Book Chapter: Verse
1 Gen 4:23 | neemt ter ore mijn rede! Voorwaar, ik sloeg wel een man dood,
2 Gen 9:5 | 5 En voorwaar, Ik zal uw bloed, het bloed
3 Gen 16:19 | 19 En God zeide: Voorwaar, Sara, uw huisvrouw, zal
4 Gen 24:9 | Abimelech Izak, en zeide: Voorwaar, zie, zij is uw huisvrouw!
5 Gen 27:14 | Toen zeide Laban tot hem: Voorwaar, gij zijt mijn gebeente
6 Gen 38:21 | zij de een tot den ander: Voorwaar, wij zijn schuldig aan onzen
7 Gen 39:10 | hadden wij niet gezuimd, voorwaar, wij waren alreeds tweemaal
8 Gen 40:28 | uitgegaan, en ik heb gezegd: Voorwaar, hij is gewisselijk verscheurd
9 Exo 2:14 | vreesde Mozes, en zeide: Voorwaar, deze zaak is bekend geworden! ~
10 Exo 4:25 | voor zijn voeten, en zeide: Voorwaar, gij zijt mij een bloedbruidegom! ~
11 Num 13:27 | gij ons gezonden hebt; en voorwaar, het is van melk en honig
12 Joz 7:20 | antwoordde Jozua, en zeide: Voorwaar, ik heb tegen den HEERE,
13 1Sa 15:32 | weeldelijk; en Agag zeide: Voorwaar, de bitterheid des doods
14 1Sa 29:9 | tot David: Ik weet het; voorwaar, gij zijt aangenaam in mijn
15 2Kon 5:7 | melaatsheid te ontledigen? Want voorwaar, merkt toch, en ziet, dat
16 Job 6:21 | 21 Voorwaar, alzo zijt gijlieden mij
17 Job 14:18 | 18 En voorwaar, een berg vallende vergaat,
18 Job 19:28 | 28 Voorwaar, gij zoudt zeggen: Waarom
19 Job 36:4 | 4 Want voorwaar, mijn woorden zullen geen
20 Psa 63:3 | 3 Voorwaar, ik heb U in het heiligdom
21 Spre 30:2 | 2 Voorwaar, ik ben onvernuftiger dan
22 Pred 6:11| 11 Voorwaar, er zijn veel dingen, die
23 Pred 7:7 | 7 Voorwaar, de onderdrukking zou wel
24 Pred 7:20| 20 Voorwaar, er is geen mens rechtvaardig
25 Jes 40:7 | des HEEREN daarin blaast; voorwaar, het volk is gras. ~
26 Jes 45:15 | 15 Voorwaar, Gij zijt een God, Die Zich
27 Matt 5:18| 18 Want voorwaar zeg Ik u: Totdat de hemel
28 Matt 5:26| 26 Voorwaar, Ik zeg u: Gij zult daar
29 Matt 6:2 | mensen geeerd mogen worden. Voorwaar zeg Ik u: Zij hebben hun
30 Matt 6:5 | mensen mogen gezien worden. Voorwaar, Ik zeg u, dat zij hun loon
31 Matt 6:16| worden, als zij vasten. Voorwaar, Ik zeg u, dat zij hun loon
32 Matt 8:10| dengenen, die Hem volgden: Voorwaar zeg Ik u, Ik heb zelfs in
33 Matt 10:15| 15 Voorwaar zeg Ik u: Het zal den lande
34 Matt 10:23| vliedt in de andere; want voorwaar zeg ik u: Gij zult uw reis
35 Matt 10:42| den naam eens discipels, voorwaar zeg Ik u, hij zal zijn loon
36 Matt 11:11| 11 Voorwaar zeg Ik u: onder degenen,
37 Matt 13:17| 17 Want voorwaar zeg Ik u, dat vele profeten
38 Matt 16:28| 28 Voorwaar zeg Ik u: Er zijn sommigen
39 Matt 17:20| uws ongeloofs wil; want voorwaar zeg Ik u: Zo gij een geloof
40 Matt 18:3 | 3 En zeide: Voorwaar zeg Ik u: Indien gij u niet
41 Matt 18:13| dat hij hetzelve vindt, voorwaar zeg Ik u, dat hij zich meer
42 Matt 18:18| 18 Voorwaar zeg Ik u: Al wat gij op
43 Matt 19:23| zeide tot Zijn discipelen: Voorwaar, Ik zeg u, dat een rijke
44 Matt 19:28| En Jezus zeide tot hen: Voorwaar, Ik zeg u, dat gij, die
45 Matt 21:21| antwoordende, zeide tot hen: Voorwaar zeg Ik u: Indien gij geloof
46 Matt 21:31| eerste. Jezus zeide tot hen: Voorwaar, Ik zeg u, dat de tollenaars
47 Matt 23:36| 36 Voorwaar zeg Ik u: Al deze dingen
