Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
das 1
dassendeksel 1
dassenvellen 13
dat 7945
dathan 10
datzelfde 4
datzelve 52
Frequency    [«  »]
8801 zij
8724 ik
8706 gij
7945 dat
7933 is
7660 niet
6228 der

Bijbel

IntraText - Concordances

dat

1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-7945

     Book Chapter: Verse
2501 2Sa 12:10 | den Hethiet, genomen hebt, dat zij u ter vrouwe zij. ~ 2502 2Sa 12:15 | de HEERE sloeg het kind, dat de huisvrouw van Uria David 2503 2Sa 12:15 | Uria David gebaard had, dat het zeer krank werd. ~ 2504 2Sa 12:16 | En David zocht God voor dat jongsken; en David vastte 2505 2Sa 12:18 | geschiedde op den zevenden dag, dat het kind stierf; en Davids 2506 2Sa 12:18 | vreesden hem aan te zeggen, dat het kind dood was, want 2507 2Sa 12:19 | 19 Maar David zag, dat zijn knechten mompelden; 2508 2Sa 12:19 | mompelden; zo merkte David, dat het kind dood was. Dies 2509 2Sa 12:21 | Wat is dit voor een ding, dat gij gedaan hebt? Om des 2510 2Sa 12:22 | mij mogen genadig zijn, dat het kind levend bleve. ~ 2511 2Sa 12:29 | Toen verzamelde David al dat volk, en toog naar Rabba; 2512 2Sa 12:31 | 31 Het volk nu, dat daarin was, voerde hij uit, 2513 2Sa 13:1 | welker naam was Thamar, dat Amnon, Davids zoon, haar 2514 2Sa 13:5 | zult gij tot hem zeggen: Dat toch mijn zuster Thamar 2515 2Sa 13:5 | mijn zuster Thamar kome, dat zij mij met brood spijzige, 2516 2Sa 13:6 | zeide Amnon tot den koning: Dat toch mijn zuster Thamar 2517 2Sa 13:6 | mijn zuster Thamar kome, dat zij twee koekjes voor mijn 2518 2Sa 13:10 | Breng de spijze in de kamer, dat ik van uw hand ete; zo nam 2519 2Sa 13:11 | nu tot hem nabij bracht, dat hij ate, zo greep hij haar, 2520 2Sa 13:16 | groter zijn dan het andere, dat gij bij mij gedaan hebt; 2521 2Sa 13:22 | haatte Amnon, ter oorzake dat hij zijn zuster Thamar verkracht 2522 2Sa 13:23 | geschiedde, na twee volle jaren, dat Absalom, schaaps scheerders 2523 2Sa 13:23 | scheerders had te Baal-Hazor, dat bij Efraim is; zo nodigde 2524 2Sa 13:24 | knecht schaaps scheerders; dat toch de koning en zijn knechten 2525 2Sa 13:30 | als zij op den weg waren, dat het gerucht tot David kwam, 2526 2Sa 13:30 | gerucht tot David kwam, dat men zeide: Absalom heeft 2527 2Sa 13:32 | zeide: Mijn heer zegge niet, dat zij al de jongelingen, des 2528 2Sa 13:32 | toegelegd, van den dag af, dat hij zijn zuster Thamar verkracht 2529 2Sa 13:39 | zich getroost over Amnon, dat hij dood was. ~ 2530 2Sa 14:1 | zoon van Zeruja, merkte, dat des konings hart over Absalom 2531 2Sa 14:7 | broeder geslagen heeft, dat wij hem voor de ziel zijns 2532 2Sa 14:11 | toch aan den HEERE, uw God, dat de bloedwrekers niet te 2533 2Sa 14:11 | worden om te verderven, dat zij mijn zoon niet verdelgen. 2534 2Sa 14:13 | volk gedaan? Want daaruit, dat de koning dit woord gesproken 2535 2Sa 14:14 | sterven, en wezen als water, dat, ter aarde uitgestort zijnde, 2536 2Sa 14:14 | Hij zal gedachten denken, dat Hij den verstotene niet 2537 2Sa 14:15 | 15 Nu dan, dat ik gekomen ben, om ditzelve 2538 2Sa 14:20 | 20 Dat ik de gestalte dezer zaak 2539 2Sa 14:22 | heeft uw knecht gemerkt, dat ik genade gevonden heb in 2540 2Sa 14:24 | 24 En de koning zeide: Dat hij in zijn huis kere, en 2541 2Sa 14:26 | ten einde van elk jaar, dat hij het beschoor, omdat 2542 2Sa 14:28 | volle jaren te Jeruzalem, dat hij des konings aangezicht 2543 2Sa 14:29 | Daarom zond Absalom tot Joab, dat hij hem tot den koning zond; 2544 2Sa 14:30 | Absaloms knechten staken dat stuk akkers aan met vuur. ~ 2545 2Sa 14:31 | knechten het stuk akkers, dat mijn is, met vuur aangestoken? ~ 2546 2Sa 14:32 | zeggende: Kom herwaarts, dat ik u tot den koning zende, 2547 2Sa 14:32 | gekomen? Het ware mij goed, dat ik nog daar ware; nu dan, 2548 2Sa 15:1 | En het geschiedde daarna, dat Absalom zich liet bereiden 2549 2Sa 15:2 | poort. En het geschiedde, dat Absalom allen man, die een 2550 2Sa 15:4 | Voorts zeide Absalom: Och, dat men mij ten rechter stelde 2551 2Sa 15:4 | rechter stelde in het land! Dat alle man tot mij kwame, 2552 2Sa 15:4 | geschil of rechtzaak heeft, dat ik hem recht sprake. ~ 2553 2Sa 15:7 | veertig jaren is het geschied, dat Absalom tot den koning zeide: 2554 2Sa 15:28 | woord van ulieden kome, dat men mij aanzegge. ~ 2555 2Sa 15:30 | barrevoets; ook had al het volk, dat met hem was, een iegelijk 2556 2Sa 15:32 | David tot op de hoogte kwam, dat hij aldaar God aanbad; ziet, 2557 2Sa 15:35 | Zo zal het geschieden, dat gij alle ding, dat gij uit 2558 2Sa 15:35 | geschieden, dat gij alle ding, dat gij uit des