Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
das 1
dassendeksel 1
dassenvellen 13
dat 7945
dathan 10
datzelfde 4
datzelve 52
Frequency    [«  »]
8801 zij
8724 ik
8706 gij
7945 dat
7933 is
7660 niet
6228 der

Bijbel

IntraText - Concordances

dat

1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-7945

     Book Chapter: Verse
1001 Lev 18:28 | 28 Dat u dat land niet uitspuwe, 1002 Lev 18:28 | 28 Dat u dat land niet uitspuwe, als 1003 Lev 18:28 | gelijk als het het volk, dat voor u was, uitgespuwd heeft. ~ 1004 Lev 18:30 | Mijn bevel onderhouden, dat gij niet doet van die gruwelijke 1005 Lev 19:5 | uw welgevallen zult gij dat offeren. ~ 1006 Lev 19:8 | 8 En zo wie dat eet, zal zijn ongerechtigheid 1007 Lev 19:9 | ganselijk afoogsten, en dat van uw oogst op te zamelen 1008 Lev 19:23 | 23 Als gij ook in dat land gekomen zult zijn, 1009 Lev 20:4 | Molech zal gegeven hebben, dat het hem niet dode; ~ 1010 Lev 20:16 | zo zult gij die vrouw en dat beest doden; zij zullen 1011 Lev 20:22 | en doet dezelve; opdat u dat land, waarheen Ik u brenge, 1012 Lev 20:24 | erfelijk bezitten, en Ik zal u dat geven, opdat gij hetzelve 1013 Lev 21:12 | heiligdom zal hij niet uitgaan, dat hij het heiligdom zijns 1014 Lev 22:2 | Aaron en tot zijn zonen, dat zij zich van de heilige 1015 Lev 22:4 | mitsgaders die iets aanroert, dat onrein is van een dood lichaam, 1016 Lev 22:6 | 6 De mens, die dat aangeroerd zal hebben, zal 1017 Lev 22:7 | heilige dingen eten; want dat is zijn spijze. ~ 1018 Lev 22:24 | den HEERE niet offeren; dat zult gij in uw land niet 1019 Lev 22:43 | bereiden een volkomen lam, dat eenjarig is, ten brandoffer 1020 Lev 22:45 | tot op dienzelven dag, dat gij de offerande uws Gods 1021 Lev 22:46 | den sabbat, van den dag, dat gij de garf des beweegoffers 1022 Lev 22:52 | dienzelfden dag uitroepen, dat gij een heilige samenroeping 1023 Lev 22:72 | 41 En gij zult dat feest den HEERE zeven dagen 1024 Lev 22:74 | Opdat uw geslachten weten, dat Ik de kinderen Israels in 1025 Lev 23:2 | Gebied den kinderen Israels, dat zij tot u brengen zuivere 1026 Lev 23:8 | sabbatdag gedurig zal men dat voor het aangezicht des 1027 Lev 23:9 | en zijn zonen zijn, die dat in de heilige plaats zullen 1028 Lev 23:23 | tot de kinderen Israels, dat zij den vloeker tot buiten 1029 Lev 24:2 | gij zult gekomen zijn in dat land, dat Ik u geve, dan 1030 Lev 24:2 | gekomen zijn in dat land, dat Ik u geve, dan zal dat land 1031 Lev 24:2 | dat Ik u geve, dan zal dat land rusten, een sabbat 1032 Lev 24:7 | vee, en voor het gedierte, dat in uw land is, zal al de 1033 Lev 24:10 | 10 En gij zult dat vijftigste jaar heiligen, 1034 Lev 24:12 | 12 Want dat is het jubeljaar; het zal 1035 Lev 24:13 | 13 Op dat jubeljaar zult gij ieder 1036 Lev 24:14 | uws naasten kopen zult, dat niemand de een den ander 1037 Lev 24:17 | 17 Dat dan niemand zijn naaste 1038 Lev 24:21 | over u in het zesde jaar, dat het de inkomst voor drie 1039 Lev 24:30 | 30 Maar is het, dat het niet gelost wordt, tegen 1040 Lev 24:30 | niet gelost wordt, tegen dat hem het gehele jaar zal 1041 Lev 24:30 | zal vervuld zijn, zo zal dat huis, hetwelk in die stad 1042 Lev 24:30 | altoos blijven aan hem, die dat gekocht heeft, onder zijn 1043 Lev 24:47 | hem is, verarmd zal zijn, dat hij zich aan den vreemdeling, 1044 Lev 24:49 | heeft zijn hand wat bekomen, dat hij zichzelven losse. ~ 1045 Lev 24:50 | met zijn koper rekenen van dat jaar af, dat hij zich aan 1046 Lev 24:50 | rekenen van dat jaar af, dat hij zich aan hem verkocht 1047 Lev 24:50 | het jubeljaar toe; alzo dat het geld zijner verkoping 1048 Lev 24:54 | 54 En is het, dat hij hierdoor niet gelost 1049 Lev 25:6 | vrede geven in het land, dat gij zult te slapen liggen, 1050 Lev 25:10 | 10 En gij zult het oude, dat verouderd is, eten; en het 1051 Lev 25:15 | Mijn rechten zal walgen, dat gij niet doet al Mijn geboden, 1052 Lev 25:16 | 16 Dit zal Ik u ook doen, dat Ik over u stellen zal verschrikking, 1053 Lev 25:16 | zaaien, en uw vijanden zullen dat opeten. ~ 1054 Lev 25:17 | aangezicht tegen ulieden zetten, dat gij geslagen zult worden 1055 Lev 25:25 | een zwaard over u brengen, dat de wraak des verbonds wreken 1056 Lev 25:32 | 32 Ja, Ik zal dat land verwoesten; dat uw 1057 Lev 25:32 | zal dat land verwoesten; dat uw vijanden, die daarin 1058 Lev 25:40 | overtreden hebben, en ook dat zij met Mij in tegenheid 1059 Lev 25:41 | 41 Dat Ik ook met hen in tegenheid 1060 Lev 26:8 | priester hem schatte; naar dat