1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-7945
Book Chapter: Verse
2501 2Sa 12:10 | den Hethiet, genomen hebt, dat zij u ter vrouwe zij. ~
2502 2Sa 12:15 | de HEERE sloeg het kind, dat de huisvrouw van Uria David
2503 2Sa 12:15 | Uria David gebaard had, dat het zeer krank werd. ~
2504 2Sa 12:16 | En David zocht God voor dat jongsken; en David vastte
2505 2Sa 12:18 | geschiedde op den zevenden dag, dat het kind stierf; en Davids
2506 2Sa 12:18 | vreesden hem aan te zeggen, dat het kind dood was, want
2507 2Sa 12:19 | 19 Maar David zag, dat zijn knechten mompelden;
2508 2Sa 12:19 | mompelden; zo merkte David, dat het kind dood was. Dies
2509 2Sa 12:21 | Wat is dit voor een ding, dat gij gedaan hebt? Om des
2510 2Sa 12:22 | mij mogen genadig zijn, dat het kind levend bleve. ~
2511 2Sa 12:29 | Toen verzamelde David al dat volk, en toog naar Rabba;
2512 2Sa 12:31 | 31 Het volk nu, dat daarin was, voerde hij uit,
2513 2Sa 13:1 | welker naam was Thamar, dat Amnon, Davids zoon, haar
2514 2Sa 13:5 | zult gij tot hem zeggen: Dat toch mijn zuster Thamar
2515 2Sa 13:5 | mijn zuster Thamar kome, dat zij mij met brood spijzige,
2516 2Sa 13:6 | zeide Amnon tot den koning: Dat toch mijn zuster Thamar
2517 2Sa 13:6 | mijn zuster Thamar kome, dat zij twee koekjes voor mijn
2518 2Sa 13:10 | Breng de spijze in de kamer, dat ik van uw hand ete; zo nam
2519 2Sa 13:11 | nu tot hem nabij bracht, dat hij ate, zo greep hij haar,
2520 2Sa 13:16 | groter zijn dan het andere, dat gij bij mij gedaan hebt;
2521 2Sa 13:22 | haatte Amnon, ter oorzake dat hij zijn zuster Thamar verkracht
2522 2Sa 13:23 | geschiedde, na twee volle jaren, dat Absalom, schaaps scheerders
2523 2Sa 13:23 | scheerders had te Baal-Hazor, dat bij Efraim is; zo nodigde
2524 2Sa 13:24 | knecht schaaps scheerders; dat toch de koning en zijn knechten
2525 2Sa 13:30 | als zij op den weg waren, dat het gerucht tot David kwam,
2526 2Sa 13:30 | gerucht tot David kwam, dat men zeide: Absalom heeft
2527 2Sa 13:32 | zeide: Mijn heer zegge niet, dat zij al de jongelingen, des
2528 2Sa 13:32 | toegelegd, van den dag af, dat hij zijn zuster Thamar verkracht
2529 2Sa 13:39 | zich getroost over Amnon, dat hij dood was. ~
2530 2Sa 14:1 | zoon van Zeruja, merkte, dat des konings hart over Absalom
2531 2Sa 14:7 | broeder geslagen heeft, dat wij hem voor de ziel zijns
2532 2Sa 14:11 | toch aan den HEERE, uw God, dat de bloedwrekers niet te
2533 2Sa 14:11 | worden om te verderven, dat zij mijn zoon niet verdelgen.
2534 2Sa 14:13 | volk gedaan? Want daaruit, dat de koning dit woord gesproken
2535 2Sa 14:14 | sterven, en wezen als water, dat, ter aarde uitgestort zijnde,
2536 2Sa 14:14 | Hij zal gedachten denken, dat Hij den verstotene niet
2537 2Sa 14:15 | 15 Nu dan, dat ik gekomen ben, om ditzelve
2538 2Sa 14:20 | 20 Dat ik de gestalte dezer zaak
2539 2Sa 14:22 | heeft uw knecht gemerkt, dat ik genade gevonden heb in
2540 2Sa 14:24 | 24 En de koning zeide: Dat hij in zijn huis kere, en
2541 2Sa 14:26 | ten einde van elk jaar, dat hij het beschoor, omdat
2542 2Sa 14:28 | volle jaren te Jeruzalem, dat hij des konings aangezicht
2543 2Sa 14:29 | Daarom zond Absalom tot Joab, dat hij hem tot den koning zond;
2544 2Sa 14:30 | Absaloms knechten staken dat stuk akkers aan met vuur. ~
2545 2Sa 14:31 | knechten het stuk akkers, dat mijn is, met vuur aangestoken? ~
2546 2Sa 14:32 | zeggende: Kom herwaarts, dat ik u tot den koning zende,
2547 2Sa 14:32 | gekomen? Het ware mij goed, dat ik nog daar ware; nu dan,
2548 2Sa 15:1 | En het geschiedde daarna, dat Absalom zich liet bereiden
2549 2Sa 15:2 | poort. En het geschiedde, dat Absalom allen man, die een
2550 2Sa 15:4 | Voorts zeide Absalom: Och, dat men mij ten rechter stelde
2551 2Sa 15:4 | rechter stelde in het land! Dat alle man tot mij kwame,
2552 2Sa 15:4 | geschil of rechtzaak heeft, dat ik hem recht sprake. ~
2553 2Sa 15:7 | veertig jaren is het geschied, dat Absalom tot den koning zeide:
2554 2Sa 15:28 | woord van ulieden kome, dat men mij aanzegge. ~
2555 2Sa 15:30 | barrevoets; ook had al het volk, dat met hem was, een iegelijk
2556 2Sa 15:32 | David tot op de hoogte kwam, dat hij aldaar God aanbad; ziet,
2557 2Sa 15:35 | Zo zal het geschieden, dat gij alle ding, dat gij uit
2558 2Sa 15:35 | geschieden, dat gij alle ding, dat gij uit des konings huis
2559 2Sa 15:36 | tot mij zenden alle ding, dat gij zult horen. ~
2560 2Sa 16:11 | Jemini? Laat hem geworden, dat hij vloeke, want de HEERE