konings huis 2559 2Sa 15:36 | tot mij zenden alle ding, dat gij zult horen. ~ 2560 2Sa 16:11 | Jemini? Laat hem geworden, dat hij vloeke, want de HEERE 2561 2Sa 16:14 | kwam in, en al het volk, dat met hem was, moede zijnde; 2562 2Sa 16:16 | vriend, tot Absalom kwam, dat Husai tot Absalom zeide: 2563 2Sa 16:21 | zo zal gans Israel horen, dat gij bij uw vader stinkende 2564 2Sa 17:1 | duizend mannen uitlezen, dat ik mij opmake en David dezen 2565 2Sa 17:2 | verschrikken, en al het volk, dat met hem is, zal vluchten; 2566 2Sa 17:8 | uw vader en zijn mannen, dat zij helden zijn, dat zij 2567 2Sa 17:8 | mannen, dat zij helden zijn, dat zij bitter van gemoed zijn, 2568 2Sa 17:9 | sommigen onder hen vallen, dat een ieder, die het zal horen, 2569 2Sa 17:9 | geschied onder het volk, dat Absalom navolgt. ~ 2570 2Sa 17:10 | want gans Israel weet, dat uw vader een held is, en 2571 2Sa 17:11 | 11 Maar ik rade, dat in alle haast tot u verzameld 2572 2Sa 17:11 | Ber-seba toe, als zand, dat aan de zee is, in menigte; 2573 2Sa 17:11 | de zee is, in menigte; en dat uw persoon medega in den 2574 2Sa 17:16 | verslonden worde, en al het volk, dat met hem is. ~ 2575 2Sa 17:17 | mochten zich niet zien laten, dat zij in de stad kwamen. ~ 2576 2Sa 17:20 | zeide tot hen: Zij zijn over dat waterriviertje gegaan. En 2577 2Sa 17:22 | David op, en al het volk, dat met hem was; en zij gingen 2578 2Sa 17:23 | 23 Als nu Achitofel zag, dat zijn raad niet gedaan was, 2579 2Sa 17:27 | te Mahanaim gekomen was, dat Sobi, de zoon van Nahas, 2580 2Sa 17:29 | David, en tot het volk, dat met hem was, om te eten, 2581 2Sa 18:1 | David monsterde het volk, dat met hem was; en hij stelde 2582 2Sa 18:3 | Zo zal het nu beter zijn, dat gij ons uit de stad ter 2583 2Sa 18:8 | aldaar verspreid over al dat land. En het woud verteerde 2584 2Sa 18:9 | hoofd vast aan den eik, dat hij hangen bleef tussen 2585 2Sa 18:9 | aarde, en het muildier, dat onder hem was, ging door. ~ 2586 2Sa 18:10 | 10 Als dat een man zag, zo gaf hij 2587 2Sa 18:19 | den koning boodschappen, dat de HEERE hem recht gedaan 2588 2Sa 18:20 | niet boodschappen, daarom dat des konings zoon dood is. ~ 2589 2Sa 18:27 | zoon. Toen zeide de koning: Dat is een goed man, en hij 2590 2Sa 18:31 | koning wordt geboodschapt, dat u de HEERE heden heeft recht 2591 2Sa 18:33 | mijn zoon Absalom! Och, dat ik, ik voor u gestorven 2592 2Sa 19:3 | het volk zich wegsteelt, dat beschaamd is, wanneer zij 2593 2Sa 19:6 | gij geeft heden te kennen, dat oversten en knechten bij 2594 2Sa 19:6 | zijn; want ik merk heden, dat zo Absalom leefde, en wij 2595 2Sa 19:6 | heden allen dood waren, dat het alsdan recht zou zijn 2596 2Sa 19:7 | zijn, dan al het kwaad, dat over u gekomen is van uw 2597 2Sa 19:15 | koning tegemoet te gaan, dat zij den koning over de Jordaan 2598 2Sa 19:19 | koning uit Jeruzalem uitging, dat het de koning zich ter harte 2599 2Sa 19:22 | doen, gij zonen van Zeruja! Dat gij mij heden ten satan 2600 2Sa 19:22 | Israel? Want weet ik niet, dat ik heden koning geworden 2601 2Sa 19:24 | gewassen, van dien dag af, dat de koning was weggegaan, 2602 2Sa 19:24 | weggegaan, tot dien dag toe, dat hij met vrede wederkwam. ~ 2603 2Sa 19:25 | den koning tegemoet kwam, dat de koning tot hem zeide: 2604 2Sa 19:34 | jaren mijns levens zijn, dat ik met den koning zou optrekken 2605 2Sa 19:37 | toch uw knecht wederkeren, dat ik sterve in mijn stad, 2606 2Sa 19:43 | gij ons dan gering geacht, dat ons woord niet het eerste 2607 2Sa 20:8 | omgord over zijn kleed, dat hij aan had, en daarop was 2608 2Sa 20:10 | zich niet voor het zwaard, dat in Joabs hand was; zo sloeg 2609 2Sa 20:12 | straat. Als die man zag, dat al het volk staan bleef, 2610 2Sa 20:12 | op hem, dewijl hij zag, dat al wie bij hem kwam, bleef 2611 2Sa 20:15 | een wal op tegen de stad, dat hij aan den buitenmuur stond; 2612 2Sa 20:15 | buitenmuur stond; en al het volk, dat met Joab was, verdorven 2613 2Sa 20:16 | Joab: Nader tot hiertoe, dat ik tot u spreke. ~ 2614 2Sa 20:20 | het zij verre van mij, dat ik zou verslinden, en dat 2615 2Sa 20:20 | dat ik zou verslinden, en dat ik zou verderven. ~ 2616 2Sa 21:3 | waarmede zal ik verzoenen, dat gij het erfdeel des HEEREN 2617 2Sa 21:4 | zeide: Wat zegt gij dan, dat ik u doen zal? ~ 2618 2Sa 21:5 | tegen ons gedacht heeft, dat wij zouden verdelgd worden, 2619 2Sa 21:6 | zijn zonen gegeven worden, dat wij hen den HEERE ophangen 2620 2Sa 21:15 | streden tegen de Filistijnen, dat David moede werd. ~ 2621 2Sa 21:18 | En het geschiedde daarna, dat er wederom een krijg was 2622 2Sa 22:39 | verteerde hen, en doorstak ze, dat zij niet weder opstonden; 2623 2Sa 22:44 | der heidenen; het volk, dat ik niet kende, heeft mij 2624 2Sa 23:5 | eeuwig verbond gesteld, dat in alles wel geordineerd 2625 2Sa 23:12 | hij zich in het midden van dat stuk, en verloste dat, en 2626 2Sa 23:12 | van dat stuk, en verloste dat, en sloeg de Filistijnen; 2627 2Sa 23:16 | tot David; doch hij wilde dat niet drinken, maar goot 2628 2Sa 23:17 | verre van mij, o HEERE, dat ik dit zou doen; zou ik 2629 2Sa 24:3 | zijn, honderdmaal meer, dat de ogen van mijn heer den 2630 2Sa 24:12 | verkies u een uit die, dat Ik u doe. ~ 2631 2Sa 24:13 | aangezicht uwer vijanden, dat die u vervolgen? Of dat 2632 2Sa 24:13 | dat die u vervolgen? Of dat er drie dagen pestilentie 2633 2Sa 24:16 | berouwde het den HEERE over dat kwaad, en Hij zeide tot 2634 1Kon 1:2 | zij slape in uw schoot, dat mijn heer de koning warm 2635 1Kon 1:11 | Hebt gij niet gehoord, dat Adonia, de zoon van Haggith, 2636 1Kon 1:11 | En onze heer David weet dat niet. ~ 2637 1Kon 1:12 | mij u toch een raad geven, dat gij uw ziel en de ziel van 2638 1Kon 1:20 | ganse Israel zijn op u, dat gij hun zoudt te kennen 2639 1Kon 1:21 | vaderen zal ontslapen zijn, dat ik en mijn zoon Salomo als 2640 1Kon 1:34 | 34 En dat Zadok, de priester, met 2641 1Kon 1:35 | plaats; want ik heb geboden, dat hij een voorganger zou zijn 2642 1Kon 1:45 | zodat de stad in roer is; dat is het geroep, dat gij gehoord 2643 1Kon 1:45 | roer is; dat is het geroep, dat gij gehoord hebt. ~ 2644 1Kon 1:48 | zittende op mijn troon, dat het mijn ogen gezien hebben! ~ 2645 1Kon 1:51 | altaars gevat, zeggende: Dat de koning Salomo mij als 2646 1Kon 1:51 | Salomo mij als heden zwere, dat hij zijn knecht met het 2647 1Kon 2:1 | dagen van David nabij waren, dat hij sterven zou, zo gebood 2648 1Kon 2:4 | HEERE bevestige Zijn woord, dat Hij over mij gesproken heeft, 2649 1Kon 2:6 | Doe dan naar uw wijsheid, dat gij zijn grauwe haar niet 2650 1Kon 2:15 | Hij zeide dan: Gij weet, dat het koninkrijk mijn was, 2651 1Kon 2:15 | aangezicht op mij gezet had, dat ik koning zijn zou; hoewel 2652 1Kon 2:17 | aangezicht niet afwijzen, dat hij mij Abisag, de Sunamietische, 2653 1Kon 2:23 | daartoe, voorzeker Adonia zal dat woord tegen zijn leven gesproken 2654 1Kon 2:25 | Jojada; die viel op hem aan, dat hij stierf. ~ 2655 1Kon 2:27 | Salomo dan verdreef Abjathar, dat hij des HEEREN priester 2656 1Kon 2:29 | koning Salomo aangezegd, dat Joab tot de tent des HEEREN 2657 1Kon 2:31 | en van mijns vaders huis, dat bloed, dat Joab zonder oorzaak 2658 1Kon 2:31 | vaders huis, dat bloed, dat Joab zonder oorzaak vergoten 2659 1Kon 2:37 | zult gaan, weet voorzeker, dat gij den dood sterven zult; 2660 1Kon 2:38 | Simei zeide tot den koning: Dat woord is goed; gelijk als 2661 1Kon 2:39 | het einde van drie jaren, dat twee knechten van Simei 2662 1Kon 2:41 | het werd Salomo aangezegd, dat Simei uit Jeruzalem naar 2663 1Kon 2:42 | derwaarts gaan, weet voorzeker, dat gij den dood zult sterven? 2664 1Kon 2:42 | En gij zeidet tot mij: Dat woord is goed, dat ik gehoord 2665 1Kon 2:42 | mij: Dat woord is goed, dat ik gehoord heb. ~ 2666 1Kon 2:43 | gehouden, en het gebod, dat ik over u geboden had? ~ 2667 1Kon 2:46 | uit, en viel op hem aan, dat hij stierf. Alzo is het 2668 1Kon 3:4 | brandofferen offerde Salomo op dat altaar. ~ 2669 1Kon 3:6 | grote weldadigheid gehouden, dat Gij hem gegeven hebt een 2670 1Kon 3:8 | het midden van Uw volk, dat Gij verkoren hebt, een groot 2671 1Kon 3:10 | goed in de ogen des HEEREN, dat Salomo deze zaak begeerd 2672 1Kon 3:11 | God zeide tot hem: Daarom dat gij deze zaak begeerd hebt, 2673 1Kon 3:12 | verstandig hart gegeven, dat uws gelijke voor u niet 2674 1Kon 3:13 | gegeven, beide rijkdom en eer; dat uws gelijke niemand onder 2675 1Kon 3:17 | huis; en ik heb bij haar in dat huis gebaard. ~ 2676 1Kon 3:18 | derden dag na mijn baren dat deze vrouw ook gebaard heeft; 2677 1Kon 3:18 | geen vreemde was met ons in dat huis, behalve ons tweeen 2678 1Kon 3:25 | koning zeide: Doorsnijdt dat levende kind in tweeen, 2679 1Kon 3:26 | Och, mijn heer! Geef haar dat levende kind, en dood het 2680 1Kon 3:28 | En geheel Israel hoorde dat oordeel, dat de koning geoordeeld 2681 1Kon 3:28 | Israel hoorde dat oordeel, dat de koning geoordeeld had, 2682 1Kon 3:28 | konings; want zij zagen, dat de wijsheid Gods in hem 2683 1Kon 4:19 | enige bestelmeester, die in dat land was. ~ 2684 1Kon 4:20 | Israel waren velen, als zand, dat aan de zee is in menigte, 2685 1Kon 4:29 | des harten, gelijk zand, dat aan den