1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-7945
Book Chapter: Verse
3501 2Kro 13:11 | het huis des HEEREN ging, dat de trawanten kwamen, en
3502 2Kro 13:14 | 14 En hij deed dat kwaad was, dewijl hij zijn
3503 2Kro 14:5 | het u niet toe te weten, dat de HEERE, de God Israels,
3504 2Kro 14:7 | jong was en teder van hart, dat hij zich tegen hen niet
3505 2Kro 14:15 | een alarmgeschrei maakten, dat God Jerobeam en het ganse
3506 2Kro 14:20 | maar de HEERE sloeg hem, dat hij stierf. ~
3507 2Kro 15:2 | 2 En Asa deed dat goed en dat recht was in
3508 2Kro 15:2 | En Asa deed dat goed en dat recht was in de ogen des
3509 2Kro 15:4 | 4 En hij zeide tot Juda, dat zij den HEERE, den God hunner
3510 2Kro 15:4 | hunner vaderen, zoeken, en dat zij de wet en het gebod
3511 2Kro 15:13 | 13 Asa nu en het volk, dat met hem was, jaagden hen
3512 2Kro 15:13 | vielen er van de Moren, dat er voor hen geen hervatting
3513 2Kro 16:6 | 6 Dat volk tegen volk, en stad
3514 2Kro 16:8 | vernieuwde het altaar des HEEREN, dat voor het voorhuis des HEEREN
3515 2Kro 16:9 | menigte, als zij zagen, dat de HEERE, zijn God, met
3516 2Kro 16:12 | zij traden in een verbond, dat zij den HEERE, den God hunner
3517 2Kro 16:16 | Asa, hij zette haar af, dat zij geen koningin ware,
3518 2Kro 17:3 | den koning van Israel, dat hij van tegen mij aftrekke. ~
3519 2Kro 17:5 | als Baesa zulks hoorde, dat hij afliet van Rama te bouwen,
3520 2Kro 17:14 | begroeven hem in zijn graf, dat hij voor zich gegraven had
3521 2Kro 17:14 | gevuld had met specerijen, en dat van verscheidene soorten,
3522 2Kro 18:10 | die rondom Juda waren, dat zij niet krijgden tegen
3523 2Kro 19:2 | menigte, en voor het volk, dat met hem was; en hij porde
3524 2Kro 19:6 | een profeet des HEEREN, dat wij van hem vragen mochten? ~
3525 2Kro 19:12 | mond, goed tot den koning; dat nu toch uw woord zij, gelijk
3526 2Kro 19:13 | hetgeen mijn God zeggen zal, dat zal ik spreken! ~
3527 2Kro 19:19 | koning van Israel, overreden, dat hij optrekke, en valle te
3528 2Kro 19:31 | der wagenen Josafat zagen, dat zij zeiden: Die is de koning
3529 2Kro 19:32 | oversten der wagenen zagen, dat het de koning van Israel
3530 2Kro 19:32 | koning van Israel niet was, dat zij van achter hem afkeerden. ~
3531 2Kro 20:10 | rechten, zo vermaant hen, dat zij niet schuldig worden
3532 2Kro 21:1 | geschiedde nu na dezen, dat de kinderen Moabs, en de
3533 2Kro 21:7 | volk Israel verdreven, en dat aan het zaad van Abraham,
3534 2Kro 21:29 | landen, als zij hoorden, dat de HEERE tegen de vijanden
3535 2Kro 21:32 | daarvan niet af, doende dat recht was in de ogen des
3536 2Kro 21:37 | werden de schepen verbroken, dat zij niet konden naar Tharsis
3537 2Kro 22:6 | tot een vrouw; en hij deed dat kwaad was in de ogen des
3538 2Kro 22:7 | verderven, om des verbonds wil, dat Hij met David gemaakt had;
3539 2Kro 22:19 | de krankheid uitgingen, dat hij stierf van boze krankheden;
3540 2Kro 22:26 | tot een vrouw; en hij deed dat kwaad was in de ogen des
3541 2Kro 22:27 | verderven, om des verbonds wil, dat Hij met David gemaakt had;
3542 2Kro 22:39 | de krankheid uitgingen, dat hij stierf van boze krankheden;
3543 2Kro 23:4 | 4 En hij deed dat kwaad was in de ogen des
3544 2Kro 23:7 | van Ahazia was van God, dat hij tot Joram kwam; want
3545 2Kro 23:8 | tegen het huis van Achab, dat hij de vorsten van Juda
3546 2Kro 23:10 | moeder van Ahazia, zag, dat haar zoon dood was, zo maakte
3547 2Kro 23:11 | van Ahazia), voor Athalia, dat zij hem niet doodde. ~
3548 2Kro 23:19 | 6 Maar dat niemand kome in het huis
3549 2Kro 23:25 | hoorde de stem des volks, dat toeliep en den koning roemde,
3550 2Kro 23:26 | instrumenten, en gaven te kennen, dat men lofzingen zou; toen
3551 2Kro 23:29 | volk, en tussen den koning, dat zij den HEERE tot een volk
3552 2Kro 23:30 | huis van Baal, en braken dat af; en zijn altaren en zijn
3553 2Kro 24:2 | 2 En Joas deed dat recht was in de ogen des
3554 2Kro 24:4 | geschiedde nu na dezen, dat het in het hart van Joas
3555 2Kro 24:6 | gedaan bij de Levieten, dat zij uit Juda en uit Jeruzalem
3556 2Kro 24:9 | in Juda en in Jeruzalem, dat men den HEERE inbrengen
3557 2Kro 24:11 | inbracht, en als zij zagen, dat er veel gelds was, dat de
3558 2Kro 24:11 | dat er veel gelds was, dat de schrijver des konings
3559 2Kro 24:13 | verzorgers van het werk, dat de betering des werks door
3560 2Kro 24:23 | met den omgang des jaars, dat de heirkracht van Syrie
3561 2Kro 24:25 | sloegen hem dood op zijn bed, dat hij stierf; en zij begroeven
3562 2Kro 25:2 | 2 En hij deed dat recht was in de ogen des
3563 2Kro 25:3 | koninkrijk aan hem gesterkt was, dat hij zijn knechten, die den
3564 2Kro 25:10 | Efraim tot hem gekomen waren, dat zij naar hun plaats gingen;
3565 2Kro 25:12 | spits der steenrots af, dat zij allen barstten. ~
3566 2Kro 25:13 | Amazia had doen wederkeren, dat zij met hem in den strijd
3567 2Kro 25:14 | Edomieten gekomen was, en dat hij de goden der kinderen
3568 2Kro 25:14 | van Seir medegebracht had, dat hij die zich tot goden stelde,
3569 2Kro 25:15 | Waarom hebt gij de goden van dat volk gezocht, die hun volk
3570 2Kro 25:16 | als hij tot hem sprak, dat hij hem zeide: Heeft men
3571 2Kro 25:16 | profeet op, en zeide: Ik merk, dat God besloten heeft u te
3572 2Kro 25:17 | van Juda, werd te rade, dat hij zond tot Joas, den zoon
3573 2Kro 25:18 | het gedierte des velds, dat op den Libanon is, ging
3574 2Kro 25:19 | gij u in het kwaad mengen, dat gij vallen zoudt; gij en
3575 2Kro 25:21 | aangezichten te Beth-Semes, dat in Juda is.