2561 2Sa 16:14 | kwam in, en al het volk, dat met hem was, moede zijnde;
2562 2Sa 16:16 | vriend, tot Absalom kwam, dat Husai tot Absalom zeide:
2563 2Sa 16:21 | zo zal gans Israel horen, dat gij bij uw vader stinkende
2564 2Sa 17:1 | duizend mannen uitlezen, dat ik mij opmake en David dezen
2565 2Sa 17:2 | verschrikken, en al het volk, dat met hem is, zal vluchten;
2566 2Sa 17:8 | uw vader en zijn mannen, dat zij helden zijn, dat zij
2567 2Sa 17:8 | mannen, dat zij helden zijn, dat zij bitter van gemoed zijn,
2568 2Sa 17:9 | sommigen onder hen vallen, dat een ieder, die het zal horen,
2569 2Sa 17:9 | geschied onder het volk, dat Absalom navolgt. ~
2570 2Sa 17:10 | want gans Israel weet, dat uw vader een held is, en
2571 2Sa 17:11 | 11 Maar ik rade, dat in alle haast tot u verzameld
2572 2Sa 17:11 | Ber-seba toe, als zand, dat aan de zee is, in menigte;
2573 2Sa 17:11 | de zee is, in menigte; en dat uw persoon medega in den
2574 2Sa 17:16 | verslonden worde, en al het volk, dat met hem is. ~
2575 2Sa 17:17 | mochten zich niet zien laten, dat zij in de stad kwamen. ~
2576 2Sa 17:20 | zeide tot hen: Zij zijn over dat waterriviertje gegaan. En
2577 2Sa 17:22 | David op, en al het volk, dat met hem was; en zij gingen
2578 2Sa 17:23 | 23 Als nu Achitofel zag, dat zijn raad niet gedaan was,
2579 2Sa 17:27 | te Mahanaim gekomen was, dat Sobi, de zoon van Nahas,
2580 2Sa 17:29 | David, en tot het volk, dat met hem was, om te eten,
2581 2Sa 18:1 | David monsterde het volk, dat met hem was; en hij stelde
2582 2Sa 18:3 | Zo zal het nu beter zijn, dat gij ons uit de stad ter
2583 2Sa 18:8 | aldaar verspreid over al dat land. En het woud verteerde
2584 2Sa 18:9 | hoofd vast aan den eik, dat hij hangen bleef tussen
2585 2Sa 18:9 | aarde, en het muildier, dat onder hem was, ging door. ~
2586 2Sa 18:10 | 10 Als dat een man zag, zo gaf hij
2587 2Sa 18:19 | den koning boodschappen, dat de HEERE hem recht gedaan
2588 2Sa 18:20 | niet boodschappen, daarom dat des konings zoon dood is. ~
2589 2Sa 18:27 | zoon. Toen zeide de koning: Dat is een goed man, en hij
2590 2Sa 18:31 | koning wordt geboodschapt, dat u de HEERE heden heeft recht
2591 2Sa 18:33 | mijn zoon Absalom! Och, dat ik, ik voor u gestorven
2592 2Sa 19:3 | het volk zich wegsteelt, dat beschaamd is, wanneer zij
2593 2Sa 19:6 | gij geeft heden te kennen, dat oversten en knechten bij
2594 2Sa 19:6 | zijn; want ik merk heden, dat zo Absalom leefde, en wij
2595 2Sa 19:6 | heden allen dood waren, dat het alsdan recht zou zijn
2596 2Sa 19:7 | zijn, dan al het kwaad, dat over u gekomen is van uw
2597 2Sa 19:15 | koning tegemoet te gaan, dat zij den koning over de Jordaan
2598 2Sa 19:19 | koning uit Jeruzalem uitging, dat het de koning zich ter harte
2599 2Sa 19:22 | doen, gij zonen van Zeruja! Dat gij mij heden ten satan
2600 2Sa 19:22 | Israel? Want weet ik niet, dat ik heden koning geworden
2601 2Sa 19:24 | gewassen, van dien dag af, dat de koning was weggegaan,
2602 2Sa 19:24 | weggegaan, tot dien dag toe, dat hij met vrede wederkwam. ~
2603 2Sa 19:25 | den koning tegemoet kwam, dat de koning tot hem zeide:
2604 2Sa 19:34 | jaren mijns levens zijn, dat ik met den koning zou optrekken
2605 2Sa 19:37 | toch uw knecht wederkeren, dat ik sterve in mijn stad,
2606 2Sa 19:43 | gij ons dan gering geacht, dat ons woord niet het eerste
2607 2Sa 20:8 | omgord over zijn kleed, dat hij aan had, en daarop was
2608 2Sa 20:10 | zich niet voor het zwaard, dat in Joabs hand was; zo sloeg
2609 2Sa 20:12 | straat. Als die man zag, dat al het volk staan bleef,
2610 2Sa 20:12 | op hem, dewijl hij zag, dat al wie bij hem kwam, bleef
2611 2Sa 20:15 | een wal op tegen de stad, dat hij aan den buitenmuur stond;
2612 2Sa 20:15 | buitenmuur stond; en al het volk, dat met Joab was, verdorven
2613 2Sa 20:16 | Joab: Nader tot hiertoe, dat ik tot u spreke. ~
2614 2Sa 20:20 | het zij verre van mij, dat ik zou verslinden, en dat
2615 2Sa 20:20 | dat ik zou verslinden, en dat ik zou verderven. ~
2616 2Sa 21:3 | waarmede zal ik verzoenen, dat gij het erfdeel des HEEREN
2617 2Sa 21:4 | zeide: Wat zegt gij dan, dat ik u doen zal? ~
2618 2Sa 21:5 | tegen ons gedacht heeft, dat wij zouden verdelgd worden,
2619 2Sa 21:6 | zijn zonen gegeven worden, dat wij hen den HEERE ophangen
2620 2Sa 21:15 | streden tegen de Filistijnen, dat David moede werd. ~
2621 2Sa 21:18 | En het geschiedde daarna, dat er wederom een krijg was
2622 2Sa 22:39 | verteerde hen, en doorstak ze, dat zij niet weder opstonden;
