Book Chapter: Verse
1 Ric 17:30 | dat gesneden beeld op; en Jonathan, de zoon van Gersom, den
2 1Sa 13:2 | en duizend waren er bij Jonathan te Gibea-Benjamins; en het
3 1Sa 13:3 | 3 Doch Jonathan sloeg de bezetting der Filistijnen,
4 1Sa 13:16 | 16 En Saul en zijn zoon Jonathan, en het volk, dat bij hen
5 1Sa 13:22 | volk, dat bij Saul en bij Jonathan was; doch bij Saul en bij
6 1Sa 13:22 | was; doch bij Saul en bij Jonathan, zijn zoon, werden zij gevonden. ~
7 1Sa 14:1 | geschiedde nu op een dag, dat Jonathan, de zoon van Saul, tot den
8 1Sa 14:3 | het volk wist niet, dat Jonathan heengegaan was. ~
9 1Sa 14:4 | tussen de doortochten, waar Jonathan zocht door te gaan tot der
10 1Sa 14:6 | 6 Jonathan nu zeide tot den jongen,
11 1Sa 14:8 | 8 Jonathan nu zeide: Zie, wij zullen
12 1Sa 14:12 | mannen der bezetting aan Jonathan en zijn wapendrager, en
13 1Sa 14:12 | zullen het u wijs maken. En Jonathan zeide tot zijn wapendrager:
14 1Sa 14:13 | 13 Toen klom Jonathan op zijn handen en op zijn
15 1Sa 14:14 | eerste slag nu, waarmede Jonathan en zijn wapendrager omtrent
16 1Sa 14:17 | En zij telden, en ziet, Jonathan en zijn wapendrager waren
17 1Sa 14:21 | Israelieten, die bij Saul en Jonathan waren. ~
18 1Sa 14:27 | 27 Maar Jonathan had het niet gehoord, toen
19 1Sa 14:29 | 29 Toen zeide Jonathan: Mijn vader heeft het land
20 1Sa 14:39 | alware het in mijn zoon Jonathan, zo zal hij den dood sterven;
21 1Sa 14:40 | zijn, en ik en mijn zoon Jonathan zullen aan de andere zijde
22 1Sa 14:41 | den onschuldige. Toen werd Jonathan en Saul geraakt, en het
23 1Sa 14:42 | mij en tussen mijn zoon Jonathan. Toen werd Jonathan geraakt. ~
24 1Sa 14:42 | zoon Jonathan. Toen werd Jonathan geraakt. ~
25 1Sa 14:43 | 43 Saul dan zeide tot Jonathan: Geef mij te kennen, wat
26 1Sa 14:43 | gedaan hebt. Toen gaf het Jonathan hem te kennen, en zeide:
27 1Sa 14:44 | en zo doe Hij daartoe, Jonathan! gij moet den dood sterven. ~
28 1Sa 14:45 | volk zeide tot Saul: Zou Jonathan sterven, die deze grote
29 1Sa 14:45 | Alzo verloste het volk Jonathan, dat hij niet stierf. ~
30 1Sa 14:49 | zonen van Saul nu waren: Jonathan, en Isvi, en Malchi-sua;
31 1Sa 18:1 | spreken, dat de ziel van Jonathan verbonden werd aan de ziel
32 1Sa 18:1 | aan de ziel van David; en Jonathan beminde hem als zijn ziel. ~
33 1Sa 18:3 | 3 Jonathan nu en David maakten een
34 1Sa 18:4 | 4 En Jonathan deed zijn mantel af, dien
35 1Sa 19:1 | sprak Saul tot zijn zoon Jonathan en tot al zijn knechten,
36 1Sa 19:1 | om David te doden. Doch Jonathan, Sauls zoon, had groot welgevallen
37 1Sa 19:2 | 2 En Jonathan verkondigde het David, zeggende:
38 1Sa 19:4 | 4 Zo sprak dan Jonathan goed van David tot zijn
39 1Sa 19:6 | hoorde naar de stem van Jonathan; en Saul zwoer: zo waarachtig
40 1Sa 19:7 | 7 En Jonathan riep David, en Jonathan
41 1Sa 19:7 | Jonathan riep David, en Jonathan gaf hem al deze woorden
42 1Sa 19:7 | deze woorden te kennen; en Jonathan bracht David tot Saul, en
43 1Sa 20:1 | voor het aangezicht van Jonathan: Wat heb ik gedaan, wat
44 1Sa 20:3 | daarom heeft hij gezegd: Dat Jonathan dit niet wete, opdat hij
45 1Sa 20:4 | 4 Jonathan nu zeide tot David: Wat
46 1Sa 20:5 | 5 En David zeide tot Jonathan: Zie, morgen is de nieuwe
47 1Sa 20:9 | 9 Toen zeide Jonathan: Dat zij verre van u! Maar
48 1Sa 20:10 | 10 David nu zeide tot Jonathan: Wie zal het mij te kennen
49 1Sa 20:11 | 11 Toen zeide Jonathan tot David: Kom, laat ons
50 1Sa 20:12 | 12 En Jonathan zeide tot David: De HEERE,
51 1Sa 20:13 | 13 Alzo doe de HEERE aan Jonathan, en alzo doe Hij daartoe!