3576 2Kro 25:27 | 27 Van den tijd nu af, dat Amazia afgeweken was van
3577 2Kro 26:4 | 4 En hij deed dat recht was in de ogen des
3578 2Kro 26:5 | gezichten Gods; in de dagen nu, dat hij den HEERE zocht, maakte
3579 2Kro 26:15 | van kunstige werkmeesters, dat zij op de torens en op de
3580 2Kro 27:2 | 2En hij deed dat recht was in de ogen des
3581 2Kro 27:2 | Uzzia gedaan had, behalve dat hij in den tempel des HEEREN
3582 2Kro 28:1 | Jeruzalem; en hij deed niet dat recht was in de ogen des
3583 2Kro 28:5 | hand des konings van Syrie, dat zij hem sloegen, en van
3584 2Kro 28:9 | ging uit, het heir tegen, dat naar Samaria kwam, en zeide
3585 2Kro 28:16 | de koningen van Assyrie, dat zij hem helpen zouden. ~
3586 2Kro 28:19 | hij had Juda afgetrokken, dat het gans zeer overtrad tegen
3587 2Kro 29:2 | 2 En hij deed dat recht was in de ogen des
3588 2Kro 29:6 | hebben overtreden, en gedaan dat kwaad was in de ogen des
3589 2Kro 29:11 | HEERE heeft u verkoren, dat gij voor Zijn aangezicht
3590 2Kro 29:16 | het huis des HEEREN, om dat te reinigen, en zij brachten
3591 2Kro 29:19 | 19 Alle gereedschap ook, dat de koning Achaz, onder zijn
3592 2Kro 29:21 | van Aaron, de priesteren, dat zij die op het altaar des
3593 2Kro 29:24 | Israel; want de koning had dat brandoffer en dat zondoffer
3594 2Kro 29:24 | koning had dat brandoffer en dat zondoffer voor gans Israel
3595 2Kro 29:27 | 27 En Hizkia beval, dat men het brandoffer op het
3596 2Kro 29:27 | offeren; ten tijde nu, als dat brandoffer begon, begon
3597 2Kro 29:30 | oversten, tot de Levieten, dat zij den HEERE loven zouden,
3598 2Kro 30:1 | brieven tot Efraim en Manasse, dat zij zouden komen tot het
3599 2Kro 30:5 | 5 Zo stelden zij zulks, dat men een stem door gans Israel,
3600 2Kro 30:12 | hun enerlei hart gevende, dat zij het gebod des konings
3601 2Kro 30:16 | priesters sprengden het bloed, dat nemende uit de hand der
3602 2Kro 31:4 | inwoners van Jeruzalem, dat zij het deel der priesteren
3603 2Kro 31:5 | 5 Toen nu dat woord uitbrak, brachten
3604 2Kro 31:10 | sprak tot hem en zeide: Van dat men deze heffing begonnen
3605 2Kro 31:11 | 11 Toen zeide Jehizkia, dat men kameren aan het huis
3606 2Kro 31:20 | geheel Juda; en hij deed dat goed, en recht, en waarachtig
3607 2Kro 31:21 | 21 En in alle werk, dat hij begon in den dienst
3608 2Kro 32:2 | 2 Jehizkia nu ziende, dat Sanherib kwam, en zijn aangezicht
3609 2Kro 32:4 | veel volks werd vergaderd, dat al de fonteinen stopte,
3610 2Kro 32:9 | en tot het ganse Juda, dat te Jeruzalem was, zeggende: ~
3611 2Kro 32:10 | Assyrie: Waarom vertrouwt gij, dat gij te Jeruzalem blijft
3612 2Kro 32:11 | Ruit u Jehizkia niet op, dat hij u overgeve, om door
3613 2Kro 32:14 | kunnen redden uit mijn hand, dat uw God u uit mijn hand zou
3614 2Kro 32:15 | 15 Nu dan, dat Jehizkia ulieden niet bedriege,
3615 2Kro 32:15 | ulieden niet bedriege, en dat hij u op zulk een wijze
3616 2Kro 32:18 | het volk van Jeruzalem, dat op den muur was, om die
3617 2Kro 32:31 | hadden, om te vragen naar dat wonderteken, dat in het
3618 2Kro 32:31 | vragen naar dat wonderteken, dat in het land geschied was,
3619 2Kro 33:2 | 2 En hij deed dat kwaad was in de ogen des
3620 2Kro 33:7 | dit huis, en te Jeruzalem, dat Ik uit alle stammen van
3621 2Kro 33:8 | doen wijken van het land, dat Ik uw vaderen besteld heb;
3622 2Kro 33:9 | inwoners te Jeruzalem dwalen, dat zij erger deden dan de heidenen,
3623 2Kro 33:13 | koninkrijk. Toen erkende Manasse, dat de HEERE God is. ~
3624 2Kro 33:16 | lofofferen, en zeide tot Juda, dat zij den HEERE, den God Israels,
3625 2Kro 33:19 | hij vernederd werd, ziet, dat is beschreven in de woorden
3626 2Kro 33:22 | 22 En hij deed dat kwaad was in de ogen des
3627 2Kro 34:2 | 2 En hij deed dat recht was in de ogen des
3628 2Kro 34:9 | en zij gaven het geld, dat ten huize Gods gebracht
3629 2Kro 34:10 | des HEEREN, en deze gaven dat dengenen, die het werk deden,
3630 2Kro 34:14 | als zij het geld uitnamen, dat in het huis des HEEREN gebracht
3631 2Kro 34:15 | HEEREN. En Hilkia gaf Safan dat boek. ~
3632 2Kro 34:16 | 16 En Safan droeg dat boek tot den koning; daarbenevens
3633 2Kro 34:16 | uwer knechten gegeven is, dat doen zij; ~
3634 2Kro 34:17 | hebben het geld samengestort, dat in het huis des HEEREN gevonden