2623 2Sa 22:44 | der heidenen; het volk, dat ik niet kende, heeft mij
2624 2Sa 23:5 | eeuwig verbond gesteld, dat in alles wel geordineerd
2625 2Sa 23:12 | hij zich in het midden van dat stuk, en verloste dat, en
2626 2Sa 23:12 | van dat stuk, en verloste dat, en sloeg de Filistijnen;
2627 2Sa 23:16 | tot David; doch hij wilde dat niet drinken, maar goot
2628 2Sa 23:17 | verre van mij, o HEERE, dat ik dit zou doen; zou ik
2629 2Sa 24:3 | zijn, honderdmaal meer, dat de ogen van mijn heer den
2630 2Sa 24:12 | verkies u een uit die, dat Ik u doe. ~
2631 2Sa 24:13 | aangezicht uwer vijanden, dat die u vervolgen? Of dat
2632 2Sa 24:13 | dat die u vervolgen? Of dat er drie dagen pestilentie
2633 2Sa 24:16 | berouwde het den HEERE over dat kwaad, en Hij zeide tot
2634 1Kon 1:2 | zij slape in uw schoot, dat mijn heer de koning warm
2635 1Kon 1:11 | Hebt gij niet gehoord, dat Adonia, de zoon van Haggith,
2636 1Kon 1:11 | En onze heer David weet dat niet. ~
2637 1Kon 1:12 | mij u toch een raad geven, dat gij uw ziel en de ziel van
2638 1Kon 1:20 | ganse Israel zijn op u, dat gij hun zoudt te kennen
2639 1Kon 1:21 | vaderen zal ontslapen zijn, dat ik en mijn zoon Salomo als
2640 1Kon 1:34 | 34 En dat Zadok, de priester, met
2641 1Kon 1:35 | plaats; want ik heb geboden, dat hij een voorganger zou zijn
2642 1Kon 1:45 | zodat de stad in roer is; dat is het geroep, dat gij gehoord
2643 1Kon 1:45 | roer is; dat is het geroep, dat gij gehoord hebt. ~
2644 1Kon 1:48 | zittende op mijn troon, dat het mijn ogen gezien hebben! ~
2645 1Kon 1:51 | altaars gevat, zeggende: Dat de koning Salomo mij als
2646 1Kon 1:51 | Salomo mij als heden zwere, dat hij zijn knecht met het
2647 1Kon 2:1 | dagen van David nabij waren, dat hij sterven zou, zo gebood
2648 1Kon 2:4 | HEERE bevestige Zijn woord, dat Hij over mij gesproken heeft,
2649 1Kon 2:6 | Doe dan naar uw wijsheid, dat gij zijn grauwe haar niet
2650 1Kon 2:15 | Hij zeide dan: Gij weet, dat het koninkrijk mijn was,
2651 1Kon 2:15 | aangezicht op mij gezet had, dat ik koning zijn zou; hoewel
2652 1Kon 2:17 | aangezicht niet afwijzen, dat hij mij Abisag, de Sunamietische,
2653 1Kon 2:23 | daartoe, voorzeker Adonia zal dat woord tegen zijn leven gesproken
2654 1Kon 2:25 | Jojada; die viel op hem aan, dat hij stierf. ~
2655 1Kon 2:27 | Salomo dan verdreef Abjathar, dat hij des HEEREN priester
2656 1Kon 2:29 | koning Salomo aangezegd, dat Joab tot de tent des HEEREN
2657 1Kon 2:31 | en van mijns vaders huis, dat bloed, dat Joab zonder oorzaak
2658 1Kon 2:31 | vaders huis, dat bloed, dat Joab zonder oorzaak vergoten
2659 1Kon 2:37 | zult gaan, weet voorzeker, dat gij den dood sterven zult;
2660 1Kon 2:38 | Simei zeide tot den koning: Dat woord is goed; gelijk als
2661 1Kon 2:39 | het einde van drie jaren, dat twee knechten van Simei
2662 1Kon 2:41 | het werd Salomo aangezegd, dat Simei uit Jeruzalem naar
2663 1Kon 2:42 | derwaarts gaan, weet voorzeker, dat gij den dood zult sterven?
2664 1Kon 2:42 | En gij zeidet tot mij: Dat woord is goed, dat ik gehoord
2665 1Kon 2:42 | mij: Dat woord is goed, dat ik gehoord heb. ~
2666 1Kon 2:43 | gehouden, en het gebod, dat ik over u geboden had? ~
2667 1Kon 2:46 | uit, en viel op hem aan, dat hij stierf. Alzo is het
2668 1Kon 3:4 | brandofferen offerde Salomo op dat altaar. ~
2669 1Kon 3:6 | grote weldadigheid gehouden, dat Gij hem gegeven hebt een
2670 1Kon 3:8 | het midden van Uw volk, dat Gij verkoren hebt, een groot
2671 1Kon 3:10 | goed in de ogen des HEEREN, dat Salomo deze zaak begeerd
2672 1Kon 3:11 | God zeide tot hem: Daarom dat gij deze zaak begeerd hebt,
2673 1Kon 3:12 | verstandig hart gegeven, dat uws gelijke voor u niet
2674 1Kon 3:13 | gegeven, beide rijkdom en eer; dat uws gelijke niemand onder
2675 1Kon 3:17 | huis; en ik heb bij haar in dat huis gebaard. ~
2676 1Kon 3:18 | derden dag na mijn baren dat deze vrouw ook gebaard heeft;
2677 1Kon 3:18 | geen vreemde was met ons in dat huis, behalve ons tweeen
2678 1Kon 3:25 | koning zeide: Doorsnijdt dat levende kind in tweeen,
2679 1Kon 3:26 | Och, mijn heer! Geef haar dat levende kind, en dood het
2680 1Kon 3:28 | En geheel Israel hoorde dat oordeel, dat de koning geoordeeld
2681 1Kon 3:28 | Israel hoorde dat oordeel, dat de koning geoordeeld had,
2682 1Kon 3:28 | konings; want zij zagen, dat de wijsheid Gods in hem
2683 1Kon 4:19 | enige bestelmeester, die in dat land was. ~
2684 1Kon 4:20 | Israel waren velen, als zand, dat aan de zee is in menigte,
