Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
jongelingschap 2
jongeloos 2
jongeman 1
jongen 118
jongens 31
jonger 3
jongere 1
Frequency    [«  »]
119 nabij
119 rust
118 izak
118 jongen
118 oog
118 rechtvaardigen
118 vinden

Bijbel

IntraText - Concordances

jongen

    Book Chapter: Verse
1 Gen 20:12 | zijn in uw ogen, over den jongen, en over uw dienstmaagd; 2 Gen 20:17 | God hoorde de stem van den jongen; en de Engel Gods riep Hagar 3 Gen 20:18 | 18 Sta op, hef den jongen op, en houd hem vast met 4 Gen 20:19 | fles met water, en gaf den jongen te drinken. ~ 5 Gen 20:20 | 20 En God was met den jongen; en hij werd groot, en hij 6 Gen 21:5 | met den ezel, en ik en de jongen zullen heengaan tot daar; 7 Gen 21:12 | uw hand niet uit aan den jongen, en doe hem niets! want 8 Gen 45:11 | 11 Hij bindt zijn jongen ezel aan den wijnstok, en 9 Num 11:27 | 27 Toen liep een jongen heen, en boodschapte aan 10 Num 29:2 | den HEERE bereiden: een jongen var, een ram, zeven volkomen 11 Num 29:8 | den HEERE offeren: een jongen var, een ram, zeven eenjarige 12 Deu 22:6 | boom, of op de aarde, met jongen of eieren, en de moeder 13 Deu 22:6 | de moeder zittende op de jongen of op de eieren, zo zult 14 Deu 22:6 | zult gij de moeder met de jongen niet nemen. ~ 15 Deu 22:7 | ganselijk vrijlaten; maar de jongen zult gij voor u nemen; opdat 16 Deu 32:11 | zijn nest opwekt, over zijn jongen zweeft, zijn vleugelen uitbreidt, 17 Ric 6:10 | ga af, gij, en Pura, uw jongen, naar het leger. ~ 18 Ric 6:11 | ging hij af, met Pura, zijn jongen, tot het uiterste der schildwachten, 19 Ric 7:14 | 14 Zo ving hij een jongen van de lieden te Sukkoth, 20 Ric 8:54 | riep hij haastelijk den jongen, die zijn wapenen droeg, 21 Ric 8:54 | heeft hem gedood. En zijn jongen doorstak hem, dat hij stierf. ~ 22 Ric 15:26 | Toen zeide Simson tot den jongen, die hem bij de hand hield: 23 Ric 18:3 | weder te halen; en zijn jongen was bij hem, en een paar 24 Ric 18:9 | en zijn bijwijf, en zijn jongen; en zijn schoonvader, de 25 Ric 18:11 | dag zeer gedaald; en de jongen zeide tot zijn heer: Trek 26 Ric 18:13 | Voorts zeide hij tot zijn jongen: Ga voort, dat wij tot een 27 Ric 18:19 | dienstmaagd, en voor de jongen, die bij uw knechten is; 28 Rut 2:5 | Daarna zeide Boaz tot zijn jongen, die over de maaiers gezet 29 Rut 2:6 | 6 En de jongen, die over de maaiers gezet 30 1Sa 1:22 | zeide tot haar man: Als de jongen gespeend is, dan zal ik 31 1Sa 2:13 | offerande offerde, des priesters jongen kwam, terwijl het vlees 32 1Sa 2:15 | aanstaken, kwam des priesters jongen, en zeide tot den man, die 33 1Sa 9:5 | kwamen, zeide Saul tot zijn jongen, die bij hem was: Kom en 34 1Sa 9:7 | Toen zeide Saul tot zijn jongen: Maar zie, zo wij gaan, 35 1Sa 9:8 | 8 En de jongen antwoordde Saul verder en 36 1Sa 9:10 | Toen zeide Saul tot zijn jongen: Uw woord is goed, kom, 37 1Sa 9:22 | Samuel dan nam Saul en zijn jongen, en hij bracht ze in de 38 1Sa 9:27 | Samuel tot Saul: Zeg den jongen, dat hij voor onze aangezichten 39 1Sa 10:14 | zeide tot hem en tot zijn jongen: Waar zijt gijlieden heengegaan? 