de hand desgenen, die de 1061 Lev 26:11 | offerande offert, zo zal hij dat beest voor het aangezicht 1062 Lev 26:12 | 12 En de priester zal dat schatten, naar dat het goed 1063 Lev 26:12 | priester zal dat schatten, naar dat het goed of kwaad is; naar 1064 Lev 26:14 | huis zal geheiligd hebben, dat het den HEERE heilig zij, 1065 Lev 26:14 | zij, zo zal de priester dat schatten, naar dat het goed 1066 Lev 26:14 | priester dat schatten, naar dat het goed of kwaad is; gelijk 1067 Lev 26:14 | gelijk als de priester dat geschat zal hebben, zo zal 1068 Lev 26:24 | wiens de bezitting van dat land was. ~ 1069 Lev 26:26 | Maar het eerstgeborene, dat den HEERE van een beest 1070 Lev 26:26 | beest eerstgeboren wordt, dat zal niemand heiligen; hetzij 1071 Lev 26:27 | een onrein beest, hij zal dat lossen naar uw schatting, 1072 Lev 26:28 | 28 Evenwel niets, dat verbannen is, dat iemand 1073 Lev 26:28 | niets, dat verbannen is, dat iemand den HEERE zal verbannen 1074 Lev 26:29 | 29 Al wat verbannen is, dat van de mensen zal verbannen 1075 Num 3:7 | 7 En dat zij waarnemen zijn wacht, 1076 Num 3:8 | 8 En dat zij al het gereedschap van 1077 Num 3:10 | zonen zult gij stellen, dat zij hun priesterambt waarnemen; 1078 Num 3:13 | eerstgeborene is Mijn; van den dag, dat Ik alle eerstgeborenen in 1079 Num 3:48 | 48 En gij zult dat geld aan Aaron en zijn zonen 1080 Num 3:49 | 49 Toen nam Mozes dat losgeld van degenen, die 1081 Num 3:50 | kinderen Israels nam hij dat geld, duizend driehonderd 1082 Num 3:51 | 51 En Mozes gaf dat geld der gelosten aan Aaron 1083 Num 4:8 | daarover uitspreiden, en zullen dat met een deksel van dassenvellen 1084 Num 4:11 | hemelsblauw uitspreiden, en zullen dat met een deksel van dassenvellen 1085 Num 4:15 | dragen; maar zij zullen dat heilige niet aanroeren, 1086 Num 4:15 | heilige niet aanroeren, dat zij niet sterven. Dit is 1087 Num 4:25 | deksel, en het dassendeksel, dat er bovenop is, en het deksel 1088 Num 5:2 | Gebied den kinderen Israels, dat zij uit het leger wegzenden 1089 Num 5:13 | 13 Dat een man bij haar door bijligging 1090 Num 5:14 | ijvergeest over hem gekomen is, dat hij ijvert over zijn huisvrouw, 1091 Num 5:14 | zij onrein geworden is; of dat over hem de ijvergeest gekomen 1092 Num 5:14 | de ijvergeest gekomen is, dat hij over zijn huisvrouw 1093 Num 5:15 | spijsoffer der gedachtenis, dat de ongerechtigheid in gedachtenis 1094 Num 5:18 | de hand des priesters zal dat bitter water zijn, hetwelk 1095 Num 5:20 | gij onrein geworden zijt, dat een man bij u gelegen heeft, 1096 Num 5:21 | het midden uws volks, mits dat de HEERE uw heup vervallende, 1097 Num 5:22 | 22 Dat ditzelve water, hetwelk 1098 Num 5:24 | 24 En hij zal die vrouw dat bitter water, hetwelk de 1099 Num 5:24 | medebrengt, te drinken geven, dat het water, hetwelk de vervloeking 1100 Num 5:25 | des HEEREN bewegen, en zal dat op het altaar offeren. ~ 1101 Num 5:26 | De priester zal ook van dat spijsoffer, deszelfs gedenkoffer, 1102 Num 5:26 | aansteken; en daarna zal hij dat water die vrouw te drinken 1103 Num 5:27 | 27 Als hij haar nu dat water zal te drinken gegeven 1104 Num 5:27 | overtreding zal overtreden hebben, dat het water, hetwelk vervloeking 1105 Num 5:30 | huisvrouw zal geijverd hebben, dat hij de vrouw voor het aangezicht 1106 Num 6:4 | hij niet eten van iets, dat van den wijnstok des wijns 1107 Num 6:9 | haastelijk gestorven ware, dat hij het hoofd van zijn Nazireerschap 1108 Num 6:11 | hem verzoening doen, van dat hij aan het dode lichaam 1109 Num 6:12 | afzonderen, en zal een lam, dat eenjarig is, brengen ten 1110 Num 6:18 | het leggen op het vuur, dat onder het dankoffer is. ~ 1111 Num 7:1 | tabernakel op te richten, en dat hij dien gezalfd, en dien 1112 Num 7:2 | 2 Dat de oversten van Israel, 1113 Num 7:15 | rund, een ram, een lam, dat eenjarig was, ten brandoffer; ~ 1114 Num 7:21 | rund, een ram, een lam, dat eenjarig was, ten brandoffer; ~ 1115 Num 7:27 | rund, een ram, een lam, dat eenjarig was, ten brandoffer; ~ 1116 Num 7:33 | rund, een ram, een lam, dat eenjarig was, ten brandoffer; ~ 1117 Num 7:39 | rund, een ram, een lam, dat eenjarig was, ten brandoffer; ~ 1118 Num 7:45 | rund, een ram, een lam, dat eenjarig was, ten brandoffer; ~ 1119 Num 7:51 | rund, een ram, een lam, dat eenjarig was, ten brandoffer; ~ 1120 Num 7:57 | rund, een ram, een lam, dat eenjarig was, ten brandoffer; ~ 1121 Num 7:63 | rund, een ram, een lam, dat eenjarig was, ten brandoffer; ~ 1122 Num 7:69 | rund, een