2685 1Kon 4:29 | des harten, gelijk zand, dat aan den oever der zee is. ~
2686 1Kon 5:1 | Salomo (want hij had gehoord, dat zij Salomo tot koning gezalfd
2687 1Kon 5:3 | 3 Gij weet, dat mijn vader David den Naam
2688 1Kon 5:5 | zetten zal, die zal Mijn Naam dat huis bouwen. ~
2689 1Kon 5:6 | 6 Zo gebied nu, dat men mij cederen uit den
2690 1Kon 5:6 | zeggen zult; want gij weet, dat onder ons niemand is, die
2691 1Kon 5:7 | van Salomo gehoord had, dat hij zich zeer verblijdde,
2692 1Kon 5:9 | zult ook mijn wil doen, dat gij mijn huis spijze geeft. ~
2693 1Kon 5:16 | Salomo's bestelden, die over dat werk waren, drie duizend
2694 1Kon 5:16 | hadden over het volk, hetwelk dat werk deed. ~
2695 1Kon 5:17 | stenen, om den grond van dat huis te leggen. ~
2696 1Kon 5:18 | hout toe, en de stenen, om dat huis te bouwen. ~
2697 1Kon 6:1 | deze is de tweede maand), dat hij het huis des HEEREN
2698 1Kon 6:2 | 2 En dat huis, hetwelk de koning
2699 1Kon 6:3 | vooraan den tempel van dat huis, was in zijn lengte
2700 1Kon 6:9 | volmaakte het; en bedekte dat huis met gewelven en rijen
2701 1Kon 6:10 | en hij voegde ze vast aan dat huis met cederenhout. ~
2702 1Kon 6:12 | 12 Aangaande dit huis, dat gij bouwt, zo gij wandelt
2703 1Kon 6:12 | woord met u bevestigen, dat Ik tot uw vader David gesproken
2704 1Kon 6:14 | 14 Alzo bouwde Salomo dat huis en volmaakte hetzelve. ~
2705 1Kon 6:17 | 17 Dat huis nu was van veertig
2706 1Kon 6:22 | goud het gehele altaar, dat voor de aanspraakplaats
2707 1Kon 7:4 | drie rijen van uitzichten, dat het ene venster was over
2708 1Kon 7:7 | een voorhuis des gerichts, dat met ceder bedekt was, van
2709 1Kon 7:8 | voorhof, meer inwaarts dan dat voorhuis, hetwelk aan hetzelve
2710 1Kon 7:8 | genomen had, een huis, aan dat voorhuis gelijk. ~
2711 1Kon 7:9 | met de zaag gezaagd; en dat van den grondslag tot aan
2712 1Kon 7:12 | en met het voorhuis van dat huis. ~
2713 1Kon 7:40 | voleindde al het werk te maken, dat hij voor den koning Salomo
2714 1Kon 7:51 | werd al het werk volbracht, dat de koning Salomo aan het
2715 1Kon 8:8 | de handbomen verder uit, dat de hoofden der handbomen
2716 1Kon 8:10 | uit het heilige uitgingen, dat een wolk het huis des HEEREN
2717 1Kon 8:12 | De HEERE heeft gezegd, dat Hij in donkerheid zou wonen. ~
2718 1Kon 8:16 | 16 Van dien dag af, dat Ik Mijn volk Israel uit
2719 1Kon 8:16 | om een huis te bouwen, dat Mijn Naam daar zou wezen;
2720 1Kon 8:16 | maar Ik heb David verkoren, dat hij over Mijn volk Israel
2721 1Kon 8:18 | David, mijn vader: Dewijl dat in uw hart geweest is Mijn
2722 1Kon 8:18 | bouwen, gij hebt welgedaan, dat het in uw hart geweest is. ~
2723 1Kon 8:19 | 19 Evenwel gij zult dat huis niet bouwen; maar uw
2724 1Kon 8:19 | voortkomen zal, die zal Mijn Naam dat huis bouwen. ~
2725 1Kon 8:20 | HEERE bevestigd Zijn woord, dat Hij gesproken had; want
2726 1Kon 8:27 | hoeveel te min dit huis, dat ik gebouwd heb! ~
2727 1Kon 8:28 | geroep en naar het gebed, dat Uw knecht heden voor Uw
2728 1Kon 8:29 | 29 Dat Uw ogen open zijn, nacht
2729 1Kon 8:34 | breng hen weder in het land, dat Gij hun vaderen gegeven
2730 1Kon 8:35 | hemel zal gesloten zijn, dat er geen regen is, omdat
2731 1Kon 8:36 | en geef regen op Uw land, dat Gij Uw volk tot een erfenis
2732 1Kon 8:40 | leven zullen in het land, dat Gij onzen vaderen gegeven
2733 1Kon 8:43 | Israel, en om te weten, dat Uw Naam genoemd wordt over
2734 1Kon 8:46 | aangezicht des vijands, dat degenen, die hen gevangen
2735 1Kon 8:46 | wegvoeren in des vijands land, dat verre of nabij is. ~
2736 1Kon 8:47 | hun hart brengen zullen, dat zij zich bekeren, en tot
2737 1Kon 8:48 | hebt, en naar dit huis, dat ik Uw Naam gebouwd heb; ~
2738 1Kon 8:50 | En vergeef aan Uw volk, dat zij tegen U gezondigd zullen
2739 1Kon 8:54 | tot den HEERE te bidden, dat hij van voor het altaar
2740 1Kon 8:59 | 59 En dat deze mijn woorden, waarmede
2741 1Kon 8:60 | volken der aarde weten, dat de HEERE die God is, niemand
2742 1Kon 8:63 | Salomo offerde ten dankoffer, dat hij den HEERE offerde, twee
2743 1Kon 8:64 | middelste des voorhofs, dat voor het huis des HEEREN
2744 1Kon 8:64 | want het koperen altaar, dat voor het aangezicht des
2745 1Kon 8:66 | goedsmoeds over al het goede, dat de HEERE aan David, Zijn
2746 1Kon 9:2 | 2 Dat de HEERE ten anderen male
2747 1Kon 9:3 | smekende gedaan hebt; Ik heb dat huis geheiligd, hetwelk
2748 1Kon 9:7 | uitroeien van het land, dat Ik hun gegeven heb, en dit