48 Matt 24:2 | gij niet al deze dingen? Voorwaar zeg Ik: Hier zal niet een
49 Matt 24:34| 34 Voorwaar, Ik zeg u: Dit geslacht
50 Matt 24:47| 47 Voorwaar, Ik zeg u, dat hij hem zal
51 Matt 25:12| hij, antwoordende, zeide: Voorwaar zeg ik u: Ik ken u niet. ~
52 Matt 25:40| antwoorden en tot hen zeggen: Voorwaar zeg Ik u: Voor zoveel gij
53 Matt 25:45| hun antwoorden en zeggen: Voorwaar zeg Ik u: Voor zoveel gij
54 Matt 26:13| 13 Voorwaar zeg Ik u: Alwaar dit Evangelie
55 Matt 26:21| toen zij aten, zeide Hij: Voorwaar, Ik zeg u, dat een van u
56 Matt 26:34| 34 Jezus zeide tot hem: Voorwaar, Ik zeg u, dat gij in dezen
57 Mark 3:28| 28 Voorwaar, Ik zeg u, dat al de zonden
58 Mark 6:11| hun tot een getuigenis. Voorwaar zeg Ik u: Het zal Sodom
59 Mark 8:12| dit geslacht een teken? Voorwaar, Ik zeg u: Zo aan dit geslacht
60 Mark 9:1 | 1 En Hij zeide tot hen: Voorwaar, Ik zeg u, dat er sommigen
61 Mark 9:41| discipelen van Christus zijt, voorwaar zeg Ik u, hij zal zijn loon
62 Mark 10:15| 15 Voorwaar zeg Ik u: Zo wie het Koninkrijk
63 Mark 10:29| Jezus, antwoordende, zeide: Voorwaar zeg Ik ulieden: Er is niemand,
64 Mark 11:23| 23 Want voorwaar zeg Ik u, dat, zo wie tot
65 Mark 12:43| hebbende, zeide tot hen: Voorwaar, Ik zeg u, dat deze arme
66 Mark 13:30| 30 Voorwaar, Ik zeg u, dat dit geslacht
67 Mark 14:9 | 9 Voorwaar zeg Ik u: Alwaar dit Evangelie
68 Mark 14:18| aanzaten en aten, zeide Jezus: Voorwaar, Ik zeg u, dat een van u,
69 Mark 14:25| 25 Voorwaar, Ik zeg u, dat Ik niet meer
70 Mark 14:30| En Jezus zeide tot hem: Voorwaar, Ik zeg u, dat heden in
71 Luk 4:24 | 24 En Hij zeide: Voorwaar Ik zeg u, dat geen profeet
72 Luk 12:37 | komt, zal wakende vinden. Voorwaar, Ik zeg u, dat hij zich
73 Luk 13:35 | ulieden woest gelaten. En voorwaar, Ik zeg u, dat gij Mij niet
74 Luk 18:17 | 17 Voorwaar, zeg Ik u: Zo wie het Koninkrijk
75 Luk 18:29 | 29 En Hij zeide tot hen: Voorwaar, Ik zeg ulieden, dat er
76 Luk 21:32 | 32 Voorwaar Ik zeg u, dat dit geslacht
77 Luk 23:43 | En Jezus zeide tot hem: Voorwaar, zeg Ik u: Heden zult gij
78 Joha 1:52| 52 En Hij zeide tot hem: Voorwaar, voorwaar zeg Ik ulieden:
79 Joha 1:52| zeide tot hem: Voorwaar, voorwaar zeg Ik ulieden: Van nu aan
80 Joha 3:3 | antwoordde en zeide tot hem: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Tenzij
81 Joha 3:3 | zeide tot hem: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Tenzij dat iemand
82 Joha 3:5 | 5 Jezus antwoordde: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Zo iemand
83 Joha 3:5 | Jezus antwoordde: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Zo iemand niet
84 Joha 3:11| 11 Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Wij
85 Joha 3:11| 11 Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Wij spreken, wat
86 Joha 5:19| antwoordde en zeide tot hen: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: De Zoon
87 Joha 5:19| zeide tot hen: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: De Zoon kan niets
88 Joha 5:24| 24 Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Die
89 Joha 5:24| 24 Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Die Mijn woord
90 Joha 5:25| 25 Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: De ure