ram, een lam, dat eenjarig was, ten brandoffer; ~ 1123 Num 7:75 | rund, een ram, een lam, dat eenjarig was, ten brandoffer; ~ 1124 Num 7:81 | rund, een ram, een lam, dat eenjarig was, ten brandoffer; ~ 1125 Num 8:17 | onder de beesten; ten dage dat Ik alle eerstgeboorte in 1126 Num 8:19 | Israels verzoening te doen, dat er geen plage zij onder 1127 Num 8:25 | 25 Maar van dat hij vijftig jaren oud is, 1128 Num 9:2 | 2 Dat de kinderen Israels het 1129 Num 9:3 | tussen twee avonden zult gij dat houden, op zijn gezetten 1130 Num 9:3 | al zijn rechten zult gij dat houden. ~ 1131 Num 9:4 | tot de kinderen Israels, dat zij het pascha zouden houden. ~ 1132 Num 9:7 | zouden wij verkort worden, dat wij de offerande des HEEREN 1133 Num 9:8 | tot hen: Blijft staande, dat ik hoor, wat de HEERE u 1134 Num 9:11 | twee avonden, zullen zij dat houden; met ongezuurde broden 1135 Num 9:11 | bittere saus zullen zij dat eten. ~ 1136 Num 9:12 | van het pascha zullen zij dat houden. ~ 1137 Num 9:20 | 20 Als het nu was, dat de wolk weinige dagen op 1138 Num 9:21 | 21 Maar was het, dat de wolk van den avond tot 1139 Num 10:11 | twintigsten van de maand, dat de wolk verheven werd van 1140 Num 10:21 | den tabernakel op, tegen dat dezen kwamen. ~ 1141 Num 10:31 | niet; want dewijl gij weet, dat wij ons legeren in de woestijn, 1142 Num 10:32 | HEERE bij ons weldoen zal, dat wij u ook weldoen zullen. ~ 1143 Num 10:35 | het optrekken van de ark, dat Mozes zeide: Sta op, HEERE! 1144 Num 11:1 | volk zich was beklagende, dat het kwaad was in de oren 1145 Num 11:4 | 4 En het gemene volk, dat in het midden van hen was, 1146 Num 11:11 | genade in Uw ogen gevonden, dat Gij den last van dit ganse 1147 Num 11:12 | ontvangen? heb ik het gebaard? dat Gij tot mij zoudt zeggen: 1148 Num 11:12 | den zuigeling draagt, tot dat land, hetwelk Gij hun vaderen 1149 Num 11:13 | zeggende: Geef ons vlees, dat wij eten! ~ 1150 Num 11:16 | Israel, dewelke gij weet, dat zij de oudsten des volks 1151 Num 11:22 | runderen geslacht worden, dat voor hen genoeg zij? zullen 1152 Num 11:22 | voor hen verzameld worden, dat voor hen genoeg zij? ~ 1153 Num 11:25 | de Geest op hen rustte, dat zij profeteerden, maar daarna 1154 Num 11:29 | mij ijverende? Och of al dat volk des HEEREN profeten 1155 Num 11:29 | des HEEREN profeten waren, dat de HEERE Zijn Geest over 1156 Num 11:33 | 33 Dat vlees was nog tussen hun 1157 Num 11:34 | begroeven zij het volk, dat belust was geweest. ~ 1158 Num 13:16 | mannen, die Mozes zond, om dat land te verspieden; en Mozes 1159 Num 13:18 | hoedanig het zij, en het volk, dat daarin woont, of het sterk 1160 Num 13:27 | zeiden: Wij zijn gekomen tot dat land, waarheen gij ons gezonden 1161 Num 13:28 | 28 Behalve dat het een sterk volk is, hetwelk 1162 Num 13:28 | sterk volk is, hetwelk in dat land woont, en de steden 1163 Num 13:30 | vrijmoedig optrekken, en dat erfelijk bezitten; want 1164 Num 13:30 | bezitten; want wij zullen dat voorzeker overweldigen! ~ 1165 Num 13:31 | zeiden: Wij zullen tot dat volk niet kunnen optrekken, 1166 Num 13:32 | gerucht voort van het land, dat zij verspied hadden, aan 1167 Num 13:32 | kinderen Israels, zeggende: Dat land, door hetwelk wij doorgegaan 1168 Num 13:32 | verspieden, is een land, dat zijn inwoners verteert; 1169 Num 14:3 | brengt ons de HEERE naar dat land, dat wij door het zwaard 1170 Num 14:3 | de HEERE naar dat land, dat wij door het zwaard vallen, 1171 Num 14:6 | zijnde van degenen, die dat land verspied hadden, scheurden 1172 Num 14:8 | heeft, zo zal Hij ons in dat land brengen, en zal ons 1173 Num 14:8 | land brengen, en zal ons dat geven; een land, hetwelk 1174 Num 14:10 | zeide de ganse vergadering, dat men hen met stenen stenigen 1175 Num 14:14 | land, die gehoord hebben, dat Gij, HEERE! in het midden 1176 Num 14:14 | midden van dit volk zijt; dat Gij HEERE! oog aan oog gezien 1177 Num 14:14 | oog aan oog gezien wordt, dat Uw wolk over hen staat, 1178 Num 14:16 | volk niet kon brengen in dat land, hetwelk Hij hun gezworen 1179 Num 14:23 | Mij getergd hebben, zullen dat zien! ~ 1180 Num 14:30 | 30 Zo gij in dat land komt, over hetwelk 1181 Num 14:30 | Mijn hand opgeheven heb, dat Ik u daarin zou doen wonen, 1182 Num 14:31 | en die zullen bekennen dat land, hetwelk gij smadelijk 1183 Num 14:34 | der dagen, in welke gij dat land verspied hebt, veertig 1184 Num 14:36 | een kwaad gerucht over dat land voortbrengende; ~ 1185 Num 14:37 | die een kwaad gerucht van dat land