2749 1Kon 9:8 | 8 En aangaande dit huis, dat verheven zal geweest zijn,
2750 1Kon 9:11 | zijn lust opgebracht had), dat alstoen de koning Salomo
2751 1Kon 9:13 | Daarom zeide hij: Wat zijn dat voor steden, mijn broeder,
2752 1Kon 9:15 | oorzaak van het uitschot, dat de koning Salomo deed opkomen,
2753 1Kon 9:18 | Tamor in de woestijn, in dat land; ~
2754 1Kon 9:20 | 20 Aangaande al het volk, dat overgebleven was van de
2755 1Kon 9:23 | heerschappij hadden over het volk, dat in het werk doende was. ~
2756 1Kon 9:25 | dankofferen, op het altaar, dat hij den HEERE gebouwd had,
2757 1Kon 9:25 | gebouwd had, en rookte op dat, hetwelk voor het aangezicht
2758 1Kon 9:26 | schepen te Ezeon-Geber, dat bij Eloth is, aan den oever
2759 1Kon 10:3 | verborgen voor den koning, dat hij haar niet verklaarde. ~
2760 1Kon 10:6 | woord is waarheid geweest, dat ik in mijn land gehoord
2761 1Kon 10:7 | gekomen ben, en mijn ogen dat gezien hebben; en zie, de
2762 1Kon 10:7 | overtroffen het gerucht, dat ik gehoord heb. ~
2763 1Kon 10:13 | wat zij begeerde; behalve dat hij haar gaf naar het vermogen
2764 1Kon 10:14 | gewicht nu van het goud, dat voor Salomo op een jaar
2765 1Kon 10:15 | 15 Behalve dat van de kramers was, en van
2766 1Kon 10:15 | en van de geweldigen van dat land. ~
2767 1Kon 11:1 | vreemde vrouwen lief, en dat benevens de dochter van
2768 1Kon 11:4 | tijd van Salomo's ouderdom, dat zijn vrouwen zijn hart achter
2769 1Kon 11:4 | achter andere goden neigden; dat zijn hart niet volkomen
2770 1Kon 11:6 | 6 Alzo deed Salomo dat kwaad was in de ogen des
2771 1Kon 11:10 | van deze zaak geboden had, dat hij andere goden niet zou
2772 1Kon 11:11 | Dewijl dit bij u geschied is, dat gij niet hebt gehouden Mijn
2773 1Kon 11:12 | uw dagen nochtans zal Ik dat niet doen, om uws vaders
2774 1Kon 11:13 | wil, en om Jeruzalems wil, dat Ik verkoren heb. ~
2775 1Kon 11:15 | verslagenen te begraven, dat hij al wat mannelijk was
2776 1Kon 11:21 | Hadad in Egypte hoorde, dat David met zijn vaderen ontslapen,
2777 1Kon 11:21 | zijn vaderen ontslapen, en dat Joab, de krijgsoverste,
2778 1Kon 11:21 | tot Farao: Laat mij gaan, dat ik in mijn land trekke. ~
2779 1Kon 11:22 | wat ontbreekt u bij mij, dat, zie, gij in uw land zoekt
2780 1Kon 11:25 | de dagen van Salomo, en dat benevens het kwaad, dat
2781 1Kon 11:25 | dat benevens het kwaad, dat Hadad deed; want hij had
2782 1Kon 11:28 | Salomo dezen jongeling zag, dat hij arbeidzaam was, zo stelde
2783 1Kon 11:29 | Jerobeam uit Jeruzalem uitging, dat de profeet Ahia, de Siloniet,
2784 1Kon 11:30 | vatte Ahia het nieuwe kleed, dat aan hem was, en scheurde
2785 1Kon 11:33 | 33 Daarom dat zij Mij verlaten, en zich
2786 1Kon 11:38 | knecht David gedaan heeft; dat Ik met u zal zijn, en u
2787 1Kon 11:41 | heeft, en zijn wijsheid, is dat niet geschreven in het boek
2788 1Kon 12:3 | 3 Dat zij henen zonden, en lieten
2789 1Kon 12:4 | dienst, en zijn zwaar juk, dat hij ons opgelegd heeft,
2790 1Kon 12:6 | zeggende: Hoe raadt gijlieden, dat men dit volk antwoorden
2791 1Kon 12:9 | hen: Wat raadt gijlieden, dat wij dit volk antwoorden
2792 1Kon 12:9 | zeggende: Maak het juk, dat uw vader ons opgelegd heeft,
2793 1Kon 12:10 | Alzo zult gij zeggen tot dat volk, die tot u gesproken
2794 1Kon 12:16 | 16 Toen gans Israel zag, dat de koning naar hen niet
2795 1Kon 12:18 | stenigde hem met stenen, dat hij stierf; maar de koning
2796 1Kon 12:18 | op een wagen te klimmen, dat hij naar Jeruzalem vluchtte. ~
2797 1Kon 12:20 | als gans Israel hoorde, dat Jerobeam wedergekomen was,
2798 1Kon 12:20 | Jerobeam wedergekomen was, dat zij henen zonden, en hem
2799 1Kon 12:32 | maand, gelijk het feest, dat in Juda was, en offerde
2800 1Kon 12:33 | hij offerde op het altaar, dat hij te Beth-El gemaakt had,
2801 1Kon 12:33 | een feest, en offerde op dat altaar, rokende. ~
2802 1Kon 13:3 | wonderteken, zeggende: Dit is dat wonderteken, waarvan de
2803 1Kon 13:4 | te Beth-El geroepen had, dat Jerobeam zijn hand van op
2804 1Kon 13:4 | uitgestrekt had, verdorde, dat hij ze niet weder tot zich
2805 1Kon 13:5 | het altaar afgestort, naar dat wonderteken, dat de man
2806 1Kon 13:5 | afgestort, naar dat wonderteken, dat de man Gods gegeven had,
2807 1Kon 13:6 | ernstelijk, en bid voor mij, dat mijn hand weder tot mij
2808 1Kon 13:11 | vertelde hem al het werk, dat de man Gods te dien dage
2809 1Kon 13:18 | weder met u in uw huis, dat hij brood ete en water drinke.