3635 2Kro 34:19 | woorden der wet hoorde, dat hij zijn klederen scheurde. ~
3636 2Kro 34:21 | de woorden dezes boeks, dat gevonden is; want de grimmigheid
3637 2Kro 34:21 | doen naar al hetgeen in dat boek geschreven is. ~
3638 2Kro 34:24 | geschreven zijn in het boek, dat men voor het aangezicht
3639 2Kro 34:25 | 25 Daarom dat zij Mij verlaten, en anderen
3640 2Kro 34:28 | worden, en uw ogen zullen al dat kwaad niet zien, dat Ik
3641 2Kro 34:28 | al dat kwaad niet zien, dat Ik over deze plaats en over
3642 2Kro 34:30 | van het boek des verbonds, dat in het huis des HEEREN gevonden
3643 2Kro 35:6 | en heiligt u, en bereidt dat voor uw broederen, doende
3644 2Kro 35:18 | was ook geen pascha als dat in Israel gehouden, van
3645 2Kro 35:18 | pascha gehouden, gelijk dat Josia hield met de priesters
3646 2Kro 35:18 | en gans Juda en Israel, dat er gevonden werd, en de
3647 2Kro 35:21 | niet, maar tegen een huis, dat oorlog voert tegen mij;
3648 2Kro 35:21 | mij; en God heeft gezegd, dat ik mij haasten zou; houd
3649 2Kro 35:26 | zijn goeddadigheden, naar dat geschreven is in de wet
3650 2Kro 36:6 | en heiligt u, en bereidt dat voor uw broederen, doende
3651 2Kro 36:18 | was ook geen pascha als dat in Israel gehouden, van
3652 2Kro 36:18 | pascha gehouden, gelijk dat Josia hield met de priesters
3653 2Kro 36:18 | en gans Juda en Israel, dat er gevonden werd, en de
3654 2Kro 36:21 | niet, maar tegen een huis, dat oorlog voert tegen mij;
3655 2Kro 36:21 | mij; en God heeft gezegd, dat ik mij haasten zou; houd
3656 2Kro 36:26 | zijn goeddadigheden, naar dat geschreven is in de wet
3657 2Kro 37:5 | te Jeruzalem; en hij deed dat kwaad was in de ogen des
3658 2Kro 37:8 | hem gevonden werd, ziet, dat is geschreven in het boek
3659 2Kro 37:9 | dagen te Jeruzalem, en deed dat kwaad was in de ogen des
3660 2Kro 37:12 | 12 En hij deed dat kwaad was in de ogen des
3661 2Kro 37:13 | en verstokte zijn hart, dat hij zich niet bekeerde tot
3662 2Kro 37:14 | verontreinigden het huis des HEEREN, dat Hij geheiligd had te Jeruzalem. ~
3663 2Kro 37:16 | tegen Zijn volk opging, dat er geen helen aan was. ~
3664 2Kro 37:22 | Kores, koning van Perzie, dat hij een stem liet doorgaan
3665 Ezra 1:1 | Kores, koning van Perzie, dat hij een stem liet doorgaan
3666 Ezra 1:3 | trekke op naar Jeruzalem, dat in Juda is, en hij bouwe
3667 Ezra 1:5 | wiens geest God verwekte, dat zij optrokken om te bouwen
3668 Ezra 2:1 | Dit zijn de kinderen van dat landschap, die optogen uit
3669 Ezra 2:63 | Hattirsatha zeide tot hen, dat zij van de heiligste dingen
3670 Ezra 2:68 | vrijwilliglijk ten huize Gods, om dat te zetten op zijn vaste
3671 Ezra 3:11 | HEERE te loven en te danken, dat Hij goedig is, dat Zijn
3672 Ezra 3:11 | danken, dat Hij goedig is, dat Zijn weldadigheid tot in
3673 Ezra 3:13 | juichte met groot gejuich, dat de stem tot van verre gehoord
3674 Ezra 4:1 | Juda en Benjamin hoorden, dat de kinderen der gevangenis
3675 Ezra 4:3 | tot hen: Het betaamt niet, dat gijlieden en wij onzen God
3676 Ezra 4:12 | 12 Den koning zij bekend, dat de Joden, die van u zijn
3677 Ezra 4:13 | en de muren voltrokken, dat zij den cijns, ouden impost,
3678 Ezra 4:15 | der kronieken, en weten, dat dezelve stad een rebelle
3679 Ezra 4:15 | schade aanbrengende, en dat zij daarbinnen afval gesticht
3680 Ezra 4:16 | maken dan de koning bekend, dat, zo dezelve stad zal worden
3681 Ezra 4:19 | zij gezocht en gevonden, dat dezelve stad zich van oude
3682 Ezra 4:21 | diezelve mannen te beletten, dat diezelve stad niet opgebouwd
3683 Ezra 4:23 | 23 Toen, van dat het afschrift des briefs
3684 Ezra 5:5 | over de oudsten der Joden, dat zij hun niet beletten, totdat
3685 Ezra 5:8 | 8 Den koning zij bekend, dat wij getogen zijn naar het
3686 Ezra 5:10 | ook hun namen afgevraagd, dat wij ze u bekend maakten;
3687 Ezra 5:10 | wij ze u bekend maakten; dat wij mochten overschrijven
3688 Ezra 5:11 | aarde, en bouwen het huis, dat vele jaren voor dezen is
3689 Ezra 5:12 | den Chaldeeer; dewelke dat huis heeft vernield, en
3690 Ezra 5:17 | schathuis des konings aldaar, dat te Babel is, of het zij,
3691 Ezra 5:17 | te Babel is, of het zij, dat een bevel van den koning
3692 Ezra 5:17 | Jeruzalem te bouwen; en dat men des konings believen
3693 Ezra 6:3 | huis Gods te Jeruzalem, dat huis zal gebouwd worden,