voortgebracht hadden, 1186 Num 14:41 | het bevel des HEEREN? Want dat zal geen voorspoed hebben. ~ 1187 Num 14:45 | en de Kanaanieten, die in dat gebergte woonden, en sloegen 1188 Num 15:2 | het land uwer woningen, dat Ik u geven zal; ~ 1189 Num 15:12 | 12 Naar het getal, dat gij bereiden zult, zult 1190 Num 15:20 | des dorsvloers zult gij dat offeren. ~ 1191 Num 15:23 | heeft; van dien dag af, dat het de HEERE geboden heeft, 1192 Num 15:24 | vergadering verborgen is, dat de ganse vergadering een 1193 Num 15:36 | stenigden hem met stenen, dat hij stierf, gelijk als de 1194 Num 15:38 | Israels, en zeg tot hen: Dat zij zich snoertjes maken 1195 Num 16:7 | en het zal geschieden, dat de man, dien de HEERE verkiezen 1196 Num 16:9 | 9 Is het u te weinig, dat de God van Israel u van 1197 Num 16:11 | want Aaron, wat is hij, dat gij tegen hem murmureert? ~ 1198 Num 16:13 | 13 Is het te weinig, dat gij ons uit een land, van 1199 Num 16:13 | te doden in de woestijn, dat gij ook uzelven ten enenmaal 1200 Num 16:14 | niet gebracht in een land, dat van melk en honig vloeit, 1201 Num 16:28 | Hieraan zult gij bekennen, dat de HEERE mij gezonden heeft, 1202 Num 16:28 | om al deze daden te doen, dat zij niet uit mijn eigen 1203 Num 16:30 | alsdan zult gij bekennen, dat deze mannen de HEERE getergd 1204 Num 16:31 | spreken, zo werd het aardrijk, dat onder hen was, gekloofd; ~ 1205 Num 16:34 | 34 En het ganse Israel, dat rondom hen was, vlood voor 1206 Num 16:34 | geschrei; want zij zeiden: Dat ons de aarde misschien niet 1207 Num 16:37 | van Aaron, den priester, dat hij de wierookvaten uit 1208 Num 16:38 | zielen gezondigd hebben; dat men uitgerekte platen daarvan 1209 Num 17:5 | 5 En het zal geschieden, dat de staf des mans, welke 1210 Num 17:8 | geschiedde nu des anderen daags, dat Mozes in de tent der getuigenis 1211 Num 17:10 | murmureringen tegen Mij, dat zij niet sterven. ~ 1212 Num 18:5 | 5 En het zal geschieden, dat de staf des mans, welke 1213 Num 18:8 | geschiedde nu des anderen daags, dat Mozes in de tent der getuigenis 1214 Num 18:10 | murmureringen tegen Mij, dat zij niet sterven. ~ 1215 Num 18:15 | vaders, met u doen naderen, dat zij u bijgevoegd worden, 1216 Num 18:20 | binnen den voorhang is, dat zult gijlieden bedienen; 1217 Num 18:22 | met al hun schuldoffer, dat zij Mij zullen wedergeven; 1218 Num 18:23 | allerheiligste zult gij dat eten; al wat mannelijk is 1219 Num 18:23 | al wat mannelijk is zal dat eten; het zal u een heiligheid 1220 Num 18:24 | in uw huis rein is, zal dat eten. ~ 1221 Num 18:26 | in uw huis rein is, zal dat eten. ~ 1222 Num 18:28 | baarmoeder opent, van alle vlees, dat zij den HEERE zullen brengen, 1223 Num 18:44 | 31 En gij zult dat eten in alle plaatsen, gij 1224 Num 19:2 | vaders, met u doen naderen, dat zij u bijgevoegd worden, 1225 Num 19:7 | binnen den voorhang is, dat zult gijlieden bedienen; 1226 Num 19:9 | met al hun schuldoffer, dat zij Mij zullen wedergeven; 1227 Num 19:10 | allerheiligste zult gij dat eten; al wat mannelijk is 1228 Num 19:10 | al wat mannelijk is zal dat eten; het zal u een heiligheid 1229 Num 19:11 | in uw huis rein is, zal dat eten. ~ 1230 Num 19:13 | in uw huis rein is, zal dat eten. ~ 1231 Num 19:15 | baarmoeder opent, van alle vlees, dat zij den HEERE zullen brengen, 1232 Num 19:31 | 31 En gij zult dat eten in alle plaatsen, gij 1233 Num 20:4 | deze woestijn gebracht, dat wij daar sterven zouden, 1234 Num 20:12 | gijlieden Mij niet geloofd hebt, dat gij Mij heiligdet voor de 1235 Num 20:15 | 15 Dat onze vaders naar Egypte 1236 Num 20:15 | dagen gewoond hebben; en dat de Egyptenaars aan ons en 1237 Num 20:29 | de ganse vergadering zag, dat Aaron overleden was, zo 1238 Num 21:1 | tegen het zuiden, hoorde, dat Israel door den weg der 1239 Num 21:4 | op den weg der Schelfzee, dat zij om het land der Edomieten 1240 Num 21:7 | gesproken hebben; bid den HEERE, dat Hij deze slangen van ons 1241 Num 21:8 | en het zal geschieden, dat al wie gebeten is, als hij 1242 Num 21:20 | van Bamoth tot het dal, dat in het veld van Moab is, 1243 Num 21:20 | de hoogte van Pisga, en dat tegen de wildernis ziet. ~ 1244 Num 21:35 | zonen, en al zijn volk, alzo dat hem niemand overbleef; en 1245 Num 22:6 | verdrijven; want ik weet, dat, wien gij zegent, die zal 1246 Num 22:12 | hen niet trekken; gij zult dat volk niet vloeken, want 1247 Num 22:17 | gij tot mij zeggen zult, dat zal ik doen; zo kom toch, 1248 Num 22:20 | hen; en nochtans zult gij dat doen, hetwelk