1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-7945
Book Chapter: Verse
2001 Ric 12:8 | dat knechtje doen zullen, dat geboren zal worden. ~
2002 Ric 12:12 | Toen zeide Manoach: Nu, dat Uw woorden komen; maar wat
2003 Ric 12:14 | zal niet eten van iets, dat van de wijnstok des wijns
2004 Ric 12:16 | een brandoffer zult doen, dat zult gij den HEERE offeren.
2005 Ric 12:16 | Want Manoach wist niet, dat het een Engel des HEEREN
2006 Ric 12:20 | Manoach en zijn huisvrouw dat zagen, zo vielen zij op
2007 Ric 12:21 | huisvrouw. Toen bekende Manoach, dat het een Engel des HEEREN
2008 Ric 12:24 | noemde zijn naam Simson; en dat knechtje werd groot, en
2009 Ric 13:3 | en onder al mijn volk, dat gij heengaat, om een vrouw
2010 Ric 13:4 | zijn moeder wisten niet, dat dit van den HEERE was, dat
2011 Ric 13:4 | dat dit van den HEERE was, dat hij gelegenheid zocht van
2012 Ric 13:6 | HEEREN vaardig over hem, dat hij hem van een scheurde,
2013 Ric 13:9 | gaf hun niet te kennen, dat hij den honig uit het lichaam
2014 Ric 13:12 | raden geven; indien gij mij dat in de zeven dagen dezer
2015 Ric 13:14 | de sterke. En zij konden dat raadsel in drie dagen niet
2016 Ric 13:15 | het op den zevenden dag, dat zij tot de huisvrouw van
2017 Ric 13:15 | zeiden: Overreed uw man, dat hij ons dat raadsel verklare,
2018 Ric 13:15 | Overreed uw man, dat hij ons dat raadsel verklare, opdat
2019 Ric 13:17 | het op den zevenden dag, dat hij het haar verklaarde,
2020 Ric 13:17 | perste hem; en zij verklaarde dat raadsel den kinderen haars
2021 Ric 13:19 | wisselklederen aan degenen, die dat raadsel verklaard hadden.
2022 Ric 14:1 | dagen van de tarweoogst, dat Simson zijn huisvrouw bezocht
2023 Ric 14:2 | vader zeide: Ik sprak zeker, dat gij haar ganselijk haattet,
2024 Ric 14:11 | tot Simson: Wist gij niet, dat de Filistijnen over ons
2025 Ric 14:12 | Simson tot hen: Zweert mij, dat gijlieden op mij niet zult
2026 Ric 15:4 | En het geschiedde daarna, dat hij een vrouw lief kreeg,
2027 Ric 15:6 | kunnen gebonden worden, dat men u plage. ~
2028 Ric 15:16 | perste, en hem moeilijk viel, dat zijn ziel verdrietig werd
2029 Ric 15:18 | 18 Als nu Delila zag, dat hij haar zijn ganse hart
2030 Ric 15:18 | tot haar op, en brachten dat geld in hun hand. ~
2031 Ric 15:20 | uitschudden; want hij wist niet, dat de HEERE van hem geweken
2032 Ric 15:25 | als hun hart vrolijk was, dat zij zeiden: Roept Simson,
2033 Ric 15:25 | zij zeiden: Roept Simson, dat hij voor ons spele. En zij
2034 Ric 15:26 | hand hield: Laat mij gaan, dat ik de pilaren betaste, op
2035 Ric 15:26 | dewelke het huis gevestigd is, dat ik daaraan leune. ~
2036 Ric 15:28 | alleenlijk ditmaal, o God! dat ik mij met een wrake voor
2037 Ric 15:30 | vorsten, en op al het volk, dat daarin was. En de doden,
2038 Ric 16:2 | oren gesproken hebt, zie, dat geld is bij mij, ik heb
2039 Ric 16:2 | geld is bij mij, ik heb dat genomen. Toen zeide zijn
2040 Ric 16:3 | zijn moeder zeide: Ik heb dat geld den HEERE ganselijk
2041 Ric 16:4 | 4 Maar hij gaf dat geld aan zijn moeder weder.
2042 Ric 16:4 | beeld en een gegoten beeld; dat was in het huis van Micha. ~
2043 Ric 16:5 | van een uit zijn zonen, dat hij hem tot een priester
2044 Ric 16:12 | de hand van den Leviet, dat hij hem tot een priester
2045 Ric 16:13 | zeide Micha: Nu weet ik, dat de HEERE mij weldoen zal,
2046 Ric 17:2 | het land te verspieden, en dat te doorzoeken; en zij zeiden
2047 Ric 17:5 | tot hem: Vraag toch God, dat wij mogen weten, of onze
2048 Ric 17:7 | zaak schande aandeed in dat land; ook waren zij verre
2049 Ric 17:9 | optrekken; want wij hebben dat land bezien, en ziet, het
2050 Ric 17:9 | niet lui om te trekken, dat gij henen inkomt, om dat
2051 Ric 17:9 | dat gij henen inkomt, om dat land in erfelijke bezitting
2052 Ric 17:10 | tot een zorgeloos volk, en dat land is wijd van ruimte)
2053 Ric 17:10 | gebrek is van enig ding, dat op de aarde is. ~
2054 Ric 17:14 | broederen: Weet gijlieden ook, dat in die huizen een efod is,
2055 Ric 17:19 | priester! Is het beter, dat gij een priester zijt voor
2056 Ric 17:19 | het huis van een man, of dat gij een priester zijt voor
2057 Ric 17:23 | zeiden tot Micha: Wat is u, dat gij bijeengeroepen zijt? ~
2058 Ric 17:24 | nu meer? Wat is het dan, dat gij tot mij zegt: Wat is
2059 Ric 17:26 | weegs; en Micha, ziende, dat zij sterker waren dan hij,
2060 Ric 17:28 | en zij lag in het dal, dat bij Beth-Rechob is. Daarna
2061 Ric 17:30 | van Dan richtten voor zich dat gesneden beeld op; en Jonathan,
2062 Ric 17:30 | Danieten, tot den dag toe, dat het land gevankelijk is
2063 Ric 17:31 | gesneden beeld van Micha, dat hij gemaakt had, al de dagen,
2064 Ric 17:31 | gemaakt had, al de dagen, dat het huis Gods te Silo was. ~ ~ ~