3694 Ezra 6:5 | Babel gebracht, wedergeven, dat zij gaan naar den tempel,
3695 Ezra 6:7 | arbeid van dit huis Gods; dat de landvoogd der Joden en
3696 Ezra 6:8 | Gods te bouwen; te weten, dat uit des konings goederen,
3697 Ezra 6:9 | die te Jeruzalem zijn, dat het hun dag bij dag gegeven
3698 Ezra 6:9 | dag bij dag gegeven worde, dat er geen feil zij; ~
3699 Ezra 6:11 | wordt bevel van mij gegeven, dat al dengene, die dit woord
3700 Ezra 6:12 | verderven dit huis Gods, dat te Jeruzalem is. Ik, Darius,
3701 Ezra 6:12 | heb het bevel gegeven, dat het spoediglijk gedaan worde. ~
3702 Ezra 7:8 | Jeruzalem in de vijfde maand; dat was het zevende jaar dezes
3703 Ezra 7:13 | mij wordt bevel gegeven, dat al wie vrijwillig is in
3704 Ezra 7:13 | te gaan naar Jeruzalem, dat hij met u ga. ~
3705 Ezra 7:15 | brengen het zilver en goud, dat de koning en zijn raadsheren
3706 Ezra 7:16 | Mitsgaders al het zilver en goud, dat gij vinden zult in het ganse
3707 Ezra 7:16 | geven, ten huize huns Gods, dat te Jeruzalem is;
3708 Ezra 7:17 | Opdat gij spoediglijk voor dat geld koopt runderen, rammen,
3709 Ezra 7:17 | het huis van ulieder God, dat te Jeruzalem is. ~
3710 Ezra 7:20 | 20 Het overige nu, dat van node zal zijn voor het
3711 Ezra 7:20 | voor het huis uws Gods, dat u voorvallen zal uit te
3712 Ezra 7:21 | gene zijde der rivier zijt, dat alles, wat Ezra, de priester,
3713 Ezra 7:23 | van den God des hemels is, dat het vlijtiglijk gedaan worde,
3714 Ezra 7:24 | van het huis dezes Gods, dat men den cijns, ouden impost
3715 Ezra 7:25 | die al het volk richten, dat aan gene zijde der rivier
3716 Ezra 7:27 | versieren het huis des HEEREN, dat te Jeruzalem is. ~
3717 Ezra 8:17 | in de plaats Chasifja, dat zij ons brachten dienaars
3718 Ezra 8:34 | en naar het gewicht van dat alles; en het ganse gewicht
3719 Ezra 9:9 | der koningen van Perzie, dat Hij ons een weinig levens
3720 Ezra 9:11 | waar gijlieden inkomt, om dat te erven, is een vuil land,
3721 Ezra 9:11 | hun gruwelen, waarmede zij dat vervuild hebben, van het
3722 Ezra 9:13 | o onze God! belet hebt, dat wij niet te onder zijn vanwege
3723 Ezra 9:14 | toornen tot verterens toe, dat er geen overblijfsel noch
3724 Ezra 10:3 | verbond maken met onze God, dat wij al die vrouwen, en wat
3725 Ezra 10:7 | kinderen der gevangenis, dat zij zich te Jeruzalem zouden
3726 Ezra 10:13 | een tijd van plasregen, dat men hier buiten niet staan
3727 Ezra 10:19 | 19 En zij gaven hun hand, dat zij hun vrouwen zouden doen
3728 Neh 1:6 | naar het gebed Uws knechts, dat ik heden voor Uw aangezicht
3729 Neh 1:8 | Gedenk toch des woords, dat Gij Uw knecht Mozes geboden
3730 Neh 1:10 | Uw knechten en Uw volk, dat Gij verlost hebt door Uw
3731 Neh 2:1 | voor zijn aangezicht was, dat ik den wijn opnam, en gaf
3732 Neh 2:5 | aangezicht aangenaam is, dat gij mij zendt naar Juda,
3733 Neh 2:5 | begravenissen mijner vaderen, dat ik ze bouwe. ~
3734 Neh 2:6 | het behaagde den koning, dat hij mij zond, als ik hem
3735 Neh 2:7 | het den koning goeddunkt, dat men mij brieven geve aan
3736 Neh 2:7 | aan gene zijde der rivier, dat zij mij overgeleiden, totdat
3737 Neh 2:8 | denwelken de koning heeft, dat hij mij hout geve om te
3738 Neh 2:8 | poorten van het paleis, dat aan het huis is, en tot
3739 Neh 2:10 | de Ammonietische knecht dat hoorden, mishaagde het hun
3740 Neh 2:10 | hun met groot mishagen, dat er een mens gekomen was,
3741 Neh 2:17 | ellende, waarin wij zijn, dat Jeruzalem woest is, en haar
3742 Neh 2:18 | zeiden zij: Laat ons op zijn, dat wij bouwen; en zij sterkten
3743 Neh 2:19 | Wat is dit voor een ding, dat gijlieden doet? Wilt gijlieden
3744 Neh 4:1 | als Sanballat gehoord had, dat wij den muur bouwden, zo
3745 Neh 4:3 | hem, en zeide: Al is het, dat zij bouwen, zo er een vos
3746 Neh 4:4 | 4 Hoor, o onze God! dat wij zeer veracht zijn, en
3747 Neh 4:7 | en de Asdodieten hoorden, dat de verbetering aan de muren
3748 Neh 4:7 | muren van Jeruzalem toenam, dat de scheuren begonnen gestopt
3749 Neh 4:8 | te zamen een verbintenis, dat zij zouden komen om tegen
3750 Neh 4:12 | bij hen woonden, kwamen, dat zij het ons wel tienmaal
3751 Neh 4:15 | als onze vijanden hoorden, dat het ons bekend was geworden,
3752 Neh 4:16 | geschiedde van dien dag af, dat de helft mijner jongens
3753 Neh 5:5 | onze dochteren onderworpen, dat zij in de macht onzer handen