Ik tot u spreken 1249 Num 22:28 | zeide: Wat heb ik u gedaan, dat gij mij nu driemaal geslagen 1250 Num 22:30 | gereden hebt van toen af, dat gij mijn heer geweest zijt, 1251 Num 22:34 | want ik heb niet geweten, dat Gij mij tegemoet op dezen 1252 Num 22:35 | mannen; maar alleenlijk dat woord, wat Ik tot u spreken 1253 Num 22:35 | wat Ik tot u spreken zal, dat zult gij spreken. Alzo toog 1254 Num 22:36 | 36 Als Balak hoorde, dat Bileam kwam, zo ging hij 1255 Num 22:38 | in mijn mond leggen zal, dat zal ik spreken. ~ 1256 Num 22:41 | geschiedde des morgens, dat Balak Bileam nam, en voerde 1257 Num 22:41 | op de hoogten van Baal, dat hij van daar zag het uiterste 1258 Num 23:3 | hetgeen Hij wijzen zal, dat zal ik u bekend maken. Toen 1259 Num 23:9 | aanschouw ik hem; ziet, dat volk zal alleen wonen, en 1260 Num 23:12 | antwoordde en zeide: Zal ik dat niet waarnemen te spreken, 1261 Num 23:19 | 19 God is geen man, dat Hij liegen zou, noch eens 1262 Num 23:19 | noch eens mensen kind, dat het Hem berouwen zou; zou 1263 Num 23:26 | wat de HEERE spreken zal, dat zal ik doen? ~ 1264 Num 23:27 | in de ogen van dien God, dat gij het mij van daar vervloekt. ~ 1265 Num 24:1 | 1 Toen Bileam zag, dat het goed was in de ogen 1266 Num 24:1 | was in de ogen des HEEREN, dat hij Israel zegende, zo ging 1267 Num 24:11 | uw plaats! Ik had gezegd, dat ik u hoog vereren zou; maar 1268 Num 24:13 | wat de HEERE spreken zal, dat zal ik spreken. ~ 1269 Num 25:7 | van Aaron, den priester, dat zag, zo stond hij op uit 1270 Num 25:13 | eeuwigen priesterdoms, daarom dat hij voor zijn God geijverd, 1271 Num 26:1 | geschiedde nu na die plaag, dat de HEERE sprak tot Mozes, 1272 Num 26:4 | 4 Dat men opneme van twintig jaren 1273 Num 26:14 | 14 Dat zijn de geslachten der Simeonieten: 1274 Num 26:18 | 18 Dat zijn de geslachten der zonen 1275 Num 26:22 | 22 Dat zijn de geslachten van Juda, 1276 Num 26:25 | 25 Dat zijn de geslachten van Issaschar, 1277 Num 26:27 | 27 Dat zijn de geslachten der Zebulonieten, 1278 Num 26:34 | 34 Dat zijn de geslachten van Manasse: 1279 Num 26:37 | 37 Dat zijn de geslachten der zonen 1280 Num 26:37 | duizend en vijfhonderd. Dat zijn de zonen van Jozef, 1281 Num 26:41 | 41 Dat zijn de zonen van Benjamin, 1282 Num 26:42 | geslacht der Suhamieten; dat zijn de geslachten van Dan, 1283 Num 26:47 | 47 Dat zijn de geslachten der zonen 1284 Num 26:50 | 50 Dat zijn de geslachten van Nafthali, 1285 Num 26:51 | 51 Dat zijn de getelden van de 1286 Num 26:63 | 63 Dat zijn de getelden van Mozes 1287 Num 26:65 | HEERE had van die gezegd, dat zij in de woestijn gewisselijk 1288 Num 27:11 | naaste van zijn geslacht is, dat hij het erfelijk bezitte. 1289 Num 27:12 | dezen berg Abarim, en zie dat land, hetwelk Ik den kinderen 1290 Num 27:13 | 13 Wanneer gij dat gezien zult hebben, dan 1291 Num 27:14 | voor hun ogen te heiligen. Dat zijn de wateren van Meriba, 1292 Num 27:16 | 16 Dat de HEERE, de God der geesten 1293 Num 28:14 | hin van wijn tot een lam; dat is het brandoffer der nieuwe 1294 Num 28:24 | liefelijken reuk den HEERE; boven dat gedurig brandoffer zal het 1295 Num 30:5 | 5 Maar indien haar vader dat zal breken, den dage als 1296 Num 30:7 | 7 En haar man dat zal horen, en ten dage als 1297 Num 30:8 | dage, als hij het hoorde, dat zal breken, en haar gelofte, 1298 Num 30:11 | 11 En haar man dat gehoord, en tegen haar stil 1299 Num 30:11 | stil zal gezwegen hebben, dat niet brekende; zo zullen 1300 Num 30:16 | 16 Dat zijn de inzettingen, die 1301 Num 31:3 | tot het volk, zeggende: Dat zich mannen uit u ten strijde 1302 Num 31:3 | ten strijde toerusten, en dat zij tegen de Midianieten 1303 Num 31:23 | 23 Alle ding, dat het vuur lijdt, zult gij 1304 Num 31:23 | het vuur laten doorgaan, dat het rein worde; evenwel 1305 Num 31:24 | den zevenden dag wassen, dat gij rein wordt; en daarna 1306 Num 31:32 | overschot van den roof, dat het krijgsvolk geroofd had, 1307 Num 31:52 | al het goud der heffing, dat zij den HEERE offerden, 1308 Num 31:54 | en Eleazar, de priester, dat goud van de hoofdlieden 1309 Num 31:58 | uw ogen gevonden hebben, dat ditzelve land aan uw knechten 1310 Num 31:60 | kinderen Israels breken, dat zij niet overtrekken naar 1311 Num 31:60 | overtrekken naar het land, dat de HEERE hun gegeven heeft? ~ 1312 Num 31:62 | hart der kinderen Israels, dat zij niet gingen naar het 1313 Num 31:62 | niet gingen naar het land, dat de HEERE hun gegeven had. ~ 1314 Num 31:64 | daarboven, het land zullen