2065 Ric 18:1 | geen koning was in Israel, dat er een Levietisch man was,
2066 Ric 18:4 | jonge vrouw, behield hem, dat hij drie dagen bij hem bleef;
2067 Ric 18:5 | vierden dag nu geschiedde het, dat zij des morgens vroeg op
2068 Ric 18:7 | drong hem zijn schoonvader, dat hij aldaar wederom vernachtte. ~
2069 Ric 18:9 | de dag heeft afgenomen, dat het avond zal worden, vernacht
2070 Ric 18:13 | tot zijn jongen: Ga voort, dat wij tot een van die plaatsen
2071 Ric 18:15 | 15 En zij weken daarheen, dat zij inkwamen, om in Gibea
2072 Ric 18:24 | die zal ik nu uitbrengen, dat gij die schendt, en haar
2073 Ric 18:30 | 30 En het geschiedde, dat al wie het zag, zeide: Zulks
2074 Ric 18:30 | gezien, van dien dag af, dat de kinderen Israels uit
2075 Ric 19:3 | kinderen Benjamins nu hoorden, dat de kinderen Israels opgetogen
2076 Ric 19:5 | bijwijf hebben zij geschonden, dat zij gestorven is. ~
2077 Ric 19:12 | Wat voor een kwaad is dit, dat onder ulieden geschied is? ~
2078 Ric 19:13 | Belials, die te Gibea zijn, dat wij hen doden, en het kwaad
2079 Ric 19:15 | zwaard uittrokken, behalve dat de inwoners van Gibea geteld
2080 Ric 19:16 | met een steen op een haar, dat het hun niet miste. ~
2081 Ric 19:34 | zwaar; doch zij wisten niet, dat het kwaad hen treffen zou. ~
2082 Ric 19:35 | voor Israels aangezicht; dat de kinderen Israels op dien
2083 Ric 19:36 | kinderen van Benjamin zagen, dat zij geslagen waren; want
2084 Ric 19:41 | verbaasd, want zij zagen, dat het kwaad hen treffen zou. ~
2085 Ric 20:3 | dit geschied in Israel, dat er heden een stam van Israel
2086 Ric 20:4 | geschiedde des anderen daags, dat zich het volk vroeg opmaakte,
2087 Ric 20:7 | bij den HEERE gezworen, dat wij hun van onze dochteren
2088 Ric 20:19 | Silo, van jaar tot jaar, dat gehouden wordt tegen het
2089 Ric 20:22 | om voor ons te rechten, dat wij tot hen zullen zeggen:
2090 Ric 20:22 | hebt ze hun niet gegeven, dat gij te dezer tijd schuldig
2091 Rut 1:1 | richtten, zo geschiedde het, dat er honger in het land was;
2092 Rut 1:6 | gehoord in het land van Moab, dat de HEERE Zijn volk bezocht
2093 Rut 1:9 | 9 De HEERE geve u, dat gij ruste vindt, een iegelijk
2094 Rut 1:11 | nog zonen in mijn lichaam, dat zij u tot mannen zouden
2095 Rut 1:16 | zeide: Val mij niet tegen, dat ik u zou verlaten, om van
2096 Rut 1:18 | 18 Als zij nu zag, dat zij vastelijk voorgenomen
2097 Rut 1:19 | zij te Bethlehem inkwamen, dat de ganse stad over haar
2098 Rut 2:9 | zullen zijn op dit veld, dat zij maaien zullen, en gij
2099 Rut 2:9 | den jongens niet geboden, dat men u niet aanroere? Als
2100 Rut 2:10 | genade gevonden in uw ogen, dat gij mij kent, daar ik een
2101 Rut 2:11 | heengegaan tot een volk, dat gij van te voren niet kendet. ~
2102 Rut 2:16 | vallen, en laat het liggen, dat zij het opleze, en bestraft
2103 Rut 2:17 | 17 Alzo las zij op in dat veld, tot aan den avond;
2104 Rut 2:22 | Het is goed, mijn dochter, dat gij met zijn maagden uitgaat,
2105 Rut 3:1 | zoude ik u geen rust zoeken, dat het u welga? ~
2106 Rut 3:4 | geschieden, als hij nederligt, dat gij de plaats zult merken,
2107 Rut 3:8 | geschiedde te middernacht, dat die man verschrikte, en
2108 Rut 3:11 | ganse stad mijns volks weet, dat gij een deugdelijke vrouw
2109 Rut 3:12 | 12 Nu dan, wel is waar, dat ik een losser ben; maar
2110 Rut 3:14 | toe; en zij stond op, eer dat de een den ander kennen
2111 Rut 3:14 | Het worde niet bekend, dat een vrouw op den dorsvloer
2112 Rut 3:18 | zal niet rusten, tenzij dat hij heden deze zaak voleind
2113 Rut 4:3 | losser: Het stuk lands, dat van onzen broeder Elimelech
2114 Rut 4:4 | lossen, verklaar het mij, dat ik het wete; want er is
2115 Rut 4:9 | Gijlieden zijt heden getuigen, dat ik aanvaard heb alles, wat
2116 Rut 4:11 | 11 En al het volk, dat in de poort was, mitsgaders
2117 Rut 4:12 | Juda baarde), van het zaad, dat de HEERE u geven zal uit
2118 Rut 4:13 | in; en de HEERE gaf haar, dat zij zwanger werd en een
2119 Rut 4:16 | 16 En Naomi nam dat kind, en zette het op haar
2120 1Sa 1:7 | deed hij jaar op jaar; van dat zij opging tot het huis
2121 1Sa 1:11 | mannelijk zaad, zo zal ik dat den HEERE geven al de dagen
2122 1Sa 1:20 | geschiedde, na verloop van dagen, dat Hanna bevrucht werd, en
2123 1Sa 1:22 | dan zal ik hem brengen, dat hij voor het aangezicht
2124 1Sa 2:3 | Maakt het niet te veel, dat gij hoog, hoog zoudt spreken,
2125 1Sa 2:3 | hoog, hoog zoudt spreken, dat iets hards uit uw mond zou
2126 1Sa 2:8 | doen zitten bij de vorsten, dat Hij hen den stoel der ere
2127 1Sa 2:13 | priesters met het volk was, dat, wanneer iemand een offerande
2128 1Sa 2:14 | al wat de krauwel optrok, dat nam de priester voor zich.