3754 Neh 5:12 | priesteren, en deed hen zweren, dat zij doen zouden naar dit
3755 Neh 5:14 | 14 Ook van dien dag af, dat hij mij bevolen heeft hun
3756 Neh 6:1 | andere vijanden gehoord was, dat ik den muur gebouwd had,
3757 Neh 6:1 | den muur gebouwd had, en dat geen scheur daarin was overgelaten;
3758 Neh 6:6 | hun ten koning zijn; naar dat deze zaken zijn. ~
3759 Neh 6:7 | 7 Dat gij ook profeten hebt besteld,
3760 Neh 6:7 | koning gehoord worden, naar dat deze zaken zijn; kom dan
3761 Neh 6:9 | zullen van het werk aflaten, dat het niet zal gedaan worden;
3762 Neh 6:11 | in den tempel zou gaan, dat hij levend bleve? Ik zal
3763 Neh 6:16 | ogen; want zij merkten, dat dit werk van onzen God gedaan
3764 Neh 7:1 | als de muur gebouwd was, dat ik de deuren oprichtte,
3765 Neh 7:3 | sluiten, betast gij ze dan; en dat men wachten zette, inwoners
3766 Neh 7:5 | gaf mijn God in mijn hart, dat ik de edelen, en de overheden,
3767 Neh 7:6 | Dit zijn de kinderen van dat landschap, die optogen uit
3768 Neh 7:65 | Hattirsatha zeide tot hen, dat zij van de heiligste dingen
3769 Neh 8:2 | Ezra, den schriftgeleerde, dat hij het boek der wet van
3770 Neh 8:9 | verklarende, zo maakten zij, dat men het verstond in het
3771 Neh 8:14 | den schriftgeleerde, en dat, om verstand te bekomen
3772 Neh 8:15 | vonden in de wet geschreven, dat de HEERE door de hand van
3773 Neh 8:15 | hand van Mozes geboden had, dat de kinderen Israels in loofhutten
3774 Neh 8:16 | 16 En dat zij het zouden luidbaar
3775 Neh 9:8 | verbond met hem gemaakt, dat Gij zoudt geven het land
3776 Neh 9:8 | Jebusieten, en der Girgasieten, dat Gij het zijn zade zoudt
3777 Neh 9:10 | zijns lands; want Gij wist, dat zij trotselijk tegen hen
3778 Neh 9:11 | hun aangezicht gekliefd, dat zij in het midden der zee
3779 Neh 9:15 | Gij hebt tot hen gezegd, dat zij zouden ingaan om te
3780 Neh 9:15 | waarover Gij Uw hand ophieft, dat Gij het hun zoudt geven. ~
3781 Neh 9:19 | nachts, om hen te lichten, en dat, op den weg, waarin zij
3782 Neh 9:23 | hun vaderen hadt gezegd, dat zij zouden ingaan om het
3783 Neh 9:24 | daarin gekomen, en hebben dat land erfelijk ingenomen;
3784 Neh 9:28 | de hand hunner vijanden, dat zij over hen heersten; als
3785 Neh 9:35 | in Uw menigvuldig goed, dat Gij hun gaaft, en in dat
3786 Neh 9:35 | dat Gij hun gaaft, en in dat wijde en dat vette land,
3787 Neh 9:35 | gaaft, en in dat wijde en dat vette land, dat Gij voor
3788 Neh 9:35 | wijde en dat vette land, dat Gij voor hun aangezicht
3789 Neh 9:36 | knechten; ja, het land, dat Gij onzen vaderen gegeven
3790 Neh 10:29 | den vloek en in den eed, dat zij zouden wandelen in de
3791 Neh 10:29 | den knecht Gods, Mozes; en dat zij zouden houden, en dat
3792 Neh 10:29 | dat zij zouden houden, en dat zij zouden doen al de geboden
3793 Neh 10:30 | 30 En dat wij onze dochteren niet
3794 Neh 10:31 | sabbatdag ten verkoop brengen, dat wij op den sabbat, of op
3795 Neh 10:31 | hen niet zouden nemen; en dat wij het zevende jaar zouden
3796 Neh 10:34 | het offer van het hout, dat men brengen zou ten huize
3797 Neh 10:35 | 35 Dat wij ook de eerstelingen
3798 Neh 10:36 | de wet geschreven is; en dat wij de eerstgeborenen onzer
3799 Neh 10:37 | 37 En dat wij de eerstelingen onzes
3800 Neh 10:37 | lands tot de Levieten; en dat dezelfde Levieten de tienden
3801 Neh 10:38 | 38 En dat er een priester, een zoon
3802 Neh 10:38 | de tienden ontvangen; en dat de Levieten de tienden zouden
3803 Neh 10:39 | poortiers, en de zangers; dat wij alzo het huis onzes
3804 Neh 12:7 | Sallu, Amok, Hilkia, Jedaja; dat waren de hoofden der priesteren,
3805 Neh 12:27 | Levieten uit al hun plaatsen, dat zij hen te Jeruzalem brachten,
3806 Neh 13:1 | werd geschreven gevonden, dat de Ammonieten en Moabieten
3807 Neh 13:3 | als zij deze wet hoorden, dat zij alle vermengeling van
3808 Neh 13:7 | verstond van het kwaad, dat Eljasib voor Tobia gedaan
3809 Neh 13:10 | 10 Ook vernam ik, dat der Levieten deel hun niet
3810 Neh 13:17 | voor een boos ding is dit, dat gijlieden doet, en ontheiligt
3811 Neh 13:19 | gaven, voor den sabbat, dat ik bevel gaf, en de deuren
3812 Neh 13:19 | werden gesloten; en ik beval, dat zij ze niet zouden opendoen
3813 Neh 13:22 | zeide ik tot de Levieten, dat zij zich zouden reinigen,