zien, dat Ik Abraham, Izak en Jakob 1315 Num 31:92 | gingen naar Gilead, en namen dat in, en zij verdreven de 1316 Num 32:7 | weder naar Pi-hachiroth, dat tegenover Baal-Sefon is, 1317 Num 32:36 | zich in de woestijn Zin, dat is Kades. ~ 1318 Num 32:40 | het land Kanaan, hoorde, dat de kinderen Israels aankwamen. ~ 1319 Num 32:53 | daarin wonen; want Ik heb u dat land gegeven, om hetzelve 1320 Num 32:54 | iemand het lot zal uitgaan, dat zal hij hebben; naar de 1321 Num 32:55 | zo zal het geschieden, dat, die gij van hen zult laten 1322 Num 32:56 | 56 En het zal geschieden, dat Ik u zal doen, gelijk als 1323 Num 33:2 | ingaat, zo zal dit land zijn, dat u ter erfenis vallen zal, 1324 Num 33:13 | zeggende: Dit is het land, dat gij door het lot ten erve 1325 Num 34:2 | Gebied den kinderen Israels, dat zij van de erfenis hunner 1326 Num 34:5 | noorden, twee duizend ellen; dat de stad in het midden zij. 1327 Num 34:11 | 11 Zo zult gij maken, dat u steden tegemoet liggen, 1328 Num 34:16 | instrument geslagen heeft, dat hij gestorven zij, een doodslager 1329 Num 34:17 | sterven, geslagen heeft, dat hij gestorven zij, een doodslager 1330 Num 34:18 | sterven, geslagen heeft, dat hij gestorven zij, een doodslager 1331 Num 34:20 | opzet op hem geworpen heeft, dat hij gestorven zij; ~ 1332 Num 34:21 | zijn hand geslagen heeft, dat hij gestorven zij; de slager 1333 Num 34:23 | op hem heeft doen vallen, dat hij gestorven zij, zo hij 1334 Num 34:30 | getuigen tegen een ziel, dat zij sterve. ~ 1335 Num 34:32 | gevlucht is naar zijn vrijstad, dat hij zou wederkeren, om te 1336 Num 34:33 | gedaan worden over het bloed, dat daarin vergoten is, dan 1337 Num 34:33 | het bloed desgenen, die dat vergoten heeft. ~ 1338 Num 35:2 | heeft mijn heer geboden, dat land door het lot aan de 1339 Num 35:6 | 6 Dit is het woord, dat de HEERE van de dochteren 1340 Num 35:6 | goed zal zijn; alleenlijk, dat zij aan het geslacht van 1341 Num 35:13 | 13 Dat zijn de geboden en de rechten, 1342 Deu 1:3 | op den eersten der maand, dat Mozes sprak tot de kinderen 1343 Deu 1:8 | 8 Ziet, Ik heb dat land gegeven voor uw aangezicht; 1344 Deu 1:8 | bezit erfelijk het land, dat de HEERE aan uw vaderen, 1345 Deu 1:8 | en Jakob gegeven heeft, dat Hij het hun en hun zaad 1346 Deu 1:13 | mannen, van uw stammen, dat ik hen tot uw hoofden stelle. ~ 1347 Deu 1:14 | zeidet: Dit woord is goed, dat gij gesproken hebt, om te 1348 Deu 1:20 | gebergte der Amorieten, dat de HEERE, onze God, ons 1349 Deu 1:21 | de HEERE, uw God, heeft dat land gegeven voor uw aangezicht; 1350 Deu 1:25 | weder, en zeiden: Het land, dat de HEERE, onze God, ons 1351 Deu 1:31 | woestijn, waar gij gezien hebt, dat de HEERE uw God, u daarin 1352 Deu 1:35 | kwade geslacht, zal zien dat goede land, hetwelk Ik gezworen 1353 Deu 1:44 | de Amorieten uit, die op dat gebergte woonden, u tegemoet, 1354 Deu 1:46 | vele dagen, naar de dagen, dat gij er bleeft. ~  ~  ~ 1355 Deu 2:6 | voor geld van hen kopen, dat gij etet; en ook zult gij 1356 Deu 2:6 | voor geld van hen kopen, dat gij drinket. ~ 1357 Deu 2:17 | 17 Dat de HEERE tot mij sprak, 1358 Deu 2:28 | Verkoop mij spijze voor geld, dat ik ete, en geef mij water 1359 Deu 2:28 | geef mij water voor geld, dat ik drinke; alleenlijk laat 1360 Deu 2:29 | Jordaan kome in het land, dat de HEERE, onze God, ons 1361 Deu 2:36 | 36 Van Aroer af, dat aan den oever der beek Arnon 1362 Deu 2:36 | de HEERE, onze God, gaf dat alles voor ons aangezicht. ~ 1363 Deu 2:37 | gebergte, noch tot iets, dat de HEERE, onze God, ons 1364 Deu 3:12 | in bezit; van Aroer af, dat aan de beek Arnon is, en 1365 Deu 3:19 | kinderkens, en uw vee (ik weet, dat gij veel vee hebt), zij 1366 Deu 3:20 | rust geve, gelijk ulieden, dat zij ook erven het land, 1367 Deu 3:20 | zij ook erven het land, dat de HEERE, uw God, hun geven 1368 Deu 3:25 | mij toch overtrekken, en dat goede land bezien, dat aan 1369 Deu 3:25 | en dat goede land bezien, dat aan gene zijde van de Jordaan 1370 Deu 3:25 | zijde van de Jordaan is, dat goede gebergte, en den Libanon! ~ 1371 Deu 3:28 | henen overgaan, en zal hun dat land, dat gij zien zult, 1372 Deu 3:28 | overgaan, en zal hun dat land, dat gij zien zult, doen erven. ~ 1373 Deu 4:1 | inkomt, en erft het land, dat de HEERE, uwer vaderen God, 1374 Deu 4:2 | Gij zult tot dit woord, dat ik u gebiede, niet toedoen, 1375 Deu 4:6 | ze dan, en doet ze; want dat zal uw wijsheid en uw verstand 1376 Deu 4:8 | En wat groot volk is er, dat zo rechtvaardige