2129 1Sa 2:15 | den man, die offerde: Geef dat vlees om te braden voor
2130 1Sa 2:16 | tot hem zeide: Zij zullen dat vet als heden ganselijk
2131 1Sa 2:22 | aan gans Israel deden, en dat zij sliepen bij de vrouwen,
2132 1Sa 2:23 | doet gij al zulke dingen, dat ik deze uw boze stukken
2133 1Sa 2:24 | dit is geen goed gerucht, dat ik hoor; gij maakt, dat
2134 1Sa 2:24 | dat ik hoor; gij maakt, dat het volk des HEEREN overtreedt. ~
2135 1Sa 2:29 | eert uw zonen meer dan Mij, dat gijlieden u mest van het
2136 1Sa 2:30 | maar nu spreekt de HEERE: Dat zij verre van Mij; want
2137 1Sa 2:31 | 31 Zie, de dagen komen, dat Ik uw arm zal afhouwen,
2138 1Sa 2:31 | arm van uws vaders huis, dat er geen oud man in uw huis
2139 1Sa 2:32 | plaats van al het goede, dat Hij Israel zou gedaan hebben;
2140 1Sa 2:36 | 36 En het zal geschieden, dat al wie van uw huis zal overig
2141 1Sa 2:36 | priesterlijke bedienig, dat ik een bete broods moge
2142 1Sa 3:2 | begonnen donker te worden, dat hij niet zien kon), ~
2143 1Sa 3:4 | 4 Dat de HEERE Samuel riep; en
2144 1Sa 3:8 | geroepen. Toen verstond Eli, dat de HEERE den jongeling riep. ~
2145 1Sa 3:11 | doe een ding in Israel, dat al wie het horen zal, dien
2146 1Sa 3:13 | heb hem te kennen gegeven, dat Ik zijn huis rechten zal
2147 1Sa 3:17 | zeide: Wat is het woord, dat Hij tot u gesproken heeft?
2148 1Sa 3:20 | tot Ber-seba toe, bekende, dat Samuel bevestigd was tot
2149 1Sa 4:5 | een groot gejuich, alzo dat de aarde dreunde. ~
2150 1Sa 4:6 | Hebreen? Toen vernamen zij, dat de ark des HEEREN in het
2151 1Sa 4:15 | zijn ogen stonden stijf, dat hij niet zien kon.) ~
2152 1Sa 4:19 | deze de tijding hoorde, dat de ark Gods genomen was,
2153 1Sa 5:7 | de mannen te Asdod zagen, dat het alzo toeging, zo zeiden
2154 1Sa 5:7 | toeging, zo zeiden zij: Dat de ark des Gods van Israel
2155 1Sa 5:8 | Israel doen? En die zeiden: Dat de ark des Gods van Israel
2156 1Sa 5:11 | des Gods van Israel heen, dat zij wederkere tot haar plaats,
2157 1Sa 6:4 | Toen zeiden zij: Welk is dat schuldoffer, dat wij Hem
2158 1Sa 6:4 | Welk is dat schuldoffer, dat wij Hem vergelden zullen?
2159 1Sa 6:6 | had, hen laten trekken, dat zij heengingen? ~
2160 1Sa 6:8 | zijde; en zendt ze weg, dat zij heenga. ~
2161 1Sa 6:9 | niet, zo zullen wij weten, dat Zijn hand ons niet geraakt
2162 1Sa 6:15 | HEEREN af en het koffertje, dat daarbij was, waarin de gouden
2163 1Sa 7:1 | heiligden zijn zoon Eleazar, dat hij de ark des HEEREN bewaarde. ~
2164 1Sa 7:2 | geschiedde, van dien dag af, dat de ark des Heeren te Kirjath-Jearim
2165 1Sa 7:7 | de Filistijnen hoorden, dat de kinderen Israels zich
2166 1Sa 7:7 | Als de kinderen Israels dat hoorden, zo vreesden zij
2167 1Sa 7:8 | Zwijg niet van onzentwege, dat gij niet zoudt roepen tot
2168 1Sa 7:10 | geschiedde, toen Samuel dat brandoffer offerde, zo kwamen
2169 1Sa 8:7 | zij hebben Mij verworpen, dat Ik geen Koning over hen
2170 1Sa 8:11 | hij zal uw zonen nemen, dat hij hen zich stelle tot
2171 1Sa 8:11 | wagen, en tot zijn ruiteren, dat zij voor zijn wagen henen
2172 1Sa 8:12 | 12 En dat hij hen zich stelle tot
2173 1Sa 8:12 | oversten der vijftigen; en dat zij zijn akker ploegen,
2174 1Sa 8:12 | zij zijn akker ploegen, en dat zij zijn oogst oogsten,
2175 1Sa 8:12 | zij zijn oogst oogsten, en dat zij zijn krijgswapenen maken,
2176 1Sa 9:5 | en laat ons wederkeren; dat niet misschien mijn vader
2177 1Sa 9:6 | man; al wat hij spreekt, dat komt zekerlijk; laat ons
2178 1Sa 9:8 | vierendeel eens zilveren sikkels; dat zal ik den man Gods geven,
2179 1Sa 9:19 | aangezicht op de hoogte, dat gijlieden heden met mij
2180 1Sa 9:20 | zal zijn al het gewenste, dat in Israel is? Is het niet
2181 1Sa 9:23 | Samuel tot den kok: Lang dat stuk, hetwelk Ik u gegeven
2182 1Sa 9:27 | tot Saul: Zeg den jongen, dat hij voor onze aangezichten
2183 1Sa 10:1 | zeide: Is het niet alzo, dat de HEERE u tot een voorganger
2184 1Sa 10:11 | te voren gekend had, zag, dat hij, ziet, profeteerde met
2185 1Sa 10:11 | zijn metgezel: Wat is dit, dat den zoon van Kis geschied
2186 1Sa 10:14 | zoeken; toen wij zagen, dat zij er niet waren, zo kwamen
2187 1Sa 10:16 | voorzeker te kennen gegeven, dat de ezelinnen gevonden waren;
2188 1Sa 11:2 | verbond met ulieden maken, dat ik u allen het rechteroog
2189 1Sa 11:2 | rechteroog uitsteke; en dat ik deze schande op gans
2190 1Sa 11:3 | zeven dagen van ons af, dat wij boden zenden in al de
2191 1Sa 11:5 | zeide: Wat is den volke, dat zij wenen? Toen vertelden
2192 1Sa 11:9 | kwamen, en verkondigden dat aan de mannen te Jabes,
