Book Chapter: Verse
1 Gen 3:8 | 8 En zij hoorden de stem van den HEERE God,
2 Gen 31:7 | van het veld, als zij dit hoorden; en het smartte deze mannen,
3 Gen 31:24 | 24 En zij hoorden naar Hemor, en naar Sichem,
4 Gen 34:27 | vlees, en zijn broederen hoorden hem. ~
5 Gen 38:21 | om genade bad; maar wij hoorden niet! daarom komt deze benauwdheid
6 Gen 41:2 | zodat het de Egyptenaren hoorden, en dat het Farao's huis
7 Exo 4:31 | het volk geloofde, en zij hoorden, dat de HEERE de kinderen
8 Exo 6:8 | kinderen Israels; doch zij hoorden naar Mozes niet, vanwege
9 Exo 16:20 | 20 Doch zij hoorden niet naar Mozes, maar sommige
10 Deu 34:9 | handen op hem gelegd; zo hoorden de kinderen Israels naar
11 Joz 2:11 | 11 Als wij het hoorden, zo versmolt ons hart, en
12 Joz 5:1 | Kanaanieten, die aan de zee waren, hoorden, dat de HEERE de wateren
13 Joz 9:1 | het geschiedde, toen dit hoorden al de koningen, die aan
14 Joz 9:3 | Als de inwoners te Gibeon hoorden, wat Jozua met Jericho en
15 Joz 9:16 | met hen gemaakt hadden, zo hoorden zij, dat zij hun naburen
16 Joz 23:11 | 11 En de kinderen Israels hoorden zeggen: Ziet, de kinderen
17 Joz 23:12 | de kinderen Israels dit hoorden, zo verzamelde de ganse
18 Joz 23:30 | bij hem waren, de woorden hoorden, die de kinderen van Ruben,
19 Ric 2:17 | 17 Doch zij hoorden ook niet naar hun richteren,
20 Ric 8:46 | des torens van Sichem dat hoorden, zo gingen zij in de sterkte,
21 Ric 19:3 | De kinderen Benjamins nu hoorden, dat de kinderen Israels
22 1Sa 2:25 | voor hem bidden? Doch zij hoorden de stem huns vaders niet,
23 1Sa 4:6 | de stem van het juichen hoorden, zo zeiden zij: Wat is de
24 1Sa 7:7 | 7 Toen de Filistijnen hoorden, dat de kinderen Israels
25 1Sa 7:7 | de kinderen Israels dat hoorden, zo vreesden zij voor het
26 1Sa 13:3 | hetwelk de Filistijnen hoorden. Daarom blies Saul met de
27 1Sa 14:22 | het gebergte van Efraim, hoorden, dat de Filistijnen vluchtten,
28 1Sa 17:11 | woorden van den Filistijn hoorden, zo ontzetten zij zich,
29 1Sa 22:1 | Adullam. En zijn broeders hoorden het, en het ganse huis zijns
30 1Sa 31:11 | Jabes in Gilead daarvan hoorden, wat de Filistijnen Saul
31 2Sa 5:17 | 17 Als nu de Filistijnen hoorden, dat zij David ten koning
32 1Kon 12:24| van Mij geschied. En zij hoorden het woord des HEEREN, en
33 2Kon 3:21| Toen nu al de Moabieten hoorden, dat koningen opgetogen
34 2Kon 19:14| 14 Zo hoorden zij niet, maar zij verhardden
35 2Kon 19:40| 40 Doch zij hoorden niet, maar zij deden naar
36 2Kon 23:9 | 9 Maar zij hoorden niet; want Manasse deed
37 2Kon 27:23| heiren, zij en hun mannen, hoorden, dat de koning van Babel
38 1Kro 14:8 | 8 Toen de Filistijnen hoorden, dat David tot koning gezalfd
39 2Kro 12:4 | van Mij geschied. En zij hoorden de woorden des HEEREN, en
40 2Kro 21:29| koninkrijken dier landen, als zij hoorden, dat de HEERE tegen de vijanden
41 Ezra 4:1 | wederpartijders van Juda en Benjamin hoorden, dat de kinderen der gevangenis
42 Neh 2:10 | Ammonietische knecht dat hoorden, mishaagde het hun met groot
43 Neh 2:19 | en Gesem, de Arabier, dit hoorden, zo bespotten zij ons, en
44 Neh 4:7 | Ammonieten, en de Asdodieten hoorden, dat de verbetering aan
45 Neh 4:15 | geschiedde het, als onze vijanden hoorden, dat het ons bekend was
46 Neh 6:16 | als al onze vijanden dit hoorden, zo vreesden al de heidenen,
47 Neh 8:10 | als zij de woorden der wet hoorden. ~
48 Neh 13:3 | geschiedde het, als zij deze wet hoorden, dat zij alle vermengeling
49 Job 29:21 | 21 Zij hoorden mij aan, en wachtten, en
50 Psa 106:25 | naar de stem des HEEREN hoorden zij niet. ~
51 Jes 42:24 | Zijn wegen, en zij hoorden niet naar Zijn wet. ~
52 Jes 67:4 | gesproken heb, en zij niet hoorden, maar deden dat kwaad is
53 Jer 26:7 | profeten, en al het volk, hoorden Jeremia deze woorden spreken
54 Jer 26:10 | vorsten van Juda deze woorden hoorden, gingen zij op uit het huis