40 1Sa 14:1 | de zoon van Saul, tot den jongen, die zijn wapenen droeg, 41 1Sa 14:6 | Jonathan nu zeide tot den jongen, die zijn wapenen droeg: 42 1Sa 20:21 | 21 En zie, ik zal den jongen zenden, zeggende: Ga heen, 43 1Sa 20:21 | ik uitdrukkelijk tot den jongen zeg: Zie, de pijlen zijn 44 1Sa 20:22 | 22 Maar indien ik tot den jongen alzo zeg: Zie, de pijlen 45 1Sa 20:35 | was; en er was een kleine jongen bij hem. ~ 46 1Sa 20:36 | 36 En hij zeide tot zijn jongen: Loop, zoek nu de pijlen, 47 1Sa 20:36 | die ik schieten zal. De jongen liep heen, en hij schoot 48 1Sa 20:37 | 37 Toen de jongen tot aan de plaats des pijls, 49 1Sa 20:37 | was, zo riep Jonathan den jongen na, en zeide: Is niet de 50 1Sa 20:38 | Wederom riep Jonathan den jongen na: Haast u, spoed u, sta 51 1Sa 20:38 | spoed u, sta niet stil! De jongen van Jonathan nu raapte den 52 1Sa 20:39 | 39 Doch de jongen wist er niets van; Jonathan 53 1Sa 20:40 | zijn gereedschap aan den jongen, dien hij had; en hij zeide 54 1Sa 20:41 | 41 Als de jongen heenging, zo stond David 55 1Sa 30:13 | Toen zeide de Egyptische jongen: Ik ben de knecht van een 56 2Sa 1:5 | 5 En David zeide tot den jongen, die hem de boodschap bracht: 57 2Sa 1:6 | 6 Toen zeide de jongen, die hem de boodschap bracht: 58 2Sa 1:13 | Voorts zeide David tot den jongen, die hem de boodschap gebracht 59 2Sa 9:9 | riep de koning Ziba, Sauls jongen, en zeide tot hem: Al wat 60 2Sa 13:17 | 17 En hij riep zijn jongen, die hem diende, en zeide: 61 2Sa 13:34 | Absalom nu vluchtte; en de jongen, die de wacht hield, hief 62 2Sa 16:1 | ontmoette hem Ziba, Mefiboseths jongen, met een paar gezadelde 63 2Sa 17:8 | als een beer, die van de jongen beroofd is in het veld; 64 2Sa 17:18 | 18 Een jongen dan nog zag hen, en zeide 65 1Kon 14:3 | kennen geven, wat dezen jongen geschieden zal. ~ 66 1Kon 18:43| 43 En hij zeide tot zijn jongen: Ga nu op, en zie uit naar 67 1Kon 19:3 | in Juda is, en liet zijn jongen aldaar. ~ 68 2Kon 4:12| Toen zeide hij tot zijn jongen Gehazi: Roep deze Sunamietische. 69 2Kon 4:19| hoofd! Hij dan zeide tot een jongen: Draag hem tot zijn moeder. ~ 70 2Kon 4:24| ezelin, en zeide tot haar jongen: Drijf, en ga voort; houd 71 2Kon 4:25| dat hij tot Gehazi, zijn jongen zeide: Zie, daar is de Sunamietische. ~ 72 2Kon 4:29| op het aangezicht van den jongen. ~ 73 2Kon 4:30| 30 Doch de moeder van den jongen zeide: Zo waarachtig als 74 2Kon 4:31| op het aangezicht van den jongen; doch er was geen stem, 75 2Kon 4:31| boodschap, zeggende: De jongen is niet ontwaakt. ~ 76 2Kon 4:32| huis kwam, ziet, zo was de jongen dood, zijnde gelegd op zijn 77 2Kon 4:35| zich over hem uit; en de jongen niesde tot zevenmaal toe; 78 2Kon 4:35| zevenmaal toe; daarna deed de jongen zijn