2193 1Sa 11:11 | geschiedde nu des anderen daags, dat Saul het volk stelde in
2194 1Sa 11:11 | werd; en het geschiedde, dat de overigen alzo verstrooid
2195 1Sa 11:11 | alzo verstrooid werden, dat er onder hen geen twee te
2196 1Sa 11:12 | Geeft hier die mannen, dat wij hen doden. ~
2197 1Sa 12:3 | een geschenk genomen heb, dat ik mijn ogen van hem zou
2198 1Sa 12:5 | zij te dezen dage getuige, dat gij in mijn hand niets gevonden
2199 1Sa 12:7 | 7 En nu, stelt u hier, dat ik met ulieden rechte, voor
2200 1Sa 12:11 | uwer vijanden rondom, alzo dat gij zeker woondet. ~
2201 1Sa 12:12 | 12 Als gij nu zaagt, dat Nahas, de koning van de
2202 1Sa 12:17 | geven; zo weet dan, en ziet, dat uw kwaad groot is, dat gij
2203 1Sa 12:17 | dat uw kwaad groot is, dat gij voor de ogen des HEEREN
2204 1Sa 12:17 | des HEEREN gedaan hebt, dat gij een koning voor u begeerd
2205 1Sa 12:19 | knechten den HEERE, uw God, dat wij niet sterven; want boven
2206 1Sa 12:19 | dit kwaad daartoe gedaan, dat wij voor ons een kong begeerd
2207 1Sa 12:23 | het zij verre van mij, dat ik tegen den HEERE zou zondigen,
2208 1Sa 12:23 | den HEERE zou zondigen, dat ik zou aflaten voor ulieden
2209 1Sa 13:5 | in menigte als het zand, dat aan den oever der zee is;
2210 1Sa 13:6 | mannen van Israel zagen, dat zij in nood waren (want
2211 1Sa 13:11 | nu zeide: Omdat ik zag, dat zich het volk van mij verstrooide,
2212 1Sa 13:13 | uw God, niet gehouden, dat Hij u geboden heeft; want
2213 1Sa 13:15 | en Saul telde het volk, dat bij hem gevonden werd, omtrent
2214 1Sa 13:16 | zoon Jonathan, en het volk, dat bij hen gevonden was, bleven
2215 1Sa 13:22 | geschiedde ten dage des strijds, dat er geen zwaard noch spies
2216 1Sa 13:22 | hand van het ganse volk, dat bij Saul en bij Jonathan
2217 1Sa 14:1 | geschiedde nu op een dag, dat Jonathan, de zoon van Saul,
2218 1Sa 14:2 | Migron was; en het volk, dat bij hem was, was omtrent
2219 1Sa 14:3 | doch het volk wist niet, dat Jonathan heengegaan was. ~
2220 1Sa 14:16 | te Gibea-Benjamins zagen, dat, ziet, de menigte versmolt,
2221 1Sa 14:17 | zeide Saul tot het volk, dat bij hem was: Telt toch,
2222 1Sa 14:19 | tot den priester sprak, dat het rumoer, hetwelk in der
2223 1Sa 14:20 | Saul nu, en al het volk, dat bij hem was, werd samengeroepen,
2224 1Sa 14:22 | gebergte van Efraim, hoorden, dat de Filistijnen vluchtten,
2225 1Sa 14:24 | vijanden wreke! Daarom proefde dat ganse volk geen spijs. ~
2226 1Sa 14:35 | dit was het eerste altaar, dat hij den HEERE bouwde. ~
2227 1Sa 14:45 | in Israel gedaan heeft? Dat zij verre! zo waarachtig
2228 1Sa 14:45 | verloste het volk Jonathan, dat hij niet stierf. ~
2229 1Sa 15:1 | HEERE heeft mij gezonden, dat ik u ten koning zalfde over
2230 1Sa 15:7 | tot daar gij komt te Sur, dat voor aan Egypte is. ~
2231 1Sa 15:9 | verbannen; maar alle ding, dat verachtzaam, en dat verdwijnende
2232 1Sa 15:9 | ding, dat verachtzaam, en dat verdwijnende was, verbanden
2233 1Sa 15:11 | 11 Het berouwt Mij, dat Ik Saul tot koning gemaakt
2234 1Sa 15:17 | klein waart in uw ogen, dat gij het hoofd der stammen
2235 1Sa 15:17 | Israel geworden zijt, en dat u de HEERE tot koning over
2236 1Sa 15:19 | gevlogen, en hebt gedaan dat kwaad was in de ogen des
2237 1Sa 15:23 | zo heeft Hij u verworpen, dat gij geen koning zult zijn. ~
2238 1Sa 15:25 | en keer met mij wederom, dat ik den HEERE aanbidde. ~
2239 1Sa 15:26 | heeft u de HEERE verworpen, dat gij geen koning over Israel
2240 1Sa 15:29 | want Hij is geen mens, dat Hem iets berouwen zou. ~
2241 1Sa 15:30 | en keer wederom met mij, dat ik den HEERE, uw God, aanbidde. ~
2242 1Sa 15:35 | het berouwde den HEERE, dat Hij Saul tot koning over
2243 1Sa 16:1 | dien Ik toch verworpen heb, dat hij geen koning zij over
2244 1Sa 16:16 | voor uw aangezicht staan, dat zij een man zoeken, die
2245 1Sa 16:16 | boze geest Gods op u is, dat hij met zijn hand spele,
2246 1Sa 16:16 | hij met zijn hand spele, dat het beter met u worde. ~
2247 1Sa 16:23 | hij speelde met zijn hand; dat was voor Saul een verademing,
2248 1Sa 17:1 | verzamelden zich te Socho, dat in Juda is; en zij legerden
2249 1Sa 17:10 | zeggende: Geeft mij een man, dat wij te zamen strijden! ~
2250 1Sa 17:25 | en het zal geschieden, dat de koning dien man, die
2251 1Sa 17:26 | deze onbesneden Filistijn, dat hij de slagorden van den
2252 1Sa 17:27 | hem het volk achtervolgens dat woord, zeggende: Alzo zal
2253 1Sa 17:30 | hij zeide achtervolgens dat woord; en het volk gaf hem
2254 1Sa 17:43 | David: Ben ik een hond, dat gij tot mij komt met stokken?