3814 Neh 13:27 | dan naar ulieden horen, dat gij al dit grote kwaad zoudt
3815 Est 1:5 | een maaltijd al den volke, dat gevonden werd op den burg
3816 Est 1:8 | geschiedde naar de wet, dat niemand dwong; want alzo
3817 Est 1:8 | alle groten zijns huizes, dat zij doen zouden naar den
3818 Est 1:11 | 11 Dat zij Vasthi, de koningin,
3819 Est 1:17 | koning Ahasveros zeide, dat men de koningin Vasthi voor
3820 Est 1:19 | het den koning goeddunkt, dat een koninklijk gebod van
3821 Est 1:19 | der Perzen en Meden, en dat men het niet overtrede:
3822 Est 1:19 | men het niet overtrede: dat Vasthi niet inga voor het
3823 Est 1:22 | elk volk naar zijn spraak, dat elk man overheer in zijn
3824 Est 2:3 | landschappen zijns koninkrijks, dat zij vergaderen alle jonge
3825 Est 5 | Mordechai had haar geboden, dat zij het niet zou te kennen
3826 Est 6:2 | zeide, werd haar gegeven, dat zij daarmede ging uit het
3827 Est 7 | dochter genomen had) naakte, dat zij tot den koning komen
3828 Est 16:4 | had hun te kennen gegeven, dat hij een Jood was. ~
3829 Est 16:5 | 5 Toen Haman zag, dat Mordechai zich niet neigde,
3830 Est 16:6 | verachtte in zijn ogen, dat hij aan Mordechai alleen
3831 Est 16:7 | Ahasveros, wierp men het Pur, dat is, het lot, voor Hamans
3832 Est 16:9 | laat er geschreven worden, dat men hen verdoe; zo zal ik
3833 Est 16:11 | koning zeide tot Haman: Dat zilver zij u geschonken,
3834 Est 16:11 | zilver zij u geschonken, ook dat volk, om daarmede te doen,
3835 Est 16:11 | om daarmede te doen, naar dat het goed is in uw ogen. ~
3836 Est 16:13 | landschappen des konings, dat men zou verdelgen, doden
3837 Est 16:13 | deze is de maand Adar), en dat men hun buit zou roven. ~
3838 Est 16:14 | inhoud van het schrift was, dat er een wet zou gegeven worden
3839 Est 16:14 | openbaar aan alle volken, dat zij tegen denzelfden dag
3840 Est 17:4 | had hun te kennen gegeven, dat hij een Jood was. ~
3841 Est 17:5 | 5 Toen Haman zag, dat Mordechai zich niet neigde,
3842 Est 17:6 | verachtte in zijn ogen, dat hij aan Mordechai alleen
3843 Est 17:7 | Ahasveros, wierp men het Pur, dat is, het lot, voor Hamans
3844 Est 17:9 | laat er geschreven worden, dat men hen verdoe; zo zal ik
3845 Est 17:11 | koning zeide tot Haman: Dat zilver zij u geschonken,
3846 Est 17:11 | zilver zij u geschonken, ook dat volk, om daarmede te doen,
3847 Est 17:11 | om daarmede te doen, naar dat het goed is in uw ogen. ~
3848 Est 17:13 | landschappen des konings, dat men zou verdelgen, doden
3849 Est 17:13 | deze is de maand Adar), en dat men hun buit zou roven. ~
3850 Est 17:14 | inhoud van het schrift was, dat er een wet zou gegeven worden
3851 Est 17:14 | openbaar aan alle volken, dat zij tegen denzelfden dag
3852 Est 18:1 | geschiedde nu aan den derden dag, dat ~
3853 Est 24:1 | koning: Doet Haman spoeden, dat hij het bevel van ~
3854 Est 28:2 | de poort des konings, en dat hij niet opstond, noch zich
3855 Est 29:2 | zeg morgen aan den koning, dat men Mordechai daaraan hange;
3856 Est 30:1 | koning geweken, en hij zeide, dat men het boek der gedachtenissen,
3857 Est 30:2 | En men vond geschreven, dat Mordechai had te kennen
3858 Est 30:4 | om den koning te zeggen, dat men Mordechai zou hangen
3859 Est 30:5 | voorhof. Toen zeide de koning: Dat hij inkome. ~
3860 Est 30:8 | koninklijke kleed brengen, dat de koning pleegt aan te
3861 Est 30:8 | koning pleegt te rijden; en dat de koninklijke kroon op
3862 Est 30:9 | 9 En men zal dat kleed en dat paard geven
3863 Est 30:9 | En men zal dat kleed en dat paard geven in de hand van
3864 Est 30:9 | heeft; en men zal hem op dat paard doen rijden door de
3865 Est 30:10 | tot Haman: Haast u, neem dat kleed, en dat paard, gelijk
3866 Est 30:10 | Haast u, neem dat kleed, en dat paard, gelijk als gij gesproken
3867 Est 30:11 | 11 En Haman nam dat kleed en dat paard, en trok
3868 Est 30:11 | En Haman nam dat kleed en dat paard, en trok het kleed
3869 Est 36:1 | verkocht, ik en mijn volk, dat men ons verdelge, dode en
3870 Est 39 | verzoek te doen; want hij zag, dat het kwaad van de koning
3871 Est 45 | weende, en zij smeekte hem, dat hij de boosheid van Haman,
3872 Est 47:1 | zijn ogen aangenaam ben, dat er geschreven worde, dat
3873 Est 47:1 | dat er geschreven worde, dat de brieven en de gedachte
3874 Est 47:2 | Want hoe zal ik vermogen, dat ik aanzie het kwaad, dat