inzettingen 1377 Deu 4:9 | en bewaart uw ziel wel, dat gij niet vergeet de dingen, 1378 Deu 4:9 | uw ogen gezien hebben; en dat zij niet van uw hart wijken, 1379 Deu 4:13 | verkondigde Hij u Zijn verbond, dat Hij u gebood te doen, de 1380 Deu 4:14 | de HEERE ter zelver tijd, dat ik u inzettingen en rechten 1381 Deu 4:14 | opdat gij die deedt in dat land, naar hetwelk gij doortrekt, 1382 Deu 4:14 | hetwelk gij doortrekt, om dat te erven. ~ 1383 Deu 4:17 | gedaante van enig beest, dat op de aarde is; de gedaante 1384 Deu 4:18 | 18 De gedaante van iets, dat op den aardbodem kruipt; 1385 Deu 4:19 | 19 Dat gij ook uw ogen niet opheft 1386 Deu 4:19 | heir; en wordt aangedreven, dat gij u voor die buigt, en 1387 Deu 4:21 | ulieder woorden; en Hij zwoer, dat ik over de Jordaan niet 1388 Deu 4:21 | Jordaan niet zou gaan, en dat ik niet zou komen in dat 1389 Deu 4:21 | dat ik niet zou komen in dat goede land, dat de HEERE, 1390 Deu 4:21 | komen in dat goede land, dat de HEERE, uw God, u ter 1391 Deu 4:23 | 23 Wacht u, dat gij het verbond des HEEREN, 1392 Deu 4:23 | gemaakt heeft, niet vergeet, dat gij u een gesneden beeld 1393 Deu 4:23 | de gelijkenis van iets, dat de HEERE, uw God, u verboden 1394 Deu 4:25 | zijn, en u zult verderven, dat gij gesneden beelden maakt, 1395 Deu 4:26 | tot getuige tegen ulieden, dat gij voorzeker haast zult 1396 Deu 4:26 | voorzeker haast zult omkomen van dat land, waar gij over de Jordaan 1397 Deu 4:26 | Jordaan naar toe trekt, om dat te erven; gij zult uw dagen 1398 Deu 4:31 | het verbond uwer vaderen, dat Hij hun gezworen heeft, 1399 Deu 4:32 | geweest zijn, van dien dag af, dat God den mens op de aarde 1400 Deu 4:35 | getoond, opdat gij wetet, dat de HEERE die God is; er 1401 Deu 4:38 | verdrijven; om u in te brengen, dat Hij u hunlieder land ter 1402 Deu 4:39 | en in uw hart hervatten, dat de HEERE die God is, boven 1403 Deu 4:40 | dagen verlengt in het land, dat de HEERE, uw God, u geeft, 1404 Deu 4:42 | eergisteren niet haatte; dat hij in een van deze steden 1405 Deu 4:48 | 48 Van Aroer af, dat aan den oever der beek Arnon 1406 Deu 5:1 | heden voor uw oren spreek, dat gij ze leert en waarneemt, 1407 Deu 5:12 | Onderhoudt den sabbatdag, dat gij dien heiligt; gelijk 1408 Deu 5:15 | Want gij zult gedenken, dat gij een dienstknecht in 1409 Deu 5:15 | Egypteland geweest zijt, en dat de HEERE, uw God, u van 1410 Deu 5:15 | HEERE, uw God, geboden, dat gij den sabbatdag houden 1411 Deu 5:16 | het u welga in het land, dat u de HEERE, uw God, geven 1412 Deu 5:21 | noch zijn ezel, noch iets, dat uws naasten is. ~ 1413 Deu 5:24 | dezen dag hebben wij gezien, dat God met den mens spreekt, 1414 Deu 5:24 | met den mens spreekt, en dat hij levend blijft. ~ 1415 Deu 5:28 | hebben; het is altemaal goed, dat zij gesproken hebben. ~ 1416 Deu 5:29 | 29 Och, dat zij zulk een hart hadden, 1417 Deu 5:31 | Maar gij, sta hier bij Mij, dat Ik tot u spreke al de geboden, 1418 Deu 5:31 | die gij hun leren zult, dat zij ze doen in het land, 1419 Deu 5:31 | hetwelk Ik hun geven zal, om dat te erven. ~ 1420 Deu 5:32 | 32 Neemt dan waar, dat gij doet, gelijk als de 1421 Deu 5:33 | gaan; opdat gij leeft, en dat het u welga, en gij de dagen 1422 Deu 5:33 | dagen verlengt in het land, dat gij erven zult. ~  ~ 1423 Deu 6:1 | hetwelk gij heentrekt, om dat erfelijk te bezitten; ~ 1424 Deu 6:3 | dan, Israel! en neem waar, dat gij ze doet, opdat het u 1425 Deu 6:3 | gesproken heeft) in het land, dat van melk en honig is vloeiende. ~ 1426 Deu 6:10 | het dan zal geschied zijn, dat de HEERE, uw God, u zal 1427 Deu 6:10 | zal hebben ingebracht in dat land, dat Hij uw vaderen, 1428 Deu 6:10 | ingebracht in dat land, dat Hij uw vaderen, Abraham, 1429 Deu 6:12 | 12 Zo wacht u, dat gij den HEERE niet vergeet, 1430 Deu 6:15 | God in het midden van u; dat de toorn des HEEREN, uws 1431 Deu 6:18 | HEEREN; opdat het u welga, en dat gij inkomt, en erft het 1432 Deu 6:18 | en erft het goede land, dat de HEERE uw vaderen gezworen 1433 Deu 6:20 | vragen, zeggende: Wat zijn dat voor getuigenissen, en inzettingen, 1434 Deu 6:23 | om ons het land te geven, dat Hij onzen vaderen gezworen 1435 Deu 7:1 | waar gij naar toe gaat, om dat te erven; en Hij vele volken 1436 Deu 7:2 | hebben voor uw aangezicht, dat gij ze slaat; zo zult gij 1437 Deu 7:4 | zonen van Mij doen afwijken, dat zij andere goden zouden 1438 Deu 7:6 | HEERE, uw God, verkoren, dat gij Hem tot een volk des 1439 Deu 7:9 | 9 Gij zult dan weten, dat