2255 1Sa 17:46 | de ganse aarde zal weten, dat Israel een God heeft. ~
2256 1Sa 17:47 | ganse vergadering zal weten, dat de HEERE niet door het zwaard,
2257 1Sa 17:51 | Toen de Filistijnen zagen, dat hun geweldigste dood was,
2258 1Sa 18:1 | had tot Saul te spreken, dat de ziel van Jonathan verbonden
2259 1Sa 18:6 | het slaan der Filistijnen, dat de vrouwen uitgingen uit
2260 1Sa 18:8 | Toen ontstak Saul zeer, en dat woord was kwaad in zijn
2261 1Sa 18:10 | geschiedde des anderen daags, dat de boze geest Gods over
2262 1Sa 18:15 | 15 Toen nu Saul zag, dat hij zich zeer voorzichtiglijk
2263 1Sa 18:17 | HEEREN. Want Saul zeide: Dat mijn hand niet tegen hem
2264 1Sa 18:17 | niet tegen hem zij, maar dat de hand der Filistijnen
2265 1Sa 18:18 | vaders huisgezin in Israel, dat ik des konings schoonzoon
2266 1Sa 18:20 | Saul, had David lief. Toen dat Saul te kennen werd gegeven,
2267 1Sa 18:21 | Ik zal haar hem geven, dat zij hem tot een valstrik
2268 1Sa 18:21 | tot een valstrik zij, en dat de hand der Filistijnen
2269 1Sa 18:23 | David. Toen zeide David: Is dat licht in ulieder ogen, des
2270 1Sa 18:26 | recht in de ogen van David, dat hij des konings schoonzoon
2271 1Sa 18:28 | 28 En Saul zag en merkte, dat de HEERE met David was;
2272 1Sa 18:30 | geschiedde het, als zij uittogen, dat David kloeker was, dan al
2273 1Sa 19:3 | en zal zien wat het zij; dat zal ik u verkondigen. ~
2274 1Sa 19:11 | boden heen tot Davids huis, dat zij hem bewaarden, en dat
2275 1Sa 19:11 | dat zij hem bewaarden, en dat zij hem des morgens doodden.
2276 1Sa 19:15 | hem op het bed tot mij op, dat men hem dode. ~
2277 1Sa 19:17 | mijn vijand laten gaan, dat hij ontkomen is? Michal
2278 1Sa 20:1 | het aangezicht uws vaders, dat hij mijn ziel zoekt? ~
2279 1Sa 20:2 | daarentegen zeide tot hem: Dat zij verre, gij zult niet
2280 1Sa 20:2 | zaak van mij verbergen? Dat is niet. ~
2281 1Sa 20:3 | Uw vader weet zeer wel, dat ik genade in uw ogen gevonden
2282 1Sa 20:3 | daarom heeft hij gezegd: Dat Jonathan dit niet wete,
2283 1Sa 20:4 | David: Wat uw ziel zegt, dat zal ik u doen. ~
2284 1Sa 20:5 | morgen is de nieuwe maan, dat ik zekerlijk met den koning
2285 1Sa 20:5 | eten; zo laat mij gaan, dat ik mij op het veld verberge
2286 1Sa 20:6 | heeft van mij zeer begeerd, dat hij tot zijn stad Bethlehem
2287 1Sa 20:7 | gans ontstoken is, zo weet, dat het kwaad bij hem ten volle
2288 1Sa 20:9 | 9 Toen zeide Jonathan: Dat zij verre van u! Maar indien
2289 1Sa 20:9 | indien ik zekerlijk merkte, dat dit kwaad bij mijn vader
2290 1Sa 20:9 | ten volle besloten ware, dat het u zou overkomen, zou
2291 1Sa 20:9 | u zou overkomen, zou ik dat u dan niet te kennen geven? ~
2292 1Sa 20:13 | ik zal u trekken laten, dat gij in vrede heengaat; en
2293 1Sa 20:14 | des HEEREN aan mij doen, dat ik niet sterve? ~
2294 1Sa 20:16 | huis van David, zeggende: Dat het de HEERE eise van de
2295 1Sa 20:26 | Hem is wat voorgevallen, dat hij niet rein is; voorzeker,
2296 1Sa 20:29 | mij toch ontslagen zijn, dat ik mijn broeders zie; hierom
2297 1Sa 20:30 | wederspannigheid, weet ik het niet, dat gij den zoon van Isai verkoren
2298 1Sa 20:33 | slaan. Alzo merkte Jonathan, dat dit ten volle bij zijn vader
2299 1Sa 20:35 | geschiedde des morgens, dat Jonathan in het veld ging,
2300 1Sa 21:6 | Toen gaf de priester hem dat heilige, dewijl er geen
2301 1Sa 21:6 | HEEREN weggenomen waren, dat men er warm brood legde,
2302 1Sa 21:6 | brood legde, ten dage als dat weggenomen werd. ~
2303 1Sa 21:9 | sloegt in het eikendal, zie, dat is hier, gewonden in een
2304 1Sa 21:9 | achter den efod; indien gij u dat nemen wilt, zo neem het,
2305 1Sa 21:14 | knechten: Ziet, gij ziet, dat de man razende is, waarom
2306 1Sa 21:15 | Heb ik razenden gebrek, dat gij dezen gebracht hebt,
2307 1Sa 22:6 | 6 En Saul hoorde, dat David bekend geworden was,
2308 1Sa 22:8 | 8 Dat gij u allen tegen mij verbonden
2309 1Sa 22:8 | voor mijn oor openbaart, dat mijn zoon een verbond gemaakt
2310 1Sa 22:13 | en de zoon van Isai, mits dat gij hem gegeven hebt brood
2311 1Sa 22:13 | en God voor hem gevraagd, dat hij zou opstaan tegen mij
2312 1Sa 22:15 | God voor hem te vragen? Dat zij verre van mij, de koning
2313 1Sa 22:17 | omdat zij geweten hebben, dat hij vluchtte, en hebben
2314 1Sa 22:21 | Abjathar boodschapte het David, dat Saul de priesteren des HEEREN
2315 1Sa 22:22 | Doeg, de Edomiet, daar was, dat hij het voorzeker Saul zou
2316 1Sa 23:6 | David vluchtte naar Kehila, dat hij afkwam met den efod