2810 1Kon 13:20 | zij aan de tafel zaten, dat het woord des HEEREN geschiedde
2811 1Kon 13:21 | Zo zegt de HEERE: Daarom dat gij den mond des HEEREN
2812 1Kon 13:21 | gehouden hebt het gebod, dat u de HEERE, uw God, geboden
2813 1Kon 13:23 | nadat hij gedronken had, dat hij hem den ezel zadelde,
2814 1Kon 13:26 | naar het woord des HEEREN, dat Hij tot hem gesproken had. ~
2815 1Kon 13:29 | den man Gods op, en legde dat op den ezel, en voerde het
2816 1Kon 13:31 | nadat hij hem begraven had, dat hij sprak tot zijn zonen,
2817 1Kon 13:31 | zijn, zo begraaft mij in dat graf, waarin de man Gods
2818 1Kon 13:32 | heeft tegen het altaar, dat te Beth-El is, en tegen
2819 1Kon 14:2 | Maak u nu op, en verstel u, dat men niet merkte, dat gij
2820 1Kon 14:2 | u, dat men niet merkte, dat gij Jerobeams huisvrouw
2821 1Kon 14:2 | van mij gesproken heeft, dat ik koning zou zijn over
2822 1Kon 14:5 | zal zijn, als zij inkomt, dat zij zich vreemd aanstellen
2823 1Kon 14:6 | toen zij ter deure inkwam, dat hij zeide: Kom in, gij huisvrouw
2824 1Kon 14:7 | de God Israels: Daarom, dat Ik u verheven heb uit het
2825 1Kon 14:8 | van David gescheurd, en dat u gegeven heb, en gij niet
2826 1Kon 14:15 | uitrukken uit dit goede land, dat Hij hun vaderen gegeven
2827 1Kon 14:15 | zijde der rivier; daarom dat zij hun bossen gemaakt hebben,
2828 1Kon 14:18 | naar het woord des HEEREN, dat Hij gesproken had door den
2829 1Kon 14:25 | van den koning Rehabeam, dat Sisak, de koning van Egypte,
2830 1Kon 14:28 | het huis des HEEREN ging, dat de trawanten dezelve droegen,
2831 1Kon 15:7 | wat hij gedaan heeft, is dat niet geschreven in het boek
2832 1Kon 15:13 | Maacha zette hij ook af, dat zij geen koningin ware,
2833 1Kon 15:18 | Asa al het zilver en goud, dat overgebleven was in de schatten
2834 1Kon 15:19 | den koning van Israel, dat hij aftrekke van tegen mij. ~
2835 1Kon 15:21 | als Baesa zulks hoorde, dat hij afliet van Rama te bouwen,
2836 1Kon 15:22 | uitroepen (niemand was vrij), dat zij de stenen van Rama,
2837 1Kon 15:29 | geschiedde nu, als hij regeerde, dat hij het ganse huis van Jerobeam
2838 1Kon 15:29 | naar het woord des HEEREN, dat Hij gesproken had door den
2839 1Kon 15:31 | wat hij gedaan heeft, is dat niet geschreven in het boek
2840 1Kon 16:2 | 2 Daarom, dat Ik u uit het stof verheven,
2841 1Kon 16:7 | Baesa en tegen zijn huis; en dat om al het kwaad, dat hij
2842 1Kon 16:7 | en dat om al het kwaad, dat hij gedaan had in de ogen
2843 1Kon 16:11 | als hij op zijn troon zat, dat hij het ganse huis van Baesa
2844 1Kon 16:12 | naar het woord des HEEREN, dat Hij over Baesa gesproken
2845 1Kon 16:14 | wat hij gedaan heeft, is dat niet geschreven in het boek
2846 1Kon 16:15 | gelegerd tegen Gibbethon, dat der Filistijnen is. ~
2847 1Kon 16:16 | 16 Het volk nu, dat zich gelegerd had, hoorde
2848 1Kon 16:18 | geschiedde, als Zimri zag, dat de stad ingenomen was, dat
2849 1Kon 16:18 | dat de stad ingenomen was, dat hij ging in het paleis van
2850 1Kon 16:22 | 22 Maar het volk, dat Omri volgde, was sterker
2851 1Kon 16:22 | was sterker dan het volk, dat Tibni, den zoon van Ginath,
2852 1Kon 16:31 | was het een lichte zaak, dat hij wandelde in de zonden
2853 1Kon 16:31 | Jerobeam, den zoon van Nebat?), dat hij nog ter vrouwe nam Izebel,
2854 1Kon 16:34 | naar het woord des HEEREN, dat Hij door den dienst van
2855 1Kon 17:4 | 4 En het zal geschieden, dat gij uit de beek drinken
2856 1Kon 17:4 | Ik heb de raven geboden, dat zij u daar onderhouden zullen. ~
2857 1Kon 17:7 | ten einde van vele dagen, dat de beek uitdroogde; want
2858 1Kon 17:9 | op, ga heen naar Zarfath, dat bij Sidon is, en woon aldaar;
2859 1Kon 17:9 | een weduwvrouw geboden, dat zij u onderhoude. ~
2860 1Kon 17:10 | weinig waters in dit vat, dat ik drinke. ~
2861 1Kon 17:12 | voor mijn zoon bereiden, dat wij het eten, en sterven. ~
2862 1Kon 17:14 | ontbreken, tot op den dag, dat de HEERE regen op den aardbodem
2863 1Kon 17:16 | naar het woord des HEEREN, dat Hij gesproken had door den
2864 1Kon 17:17 | geschiedde na deze dingen, dat de zoon dezer vrouw, der
2865 1Kon 17:20 | herberge, zo kwalijk gedaan, dat Gij haar zoon gedood hebt? ~
2866 1Kon 17:21 | mat zich driemaal uit over dat kind, en riep den HEERE
2867 1Kon 17:22 | kind kwam weder in hem, dat het weder levend werd. ~
2868 1Kon 17:24 | vrouw tot Elia: Nu weet ik, dat gij een man Gods zijt, en