ogen open. ~ 79 2Kon 4:38| aangezicht; en hij zeide tot zijn jongen: Zet den groten pot aan, 80 2Kon 5:14| het vlees van een kleinen jongen; en hij werd rein. ~ 81 2Kon 5:20| 20 Gehazi nu, de jongen van Elisa, den man Gods, 82 2Kon 6:15| wagenen. Toen zeide zijn jongen tot hem: Ach, mijn heer, 83 2Kon 6:17| HEERE opende de ogen van den jongen, dat hij zag; en ziet, de 84 2Kon 8:4 | nu sprak tot Gehazi, den jongen van den man Gods, zeggende: 85 Neh 4:22 | iegelijk vernachte met zijn jongen binnen Jeruzalem, opdat 86 Neh 6:5 | ten vijfden male, zijn jongen, met een open brief in zijn 87 Job 38:3 | raaf haar kost, als haar jongen tot God schreeuwen, als 88 Job 38:6 | Als zij zich krommen, haar jongen met versplijting voortbrengen, 89 Job 38:7 | 7 Haar jongen worden kloek, worden groot 90 Job 38:19 | verhardt zich tegen haar jongen, alsof zij de hare niet 91 Job 38:33 | 33 Ook zuipen zijn jongen bloed; en waar verslagenen 92 Psa 29:6 | Libanon en Sirjon als een jongen eenhoorn. ~ 93 Psa 29:9 | des HEEREN doet de hinden jongen werpen, en ontbloot de wouden; 94 Psa 84:4 | voor zich, waar zij haar jongen legt, bij Uw altaren, HEERE 95 Psa 91:13 | gij treden, gij zult den jongen leeuw en den draak vertreden. ~ 96 Psa 148:12 | maagden; gij ouden met de jongen! ~ 97 Spre 17:12| Dat een beer, die van jongen beroofd is, een man tegemoet 98 Spre 19:12| is als het brullen eens jongen leeuws; maar zijn welgevallen 99 Spre 20:2 | is als het brullen eens jongen leeuws; die zich tegen hem 100 Spre 20:11| 11      Een jongen zal ook door zijn handelingen 101 Spre 22:6 | 6      Leer den jongen de eerste beginselen naar 102 Spre 22:15| dwaasheid is in het hart des jongen gebonden; de roede der tucht 103 Spre 23:13| Weer de tucht van den jongen niet; als gij hem met de 104 Spre 30:17| uitpikken, en des arends jongen zullen het eten. ~ 105 Jes 10:19 | weinig in getal zijn, ja, een jongen zou ze opschrijven. ~ 106 Jes 11:7 | zullen te zamen weiden, haar jongen zullen te zamen nederliggen, 107 Jes 20:4 | weggevoerd zullen worden, jongen en ouden, naakt en barrevoets, 108 Jes 34:13 | draken zijn, een zaal voor de jongen der struisen. ~ 109 Jes 34:15 | nestelen en leggen, en haar jongen uitbikken, en onder haar 110 Jes 40:30 | 30      De jongen zullen moede en mat worden, 111 Jer 14:5 | hinden in het veld werpen jongen, en verlaten die, omdat 112 Klaa 1:43| 21      Schin. De jongen en de ouden liggen op de 113 Eze 19:5 | welpen, hetwelk zij tot een jongen leeuw stelde. ~ 114 Eze 32:2 | zeg tot hem: Gij waart een jongen leeuw onder de heidenen 115 Eze 41:19 | palmboom van deze, en eens jongen leeuws aangezicht tegen 116 Hos 13:8 | hen als een beer, die van jongen beroofd is, en scheurde 117 Joha 12:14| 14 En Jezus vond een jongen ezel, en zat daarop, gelijk 118 1Pet 5:5 | 5 Desgelijks gij jongen, zijt den ouden onderdanig;


Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License