2317 1Sa 23:7 | te kennen gegeven werd, dat David te Kehila gekomen
2318 1Sa 23:8 | volk ten strijde roepen, dat zij aftogen naar Kehila,
2319 1Sa 23:9 | 9 Als nu David verstond, dat Saul dit kwaad tegen hem
2320 1Sa 23:10 | heeft zekerlijk gehoord, dat Saul zoekt naar Kehila te
2321 1Sa 23:13 | Saul geboodschapt werd, dat David uit Kehila ontkomen
2322 1Sa 23:15 | 15 Als David zag, dat Saul uitgetogen was, om
2323 1Sa 23:21 | zijt gijlieden den HEERE, dat gij u over mij ontfermd
2324 1Sa 23:22 | bereidt de zaak nog meer, dat gij weet en beziet zijn
2325 1Sa 23:22 | hij heeft tot mij gezegd, dat hij zeer listiglijk pleegt
2326 1Sa 23:25 | gingen ook om te zoeken. Dat werd David geboodschapt,
2327 1Sa 23:25 | woestijn van Maon. Toen Saul dat hoorde, jaagde hij David
2328 1Sa 23:26 | bergs. Het geschiedde nu, dat zich David haastte, om te
2329 1Sa 24:6 | Doch het geschiedde daarna, dat Davids hart hem sloeg, omdat
2330 1Sa 24:7 | hij zeide tot zijn mannen: Dat late de HEERE ver van mij
2331 1Sa 24:7 | HEERE ver van mij zijn, dat ik die zaak doen zou aan
2332 1Sa 24:7 | den gezalfde des HEEREN, dat ik mijn hand tegen hem uitsteken
2333 1Sa 24:8 | woorden, en liet hun niet toe, dat zij opstonden tegen Saul.
2334 1Sa 24:11 | dage hebben uw ogen gezien, dat de HEERE u heden in mijn
2335 1Sa 24:11 | deze spelonk, en men zeide, dat ik u doden zou; doch mijn
2336 1Sa 24:12 | niet gedood; beken en zie, dat er in mijn hand geen kwaad,
2337 1Sa 24:12 | nochtans jaagt gij mijn ziel, dat gij ze wegneemt. ~
2338 1Sa 24:19 | hebt mij heden aangewezen, dat gij mij goed gedaan hebt;
2339 1Sa 24:21 | 21 En nu, zie, ik weet, dat gij voorzeker koning worden
2340 1Sa 24:21 | voorzeker koning worden zult, en dat het koninkrijk van Israel
2341 1Sa 25:4 | David hoorde in de woestijn, dat Nabal zijn schapen schoor, ~
2342 1Sa 25:7 | 7 En nu, ik heb gehoord, dat gij scheerders hebt; nu,
2343 1Sa 25:11 | mijn geslacht vlees nemen, dat ik voor mijn scheerders
2344 1Sa 25:17 | hij is een zoon Belials, dat men hem niet mag aanspreken. ~
2345 1Sa 25:20 | zij op den ezel reed, en dat zij afkwam in het verborgene
2346 1Sa 25:21 | de woestijn heeft, alzo dat er niets van alles, wat
2347 1Sa 25:22 | iets tot morgen overlaat, dat mannelijk is! ~
2348 1Sa 25:26 | komen met bloedstorting, dat uw hand u zou verlossen;
2349 1Sa 25:26 | u zou verlossen; en nu, dat als Nabal worden uw vijanden,
2350 1Sa 25:27 | heer toegebracht heeft, dat hij gegeven worde den jongelingen,
2351 1Sa 25:30 | naar al het goede doen zal, dat Hij over u gesproken heeft,
2352 1Sa 25:31 | aanstoot des harten, te weten, dat gij bloed zonder oorzaak
2353 1Sa 25:31 | zoudt vergoten hebben, en dat mijn heer zichzelven zou
2354 1Sa 25:33 | raad en gezegend zijt gij, dat gij mij te dezen dage geweerd
2355 1Sa 25:33 | komen met bloedstorting, dat mijn hand mij verlost zou
2356 1Sa 25:34 | heeft, van u kwaad te doen, dat, ten ware dat gij u gehaast
2357 1Sa 25:34 | kwaad te doen, dat, ten ware dat gij u gehaast hadt, en mij
2358 1Sa 25:38 | zo sloeg de HEERE Nabal, dat hij stierf. ~
2359 1Sa 25:39 | 39 Toen David hoorde, dat Nabal dood was, zo zeide
2360 1Sa 25:39 | onthouden van het kwade, en dat de HEERE het kwaad van Nabal
2361 1Sa 25:39 | liet met Abigail spreken, dat hij ze zich ter vrouwe nam. ~
2362 1Sa 25:40 | heeft ons tot u gezonden, dat hij zich u ter vrouwe neme. ~
2363 1Sa 26:3 | in de woestijn, en zag, dat Saul achter hem kwam naar
2364 1Sa 26:4 | gezonden, en hij vernam, dat Saul voorzeker kwam. ~
2365 1Sa 26:10 | of zijn dag zal komen, dat hij zal sterven, of hij
2366 1Sa 26:10 | zal in een strijd trekken, dat hij omkome. ~
2367 1Sa 26:11 | het verre van mij zijn, dat ik mijn hand legge aan den
2368 1Sa 26:13 | hoogte des bergs van verre, dat er een grote plaats tussen
2369 1Sa 26:19 | zij mij heden verstoten, dat ik niet mag vastgehecht
2370 1Sa 26:21 | geen kwaad meer doen, voor dat mijn ziel dezen dag dierbaar
2371 1Sa 27:1 | mij is niet beter, dan dat ik haastelijk ontkome in
2372 1Sa 27:4 | Saul geboodschapt werd, dat David gevlucht was naar
2373 1Sa 27:5 | van de steden des lands, dat ik daar wone; want waarom
2374 1Sa 27:8 | de inwoners des lands), dat gij gaat naar Sur, en tot
2375 1Sa 27:9 | 9 En David sloeg dat land, en liet noch man noch
2376 1Sa 27:11 | Gath te brengen, zeggende: Dat zij misschien van ons niet
2377 1Sa 28:1 | Gij zult zekerlijk weten, dat gij met mij in het leger
