Book Chapter: Verse
1 Gen 20:12 | zijn in uw ogen, over den jongen, en over uw dienstmaagd;
2 Gen 20:17 | God hoorde de stem van den jongen; en de Engel Gods riep Hagar
3 Gen 20:18 | 18 Sta op, hef den jongen op, en houd hem vast met
4 Gen 20:19 | fles met water, en gaf den jongen te drinken. ~
5 Gen 20:20 | 20 En God was met den jongen; en hij werd groot, en hij
6 Gen 21:5 | met den ezel, en ik en de jongen zullen heengaan tot daar;
7 Gen 21:12 | uw hand niet uit aan den jongen, en doe hem niets! want
8 Gen 45:11 | 11 Hij bindt zijn jongen ezel aan den wijnstok, en
9 Num 11:27 | 27 Toen liep een jongen heen, en boodschapte aan
10 Num 29:2 | den HEERE bereiden: een jongen var, een ram, zeven volkomen
11 Num 29:8 | den HEERE offeren: een jongen var, een ram, zeven eenjarige
12 Deu 22:6 | boom, of op de aarde, met jongen of eieren, en de moeder
13 Deu 22:6 | de moeder zittende op de jongen of op de eieren, zo zult
14 Deu 22:6 | zult gij de moeder met de jongen niet nemen. ~
15 Deu 22:7 | ganselijk vrijlaten; maar de jongen zult gij voor u nemen; opdat
16 Deu 32:11 | zijn nest opwekt, over zijn jongen zweeft, zijn vleugelen uitbreidt,
17 Ric 6:10 | ga af, gij, en Pura, uw jongen, naar het leger. ~
18 Ric 6:11 | ging hij af, met Pura, zijn jongen, tot het uiterste der schildwachten,
19 Ric 7:14 | 14 Zo ving hij een jongen van de lieden te Sukkoth,
20 Ric 8:54 | riep hij haastelijk den jongen, die zijn wapenen droeg,
21 Ric 8:54 | heeft hem gedood. En zijn jongen doorstak hem, dat hij stierf. ~
22 Ric 15:26 | Toen zeide Simson tot den jongen, die hem bij de hand hield:
23 Ric 18:3 | weder te halen; en zijn jongen was bij hem, en een paar
24 Ric 18:9 | en zijn bijwijf, en zijn jongen; en zijn schoonvader, de
25 Ric 18:11 | dag zeer gedaald; en de jongen zeide tot zijn heer: Trek
26 Ric 18:13 | Voorts zeide hij tot zijn jongen: Ga voort, dat wij tot een
27 Ric 18:19 | dienstmaagd, en voor de jongen, die bij uw knechten is;
28 Rut 2:5 | Daarna zeide Boaz tot zijn jongen, die over de maaiers gezet
29 Rut 2:6 | 6 En de jongen, die over de maaiers gezet
30 1Sa 1:22 | zeide tot haar man: Als de jongen gespeend is, dan zal ik
31 1Sa 2:13 | offerande offerde, des priesters jongen kwam, terwijl het vlees
32 1Sa 2:15 | aanstaken, kwam des priesters jongen, en zeide tot den man, die
33 1Sa 9:5 | kwamen, zeide Saul tot zijn jongen, die bij hem was: Kom en
34 1Sa 9:7 | Toen zeide Saul tot zijn jongen: Maar zie, zo wij gaan,
35 1Sa 9:8 | 8 En de jongen antwoordde Saul verder en
36 1Sa 9:10 | Toen zeide Saul tot zijn jongen: Uw woord is goed, kom,
37 1Sa 9:22 | Samuel dan nam Saul en zijn jongen, en hij bracht ze in de
38 1Sa 9:27 | Samuel tot Saul: Zeg den jongen, dat hij voor onze aangezichten
39 1Sa 10:14 | zeide tot hem en tot zijn jongen: Waar zijt gijlieden heengegaan?
40 1Sa 14:1 | de zoon van Saul, tot den jongen, die zijn wapenen droeg,
41 1Sa 14:6 | Jonathan nu zeide tot den jongen, die zijn wapenen droeg:
42 1Sa 20:21 | 21 En zie, ik zal den jongen zenden, zeggende: Ga heen,
43 1Sa 20:21 | ik uitdrukkelijk tot den jongen zeg: Zie, de pijlen zijn
44 1Sa 20:22 | 22 Maar indien ik tot den jongen alzo zeg: Zie, de pijlen
45 1Sa 20:35 | was; en er was een kleine jongen bij hem. ~
46 1Sa 20:36 | 36 En hij zeide tot zijn jongen: Loop, zoek nu de pijlen,
47 1Sa 20:36 | die ik schieten zal. De jongen liep heen, en hij schoot
48 1Sa 20:37 | 37 Toen de jongen tot aan de plaats des pijls,
49 1Sa 20:37 | was, zo riep Jonathan den jongen na, en zeide: Is niet de
50 1Sa 20:38 | Wederom riep Jonathan den jongen na: Haast u, spoed u, sta
51 1Sa 20:38 | spoed u, sta niet stil! De jongen van Jonathan nu raapte den
52 1Sa 20:39 | 39 Doch de jongen wist er niets van; Jonathan
53 1Sa 20:40 | zijn gereedschap aan den jongen, dien hij had; en hij zeide
54 1Sa 20:41 | 41 Als de jongen heenging, zo stond David
55 1Sa 30:13 | Toen zeide de Egyptische jongen: Ik ben de knecht van een
56 2Sa 1:5 | 5 En David zeide tot den jongen, die hem de boodschap bracht:
57 2Sa 1:6 | 6 Toen zeide de jongen, die hem de boodschap bracht:
58 2Sa 1:13 | Voorts zeide David tot den jongen, die hem de boodschap gebracht
59 2Sa 9:9 | riep de koning Ziba, Sauls jongen, en zeide tot hem: Al wat
60 2Sa 13:17 | 17 En hij riep zijn jongen, die hem diende, en zeide:
61 2Sa 13:34 | Absalom nu vluchtte; en de jongen, die de wacht hield, hief
62 2Sa 16:1 | ontmoette hem Ziba, Mefiboseths jongen, met een paar gezadelde
63 2Sa 17:8 | als een beer, die van de jongen beroofd is in het veld;
64 2Sa 17:18 | 18 Een jongen dan nog zag hen, en zeide
65 1Kon 14:3 | kennen geven, wat dezen jongen geschieden zal. ~
66 1Kon 18:43| 43 En hij zeide tot zijn jongen: Ga nu op, en zie uit naar
67 1Kon 19:3 | in Juda is, en liet zijn jongen aldaar. ~
68 2Kon 4:12| Toen zeide hij tot zijn jongen Gehazi: Roep deze Sunamietische.