3875 Est 47:2 | dat ik aanzie het kwaad, dat mijn volk treffen zal? En
3876 Est 47:2 | En hoe zal ik vermogen, dat ik aanzie het verderf van
3877 Est 49:1 | ring; want het schrift, dat in des konings naam geschreven,
3878 Est 49:4 | 11 Dat de koning den Joden toeliet,
3879 Est 49:6 | inhoud van dit schrift was: dat een wet zou gegeven worden
3880 Est 49:6 | openbaar aan alle volken; en dat de Joden gereed zouden zijn
3881 Est 50:1 | zijn wet nabij gekomen was, dat men het doen zou, ten dage,
3882 Est 52:1 | 14 Toen zeide de koning, dat men alzo doen zou; en er
3883 Est 52:8 | over hen te bevestigen, dat zij zouden onderhouden den
3884 Est 52:9 | rouw in een vrolijken dag; dat zij dezelve dagen maken
3885 Est 52:10 | zij begonnen hadden, en dat Mordechai aan hen geschreven
3886 Est 52:11 | had hen om te brengen; en dat hij het Pur, dat is, het
3887 Est 52:11 | brengen; en dat hij het Pur, dat is, het lot had geworpen,
3888 Est 52:12 | hij door brieven bevolen, dat zijn boze gedachte, die
3889 Est 52:13 | Purim, van den naam van dat Pur. Hierom, vanwege al
3890 Est 52:14 | tot hen vervoegen zouden, dat men het niet overtrade,
3891 Est 52:14 | men het niet overtrade, dat zij deze twee dagen zouden
3892 Est 52:15 | 28 Dat deze dagen gedacht zouden
3893 Est 52:15 | landschap en elke stad; en dat deze dagen van Purim niet
3894 Est 52:15 | worden onder de Joden, en dat de gedachtenis derzelve
3895 Est 53:2 | 31 Dat zij deze dagen van Purim
3896 Job 1:5 | maaltijden omgegaan waren, dat Job henenzond, en hen heiligde
3897 Job 1:6 | voor den HEERE te stellen, dat de satan ook in het midden
3898 Job 1:9 | en zeide: Is het om niet, dat Job God vreest? ~
3899 Job 1:14 | 14 Dat een bode tot Job kwam, en
3900 Job 1:19 | viel op de jongelingen, dat ze stierven; en ik ben maar
3901 Job 2:1 | voor den HEERE te stellen, dat de satan ook in het midden
3902 Job 2:11 | gehoord hadden al dit kwaad, dat over hem gekomen was, kwamen
3903 Job 2:11 | waren het eens geworden, dat zij kwamen om hem te beklagen,
3904 Job 2:13 | een woord, want zij zagen, dat de smart zeer groot was. ~ ~
3905 Job 3:4 | Diezelve dag zij duisternis; dat God naar hem niet vrage
3906 Job 3:4 | niet vrage van boven; en dat geen glans over hem schijne; ~
3907 Job 3:5 | 5 Dat de duisternis en des doods
3908 Job 3:5 | schaduw hem verontreinigen; dat wolken over hem wonen; dat
3909 Job 3:5 | dat wolken over hem wonen; dat hem verschrikken de zwarte
3910 Job 3:6 | donkerheid neme hem in; dat hij zich niet verheuge onder
3911 Job 3:6 | onder de dagen des jaars; dat hij in het getal der maanden
3912 Job 3:7 | diezelve nacht zij eenzaam; dat geen vrolijk gezang daarin
3913 Job 3:8 | 8 Dat hem vervloeken de vervloekers
3914 Job 3:9 | 9 Dat de sterren van zijn schemertijd
3915 Job 4:20 | worden zij vermorzeld; zonder dat men er acht op slaat, vergaan
3916 Job 5:11 | te stellen in het hoge; dat de rouwdragenden door heil
3917 Job 5:12 | gedachten der arglistigen; dat hun handen niet een ding
3918 Job 5:13 | wijzen in hun arglistigheid; dat de raad der verdraaiden
3919 Job 5:24 | 24 En gij zult bevinden, dat uw tent in vrede is; en
3920 Job 5:25 | 25 Ook zult gij bevinden, dat uw zaad menigvuldig wezen
3921 Job 6:8 | mijn begeerte kwame, en dat God mijn verwachting gave; ~
3922 Job 6:9 | 9 En dat het Gode beliefde, dat Hij
3923 Job 6:9 | En dat het Gode beliefde, dat Hij mij verbrijzelde, Zijn
3924 Job 6:10 | 10 Dat zou nog mijn troost zijn,
3925 Job 6:11 | 11 Wat is mijn kracht, dat ik hopen zou? Of welk is
3926 Job 6:11 | Of welk is mijn einde, dat ik mijn leven verlengen
3927 Job 6:25 | bestraft het bestraffen, dat van ulieden is? ~
3928 Job 7:7 | 7 Gedenk, dat mijn leven een wind is;
3929 Job 7:12 | dan een zee, of walvis, dat Gij om mij wachten zet? ~
3930 Job 7:17 | 17 Wat is de mens, dat Gij hem groot acht, en dat
3931 Job 7:17 | dat Gij hem groot acht, en dat Gij Uw hart op hem zet? ~
3932 Job 7:18 | 18 En dat Gij hem bezoekt in elken
3933 Job 7:18 | bezoekt in elken morgenstond; dat Gij hem in elken ogenblik
3934 Job 7:20 | tot een tegenloop gesteld, dat ik mijzelven tot een last
3935 Job 8:19 | 19 Zie, dat is vreugde zijns wegs; en
3936 Job 9:2 | 2 Waarlijk, ik weet, dat het zo is; want hoe zou
3937 Job 9:5 | 5 Die de bergen verzet, dat zij het niet gewaar worden,