oever der zee is. ~ 2686 1Kon 5:1 | Salomo (want hij had gehoord, dat zij Salomo tot koning gezalfd 2687 1Kon 5:3 | 3 Gij weet, dat mijn vader David den Naam 2688 1Kon 5:5 | zetten zal, die zal Mijn Naam dat huis bouwen. ~ 2689 1Kon 5:6 | 6 Zo gebied nu, dat men mij cederen uit den 2690 1Kon 5:6 | zeggen zult; want gij weet, dat onder ons niemand is, die 2691 1Kon 5:7 | van Salomo gehoord had, dat hij zich zeer verblijdde, 2692 1Kon 5:9 | zult ook mijn wil doen, dat gij mijn huis spijze geeft. ~ 2693 1Kon 5:16 | Salomo's bestelden, die over dat werk waren, drie duizend 2694 1Kon 5:16 | hadden over het volk, hetwelk dat werk deed. ~ 2695 1Kon 5:17 | stenen, om den grond van dat huis te leggen. ~ 2696 1Kon 5:18 | hout toe, en de stenen, om dat huis te bouwen. ~ 2697 1Kon 6:1 | deze is de tweede maand), dat hij het huis des HEEREN 2698 1Kon 6:2 | 2 En dat huis, hetwelk de koning 2699 1Kon 6:3 | vooraan den tempel van dat huis, was in zijn lengte 2700 1Kon 6:9 | volmaakte het; en bedekte dat huis met gewelven en rijen 2701 1Kon 6:10 | en hij voegde ze vast aan dat huis met cederenhout. ~ 2702 1Kon 6:12 | 12 Aangaande dit huis, dat gij bouwt, zo gij wandelt 2703 1Kon 6:12 | woord met u bevestigen, dat Ik tot uw vader David gesproken 2704 1Kon 6:14 | 14 Alzo bouwde Salomo dat huis en volmaakte hetzelve. ~ 2705 1Kon 6:17 | 17 Dat huis nu was van veertig 2706 1Kon 6:22 | goud het gehele altaar, dat voor de aanspraakplaats 2707 1Kon 7:4 | drie rijen van uitzichten, dat het ene venster was over 2708 1Kon 7:7 | een voorhuis des gerichts, dat met ceder bedekt was, van 2709 1Kon 7:8 | voorhof, meer inwaarts dan dat voorhuis, hetwelk aan hetzelve 2710 1Kon 7:8 | genomen had, een huis, aan dat voorhuis gelijk. ~ 2711 1Kon 7:9 | met de zaag gezaagd; en dat van den grondslag tot aan 2712 1Kon 7:12 | en met het voorhuis van dat huis. ~ 2713 1Kon 7:40 | voleindde al het werk te maken, dat hij voor den koning Salomo 2714 1Kon 7:51 | werd al het werk volbracht, dat de koning Salomo aan het 2715 1Kon 8:8 | de handbomen verder uit, dat de hoofden der handbomen 2716 1Kon 8:10 | uit het heilige uitgingen, dat een wolk het huis des HEEREN 2717 1Kon 8:12 | De HEERE heeft gezegd, dat Hij in donkerheid zou wonen. ~ 2718 1Kon 8:16 | 16 Van dien dag af, dat Ik Mijn volk Israel uit 2719 1Kon 8:16 | om een huis te bouwen, dat Mijn Naam daar zou wezen; 2720 1Kon 8:16 | maar Ik heb David verkoren, dat hij over Mijn volk Israel 2721 1Kon 8:18 | David, mijn vader: Dewijl dat in uw hart geweest is Mijn 2722 1Kon 8:18 | bouwen, gij hebt welgedaan, dat het in uw hart geweest is. ~ 2723 1Kon 8:19 | 19 Evenwel gij zult dat huis niet bouwen; maar uw 2724 1Kon 8:19 | voortkomen zal, die zal Mijn Naam dat huis bouwen. ~ 2725 1Kon 8:20 | HEERE bevestigd Zijn woord, dat Hij gesproken had; want 2726 1Kon 8:27 | hoeveel te min dit huis, dat ik gebouwd heb! ~ 2727 1Kon 8:28 | geroep en naar het gebed, dat Uw knecht heden voor Uw 2728 1Kon 8:29 | 29 Dat Uw ogen open zijn, nacht 2729 1Kon 8:34 | breng hen weder in het land, dat Gij hun vaderen gegeven 2730 1Kon 8:35 | hemel zal gesloten zijn, dat er geen regen is, omdat 2731 1Kon 8:36 | en geef regen op Uw land, dat Gij Uw volk tot een erfenis 2732 1Kon 8:40 | leven zullen in het land, dat Gij onzen vaderen gegeven 2733 1Kon 8:43 | Israel, en om te weten, dat Uw Naam genoemd wordt over 2734 1Kon 8:46 | aangezicht des vijands, dat degenen, die hen gevangen 2735 1Kon 8:46 | wegvoeren in des vijands land, dat verre of nabij is. ~ 2736 1Kon 8:47 | hun hart brengen zullen, dat zij zich bekeren, en tot 2737 1Kon 8:48 | hebt, en naar dit huis, dat ik Uw Naam gebouwd heb; ~ 2738 1Kon 8:50 | En vergeef aan Uw volk, dat zij tegen U gezondigd zullen 2739 1Kon 8:54 | tot den HEERE te bidden, dat hij van voor het altaar 2740 1Kon 8:59 | 59 En dat deze mijn woorden, waarmede 2741 1Kon 8:60 | volken der aarde weten, dat de HEERE die God is, niemand 2742 1Kon 8:63 | Salomo offerde ten dankoffer, dat hij den HEERE offerde, twee 2743 1Kon 8:64 | middelste des voorhofs, dat voor het huis des HEEREN 2744 1Kon 8:64 | want het koperen altaar, dat voor het aangezicht des 2745 1Kon 8:66 | goedsmoeds over al het goede, dat de HEERE aan David, Zijn 2746 1Kon 9:2 | 2 Dat de HEERE ten anderen male 2747 1Kon 9:3 | smekende gedaan hebt; Ik heb dat huis geheiligd, hetwelk 2748 1Kon 9:7 | uitroeien van het land, dat Ik hun gegeven heb, en dit 2749 1Kon 9:8 | 8 En aangaande dit huis, dat verheven zal geweest zijn, 2750 1Kon 9:11 | zijn lust opgebracht had), dat alstoen de koning Salomo 2751 1Kon 9:13 | Daarom zeide