69 2Kon 4:19| hoofd! Hij dan zeide tot een jongen: Draag hem tot zijn moeder. ~
70 2Kon 4:24| ezelin, en zeide tot haar jongen: Drijf, en ga voort; houd
71 2Kon 4:25| dat hij tot Gehazi, zijn jongen zeide: Zie, daar is de Sunamietische. ~
72 2Kon 4:29| op het aangezicht van den jongen. ~
73 2Kon 4:30| 30 Doch de moeder van den jongen zeide: Zo waarachtig als
74 2Kon 4:31| op het aangezicht van den jongen; doch er was geen stem,
75 2Kon 4:31| boodschap, zeggende: De jongen is niet ontwaakt. ~
76 2Kon 4:32| huis kwam, ziet, zo was de jongen dood, zijnde gelegd op zijn
77 2Kon 4:35| zich over hem uit; en de jongen niesde tot zevenmaal toe;
78 2Kon 4:35| zevenmaal toe; daarna deed de jongen zijn ogen open. ~
79 2Kon 4:38| aangezicht; en hij zeide tot zijn jongen: Zet den groten pot aan,
80 2Kon 5:14| het vlees van een kleinen jongen; en hij werd rein. ~
81 2Kon 5:20| 20 Gehazi nu, de jongen van Elisa, den man Gods,
82 2Kon 6:15| wagenen. Toen zeide zijn jongen tot hem: Ach, mijn heer,
83 2Kon 6:17| HEERE opende de ogen van den jongen, dat hij zag; en ziet, de
84 2Kon 8:4 | nu sprak tot Gehazi, den jongen van den man Gods, zeggende:
85 Neh 4:22 | iegelijk vernachte met zijn jongen binnen Jeruzalem, opdat
86 Neh 6:5 | ten vijfden male, zijn jongen, met een open brief in zijn
87 Job 38:3 | raaf haar kost, als haar jongen tot God schreeuwen, als
88 Job 38:6 | Als zij zich krommen, haar jongen met versplijting voortbrengen,
89 Job 38:7 | 7 Haar jongen worden kloek, worden groot
90 Job 38:19 | verhardt zich tegen haar jongen, alsof zij de hare niet
91 Job 38:33 | 33 Ook zuipen zijn jongen bloed; en waar verslagenen
92 Psa 29:6 | Libanon en Sirjon als een jongen eenhoorn. ~
93 Psa 29:9 | des HEEREN doet de hinden jongen werpen, en ontbloot de wouden;
94 Psa 84:4 | voor zich, waar zij haar jongen legt, bij Uw altaren, HEERE
95 Psa 91:13 | gij treden, gij zult den jongen leeuw en den draak vertreden. ~
96 Psa 148:12 | maagden; gij ouden met de jongen! ~
97 Spre 17:12| Dat een beer, die van jongen beroofd is, een man tegemoet
98 Spre 19:12| is als het brullen eens jongen leeuws; maar zijn welgevallen
99 Spre 20:2 | is als het brullen eens jongen leeuws; die zich tegen hem
100 Spre 20:11| 11 Een jongen zal ook door zijn handelingen
101 Spre 22:6 | 6 Leer den jongen de eerste beginselen naar
102 Spre 22:15| dwaasheid is in het hart des jongen gebonden; de roede der tucht
103 Spre 23:13| Weer de tucht van den jongen niet; als gij hem met de
104 Spre 30:17| uitpikken, en des arends jongen zullen het eten. ~
105 Jes 10:19 | weinig in getal zijn, ja, een jongen zou ze opschrijven. ~
106 Jes 11:7 | zullen te zamen weiden, haar jongen zullen te zamen nederliggen,
107 Jes 20:4 | weggevoerd zullen worden, jongen en ouden, naakt en barrevoets,
108 Jes 34:13 | draken zijn, een zaal voor de jongen der struisen. ~
109 Jes 34:15 | nestelen en leggen, en haar jongen uitbikken, en onder haar
110 Jes 40:30 | 30 De jongen zullen moede en mat worden,
111 Jer 14:5 | hinden in het veld werpen jongen, en verlaten die, omdat
112 Klaa 1:43| 21 Schin. De jongen en de ouden liggen op de
113 Eze 19:5 | welpen, hetwelk zij tot een jongen leeuw stelde. ~
114 Eze 32:2 | zeg tot hem: Gij waart een jongen leeuw onder de heidenen
115 Eze 41:19 | palmboom van deze, en eens jongen leeuws aangezicht tegen
116 Hos 13:8 | hen als een beer, die van jongen beroofd is, en scheurde
117 Joha 12:14| 14 En Jezus vond een jongen ezel, en zat daarop, gelijk
118 1Pet 5:5 | 5 Desgelijks gij jongen, zijt den ouden onderdanig;
|