de HEERE, uw God, die God 1440 Deu 7:12 | houden, en dezelve doen, dat de HEERE, uw God, u het 1441 Deu 7:13 | klein vee, in het land, dat Hij aan uw vaderen gezworen 1442 Deu 7:16 | goden niet dienen; want dat zoude u een strik zijn. ~ 1443 Deu 7:24 | koningen in uw hand geven, dat gij hun naam van onder den 1444 Deu 7:25 | verbranden; het zilver en goud, dat daaraan is, zult gij niet 1445 Deu 7:25 | niet verstrikt wordt; want dat is den HEERE, uw God, een 1446 Deu 7:26 | in uw huis niet brengen, dat gij een ban zoudt worden, 1447 Deu 8:1 | inkomt, en het land erft, dat de HEERE aan uw vaderen 1448 Deu 8:3 | en spijsde u met het Man, dat gij niet kendet, noch uw 1449 Deu 8:3 | opdat Hij u bekend maakte, dat de mens niet alleen van 1450 Deu 8:3 | van het brood leeft, maar dat de mens leeft van alles, 1451 Deu 8:5 | 5 Bekent dan in uw hart, dat de HEERE, uw God, u kastijdt, 1452 Deu 8:10 | HEERE, uw God, loven over dat goede land, dat Hij u zal 1453 Deu 8:10 | loven over dat goede land, dat Hij u zal hebben gegeven. 1454 Deu 8:11 | 11 Wacht u, dat gij den HEERE, uw God, niet 1455 Deu 8:11 | HEERE, uw God, niet vergeet, dat gij niet zoudt houden Zijn 1456 Deu 8:14 | hart zich alsdan verheffe, dat gij vergeet den HEERE, uw 1457 Deu 8:16 | woestijn spijsde met Man, dat uw vaderen niet gekend hadden; 1458 Deu 8:18 | gedenken den HEERE, uw God, dat Hij het is, Die u kracht 1459 Deu 8:18 | Zijn verbond bevestige, dat Hij aan uw vaderen gezworen 1460 Deu 8:19 | Maar indien het geschiedt, dat gij den HEERE, uw God, ganselijk 1461 Deu 8:19 | betuig ik heden tegen u, dat gij voorzeker zult vergaan. ~ 1462 Deu 9:1 | heden over de Jordaan gaan, dat gij inkomt, om volken te 1463 Deu 9:3 | Zo zult gij heden weten, dat de HEERE, uw God, Degene 1464 Deu 9:5 | het woord te bevestigen, dat de HEERE, uw God, aan uw 1465 Deu 9:6 | 6 Weet dan, dat u de HEERE, uw God, niet 1466 Deu 9:6 | ditzelve goede land geeft, om dat te erven; want gij zijt 1467 Deu 9:7 | 7 Gedenk, vergeet niet, dat gij den HEERE, uw God, in 1468 Deu 9:7 | vertoornd hebt; van dien dag af, dat gij uit Egypteland uitgegaan 1469 Deu 9:8 | vertoorndet gij den HEERE zeer, dat Hij Zich tegen u vertoornde, 1470 Deu 9:9 | de tafelen des verbonds, dat de HEERE met ulieden gemaakt 1471 Deu 9:12 | 12 Dat de HEERE tot mij zeide: 1472 Deu 9:12 | van hier; want uw volk, dat gij uit Egypte hebt uitgevoerd, 1473 Deu 9:14 | 14 Laat van Mij af, dat Ik hen verdelge, en hun 1474 Deu 9:18 | gij hadt gezondigd, doende dat kwaad is in des HEEREN ogen, 1475 Deu 9:19 | HEERE verhoorde mij ook op dat maal. ~ 1476 Deu 9:21 | Maar uw zonde, het kalf, dat gij hadt gemaakt, nam ik, 1477 Deu 9:23 | de HEERE ulieden zond uit dat land, dat Ik u gegeven heb; 1478 Deu 9:23 | ulieden zond uit dat land, dat Ik u gegeven heb; zo waart 1479 Deu 9:24 | den HEERE, van de dag af, dat ik u gekend heb. ~ 1480 Deu 9:25 | dewijl de HEERE gezegd had, dat Hij u verdelgen zou. ~ 1481 Deu 9:26 | volk en Uw erfdeel niet, dat Gij door Uw grootheid verlost 1482 Deu 9:26 | grootheid verlost hebt; dat Gij uit Egypte door een 1483 Deu 9:29 | Uw volk, en Uw erfdeel, dat Gij door Uw grote kracht, 1484 Deu 10:11 | het aangezicht des volks, dat zij inkomen, en erven het 1485 Deu 10:11 | inkomen, en erven het land, dat Ik hun vaderen gezworen 1486 Deu 10:18 | den vreemdeling liefheeft, dat Hij hem brood en kleding 1487 Deu 11:2 | gijlieden zult heden weten, dat ik niet spreek met uw kinderen, 1488 Deu 11:4 | en aan deszelfs wagenen; dat Hij de wateren van de Schelfzee 1489 Deu 11:6 | tenten, ja, al wat bestond, dat hun aanging, in het midden 1490 Deu 11:7 | dit grote werk des HEEREN, dat Hij gedaan heeft. ~ 1491 Deu 11:8 | waarheen gij overtrekt, om dat te erven; ~ 1492 Deu 11:9 | dagen verlengt in het land, dat de HEERE uw vaderen gezworen 1493 Deu 11:10 | waar gij naar toe gaat, om dat te erven, is niet als Egypteland, 1494 Deu 11:11 | waarheen gij overtrekt, om dat te erven, is een land van 1495 Deu 11:12 | 12 Een land, dat de HEERE, uw God, bezorgt; 1496 Deu 11:16 | 16 Wacht uzelven, dat ulieder hart niet verleid 1497 Deu 11:16 | hart niet verleid worde, dat gij afwijkt, en andere goden 1498 Deu 11:17 | 17 Dat de toorn des HEEREN tegen 1499 Deu 11:17 | Hij den hemel toesluite, dat er geen regen zij, en het 1500 Deu 11:17 | omkomt van het goede land, dat u de HEERE geeft. ~


1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-7945

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License