hij: Wat zijn dat voor steden, mijn broeder, 2752 1Kon 9:15 | oorzaak van het uitschot, dat de koning Salomo deed opkomen, 2753 1Kon 9:18 | Tamor in de woestijn, in dat land; ~ 2754 1Kon 9:20 | 20 Aangaande al het volk, dat overgebleven was van de 2755 1Kon 9:23 | heerschappij hadden over het volk, dat in het werk doende was. ~ 2756 1Kon 9:25 | dankofferen, op het altaar, dat hij den HEERE gebouwd had, 2757 1Kon 9:25 | gebouwd had, en rookte op dat, hetwelk voor het aangezicht 2758 1Kon 9:26 | schepen te Ezeon-Geber, dat bij Eloth is, aan den oever 2759 1Kon 10:3 | verborgen voor den koning, dat hij haar niet verklaarde. ~ 2760 1Kon 10:6 | woord is waarheid geweest, dat ik in mijn land gehoord 2761 1Kon 10:7 | gekomen ben, en mijn ogen dat gezien hebben; en zie, de 2762 1Kon 10:7 | overtroffen het gerucht, dat ik gehoord heb. ~ 2763 1Kon 10:13 | wat zij begeerde; behalve dat hij haar gaf naar het vermogen 2764 1Kon 10:14 | gewicht nu van het goud, dat voor Salomo op een jaar 2765 1Kon 10:15 | 15 Behalve dat van de kramers was, en van 2766 1Kon 10:15 | en van de geweldigen van dat land. ~ 2767 1Kon 11:1 | vreemde vrouwen lief, en dat benevens de dochter van 2768 1Kon 11:4 | tijd van Salomo's ouderdom, dat zijn vrouwen zijn hart achter 2769 1Kon 11:4 | achter andere goden neigden; dat zijn hart niet volkomen 2770 1Kon 11:6 | 6 Alzo deed Salomo dat kwaad was in de ogen des 2771 1Kon 11:10 | van deze zaak geboden had, dat hij andere goden niet zou 2772 1Kon 11:11 | Dewijl dit bij u geschied is, dat gij niet hebt gehouden Mijn 2773 1Kon 11:12 | uw dagen nochtans zal Ik dat niet doen, om uws vaders 2774 1Kon 11:13 | wil, en om Jeruzalems wil, dat Ik verkoren heb. ~ 2775 1Kon 11:15 | verslagenen te begraven, dat hij al wat mannelijk was 2776 1Kon 11:21 | Hadad in Egypte hoorde, dat David met zijn vaderen ontslapen, 2777 1Kon 11:21 | zijn vaderen ontslapen, en dat Joab, de krijgsoverste, 2778 1Kon 11:21 | tot Farao: Laat mij gaan, dat ik in mijn land trekke. ~ 2779 1Kon 11:22 | wat ontbreekt u bij mij, dat, zie, gij in uw land zoekt 2780 1Kon 11:25 | de dagen van Salomo, en dat benevens het kwaad, dat 2781 1Kon 11:25 | dat benevens het kwaad, dat Hadad deed; want hij had 2782 1Kon 11:28 | Salomo dezen jongeling zag, dat hij arbeidzaam was, zo stelde 2783 1Kon 11:29 | Jerobeam uit Jeruzalem uitging, dat de profeet Ahia, de Siloniet, 2784 1Kon 11:30 | vatte Ahia het nieuwe kleed, dat aan hem was, en scheurde 2785 1Kon 11:33 | 33 Daarom dat zij Mij verlaten, en zich 2786 1Kon 11:38 | knecht David gedaan heeft; dat Ik met u zal zijn, en u 2787 1Kon 11:41 | heeft, en zijn wijsheid, is dat niet geschreven in het boek 2788 1Kon 12:3 | 3 Dat zij henen zonden, en lieten 2789 1Kon 12:4 | dienst, en zijn zwaar juk, dat hij ons opgelegd heeft, 2790 1Kon 12:6 | zeggende: Hoe raadt gijlieden, dat men dit volk antwoorden 2791 1Kon 12:9 | hen: Wat raadt gijlieden, dat wij dit volk antwoorden 2792 1Kon 12:9 | zeggende: Maak het juk, dat uw vader ons opgelegd heeft, 2793 1Kon 12:10 | Alzo zult gij zeggen tot dat volk, die tot u gesproken 2794 1Kon 12:16 | 16 Toen gans Israel zag, dat de koning naar hen niet 2795 1Kon 12:18 | stenigde hem met stenen, dat hij stierf; maar de koning 2796 1Kon 12:18 | op een wagen te klimmen, dat hij naar Jeruzalem vluchtte. ~ 2797 1Kon 12:20 | als gans Israel hoorde, dat Jerobeam wedergekomen was, 2798 1Kon 12:20 | Jerobeam wedergekomen was, dat zij henen zonden, en hem 2799 1Kon 12:32 | maand, gelijk het feest, dat in Juda was, en offerde 2800 1Kon 12:33 | hij offerde op het altaar, dat hij te Beth-El gemaakt had, 2801 1Kon 12:33 | een feest, en offerde op dat altaar, rokende. ~ 2802 1Kon 13:3 | wonderteken, zeggende: Dit is dat wonderteken, waarvan de 2803 1Kon 13:4 | te Beth-El geroepen had, dat Jerobeam zijn hand van op 2804 1Kon 13:4 | uitgestrekt had, verdorde, dat hij ze niet weder tot zich 2805 1Kon 13:5 | het altaar afgestort, naar dat wonderteken, dat de man 2806 1Kon 13:5 | afgestort, naar dat wonderteken, dat de man Gods gegeven had, 2807 1Kon 13:6 | ernstelijk, en bid voor mij, dat mijn hand weder tot mij 2808 1Kon 13:11 | vertelde hem al het werk, dat de man Gods te dien dage 2809 1Kon 13:18 | weder met u in uw huis, dat hij brood ete en water drinke. 