2378 1Sa 28:7 | waarzeggenden geest heeft, dat ik tot haar ga, en door
2379 1Sa 28:14 | bekleed. Toen Saul vernam, dat het Samuel was, zo neigde
2380 1Sa 28:15 | daarom heb ik u geroepen, dat gij mij te kennen geeft,
2381 1Sa 28:17 | gescheurd, en Hij heeft dat gegeven aan uw naaste, aan
2382 1Sa 28:21 | nu kwam tot Saul, en zag, dat hij zeer verbaasd was; en
2383 1Sa 28:22 | zal er kracht in u zijn, dat gij over weg gaat. ~
2384 1Sa 29:3 | gevonden van dien dag af, dat hij afgevallen is tot dezen
2385 1Sa 29:4 | Doe den man wederkeren, dat hij tot zijn plaats wederkere,
2386 1Sa 29:4 | gij hem besteld hebt, en dat hij niet met ons aftrekke
2387 1Sa 29:6 | waarachtig als de HEERE leeft, dat gij oprecht zijt, en uw
2388 1Sa 29:6 | gevonden, van dien dag af, dat gij tot mij zijt gekomen,
2389 1Sa 29:8 | gevonden, van dien dag af, dat ik voor uw aangezicht geweest
2390 1Sa 29:8 | ben, tot dezen dag toe, dat ik niet zal gaan en strijden
2391 1Sa 29:11 | op, hij en zijn mannen, dat zij des morgens weggingen,
2392 1Sa 30:1 | derden dag te Ziklag kwamen, dat de Amalekieten in het zuiden
2393 1Sa 30:2 | 2 En dat zij de vrouwen, die daarin
2394 1Sa 30:4 | hief David en het volk, dat bij hem was, hun stem op,
2395 1Sa 30:4 | stem op, en weenden, tot dat er geen kracht meer in hen
2396 1Sa 30:10 | staan, die zo moede waren, dat zij over de beek Besor niet
2397 1Sa 30:15 | zeide: Zweer mij bij God, dat gij mij niet zult doden,
2398 1Sa 30:15 | mij niet zult doden, en dat gij mij niet zult overleveren
2399 1Sa 30:21 | zo moede waren geweest, dat zij David niet hadden kunnen
2400 1Sa 30:21 | David tegemoet, en het volk, dat bij hem was, tegemoet; en
2401 1Sa 31:4 | doorsteek mij daarmede, dat misschien deze onbesnedenen
2402 1Sa 31:5 | Toen zijn wapendrager zag, dat Saul dood was, zo viel hij
2403 1Sa 31:7 | der Jordaan waren, zagen, dat de mannen van Israel gevloden
2404 1Sa 31:7 | Israel gevloden waren, en dat Saul en zijn zonen dood
2405 2Sa 1:2 | geschiedde het op den derden dag, dat, ziet, uit het heirleger
2406 2Sa 1:4 | mij toch. En hij zeide, dat het volk uit den strijd
2407 2Sa 1:4 | strijd gevloden was, en dat er ook velen van het volk
2408 2Sa 1:4 | gevallen en gestorven waren, dat ook Saul en zijn zoon Jonathan
2409 2Sa 1:5 | boodschap bracht: Hoe weet gij, dat Saul dood is, en zijn zoon
2410 2Sa 1:10 | doodde hem; want ik wist, dat hij na zijn val niet leven
2411 2Sa 1:10 | was, en het armgesmijde, dat aan zijn arm was, en heb
2412 2Sa 1:15 | hem aan. En hij sloeg hem, dat hij stierf. ~
2413 2Sa 1:18 | 18 Als hij gezegd had, dat men den kinderen van Juda
2414 2Sa 2:1 | En het geschiedde daarna, dat David den HEERE vraagde,
2415 2Sa 2:5 | Gezegend zijt gij den HEERE, dat gij deze weldadigheid gedaan
2416 2Sa 2:23 | spies aan de vijfde rib, dat de spies van achter hem
2417 2Sa 2:23 | plaats. En het geschiedde, dat allen, die tot de plaats
2418 2Sa 2:26 | verteren? Weet gij niet, dat het in het laatste bitterheid
2419 2Sa 2:26 | gij het volk niet zeggen, dat zij wederkeren van hun broederen
2420 2Sa 2:27 | als God leeft, ten ware dat gij gesproken hadt, zekerlijk
2421 2Sa 2:32 | hem in zijns vaders graf, dat te Bethlehem was. Joab nu
2422 2Sa 2:32 | gingen den gansen nacht, dat hun het licht aanbrak te
2423 2Sa 3:6 | David, zo geschiedde het, dat Abner zich sterkte in het
2424 2Sa 3:8 | overgeleverd heb in Davids hand, dat gij heden aan mij onderzoekt
2425 2Sa 3:9 | aan David gezworen heeft, dat ik even alzo aan hem zal
2426 2Sa 3:13 | aangezicht niet zien, tenzij dat gij Michal, Sauls dochter,
2427 2Sa 3:21 | tot mijn heer, den koning, dat zij een verbond met u maken,
2428 2Sa 3:23 | Joab en het ganse heir, dat met hem was, aankwamen,
2429 2Sa 3:24 | hebt gij hem laten gaan, dat hij zo vrij is weggegaan? ~
2430 2Sa 3:25 | Abner, den zoon van Ner; dat hij gekomen is om u te overreden,
2431 2Sa 3:27 | hem aldaar aan de vijfde, dat hij stierf, om des bloeds
2432 2Sa 3:28 | 28 Als David dat daarna hoorde, zo zeide
2433 2Sa 3:31 | Joab en tot al het volk, dat bij hem was: Scheurt uw
2434 2Sa 3:37 | merkten te dienzelven dage, dat het van den koning niet
2435 2Sa 3:37 | van den koning niet was, dat men Abner, den zoon van
2436 2Sa 3:38 | knechten: Weet gij niet, dat te dezen dage een vorst,
2437 2Sa 4:1 | Als nu Sauls zoon hoorde, dat Abner te Hebron gestorven
2438 2Sa 4:4 | haastte, om te vluchten, dat hij viel en kreupel werd;
2439 2Sa 4:10 | heb, hoewel hij meende, dat ik hem bodenloon zou geven; ~
