Book Chapter: Verse
1 Gen 1:5 | 5 En God noemde het licht dag, en de duisternis
2 Gen 1:5 | licht dag, en de duisternis noemde Hij nacht. Toen was het
3 Gen 1:8 | 8 En God noemde het uitspansel hemel. En
4 Gen 1:10 | 10 En God noemde het droge aarde, en de vergadering
5 Gen 1:10 | vergadering der wateren noemde Hij zeeen; en God zag, dat
6 Gen 3:20 | 20 Voorts noemde Adam den naam zijner vrouw
7 Gen 4:17 | hij bouwde een stad, en noemde den naam dier stad naar
8 Gen 4:25 | baarde een zoon, en zij noemde zijn naam Seth; want God
9 Gen 4:26 | een zoon geboren, en hij noemde zijn naam Enos. Toen begon
10 Gen 5:2 | Hij hen, en zegende ze, en noemde hun naam Mens, ten dage
11 Gen 5:3 | naar zijn evenbeeld, en noemde zijn naam Seth. ~
12 Gen 5:29 | 29 En hij noemde zijn naam Noach, zeggende:
13 Gen 11:9 | 9 Daarom noemde men haar naam Babel; want
14 Gen 15:13 | 13 En zij noemde den Naam des HEEREN, Die
15 Gen 15:14 | 14 Daarom noemde men dien put, den put Lachai-Roi;
16 Gen 15:15 | Abram een zoon; en Abram noemde den naam zijns zoons, die
17 Gen 18:22 | daarhenen ingekomen zijt. Daarom noemde men den naam dezer stad
18 Gen 18:37 | eerstgeborene baarde een zoon, en noemde zijn naam Moab; deze is
19 Gen 18:38 | baarde ook een zoon, en noemde zijn naam Ben-Ammi; deze
20 Gen 20:3 | 3 En Abraham noemde den naam zijns zoons, dien
21 Gen 20:31 | 31 Daarom noemde men die plaats Ber-seba,
22 Gen 21:14 | 14 En Abraham noemde den naam van die plaats:
23 Gen 23:93 | s verzenen hield; daarom noemde men zijn naam Jakob. En
24 Gen 24:18 | toegestopt hadden; en hij noemde derzelver namen naar de
25 Gen 24:20 | water hoort ons toe! Daarom noemde hij de naam van die put
26 Gen 24:21 | twistten zij ook over; daarom noemde hij deszelfs naam Sitna. ~
27 Gen 24:22 | twistten over dien niet; daarom noemde hij deszelfs naam Rehoboth,
28 Gen 24:33 | 33 En hij noemde denzelven Seba; daarom is
29 Gen 26:19 | 19 En hij noemde den naam dier plaats Beth-El;
30 Gen 27:32 | baarde een zoon, en zij noemde zijn naam Ruben; want zij
31 Gen 27:33 | ook dezen gegeven; en zij noemde zijn naam Simeon. ~
32 Gen 27:34 | zonen gebaard heb; daarom noemde zij zijn naam Levi. ~
33 Gen 27:35 | den HEERE loven; daarom noemde zij zijn naam Juda. En zij
34 Gen 27:41 | een zoon gegeven; daarom noemde zij zijn naam Dan. ~
35 Gen 27:43 | de overhand gehad; en zij noemde zijn naam Nafthali. ~
36 Gen 27:46 | Er komt een hoop! en zij noemde zijn naam Gad. ~
37 Gen 27:48 | gelukkig achten; en zij noemde zijn naam Aser. ~
38 Gen 27:53 | man gegeven heb; en zij noemde zijn naam Issaschar. ~
39 Gen 27:55 | zes zonen gebaard; en zij noemde zijn naam Zebulon. ~
40 Gen 27:56 | daarna een dochter; en zij noemde haar naam Dina. ~
41 Gen 27:59 | 24 En zij noemde zijn naam Jozef, zeggende:
42 Gen 28:47 | 47 En Laban noemde hem Jegar-Sahadutha; maar
43 Gen 28:47 | Jegar-Sahadutha; maar Jakob noemde denzelven Gilead. ~
44 Gen 28:48 | mij en tussen u! Daarom noemde men zijn naam Gilead, ~
45 Gen 29:2 | een heirleger Gods! en hij noemde den naam derzelver plaats
46 Gen 29:30 | 30 En Jakob noemde den naam dier plaats Pniel:
47 Gen 30:17 | hutten voor zijn vee; daarom noemde hij den naam dier plaats
48 Gen 30:20 | aldaar een altaar op, en noemde het: De God Israels is God! ~ ~
49 Gen 32:7 | bouwde aldaar een altaar, en noemde die plaats El Beth-El; want
50 Gen 32:8 | dien eik, welks naam hij noemde Allon-Bachuth. ~
51 Gen 32:10 | zal uw naam zijn; en Hij noemde zijn naam Israel. ~
52 Gen 32:15 | 15 En Jakob noemde den naam dier plaats, alwaar
53 Gen 32:18 | stierf), dat zij zijn naam noemde Ben-oni; maar zijn vader
54 Gen 32:18 | Ben-oni; maar zijn vader noemde hem Benjamin. ~
55 Gen 35:3 | baarde een zoon, en hij noemde zijn naam Er. ~
56 Gen 35:4 | baarde een zoon, en zij noemde zijn naam Onan. ~
57 Gen 35:5 | en baarde een zoon, en noemde zijn naam Sela; doch hij
58 Gen 35:29 | op u is de breuke! en men noemde zijn naam Perez. ~