52 1Sa 20:16 | 16 Alzo maakte Jonathan een verbond met het huis
53 1Sa 20:17 | 17 En Jonathan voer voort, met David te
54 1Sa 20:18 | 18 Daarna zeide Jonathan tot hem: Morgen is de nieuwe
55 1Sa 20:25 | stede bij den wand, zo stond Jonathan op, en Abner zat aan Sauls
56 1Sa 20:27 | zeide Saul tot zijn zoon Jonathan: Waarom is de zoon van Isai
57 1Sa 20:28 | 28 En Jonathan antwoordde Saul: David begeerde
58 1Sa 20:30 | de toorn van Saul tegen Jonathan, en hij zeide tot hem: Gij,
59 1Sa 20:32 | 32 Toen antwoordde Jonathan Saul, zijn vader, en zeide
60 1Sa 20:33 | hem te slaan. Alzo merkte Jonathan, dat dit ten volle bij zijn
61 1Sa 20:34 | 34 Daarom stond Jonathan van de tafel op in hittigheid
62 1Sa 20:35 | geschiedde des morgens, dat Jonathan in het veld ging, op den
63 1Sa 20:37 | de plaats des pijls, dien Jonathan geschoten had, gekomen was,
64 1Sa 20:37 | had, gekomen was, zo riep Jonathan den jongen na, en zeide:
65 1Sa 20:38 | 38 Wederom riep Jonathan den jongen na: Haast u,
66 1Sa 20:38 | niet stil! De jongen van Jonathan nu raapte den pijl op, en
67 1Sa 20:39 | jongen wist er niets van; Jonathan en David alleen wisten van
68 1Sa 20:40 | 40 Toen gaf Jonathan zijn gereedschap aan den
69 1Sa 20:42 | 42 Toen zeide Jonathan tot David: Ga in vrede;
70 1Sa 20:43 | hij op, en ging heen; en Jonathan kwam in de stad. ~
71 1Sa 23:16 | 16 Toen maakte zich Jonathan, de zoon van Saul, op, en
72 1Sa 23:18 | bleef in het woud, maar Jonathan ging naar zijn huis. ~
73 1Sa 31:2 | en de Filistijnen sloegen Jonathan, en Abinadab, en Malchisua,
74 2Sa 1:4 | dat ook Saul en zijn zoon Jonathan dood waren. ~
75 2Sa 1:5 | Saul dood is, en zijn zoon Jonathan? ~
76 2Sa 1:12 | avond, over Saul en over Jonathan, zijn zoon, en over het
77 2Sa 1:17 | klage over Saul en over Jonathan, zijn zoon; ~
78 2Sa 1:23 | 23 Saul en Jonathan, die beminden, en die liefelijken
79 2Sa 1:25 | het midden van den strijd! Jonathan is verslagen op uw hoogten! ~
80 2Sa 1:26 | om uwentwil, mijn broeder Jonathan! Gij waart mij zeer liefelijk;
81 2Sa 4:4 | 4 En Jonathan, Sauls zoon, had een zoon,
82 2Sa 4:4 | het gerucht van Saul en Jonathan uit Jizreel kwam; en zijn
83 2Sa 9:3 | Er is nog een zoon van Jonathan, die geslagen is aan beide
84 2Sa 9:6 | Mefiboseth, de zoon van Jonathan, den zoon van Saul, tot