2869 1Kon 17:24 | gij een man Gods zijt, en dat het woord des HEEREN in
2870 1Kon 18:1 | gebeurde na vele dagen, dat het woord des HEEREN geschiedde
2871 1Kon 18:4 | profeten des HEEREN uitroeide, dat Obadja honderd profeten
2872 1Kon 18:6 | deelden het land onder zich, dat zij het doortogen; Achab
2873 1Kon 18:9 | zeide: Wat heb ik gezondigd, dat gij uw knecht geeft in de
2874 1Kon 18:9 | geeft in de hand van Achab, dat hij mij dode? ~
2875 1Kon 18:10 | is hier niet; zo nam hij dat koninkrijk en dat volk een
2876 1Kon 18:10 | nam hij dat koninkrijk en dat volk een eed af; dat zij
2877 1Kon 18:10 | en dat volk een eed af; dat zij u niet hadden gevonden. ~
2878 1Kon 18:12 | van u zou weggegaan zijn, dat de Geest des HEEREN u wegnam,
2879 1Kon 18:12 | waarheen; en ik kwam, om dat Achab aan te zeggen, en
2880 1Kon 18:13 | profeten des HEEREN doodde? Dat ik van de profeten des HEEREN
2881 1Kon 18:17 | geschiedde, als Achab Elia zag, dat Achab tot hem zeide: Zijt
2882 1Kon 18:18 | uws vaders huis, daarmede, dat gijlieden de geboden des
2883 1Kon 18:23 | 23 Dat men ons dan twee varren
2884 1Kon 18:23 | dan twee varren geve, en dat zij voor zich den enen var
2885 1Kon 18:24 | volk antwoordde en zeide: Dat woord is goed. ~
2886 1Kon 18:26 | sprongen tegen het altaar, dat men gemaakt had. ~
2887 1Kon 18:27 | geschiedde op den middag, dat Elia met hen spotte, en
2888 1Kon 18:29 | als de middag voorbij was, dat zij profeteerden totdat
2889 1Kon 18:30 | heelde het altaar des HEEREN, dat verbroken was. ~
2890 1Kon 18:35 | 35 Dat het water rondom het altaar
2891 1Kon 18:36 | het spijsoffer offerde, dat de profeet Elia naderde,
2892 1Kon 18:36 | Abraham, Izak en Israel, dat het heden bekend worde,
2893 1Kon 18:36 | het heden bekend worde, dat Gij God in Israel zijt,
2894 1Kon 18:36 | zijt, en ik Uw knecht; en dat ik al deze dingen naar Uw
2895 1Kon 18:37 | opdat dit volk erkenne, dat Gij, o HEERE, die God zijt,
2896 1Kon 18:37 | HEERE, die God zijt, en dat Gij hun hart achterwaarts
2897 1Kon 18:38 | de HEEREN, en verteerde dat brandoffer, en dat hout,
2898 1Kon 18:38 | verteerde dat brandoffer, en dat hout, en die stenen, en
2899 1Kon 18:38 | hout, en die stenen, en dat stof, ja, lekte dat water
2900 1Kon 18:38 | en dat stof, ja, lekte dat water op, hetwelk in de
2901 1Kon 18:39 | 39 Als nu het ganse volk dat zag, zo vielen zij op hun
2902 1Kon 18:40 | Grijpt de profeten van Baal, dat niemand van hen ontkome.
2903 1Kon 18:44 | geschiedde op de zevende maal, dat hij zeide: Zie, een kleine
2904 1Kon 18:44 | Achab: Span aan, en kom af, dat u de regen niet ophoude. ~
2905 1Kon 18:45 | geschiedde ondertussen, dat de hemel van wolken en wind
2906 1Kon 19:3 | 3 Toen hij dat zag, maakte hij zich op,
2907 1Kon 19:3 | wil, en kwam te Ber-seba, dat in Juda is, en liet zijn
2908 1Kon 19:4 | een jeneverboom; en bad, dat zijn ziel stierve, en zeide:
2909 1Kon 19:13 | het geschiedde, als Elia dat hoorde, dat hij zijn aangezicht
2910 1Kon 19:13 | geschiedde, als Elia dat hoorde, dat hij zijn aangezicht bewond
2911 1Kon 19:17 | 17 En het zal geschieden, dat Jehu hem, die van het zwaard
2912 1Kon 19:20 | liep Elia na, en zeide: Dat ik toch mijn vader en mijn
2913 1Kon 20:3 | Benhadad: Uw zilver en uw goud, dat is mijn, daartoe uw vrouwen
2914 1Kon 20:6 | mijn knechten tot u zenden, dat zij uw huis en de huizen
2915 1Kon 20:6 | en het zal geschieden, dat zij al het begeerlijke uwer
2916 1Kon 20:7 | zeide: Merkt toch en ziet, dat deze het kwade zoekt; want
2917 1Kon 20:10 | handvollen voor al het volk, dat mijn voetstappen volgt! ~
2918 1Kon 20:12 | de koningen in de tenten, dat hij zeide tot zijn knechten:
2919 1Kon 20:13 | hand geven, opdat gij weet, dat Ik de HEERE ben. ~
2920 1Kon 20:18 | 18 En hij zeide: Hetzij dat zij tot vrede uitgetogen
2921 1Kon 20:18 | hen levend; hetzij ook, dat zij ten strijde uitgetogen
2922 1Kon 20:19 | uit de stad, en het heir, dat hen navolgde. ~
2923 1Kon 20:21 | sloeg paarden en wagenen, dat hij een groten slag aan
2924 1Kon 20:25 | gij, tel u een heir, als dat heir, dat van de uwen gevallen
2925 1Kon 20:25 | een heir, als dat heir, dat van de uwen gevallen is,
2926 1Kon 20:26 | de wederkomst des jaars, dat Benhadad de Syriers monsterde;
2927 1Kon 20:28 | Zo zegt de HEERE: Daarom dat de Syriers gezegd hebben:
2928 1Kon 20:28 | geven, opdat gijlieden weet, dat Ik de HEERE ben.