2440 2Sa 5:6 | tegen de Jebusieten, die in dat land woonden. En zij spraken
2441 2Sa 5:6 | kreupelen zullen u afdrijven; dat is te zeggen: David zal
2442 2Sa 5:12 | 12 En David merkte, dat de HEERE hem tot een koning
2443 2Sa 5:12 | Israel bevestigd had, en dat Hij zijn koninkrijk verheven
2444 2Sa 5:17 | de Filistijnen hoorden, dat zij David ten koning over
2445 2Sa 5:17 | David te zoeken; en David, dat horende, toog af, naar den
2446 2Sa 5:23 | trek om tot achter hen, dat gij aan hen komt van tegenover
2447 2Sa 6:2 | ging heen met al het volk, dat bij hem was, van Baalim-Juda,
2448 2Sa 6:3 | uit het huis van Abinadab, dat op een heuvel is; en Uza
2449 2Sa 6:4 | uit het huis van Abinadab, dat op den heuvel is, met de
2450 2Sa 6:13 | treden voortgetreden waren, dat hij ossen en gemest vee
2451 2Sa 6:16 | in de stad Davids kwam, dat Michal, Sauls dochter, door
2452 2Sa 6:19 | fles wijn. Toen ging al dat volk heen, een iegelijk
2453 2Sa 7:4 | gebeurde in denzelfden nacht, dat het woord des HEEREN tot
2454 2Sa 7:6 | gewoond, van dien dag af, dat Ik de kinderen Israels uit
2455 2Sa 7:8 | van achter de schapen, dat gij een voorganger zoudt
2456 2Sa 7:10 | besteld, en hem geplant, dat hij aan zijn plaats wone,
2457 2Sa 7:11 | 11 En van dien dag af, dat Ik geboden heb richters
2458 2Sa 7:11 | geeft u de HEERE te kennen, dat de HEERE u een huis maken
2459 2Sa 7:12 | zaad na u doen opstaan, dat uit uw lijf voortkomen zal,
2460 2Sa 7:18 | HEERE, en wat is mijn huis, dat Gij mij tot hiertoe gebracht
2461 2Sa 7:23 | het aangezicht Uws volks, dat Gij U uit Egypte verlost
2462 2Sa 7:25 | HEERE God, doe dit woord, dat Gij over Uw knecht en over
2463 2Sa 7:26 | gemaakt tot in eeuwigheid, dat men zegge: De HEERE der
2464 2Sa 7:29 | het huis van Uw knecht, dat het in eeuwigheid voor uw
2465 2Sa 8:1 | En het geschiedde daarna, dat David de Filistijnen sloeg,
2466 2Sa 8:9 | koning van Hamath, hoorde, dat David het ganse heir van
2467 2Sa 8:10 | hem te zegenen, vanwege dat hij tegen Hadad-ezer gekrijgd
2468 2Sa 8:11 | het zilver en het goud, dat hij geheiligd had van alle
2469 2Sa 9:1 | is van het huis van Saul, dat ik weldadigheid aan hem
2470 2Sa 9:3 | iemand van het huis van Saul, dat ik Gods weldadigheid bij
2471 2Sa 9:8 | zeide: Wat is uw knecht, dat gij omgezien hebt naar een
2472 2Sa 9:10 | zoon uws heren brood hebbe, dat hij ete; en Mefiboseth,
2473 2Sa 10:1 | En het geschiedde daarna, dat de koning der kinderen Ammons
2474 2Sa 10:3 | niet daarom tot u gezonden, dat hij deze stad doorzoeke,
2475 2Sa 10:6 | de kinderen Ammons zagen, dat zij zich bij David stinkende
2476 2Sa 10:9 | 9 Als nu Joab zag, dat de spits der slagorde tegen
2477 2Sa 10:13 | naderde Joab, en het volk, dat bij hem was, tot den strijd
2478 2Sa 10:14 | de kinderen Ammons zagen, dat de Syriers vloden, vloden
2479 2Sa 10:15 | Toen nu de Syriers zagen, dat zij voor Israels aangezicht
2480 2Sa 10:17 | 17 Als dat David werd aangezegd, verzamelde
2481 2Sa 10:18 | Sobach, hun krijgsoverste, dat hij aldaar stierf. ~
2482 2Sa 10:19 | Hadad-ezers knechten waren, zagen, dat zij voor Israels aangezicht
2483 2Sa 11:1 | de koningen uittrekken, dat David Joab, en zijn knechten
2484 2Sa 11:1 | en gans Israel henenzond, dat zij de kinderen Ammons verderven,
2485 2Sa 11:2 | het tegen den avondtijd, dat David van zijn leger opstond,
2486 2Sa 11:3 | vrouw; en men zeide: Is dat niet Bathseba, de dochter
2487 2Sa 11:14 | morgens nu geschiedde het, dat David een brief schreef
2488 2Sa 11:16 | Joab op de stad gelet had, dat hij Uria stelde aan de plaats,
2489 2Sa 11:16 | plaats, waarvan hij wist, dat aldaar strijdbare mannen
2490 2Sa 11:20 | strijden? Wist gij niet, dat zij van den muur zouden
2491 2Sa 11:21 | molensteen op hem van den muur, dat hij te Thebez stierf? Waarom
2492 2Sa 11:24 | muur af op uw knechten, dat er van des konings knechten
2493 2Sa 11:26 | huisvrouw van Uria hoorde, dat haar man Uria dood was,
2494 2Sa 12:3 | dan een enig klein ooilam, dat hij gekocht had, en had
2495 2Sa 12:3 | had, en had het gevoed, dat het groot geworden was bij
2496 2Sa 12:4 | mans ooilam, en bereidde dat voor den man, die tot hem
2497 2Sa 12:5 | HEERE leeft, de man, die dat gedaan heeft, is een kind
2498 2Sa 12:6 | 6 En dat ooilam zal hij viervoudig
2499 2Sa 12:6 | viervoudig wedergeven, daarom dat hij deze zaak gedaan, en
2500 2Sa 12:10 | tot in eeuwigheid; daarom dat gij Mij veracht hebt, en
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-7945 |