neem acht op de mond des konings;
79 Pred 11:2 | deel aan zeven, ja, ook aan acht; want gij weet niet, wat
80 Pred 11:4 | 4 Wie op den wind acht geeft, die zal niet zaaien,
81 Jes 33:8 | hij veracht de steden, hij acht geen mens. ~
82 Jer 20:10 | mijn vredegenoten nemen acht op mijn hinking; zij
83 Jer 41:15 | Johanans aangezicht, met acht mannen, en hij toog tot
84 Eze 40:9 | andere voorhuis der poort, acht ellen, en haar posten twee
85 Eze 40:31 | haar opgangen waren van acht trappen. ~
86 Eze 40:34 | haar opgangen waren van acht trappen. ~
87 Eze 40:37 | haar opgangen waren van acht trappen. ~
88 Eze 40:41 | aan de zijde der poort, acht tafelen, waarop men slachtte. ~
89 Dan 3:12 | hebben, o koning! op u geen acht gesteld; uw goden eren
90 Dan 6:14 | heeft, o koning! op u geen acht gesteld, noch op het gebod
91 Dan 7:8 | 8 Ik nam acht op de hoornen, en ziet,
92 Dan 9:13 | ongerechtigheden, en verstandelijk acht gevende op Uw waarheid. ~
93 Dan 11:30 | want wederkerende zal hij acht geven op de verlaters des
94 Dan 11:37 | zijner vaderen zal hij geen acht geven, noch op de begeerte
95 Dan 11:37 | hij zal ook op geen God acht geven, maar hij zal zich
96 Hos 4:10 | hebben nagelaten den HEERE in acht te nemen. ~
97 Mic 5:4 | stellen zeven herders, en acht vorsten uit de mensen. ~
98 Matt 6:1 | 1 Hebt acht, dat gij uw aalmoes niet
99 Luk 2:21 | 21 En als acht dagen vervuld waren, dat
100 Luk 7:43 | antwoordende, zeide: Ik acht, dat hij het is, dien hij
101 Luk 9:28 | het geschiedde, omtrent acht dagen na deze woorden, dat
102 Joha 5:5 | was een zeker mens, die acht en dertig jaren krank gelegen
103 Joha 20:26| 26 En na acht dagen waren Zijn discipelen
104 Joha 21:25| bijzonder geschreven wierden, ik acht, dat ook de wereld zelve
105 Hand 10:14| Heere heeft geopend, dat zij acht nam op hetgeen van Paulus
106 Hand 14:24| 24 Maar ik acht op geen ding, noch houde
107 Hand 14:28| 28 Zo hebt dan acht op uzelven en op de gehele
108 Hand 20:2 | 2 Ik acht mijzelven gelukkig, o koning
109 Rom 14:5 | 5 De een acht wel den enen dag boven den
110 Rom 14:5 | anderen dag; maar de ander acht al de dagen gelijk. Een
111 Rom 14:14 | is in zichzelven; dan die acht iets onrein te zijn, die
112 Rom 16:17 | ik bid u, broeders, neemt acht op degenen, die tweedracht
113 1Kor 4:9 | 9 Want ik acht, dat God ons, die de laatste
114 1Kor 7:36| 36 Maar zo iemand acht, dat hij ongevoegelijk handelt
115 2Kor 11:5 | 5 Want ik acht, dat ik nergens minder in
116 Fili 3:8 | 8 Ja, gewisselijk, ik acht ook alle dingen schade te
117 Fili 3:8 | schade gerekend heb, en acht die drek te zijn, opdat
118 Fili 3:13| 13 Broeders, ik acht niet, dat ik zelf het gegrepen
119 1The 5:13| 13 En acht hen zeer veel in liefde,
120 1Tim 4:16| 16 Heb acht op uzelven en op de leer;
121 Heb 2:3 | zo grote zaligheid geen acht nemen? dewelke, begonnen
122 Heb 10:24 | En laat ons op elkander acht nemen, tot opscherping der
123 Heb 12:5 | zonen spreekt: Mijn zoon, acht niet klein de kastijding
124 Jako 1:2 | 2 Acht het voor grote vreugde,
125 1Pet 3:20| waarin weinige (dat is acht) zielen behouden werden
126 1Pet 5:12| getrouw broeder is, zo ik acht, heb ik met weinige woorden
127 2Pet 1:13| 13 En ik acht het recht te zijn, zolang
128 2Pet 1:19| doet wel, dat gij daarop acht hebt, als op een licht,
129 2Pet 3:15| 15 En acht de lankmoedigheid onzes
|