Book Chapter: Verse
1 Gen 2:12 | daar is ook bedolah, en de steen sardonix. ~
2 Gen 11:3 | En de tichel was hun voor steen, en het lijm was hun voor
3 Gen 26:18 | vroeg op, en hij nam dien steen, dien hij tot zijn hoofdpeluw
4 Gen 26:22 | 22 En deze steen, dien ik tot een opgericht
5 Gen 27:2 | kudden; en er was een grote steen op den mond van dien put. ~
6 Gen 27:3 | verzameld, en zij wentelden den steen van den mond des puts, en
7 Gen 27:3 | de schapen, en legden den steen weder op den mond van dien
8 Gen 27:8 | vergaderd zijn, en dat men den steen van den mond des puts afwentele,
9 Gen 27:10 | toetrad, en wentelde den steen van den mond des puts, en
10 Gen 28:45 | 45 Toen nam Jakob een steen, en hij verhoogde die, tot
11 Gen 45:24 | daarvan is hij een herder, een steen Israels; ~
12 Exo 15:5 | diepten gezonken als een steen. ~
13 Exo 15:16 | zij verstommen, als een steen, totdat Uw volk, HEERE!
14 Exo 17:12 | zwaar; daarom namen zij een steen, en legden dien onder hem,
15 Exo 20:25 | niet bouwen van gehouwen steen; zo gij uw houwijzer daarover
16 Exo 21:18 | slaat den ander met een steen, of met een vuist, en hij
17 Exo 28:10 | Zes van hun namen op een steen, en de zes overige namen
18 Exo 28:10 | overige namen op den anderen steen, naar hun geboorten; ~
19 Exo 31:18 | getuigenis, tafelen van steen, beschreven met den vinger
20 Lev 25:1 | stellen, noch gebeelden steen in uw land zetten, om u
21 Num 34:23 | Of onvoorziens met enigen steen, waarvan men zoude kunnen
22 Deu 4:28 | handenwerk zijn, hout en steen, die niet zien, noch horen,
23 Deu 28:36 | dienen andere goden, hout en steen. ~
24 Deu 28:64 | noch uw vaders, hout en steen. ~
25 Deu 29:17 | en hun drekgoden, hout en steen, zilver en goud, die bij
26 Joz 4:5 | en heft u een ieder een steen op zijn schouder, naar het
27 Joz 15:6 | landpale zal opgaan tot den steen van Bohan, den zoon van
28 Joz 18:17 | en zij gaat af aan den steen van Bohan, den zoon van
29 Joz 25:26 | Gods; en hij nam een groten steen, en hij richtte dien daar
30 Joz 25:27 | het ganse volk: Ziet, deze steen zal ons tot een getuigenis
31 Ric 8:5 | zeventig mannen, op een steen; doch Jotham, de jongste
32 Ric 8:18 | zeventig mannen, op een steen gedood; en gij hebt Abimelech,
33 Ric 19:16 | allen slingerden met een steen op een haar, dat het hun
34 1Sa 6:14 | staande; en daar was een grote steen, en zij kloofden het hout
35 1Sa 6:15 | zetten ze op dien groten steen; en die lieden van Beth-Semes
36 1Sa 6:18 | tot aan Abel, den groten steen, op denwelken zij de ark
37 1Sa 7:12 | 12 Samuel nu nam een steen, en stelde dien tussen Mizpa
38 1Sa 14:33 | wentelt heden een groten steen tot mij. ~
39 1Sa 17:49 | in de tas, en hij nam een steen daaruit, en hij slingerde,
40 1Sa 17:49 | zijn voorhoofd; zodat de steen zonk in zijn voorhoofd,
41 1Sa 17:50 | met een slinger en met een steen; en hij versloeg den Filistijn,
42 1Sa 20:19 | handeling; en blijf bij den steen Ezel. ~
43 1Sa 25:37 | hem, en hij werd als een steen. ~
44 2Sa 20:8 | nu waren bij den groten steen, die bij Gibeon is, zo kwam
45 1Kon 1:9 | runderen, en gemest vee bij den steen Zoheleth, die bij de fontein
46 1Kon 6:7 | werd, werd met volmaakten steen, zoals dezelve toegevoerd
47 1Kon 6:18| en het was al ceder, geen steen werd gezien. ~
48 2Kon 3:25| een iegelijk wierp zijn steen op alle goede stukken lands,
49 2Kon 21:18| van mensenhanden, hout en steen; daarom hebben zij die verdorven. ~
50 1Kro 23:15| houwers, en werkmeesters in steen en hout, en allerlei wijze
51 Ezra 6:4 | Met drie rijen van groten steen, en een rij van nieuw hout;
52 Neh 9:11 | diepten geworpen, als een steen in sterke wateren. ~
53 Est 1:6 | op een vloer van porfier steen, en van marmer, en albast,
54 Job 15:28 | bewoonde, die gereed waren tot steen hopen te worden. ~
55 Job 28:2 | uit stof genomen, en uit steen wordt koper gegoten. ~
56 Job 37:30 | 30 Als met een steen verbergen zich de wateren,
57 Job 40:15 | hart is vast gelijk een steen; ja, vast gelijk een deel
58 Psa 91:12 | opdat gij uw voet aan geen steen stoot. ~
59 Psa 118:22 | 22 De steen, dien de bouwlieden verworpen
60 Spre 26:27| er in vallen, en die een steen wentelt, op hem zal hij
61 Spre 27:3 | 3 Een steen is zwaar, en het zand gewichtig;
62 Jes 8:14 | Heiligdom zijn; maar tot een steen des aanstoots en tot een
63 Jes 28:16 | in Sion, een beproefden steen, een kostelijken hoeksteen,
64 Jes 37:19 | van mensenhanden, hout en steen; daarom hebben zij die verdorven. ~