2929 1Kon 20:29 | nu op den zevenden dag, dat de strijd aanging; en de
2930 1Kon 20:31 | toch, wij hebben gehoord, dat de koningen van het huis
2931 1Kon 20:36 | hij zeide tot hem: Daarom dat gij de stem des HEEREN niet
2932 1Kon 20:39 | als de koning voorbijging, dat hij tot den koning riep,
2933 1Kon 20:40 | hier en daar doende was, dat hij er niet was. Toen zeide
2934 1Kon 20:41 | koning van Israel kende hem, dat hij een der profeten was. ~
2935 1Kon 21:2 | 2 Dat Achab sprak tot Naboth,
2936 1Kon 21:3 | Naboth zeide tot Achab: Dat late de HEERE verre van
2937 1Kon 21:3 | HEERE verre van mij zijn, dat ik u de erve mijner vaderen
2938 1Kon 21:4 | toornig over het woord, dat Naboth, de Jizreeliet, tot
2939 1Kon 21:5 | sprak tot hem: Wat is dit, dat uw geest dus gemelijk is,
2940 1Kon 21:5 | geest dus gemelijk is, en dat gij geen brood eet? ~
2941 1Kon 21:10 | hem uit, en stenigt hem, dat hij sterve. ~
2942 1Kon 21:13 | stenigden hem met stenen, dat hij stierf. ~
2943 1Kon 21:15 | nu, toen Izebel hoorde, dat Naboth gestenigd en dood
2944 1Kon 21:15 | Naboth gestenigd en dood was, dat Izebel tot Achab zeide:
2945 1Kon 21:16 | geschiedde, als Achab hoorde, dat Naboth dood was, dat Achab
2946 1Kon 21:16 | hoorde, dat Naboth dood was, dat Achab opstond, om naar den
2947 1Kon 21:19 | zegt de HEERE: In plaats dat de honden het bloed van
2948 1Kon 21:20 | verkocht hebt, om te doen dat kwaad is in de ogen des
2949 1Kon 21:22 | gij Mij getergd hebt, en dat gij Israel hebt doen zondigen. ~
2950 1Kon 21:25 | verkocht had, om te doen dat kwaad is in de ogen des
2951 1Kon 21:27 | Achab deze woorden hoorde, dat hij zijn klederen scheurde,
2952 1Kon 21:29 | 29 Hebt gij gezien, dat Achab zich vernedert voor
2953 1Kon 21:29 | Mijn aangezicht, zo zal Ik dat kwaad in zijn dagen niet
2954 1Kon 21:29 | dagen zijns zoons zal Ik dat kwaad over zijn huis brengen. ~ ~
2955 1Kon 22:1 | zij zaten drie jaren stil, dat er geen krijg was tussen
2956 1Kon 22:3 | 3 Dat de koning van Israel tot
2957 1Kon 22:3 | knechten zeide: Weet gij, dat Ramoth in Gilead onze is?
2958 1Kon 22:3 | En wij zijn stil, zonder dat te nemen uit de hand van
2959 1Kon 22:7 | een profeet des HEEREN, dat wij het van hem vragen mochten? ~
2960 1Kon 22:13 | mond goed tot den koning; dat toch uw woord zij, gelijk
2961 1Kon 22:14 | HEERE tot mij zeggen zal, dat zal ik spreken. ~
2962 1Kon 22:20 | Wie zal Achab overreden, dat hij optrekke en valle te
2963 1Kon 22:32 | der wagenen Josafat zagen, dat zij zeiden: Gewisselijk,
2964 1Kon 22:33 | oversten der wagenen zagen, dat hij de koning van Israel
2965 1Kon 22:33 | koning van Israel niet was, dat zij zich van achter hem
2966 1Kon 22:38 | naar het woord des HEEREN,, dat Hij gesproken had. ~
2967 1Kon 22:39 | en het elpenbenen huis, dat hij gebouwd heeft, en al
2968 1Kon 22:43 | week niet daarvan, doende dat recht was in de ogen des
2969 1Kon 22:53 | 53 En hij deed dat kwaad was in de ogen des
2970 2Kon 1:3 | er geen God in Israel is, dat gijlieden heengaat, om Baal-Zebub,
2971 2Kon 1:4 | Gij zult niet afkomen van dat bed, waarop gij geklommen
2972 2Kon 1:5 | zeide tot hen: Wat is dit, dat gij wederkomt? ~
2973 2Kon 1:6 | er geen God in Israel is, dat gij zendt, om Baal-Zebub,
2974 2Kon 1:6 | vragen? Daarom zult gij van dat bed, waarop gij geklommen
2975 2Kon 1:16 | Zo zegt de HEERE: Daarom, dat gij boden gezonden hebt,
2976 2Kon 1:16 | te vragen?); daarom, van dat bed, waarop gij geklommen
2977 2Kon 1:17 | naar het woord des HEEREN, dat Elia gesproken had; en Joram
2978 2Kon 1:18 | die hij gedaan heeft, is dat niet geschreven in het boek
2979 2Kon 2:1 | onweder ten hemel opnemen zou, dat Elia met Elisa ging van
2980 2Kon 2:3 | zeiden tot hem: Weet gij, dat de HEERE heden uw heer van
2981 2Kon 2:5 | zeiden tot hem: Weet gij, dat de HEERE heden uw heer van
2982 2Kon 2:9 | als zij overgekomen waren, dat Elia zeide tot Elisa: Begeer
2983 2Kon 2:9 | weggenomen worde. En Elisa zeide: Dat toch twee delen van uw geest
2984 2Kon 2:22 | 22 Alzo werd dat water gezond, tot op dezen
2985 2Kon 2:22 | naar het woord van Elisa, dat hij gesproken had. ~
2986 2Kon 3:2 | 2 En hij deed dat kwaad was in de ogen des
2987 2Kon 3:5 | als Achab gestorven was, dat de koning der Moabieten
2988 2Kon 3:9 | had het leger en het vee, dat hen navolgde, geen water. ~
2989 2Kon 3:10 | koning van Israel: Ach, dat de HEERE deze drie koningen
2990 2Kon 3:11 | geen profeet des HEEREN, dat wij door hem den HEERE mochten
2991 2Kon 3:15 | speelman op de snaren speelde, dat de hand des HEEREN op hem
2992 2Kon 3:18 | 18 Daartoe is dat slecht in de ogen des HEEREN,
2993 2Kon 3:20 | men het spijsoffer offert, dat er, ziet, water door den
2994 2Kon 3:21 | al de Moabieten hoorden, dat koningen opgetogen waren,
2995 2Kon 3:22 | opmaakten, en de zon over dat water oprees, zagen de Moabieten
2996 2Kon 3:22 | oprees, zagen de Moabieten dat water tegenover rood, gelijk
2997 2Kon 3:26 | koning der Moabieten zag, dat hem de strijd te sterk was,
2998 2Kon 4:1 | gestorven, en gij weet, dat uw knecht den HEERE was
2999 2Kon 4:4 | al die vaten, en zet weg, dat vol is. ~
3000 2Kon 4:6 | als die vaten vol waren, dat zij tot haar zoon zeide:
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-7945 |