3938 Job 9:6 | beweegt uit haar plaats, dat haar pilaren schudden; ~
3939 Job 9:16 | antwoordt; ik zal niet geloven, dat Hij mijn stem ter ore genomen
3940 Job 9:22 | 22 Dat is een ding, daarom zeg
3941 Job 9:28 | al mijn smarten; ik weet, dat Gij mij niet onschuldig
3942 Job 9:34 | 34 Dat Hij van op mij Zijn roede
3943 Job 9:34 | mij Zijn roede wegdoe, en dat Zijn verschrikking mij niet
3944 Job 10:3 | 3 Is het U goed, dat Gij verdrukt, dat Gij verwerpt
3945 Job 10:3 | goed, dat Gij verdrukt, dat Gij verwerpt den arbeid
3946 Job 10:6 | 6 Dat Gij onderzoekt naar mijn
3947 Job 10:7 | 7 Het is Uw wetenschap, dat ik niet goddeloos ben; nochtans
3948 Job 10:9 | 9 Gedenk toch, dat Gij mij als leem bereid
3949 Job 10:13 | verborgen in Uw hart; ik weet, dat dit bij U geweest is. ~
3950 Job 10:18 | baarmoeder voortgebracht? Och, dat ik den geest gegeven had,
3951 Job 10:20 | Houd op, zet van mij af, dat ik mij een weinig verkwikke; ~
3952 Job 11:6 | zijn in wezen! Daarom weet, dat God voor u vergeet van uw
3953 Job 12:7 | het gevogelte des hemels, dat zal het u te kennen geven. ~
3954 Job 12:9 | weet niet uit alle deze, dat de hand des HEEREN dit doet? ~
3955 Job 13:1 | 1 Ziet, dat alles heeft mijn oog gezien,
3956 Job 13:5 | of gij gans stilzweegt! Dat zou ulieden voor wijsheid
3957 Job 13:18 | ordentelijk gesteld; ik weet, dat ik rechtvaardig zal verklaard
3958 Job 13:28 | verrotting, als een kleed, dat de mot opeet. ~ ~
3959 Job 14:6 | 6 Wend U van hem af, dat hij rust hebbe, totdat hij
3960 Job 14:7 | wordt, is er verwachting, dat hij zich nog zal veranderen,
3961 Job 14:13 | Uw toorn zich afkeerde; dat Gij mij een bepaling steldet,
3962 Job 14:15 | 15 Dat Gij zoudt roepen, en ik
3963 Job 14:15 | en ik U zou antwoorden, dat Gij tot het werk Uwer handen
3964 Job 14:19 | aarde overstelpt het gewas, dat van zelf daaruit voortkomt;
3965 Job 15:9 | 9 Wat weet gij, dat wij niet weten? Wat verstaat
3966 Job 15:9 | weten? Wat verstaat gij, dat bij ons niet is? ~
3967 Job 15:13 | 13 Dat gij uw geest keert tegen
3968 Job 15:14 | 14 Wat is de mens, dat hij zuiver zou zijn, en
3969 Job 15:14 | geboren is van een vrouw, dat hij rechtvaardig zou zijn? ~
3970 Job 15:17 | en hetgeen ik gezien heb, dat zal ik vertellen; ~
3971 Job 15:22 | duisternis weder te keren, maar dat hij beloerd wordt ten zwaarde. ~
3972 Job 15:23 | het zijn mag; hij weet, dat bij zijn hand gereed is
3973 Job 16:3 | woorden? Of wat stijft u, dat gij alzo antwoordt? ~
3974 Job 16:8 | 8 Dat Gij mij rimpelachtig gemaakt
3975 Job 17:3 | bij U; wie zal hij zijn? Dat in mijn hand geklapt worde. ~
3976 Job 18:2 | 2 Hoe lang is het, dat gijlieden een einde van
3977 Job 19:4 | Maar ook het zij waarlijk, dat ik gedwaald heb, mijn dwaling
3978 Job 19:6 | 6 Weet nu, dat God mij heeft omgekeerd,
3979 Job 19:8 | heeft mijn weg toegemuurd, dat ik niet doorgaan kan, en
3980 Job 19:24 | 24 Dat zij met een ijzeren griffie
3981 Job 19:29 | zwaards; opdat gij weet, dat er een gericht zij. ~ ~ ~ ~
3982 Job 20:4 | dit? Van altoos af, van dat God den mens op de wereld
3983 Job 20:5 | 5 Dat het gejuich de goddelozen
3984 Job 20:8 | wegvlieden als een droom, dat men hem niet vinden zal,
3985 Job 20:9 | 9 Het oog, dat hem zag, zal het niet meer
3986 Job 20:12 | in zijn mond zoet is, hij dat verbergt, onder zijn tong, ~
3987 Job 20:13 | 13 Hij dat spaart, en hetzelve niet
3988 Job 20:13 | hetzelve niet verlaat, maar dat in het midden van zijn gehemelte
3989 Job 20:19 | een huis geroofd heeft, dat hij niet opgebouwd had; ~
3990 Job 20:21 | Er zal niets overig zijn, dat hij ete; daarom zal hij
3991 Job 20:26 | schuilplaatsen; een vuur, dat niet opgeblazen is, zal
3992 Job 21:15 | 15 Wat is de Almachtige, dat wij Hem zouden dienen? En
3993 Job 21:15 | baat zullen wij hebben, dat wij Hem aanlopen zouden? ~
3994 Job 21:17 | dikwijls geschiedt het, dat de lamp der goddelozen uitgeblust
3995 Job 21:17 | hun verderf hun overkomt; dat God hun smarten uitdeelt
3996 Job 21:18 | 18 Dat zij gelijk stro worden voor
3997 Job 21:18 | den wind, en gelijk kaf, dat de wervelwind wegsteelt; ~
3998 Job 21:19 | 19 Dat God Zijn geweld weglegt,
3999 Job 21:19 | kinderen, hem vergeldt, dat hij het gewaar wordt; ~
4000 Job 21:20 | 20 Dat zijn ogen zijn ondergang
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-7945 |