2810 1Kon 13:20 | zij aan de tafel zaten, dat het woord des HEEREN geschiedde 2811 1Kon 13:21 | Zo zegt de HEERE: Daarom dat gij den mond des HEEREN 2812 1Kon 13:21 | gehouden hebt het gebod, dat u de HEERE, uw God, geboden 2813 1Kon 13:23 | nadat hij gedronken had, dat hij hem den ezel zadelde, 2814 1Kon 13:26 | naar het woord des HEEREN, dat Hij tot hem gesproken had. ~ 2815 1Kon 13:29 | den man Gods op, en legde dat op den ezel, en voerde het 2816 1Kon 13:31 | nadat hij hem begraven had, dat hij sprak tot zijn zonen, 2817 1Kon 13:31 | zijn, zo begraaft mij in dat graf, waarin de man Gods 2818 1Kon 13:32 | heeft tegen het altaar, dat te Beth-El is, en tegen 2819 1Kon 14:2 | Maak u nu op, en verstel u, dat men niet merkte, dat gij 2820 1Kon 14:2 | u, dat men niet merkte, dat gij Jerobeams huisvrouw 2821 1Kon 14:2 | van mij gesproken heeft, dat ik koning zou zijn over 2822 1Kon 14:5 | zal zijn, als zij inkomt, dat zij zich vreemd aanstellen 2823 1Kon 14:6 | toen zij ter deure inkwam, dat hij zeide: Kom in, gij huisvrouw 2824 1Kon 14:7 | de God Israels: Daarom, dat Ik u verheven heb uit het 2825 1Kon 14:8 | van David gescheurd, en dat u gegeven heb, en gij niet 2826 1Kon 14:15 | uitrukken uit dit goede land, dat Hij hun vaderen gegeven 2827 1Kon 14:15 | zijde der rivier; daarom dat zij hun bossen gemaakt hebben, 2828 1Kon 14:18 | naar het woord des HEEREN, dat Hij gesproken had door den 2829 1Kon 14:25 | van den koning Rehabeam, dat Sisak, de koning van Egypte, 2830 1Kon 14:28 | het huis des HEEREN ging, dat de trawanten dezelve droegen, 2831 1Kon 15:7 | wat hij gedaan heeft, is dat niet geschreven in het boek 2832 1Kon 15:13 | Maacha zette hij ook af, dat zij geen koningin ware, 2833 1Kon 15:18 | Asa al het zilver en goud, dat overgebleven was in de schatten 2834 1Kon 15:19 | den koning van Israel, dat hij aftrekke van tegen mij. ~ 2835 1Kon 15:21 | als Baesa zulks hoorde, dat hij afliet van Rama te bouwen, 2836 1Kon 15:22 | uitroepen (niemand was vrij), dat zij de stenen van Rama, 2837 1Kon 15:29 | geschiedde nu, als hij regeerde, dat hij het ganse huis van Jerobeam 2838 1Kon 15:29 | naar het woord des HEEREN, dat Hij gesproken had door den 2839 1Kon 15:31 | wat hij gedaan heeft, is dat niet geschreven in het boek 2840 1Kon 16:2 | 2 Daarom, dat Ik u uit het stof verheven, 2841 1Kon 16:7 | Baesa en tegen zijn huis; en dat om al het kwaad, dat hij 2842 1Kon 16:7 | en dat om al het kwaad, dat hij gedaan had in de ogen 2843 1Kon 16:11 | als hij op zijn troon zat, dat hij het ganse huis van Baesa 2844 1Kon 16:12 | naar het woord des HEEREN, dat Hij over Baesa gesproken 2845 1Kon 16:14 | wat hij gedaan heeft, is dat niet geschreven in het boek 2846 1Kon 16:15 | gelegerd tegen Gibbethon, dat der Filistijnen is. ~ 2847 1Kon 16:16 | 16 Het volk nu, dat zich gelegerd had, hoorde 2848 1Kon 16:18 | geschiedde, als Zimri zag, dat de stad ingenomen was, dat 2849 1Kon 16:18 | dat de stad ingenomen was, dat hij ging in het paleis van 2850 1Kon 16:22 | 22 Maar het volk, dat Omri volgde, was sterker 2851 1Kon 16:22 | was sterker dan het volk, dat Tibni, den zoon van Ginath, 2852 1Kon 16:31 | was het een lichte zaak, dat hij wandelde in de zonden 2853 1Kon 16:31 | Jerobeam, den zoon van Nebat?), dat hij nog ter vrouwe nam Izebel, 2854 1Kon 16:34 | naar het woord des HEEREN, dat Hij door den dienst van 2855 1Kon 17:4 | 4 En het zal geschieden, dat gij uit de beek drinken 2856 1Kon 17:4 | Ik heb de raven geboden, dat zij u daar onderhouden zullen. ~ 2857 1Kon 17:7 | ten einde van vele dagen, dat de beek uitdroogde; want 2858 1Kon 17:9 | op, ga heen naar Zarfath, dat bij Sidon is, en woon aldaar; 2859 1Kon 17:9 | een weduwvrouw geboden, dat zij u onderhoude. ~ 2860 1Kon 17:10 | weinig waters in dit vat, dat ik drinke. ~ 2861 1Kon 17:12 | voor mijn zoon bereiden, dat wij het eten, en sterven. ~ 2862 1Kon 17:14 | ontbreken, tot op den dag, dat de HEERE regen op den aardbodem 2863 1Kon 17:16 | naar het woord des HEEREN, dat Hij gesproken had door den 2864 1Kon 17:17 | geschiedde na deze dingen, dat de zoon dezer vrouw, der 2865 1Kon 17:20 | herberge, zo kwalijk gedaan, dat Gij haar zoon gedood hebt? ~ 2866 1Kon 17:21 | mat zich driemaal uit over dat kind, en riep den HEERE 2867 1Kon 17:22 | kind kwam weder in hem, dat het weder levend werd. ~ 2868 1Kon 17:24 | vrouw tot Elia: Nu weet ik, dat gij een man Gods zijt, en 2869 1Kon 17:24 | gij een man Gods zijt, en dat het woord des HEEREN in 2870 1Kon 18:1 | gebeurde na vele dagen, dat het woord des HEEREN geschiedde 2871 1Kon 18:4 | profeten des HEEREN uitroeide, dat Obadja honderd profeten 2872 1Kon 18:6 | deelden het land onder zich, dat zij het doortogen; Achab 2873 1Kon 18:9 | zeide: Wat heb ik gezondigd, dat gij uw knecht geeft in de 2874 1Kon 18:9 | geeft in de hand van Achab, dat hij mij dode? ~ 2875 1Kon 18:10 | is hier niet; zo nam hij dat koninkrijk en dat volk