55 Jer 26:21 | de vorsten zijn woorden hoorden, zocht de koning hem te
56 Jer 32:33 | zijnde en lerende, evenwel hoorden zij niet, om tucht aan te
57 Jer 34:10 | 10 Nu hoorden al de vorsten en al het
58 Jer 34:10 | zouden doen dienen; zij hoorden dan, en lieten hen gaan; ~
59 Jer 34:14 | vrijgaan; maar uw vaders hoorden niet naar Mij, en neigden
60 Jer 36:16 | geschiedde, als zij al de woorden hoorden, dat zij verschrikten, de
61 Jer 38:1 | van Malchia, de woorden hoorden, die Jeremia tot al het
62 Jer 40:7 | waren, zij en hun mannen, hoorden, dat de koning van Babel
63 Jer 40:11 | in al die landen waren, hoorden, dat de koning van Babel
64 Jer 41:11 | hem waren, al het kwaad hoorden, dat Ismael, de zoon van
65 Eze 19:4 | 4 Dit hoorden de volken van hem, hij werd
66 Dan 3:7 | tijd, als al die volken hoorden het geluid des hoorns, der
67 Zac 1:4 | handelingen; maar zij hoorden niet, en zij luisterden
68 Zac 7:11 | hun oren, opdat zij niet hoorden. ~
69 Zac 7:12 | diamant, opdat zij niet hoorden de wet en de woorden, die
70 Matt 20:24| En als de andere tien dat hoorden, namen zij het zeer kwalijk
71 Matt 20:30| zittende aan den weg, als zij hoorden, dat Jezus voorbijging,
72 Matt 21:45| deze Zijn gelijkenissen hoorden, verstonden zij, dat Hij
73 Mark 3:21| die Hem bestonden, dit hoorden, gingen zij uit, om Hem
74 Mark 6:2 | leren; en velen, die Hem hoorden, ontzetten zich, zeggende:
75 Mark 6:29| als zijn discipelen dit hoorden, gingen zij en namen zijn
76 Mark 6:55| dragen, ter plaatse, waar zij hoorden dat Hij was. ~
77 Mark 10:41| En als de andere tien dit hoorden, begonnen zij het van Jakobus
78 Mark 11:14| eeuwigheid! En Zijn discipelen hoorden het. ~
79 Mark 11:18| Schriftgeleerden en de overpriesters hoorden dat, en zochten, hoe zij
80 Mark 16:11| 11 En als dezen hoorden, dat Hij leefde, en van
81 Luk 1:58 | rondom woonden, en haar magen hoorden, dat de Heere Zijn barmhartigheid
82 Luk 1:66 | 66 En allen, die het hoorden, namen het ter harte, zeggende:
83 Luk 2:18 | 18 En allen, die het hoorden, verwonderden zich over
84 Luk 2:47 | 47 En allen, die Hem hoorden, ontzetten zich over Zijn
85 Luk 4:28 | toorn vervuld, als zij dit hoorden. ~
86 Luk 16:14 | 14 En al deze dingen hoorden ook de Farizeen, die geldgierig
87 Luk 18:26 | 26 En die dit hoorden, zeiden: Wie kan dan zalig
88 Luk 19:11 | 11 En als zij dat hoorden, voegde Hij daarbij, en
89 Luk 20:16 | anderen geven. En als zij dat hoorden, zeiden zij: Dat zij verre!
90 Joha 1:37| 37 En die twee discipelen hoorden hem dat spreken, en zij
91 Joha 7:32| 32 De Farizeen hoorden, dat de schare dit van Hem
92 Joha 9:40| 40 En dit hoorden enigen uit de Farizeen,
93 Hand 2:37| 37 En als zij dit hoorden, werden zij verslagen in
94 Hand 4:24| 24 En als dezen dat hoorden, hieven zij eendrachtelijk
95 Hand 5:44| op allen, die het Woord hoorden. ~
96 Hand 5:46| 46 Want zij hoorden hen spreken met vreemde
97 Hand 6:18| 18 En als zij dit hoorden, waren zij tevreden, en
98 Hand 7:48| 48 Als nu de heidenen dit hoorden, verblijdden zij zich, en
99 Hand 9:12| menigte zweeg stil, en zij hoorden Barnabas en Paulus verhalen,
100 Hand 10:25| lofzangen en de gevangenen hoorden naar hen. ~
101 Hand 11:8 | oversten der stad, die dit hoorden. ~
102 Hand 11:32| de opstanding der doden hoorden, spotten sommigen daarmede;
103 Hand 13:5 | 5 En die hem hoorden werden gedoopt in den Naam
104 Hand 13:10| Woord van den Heere Jezus hoorden, beiden Joden en Grieken. ~
105 Hand 13:28| 28 Als zij nu dit hoorden, werden zij vol van toornigheid,
106 Hand 15:12| 12 Als wij nu dit hoorden, baden beiden wij en die
107 Hand 16:2 | 2 (Als zij nu hoorden, dat hij in de Hebreeuwse
108 Hand 16:9 | Desgenen, Die tot mij sprak, hoorden zij niet. ~
109 Hand 16:22| 22 Zij hoorden hem nu tot dit woord toe;
110 Heb 12:19 | der woorden; welke die ze hoorden, baden, dat het woord tot
111 Open 11:12| 12 En zij hoorden een grote stem uit den hemel,
|