85 2Sa 15:27 | zonen, Ahimaaz, uw zoon, en Jonathan, Abjathars zoon, met u. ~
86 2Sa 15:36 | hen, Ahimaaz, Zadoks, en Jonathan, Abjathars zoon; zo zult
87 2Sa 17:17 | 17 Jonathan nu en Ahimaaz stonden bij
88 2Sa 17:20 | zij: Waar zijn Ahimaaz en Jonathan? En de vrouw zeide tot hen:
89 2Sa 21:7 | Mefiboseth, den zoon van Jonathan, den zoon van Saul, om den
90 2Sa 21:7 | tussen David en tussen Jonathan, Sauls zoon. ~
91 2Sa 21:12 | Saul, en de beenderen van Jonathan, zijn zoon, van de burgeren
92 2Sa 21:13 | Saul, en de beenderen van Jonathan, zijn zoon; ook verzamelden
93 2Sa 21:14 | beenderen van Saul en zijn zoon Jonathan in het land van Benjamin
94 2Sa 21:21 | hij hoonde Israel; maar Jonathan, de zoon van Simea, Davids
95 2Sa 23:32 | van de zonen van Jazen, Jonathan; ~
96 1Kon 1:42| nog sprak, ziet, zo kwam Jonathan, de zoon van Abjathar, den
97 1Kon 1:43| 43 En Jonathan antwoordde en zeide tot
98 1Kro 2:32| Sammai, waren Jether en Jonathan; en Jether is gestorven
99 1Kro 2:33| 33 De kinderen van Jonathan nu waren Peleth en Zaza.
100 1Kro 8:33| gewon Saul, en Saul gewon Jonathan, en Malchi-sua, Abinadab,
101 1Kro 9:39| gewon Saul, en Saul gewon Jonathan, en Malchi-sua, en Abinadab,
102 1Kro 10:2 | en de Filistijnen sloegen Jonathan, en Abinadab, en Malchi-sua,
103 1Kro 11:34| Hasem, den Gizoniet, was Jonathan, de zoon van Sage, de Harariet; ~
104 1Kro 21:7 | hij hoonde Israel, maar Jonathan, de zoon van Simea, den
105 1Kro 28:25| dorpen, en in de torens, was Jonathan, de zoon van Uzzia. ~
106 1Kro 28:32| 32 En Jonathan, Davids oom, was raad, een
107 2Kro 18:8 | Asael, en Semiramoth, en Jonathan, en Adonia, en Tobia, en
108 Ezra 8:6 | Adin, Ebed, de zoon van Jonathan; en met hem vijftig manspersonen. ~
109 Ezra 10:15| 15 Alleenlijk Jonathan, de zoon van Asahel, en
110 Neh 12:11 | 11 En Jojada gewon Jonathan, en Jonathan gewon Jaddua. ~
111 Neh 12:11 | Jojada gewon Jonathan, en Jonathan gewon Jaddua. ~
112 Neh 12:14 | 14 Van Melichu, Jonathan; van Sebanja, Jozef; ~
113 Neh 12:18 | Bilga, Sammua; van Semaja, Jonathan; ~
114 Neh 12:35 | trompetten: Zecharja, de zoon van Jonathan, den zoon van Semaja, den
115 Jer 37:15 | gevangenhuis, ten huize van Jonathan, den schrijver; want zij
116 Jer 37:20 | niet weder in het huis van Jonathan, den schrijver, opdat ik
117 Jer 40:8 | Nethanja, en Johanan en Jonathan, de zonen van Kareah, en
|