een 2876 1Kon 18:10 | nam hij dat koninkrijk en dat volk een eed af; dat zij 2877 1Kon 18:10 | en dat volk een eed af; dat zij u niet hadden gevonden. ~ 2878 1Kon 18:12 | van u zou weggegaan zijn, dat de Geest des HEEREN u wegnam, 2879 1Kon 18:12 | waarheen; en ik kwam, om dat Achab aan te zeggen, en 2880 1Kon 18:13 | profeten des HEEREN doodde? Dat ik van de profeten des HEEREN 2881 1Kon 18:17 | geschiedde, als Achab Elia zag, dat Achab tot hem zeide: Zijt 2882 1Kon 18:18 | uws vaders huis, daarmede, dat gijlieden de geboden des 2883 1Kon 18:23 | 23 Dat men ons dan twee varren 2884 1Kon 18:23 | dan twee varren geve, en dat zij voor zich den enen var 2885 1Kon 18:24 | volk antwoordde en zeide: Dat woord is goed. ~ 2886 1Kon 18:26 | sprongen tegen het altaar, dat men gemaakt had. ~ 2887 1Kon 18:27 | geschiedde op den middag, dat Elia met hen spotte, en 2888 1Kon 18:29 | als de middag voorbij was, dat zij profeteerden totdat 2889 1Kon 18:30 | heelde het altaar des HEEREN, dat verbroken was. ~ 2890 1Kon 18:35 | 35 Dat het water rondom het altaar 2891 1Kon 18:36 | het spijsoffer offerde, dat de profeet Elia naderde, 2892 1Kon 18:36 | Abraham, Izak en Israel, dat het heden bekend worde, 2893 1Kon 18:36 | het heden bekend worde, dat Gij God in Israel zijt, 2894 1Kon 18:36 | zijt, en ik Uw knecht; en dat ik al deze dingen naar Uw 2895 1Kon 18:37 | opdat dit volk erkenne, dat Gij, o HEERE, die God zijt, 2896 1Kon 18:37 | HEERE, die God zijt, en dat Gij hun hart achterwaarts 2897 1Kon 18:38 | de HEEREN, en verteerde dat brandoffer, en dat hout, 2898 1Kon 18:38 | verteerde dat brandoffer, en dat hout, en die stenen, en 2899 1Kon 18:38 | hout, en die stenen, en dat stof, ja, lekte dat water 2900 1Kon 18:38 | en dat stof, ja, lekte dat water op, hetwelk in de 2901 1Kon 18:39 | 39 Als nu het ganse volk dat zag, zo vielen zij op hun 2902 1Kon 18:40 | Grijpt de profeten van Baal, dat niemand van hen ontkome. 2903 1Kon 18:44 | geschiedde op de zevende maal, dat hij zeide: Zie, een kleine 2904 1Kon 18:44 | Achab: Span aan, en kom af, dat u de regen niet ophoude. ~ 2905 1Kon 18:45 | geschiedde ondertussen, dat de hemel van wolken en wind 2906 1Kon 19:3 | 3 Toen hij dat zag, maakte hij zich op, 2907 1Kon 19:3 | wil, en kwam te Ber-seba, dat in Juda is, en liet zijn 2908 1Kon 19:4 | een jeneverboom; en bad, dat zijn ziel stierve, en zeide: 2909 1Kon 19:13 | het geschiedde, als Elia dat hoorde, dat hij zijn aangezicht 2910 1Kon 19:13 | geschiedde, als Elia dat hoorde, dat hij zijn aangezicht bewond 2911 1Kon 19:17 | 17 En het zal geschieden, dat Jehu hem, die van het zwaard 2912 1Kon 19:20 | liep Elia na, en zeide: Dat ik toch mijn vader en mijn 2913 1Kon 20:3 | Benhadad: Uw zilver en uw goud, dat is mijn, daartoe uw vrouwen 2914 1Kon 20:6 | mijn knechten tot u zenden, dat zij uw huis en de huizen 2915 1Kon 20:6 | en het zal geschieden, dat zij al het begeerlijke uwer 2916 1Kon 20:7 | zeide: Merkt toch en ziet, dat deze het kwade zoekt; want 2917 1Kon 20:10 | handvollen voor al het volk, dat mijn voetstappen volgt! ~ 2918 1Kon 20:12 | de koningen in de tenten, dat hij zeide tot zijn knechten: 2919 1Kon 20:13 | hand geven, opdat gij weet, dat Ik de HEERE ben. ~ 2920 1Kon 20:18 | 18 En hij zeide: Hetzij dat zij tot vrede uitgetogen 2921 1Kon 20:18 | hen levend; hetzij ook, dat zij ten strijde uitgetogen 2922 1Kon 20:19 | uit de stad, en het heir, dat hen navolgde. ~ 2923 1Kon 20:21 | sloeg paarden en wagenen, dat hij een groten slag aan 2924 1Kon 20:25 | gij, tel u een heir, als dat heir, dat van de uwen gevallen 2925 1Kon 20:25 | een heir, als dat heir, dat van de uwen gevallen is, 2926 1Kon 20:26 | de wederkomst des jaars, dat Benhadad de Syriers monsterde; 2927 1Kon 20:28 | Zo zegt de HEERE: Daarom dat de Syriers gezegd hebben: 2928 1Kon 20:28 | geven, opdat gijlieden weet, dat Ik de HEERE ben. 2929 1Kon 20:29 | nu op den zevenden dag, dat de strijd aanging; en de 2930 1Kon 20:31 | toch, wij hebben gehoord, dat de koningen van het huis 2931 1Kon 20:36 | hij zeide tot hem: Daarom dat gij de stem des HEEREN niet 2932 1Kon 20:39 | als de koning voorbijging, dat hij tot den koning riep, 2933 1Kon 20:40 | hier en daar doende was, dat hij er niet was. Toen zeide 2934 1Kon 20:41 | koning van Israel kende hem, dat hij een der profeten was. ~ 2935 1Kon 21:2 | 2 Dat Achab sprak tot Naboth, 2936 1Kon 21:3 | Naboth zeide tot Achab: Dat late de HEERE verre van 2937 1Kon 21:3 | HEERE verre van mij zijn, dat ik u de erve mijner vaderen 2938 1Kon 21:4 | toornig over het woord, dat Naboth, de Jizreeliet, tot 2939 1Kon 