65 Jer 2:27 | zijt mijn vader; en tot een steen: Gij hebt mij gegenereerd;
66 Jer 3:9 | zij bedreef overspel met steen en met hout. ~
67 Jer 9:11 | zal Jeruzalem stellen tot steen hopen, tot een woning der
68 Jer 26:18 | geploegd, en Jeruzalem tot steen hopen worden, en de berg
69 Jer 51:26 | En zij zullen uit u geen steen nemen tot een hoek, ook
70 Jer 51:26 | nemen tot een hoek, ook geen steen tot fondamenten; want gij
71 Jer 51:37 | En Babel zal worden tot steen hopen, een woning der draken,
72 Jer 51:63 | lezen, dan zult gij een steen daaraan binden, en werpen
73 Klaa 1:97| uitgeroeid, en zij hebben een steen op mij geworpen. ~
74 Eze 20:32 | landen zijn, dienende hout en steen. ~
75 Dan 2:34 | zaagt gij, totdat er een steen afgehouwen werd zonder handen,
76 Dan 2:35 | dezelve gevonden; maar de steen, die het beeld geslagen
77 Dan 2:45 | gezien, dat uit den berg een steen zonder handen afgehouwen
78 Dan 5:23 | goud, koper, ijzer, hout en steen, die niet zien, noch horen,
79 Dan 6:18 | 18 En er werd een steen gebracht, en op den mond
80 Hos 12:12 | ja, hun altaren zijn als steen hopen op de voren der velden. ~
81 Amos 5:11| huizen gebouwd van gehouwen steen, maar gij zult daarin niet
82 Zac 3:9 | Want ziet, aangaande dien steen, welken Ik gelegd heb voor
83 Zac 3:9 | van Josua, op dien enen steen zullen zeven ogen wezen;
84 Zac 12:3 | stellen zal tot een lastigen steen allen volken; allen, die
85 Matt 4:6 | eniger tijd Uw voet aan een steen aanstoot. ~
86 Matt 7:9 | bidden om brood, die hem een steen zal geven? ~
87 Matt 21:42| gelezen in de Schriften: De steen, die de bouwlieden verworpen
88 Matt 21:44| 44 En wie op deze steen valt, die zal verpletterd
89 Matt 24:2 | zeg Ik: Hier zal niet een steen op den anderen steen gelaten
90 Matt 24:2 | een steen op den anderen steen gelaten worden, die niet
91 Matt 27:60| uitgehouwen had; en een grote steen tegen de deur des grafs
92 Matt 27:66| het graf met de wacht, den steen verzegeld hebbende. ~ ~
93 Matt 28:2 | kwam toe, en wentelde de steen af van de deur, en zat op
94 Mark 12:10| Schrift niet gelezen: De steen, dien de bouwlieden verworpen
95 Mark 13:2 | gebouwen? Er zal niet een steen op den anderen steen gelaten
96 Mark 13:2 | een steen op den anderen steen gelaten worden, die niet
97 Mark 15:46| was; en hij wentelde een steen tegen de deur des grafs. ~
98 Mark 16:3 | elkander: Wie zal ons den steen van de deur des grafs afwentelen? ~
99 Mark 16:4 | opziende zagen zij, dat de steen afgewenteld was) want hij
100 Luk 4:3 | Zoon zijt, zeg tot dezen steen, dat hij brood worde. ~
101 Luk 4:11 | niet te eniger tijd aan een steen stoot. ~
102 Luk 11:11 | brood bidt, zal hem een steen geven, of ook om een vis,
103 Luk 19:44 | zij zullen in u den enen steen op den anderen steen niet
104 Luk 19:44 | enen steen op den anderen steen niet laten; daarom dat gij
105 Luk 20:17 | hetwelk geschreven staat: De steen, dien de bouwlieden verworpen
106 Luk 20:18 | Een iegelijk, die op dien steen valt, zal verpletterd worden,
107 Luk 21:6 | komen, in welke niet een steen op den anderen steen zal
108 Luk 21:6 | een steen op den anderen steen zal gelaten worden, die
109 Luk 24:2 | 2 En zij vonden den steen afgewenteld van het graf. ~
110 Joha 8:7 | zonde is, werpe eerst den steen op haar. ~
111 Joha 11:38| was een spelonk, en een steen was daarop gelegd. ~
112 Joha 11:39| 39 Jezus zeide: Neemt den steen weg. Martha, de zuster des
113 Joha 11:41| 41 Zij namen dan den steen weg, waar de gestorvene
114 Joha 20:1 | naar het graf; en zag den steen van het graf weggenomen. ~
115 Hand 4:11| 11 Deze is de Steen, Die van u, de bouwlieden,
116 Hand 11:29| Godheid goud, of zilver, of steen gelijk zij, welke door mensenkunst
117 Rom 9:32 | hebben zich gestoten aan den steen des aanstoots; ~
118 Rom 9:33 | Ziet, Ik leg in Sion een steen des aanstoots, en een rots
119 1Pet 2:4 | komende, als tot een levenden Steen, van de mensen wel verworpen,
120 1Pet 2:7 | ongehoorzamen wordt gezegd: De Steen, Dien de bouwlieden verworpen
121 1Pet 2:7 | hoofd des hoeks, en een steen des aanstoots, en een rots
122 Open 4:3 | was in het aanzien den steen Jaspis en Sardius gelijk;
123 Open 4:3 | troon, in het aanzien der steen Smaragd gelijk. ~
124 Open 18:21| een sterke engel hief een steen op als een groten molensteen,
125 Open 21:11| was den allerkostelijksten steen gelijk, namelijk als den
126 Open 21:11| gelijk, namelijk als den steen Jaspis, blinkende gelijk
|