91 Joha 5:25| 25 Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: De ure komt, en
92 Joha 6:26| antwoordde hun en zeide: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: gij
93 Joha 6:26| hun en zeide: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: gij zoekt Mij,
94 Joha 6:32| Jezus dan zeide tot hen: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Mozes
95 Joha 6:32| zeide tot hen: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Mozes heeft u
96 Joha 6:47| 47 Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Die
97 Joha 6:47| 47 Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Die in Mij gelooft,
98 Joha 6:53| Jezus dan zeide tot hen: Voorwaar, voorwaar zeg Ik ulieden:
99 Joha 6:53| zeide tot hen: Voorwaar, voorwaar zeg Ik ulieden: Tenzij dat
100 Joha 8:34| 34 Jezus antwoordde hun: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Een
101 Joha 8:34| antwoordde hun: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Een iegelijk,
102 Joha 8:51| 51 Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Zo iemand
103 Joha 8:51| 51 Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Zo iemand Mijn
104 Joha 8:58| 58 Jezus zeide tot hen: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Eer
105 Joha 8:58| zeide tot hen: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Eer Abraham was,
106 Joha 10:1 | 1 Voorwaar, voorwaar zeg Ik ulieden:
107 Joha 10:1 | 1 Voorwaar, voorwaar zeg Ik ulieden: Die niet
108 Joha 10:7 | dan zeide wederom tot hen: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Ik ben
109 Joha 10:7 | wederom tot hen: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Ik ben de Deur
110 Joha 12:24| 24 Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Indien
111 Joha 12:24| 24 Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Indien het tarwegraan
112 Joha 13:16| 16 Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Een
113 Joha 13:16| 16 Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Een dienstknecht
114 Joha 13:20| 20 Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Zo Ik
115 Joha 13:20| 20 Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Zo Ik iemand zende,
116 Joha 13:21| en betuigde, en zeide: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, dat
117 Joha 13:21| betuigde, en zeide: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, dat een van ulieden
118 Joha 13:38| uw leven voor Mij zetten? Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: De haan
119 Joha 13:38| voor Mij zetten? Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: De haan zal niet
120 Joha 14:12| 12 Voorwaar, voorwaar zeg Ik ulieden:
121 Joha 14:12| 12 Voorwaar, voorwaar zeg Ik ulieden: Die in Mij
122 Joha 16:20| 20 Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, dat
123 Joha 16:20| 20 Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, dat gij zult
124 Joha 16:23| zult gij Mij niets vragen. Voorwaar, voorwaar Ik zeg u: Al wat
125 Joha 16:23| niets vragen. Voorwaar, voorwaar Ik zeg u: Al wat gij den
126 Joha 21:18| 18 Voorwaar, voorwaar, zeg Ik u: Toen
127 Joha 21:18| 18 Voorwaar, voorwaar, zeg Ik u: Toen gij jonger
|