21:5 | sprak tot hem: Wat is dit, dat uw geest dus gemelijk is, 2940 1Kon 21:5 | geest dus gemelijk is, en dat gij geen brood eet? ~ 2941 1Kon 21:10 | hem uit, en stenigt hem, dat hij sterve. ~ 2942 1Kon 21:13 | stenigden hem met stenen, dat hij stierf. ~ 2943 1Kon 21:15 | nu, toen Izebel hoorde, dat Naboth gestenigd en dood 2944 1Kon 21:15 | Naboth gestenigd en dood was, dat Izebel tot Achab zeide: 2945 1Kon 21:16 | geschiedde, als Achab hoorde, dat Naboth dood was, dat Achab 2946 1Kon 21:16 | hoorde, dat Naboth dood was, dat Achab opstond, om naar den 2947 1Kon 21:19 | zegt de HEERE: In plaats dat de honden het bloed van 2948 1Kon 21:20 | verkocht hebt, om te doen dat kwaad is in de ogen des 2949 1Kon 21:22 | gij Mij getergd hebt, en dat gij Israel hebt doen zondigen. ~ 2950 1Kon 21:25 | verkocht had, om te doen dat kwaad is in de ogen des 2951 1Kon 21:27 | Achab deze woorden hoorde, dat hij zijn klederen scheurde, 2952 1Kon 21:29 | 29 Hebt gij gezien, dat Achab zich vernedert voor 2953 1Kon 21:29 | Mijn aangezicht, zo zal Ik dat kwaad in zijn dagen niet 2954 1Kon 21:29 | dagen zijns zoons zal Ik dat kwaad over zijn huis brengen. ~  ~ 2955 1Kon 22:1 | zij zaten drie jaren stil, dat er geen krijg was tussen 2956 1Kon 22:3 | 3 Dat de koning van Israel tot 2957 1Kon 22:3 | knechten zeide: Weet gij, dat Ramoth in Gilead onze is? 2958 1Kon 22:3 | En wij zijn stil, zonder dat te nemen uit de hand van 2959 1Kon 22:7 | een profeet des HEEREN, dat wij het van hem vragen mochten? ~ 2960 1Kon 22:13 | mond goed tot den koning; dat toch uw woord zij, gelijk 2961 1Kon 22:14 | HEERE tot mij zeggen zal, dat zal ik spreken. ~ 2962 1Kon 22:20 | Wie zal Achab overreden, dat hij optrekke en valle te 2963 1Kon 22:32 | der wagenen Josafat zagen, dat zij zeiden: Gewisselijk, 2964 1Kon 22:33 | oversten der wagenen zagen, dat hij de koning van Israel 2965 1Kon 22:33 | koning van Israel niet was, dat zij zich van achter hem 2966 1Kon 22:38 | naar het woord des HEEREN,, dat Hij gesproken had. ~ 2967 1Kon 22:39 | en het elpenbenen huis, dat hij gebouwd heeft, en al 2968 1Kon 22:43 | week niet daarvan, doende dat recht was in de ogen des 2969 1Kon 22:53 | 53 En hij deed dat kwaad was in de ogen des 2970 2Kon 1:3 | er geen God in Israel is, dat gijlieden heengaat, om Baal-Zebub, 2971 2Kon 1:4 | Gij zult niet afkomen van dat bed, waarop gij geklommen 2972 2Kon 1:5 | zeide tot hen: Wat is dit, dat gij wederkomt? ~ 2973 2Kon 1:6 | er geen God in Israel is, dat gij zendt, om Baal-Zebub, 2974 2Kon 1:6 | vragen? Daarom zult gij van dat bed, waarop gij geklommen 2975 2Kon 1:16 | Zo zegt de HEERE: Daarom, dat gij boden gezonden hebt, 2976 2Kon 1:16 | te vragen?); daarom, van dat bed, waarop gij geklommen 2977 2Kon 1:17 | naar het woord des HEEREN, dat Elia gesproken had; en Joram 2978 2Kon 1:18 | die hij gedaan heeft, is dat niet geschreven in het boek 2979 2Kon 2:1 | onweder ten hemel opnemen zou, dat Elia met Elisa ging van 2980 2Kon 2:3 | zeiden tot hem: Weet gij, dat de HEERE heden uw heer van 2981 2Kon 2:5 | zeiden tot hem: Weet gij, dat de HEERE heden uw heer van 2982 2Kon 2:9 | als zij overgekomen waren, dat Elia zeide tot Elisa: Begeer 2983 2Kon 2:9 | weggenomen worde. En Elisa zeide: Dat toch twee delen van uw geest 2984 2Kon 2:22 | 22 Alzo werd dat water gezond, tot op dezen 2985 2Kon 2:22 | naar het woord van Elisa, dat hij gesproken had. ~ 2986 2Kon 3:2 | 2 En hij deed dat kwaad was in de ogen des 2987 2Kon 3:5 | als Achab gestorven was, dat de koning der Moabieten 2988 2Kon 3:9 | had het leger en het vee, dat hen navolgde, geen water. ~ 2989 2Kon 3:10 | koning van Israel: Ach, dat de HEERE deze drie koningen 2990 2Kon 3:11 | geen profeet des HEEREN, dat wij door hem den HEERE mochten 2991 2Kon 3:15 | speelman op de snaren speelde, dat de hand des HEEREN op hem 2992 2Kon 3:18 | 18 Daartoe is dat slecht in de ogen des HEEREN, 2993 2Kon 3:20 | men het spijsoffer offert, dat er, ziet, water door den 2994 2Kon 3:21 | al de Moabieten hoorden, dat koningen opgetogen waren, 2995 2Kon 3:22 | opmaakten, en de zon over dat water oprees, zagen de Moabieten 2996 2Kon 3:22 | oprees, zagen de Moabieten dat water tegenover rood, gelijk 2997 2Kon 3:26 | koning der Moabieten zag, dat hem de strijd te sterk was, 2998 2Kon 4:1 | gestorven, en gij weet, dat uw knecht den HEERE was 2999 2Kon 4:4 | al die vaten, en zet weg, dat vol is. ~ 3000 2Kon 4:6 | als die vaten vol waren, dat zij tot haar zoon zeide:


1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-7945

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License