59 Gen 35:30 | scharlaken draad was; en men noemde zijn naam Zera. ~ ~
60 Gen 37:45 | 45 En Farao noemde Jozefs naam Zafnath Paaneah,
61 Gen 37:51 | 51 En Jozef noemde den naam des eerstgeborenen
62 Gen 37:52 | En den naam des tweeden noemde hij Efraim; want, zeide
63 Gen 46:11 | der Egyptenaren; daarom noemde men haar naam Abel-Mizraim,
64 Exo 2:10 | werd haar ten zoon; en zij noemde zijn naam Mozes, en zeide:
65 Exo 2:22 | baarde een zoon; en hij noemde zijn naam Gersom; want hij
66 Exo 16:31 | 31 En het huis Israels noemde deszelfs naam Man; en het
67 Exo 17:7 | 7 En hij noemde den naam dier plaats Massa
68 Exo 17:15 | bouwde een altaar; en hij noemde deszelfs naam: De HEERE
69 Exo 34:7 | leger afwijkende; en hij noemde ze de Tent der samenkomst.
70 Num 11:3 | 3 Daarom noemde hij den naam dier plaats
71 Num 13:16 | te verspieden; en Mozes noemde Hosea, den zoon van Nun,
72 Num 13:24 | 24 Diezelve plaats noemde men het dal Eskol, ter oorzake
73 Num 21:3 | hen en hun steden; en hij noemde den naam dier plaats Horma. ~
74 Num 31:94 | hunlieder dorpen in, en hij noemde die Havvoth-Jair. ~
75 Num 31:95 | onderhorige plaatsen, en noemde ze Nobah naar zijn naam. ~ ~
76 Deu 3:14 | en Maachathieten; en hij noemde ze naar zijn naam, Bazan
77 Joz 5:9 | ulieden afgewenteld; daarom noemde men den naam dier plaats
78 Joz 7:26 | hittigheid Zijns toorns. Daarom noemde men den naam dier plaats
79 Joz 21:9 | steden, die men bij name noemde; ~
80 Ric 1:17 | zij verbanden hen; en men noemde den naam dezer stad Horma. ~
81 Ric 1:26 | hij bouwde een stad, en noemde haar naam Luz; dit is haar
82 Ric 5:24 | den HEERE een altaar, en noemde het: De HEERE is vrede!
83 Ric 5:32 | 32 Daarom noemde hij hem te dien dage Jerubbaal,
84 Ric 7:31 | hem ook een zoon; en hij noemde zijn naam Abimelech. ~
85 Ric 12:24 | deze vrouw een zoon, en zij noemde zijn naam Simson; en dat
86 Ric 14:17 | kinnebakken uit zijn hand, en hij noemde dezelve plaats Ramath-Lechi. ~
87 Ric 14:19 | hij werd levend. Daarom noemde hij haar naam: De fontein
88 1Sa 1:20 | baarde een zoon, en zij noemde zijn naam Samuel: Want,
89 1Sa 4:21 | 21 En zij noemde het jongsken Ikabod, zeggende:
90 1Sa 7:12 | Mizpa en tussen Sen, en hij noemde diens naam Eben-Haezer;
91 1Sa 23:28 | Filistijnen tegemoet; daarom noemde men die plaats Sela-Machlekoth. ~ ~ ~
92 2Sa 2:16 | vielen te zamen; daarvan noemde men dezelve plaats Chelkath-Hazurim,
93 2Sa 5:9 | woonde David in den burg en noemde dien Davids stad. En David
94 2Sa 5:20 | scheur der wateren; daarom noemde hij den naam derzelve plaats,
95 2Sa 6:8 | gescheurd had aan Uza; en hij noemde dezelve plaats Perez-Uza,
96 2Sa 12:24 | een zoon, wiens naam zij noemde Salomo; en de HEERE had
97 2Sa 12:25 | van den profeet Nathan, en noemde zijn naam Jedid-Jah, om
98 1Kon 7:21| pilaar opgericht hebbende, zo noemde hij zijn naam Jachin, en
99 1Kon 7:21| pilaar opgericht hebbende, zo noemde hij zijn naam Boaz. ~
100 1Kon 9:13| mij gegeven hebt? En hij noemde ze het land Kabul, tot op
101 1Kon 16:24| en bebouwde den berg; en noemde den naam der stad, die hij
102 2Kon 15:7 | nam Sela in met krijg, en noemde haar naam Jokteel, tot op
103 2Kon 20:4 | haar gerookt hadden; en hij noemde haar Nehustan. ~
104 1Kro 7:16| baarde een zoon, en zij noemde zijn naam Peres, en de naams
105 1Kro 7:23| baarde een zoon; en hij noemde zijn naam Beria, omdat zij
106 1Kro 13:11| gescheurd had aan Uza; daarom noemde hij diezelve plaats Perez-Uza,
107 2Kro 3:17| een ter linkerhand; en hij noemde den naam van den rechter
108 Job 41:14 | 14 En hij noemde den naam der eerste Jemima,
109 Jes 45:4 | Ik riep u bij uw naam, Ik noemde u toe, hoewel gij Mij niet
110 Dan 1:7 | andere namen, en Daniel noemde hij Beltsazar, en Hananja
111 Luk 6:13 | hen, die Hij ook apostelen noemde: ~
112 Luk 6:14 | Simon, welken Hij ook Petrus noemde; en Andreas zijn broeder,
|