1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-7660
Book Chapter: Verse
501 Lev 6:13 | gehouden worden; het zal niet uitgeblust worden. ~
502 Lev 6:17 | 17 Het zal niet gedesemd gebakken worden;
503 Lev 6:23 | ganselijk zijn; het zal niet gegeten worden. ~
504 Lev 7:15 | worden; daarvan zal men niet tot den morgen overlaten. ~
505 Lev 7:18 | dat geofferd heeft, zal niet aangenaam zijn; het zal
506 Lev 7:18 | aangenaam zijn; het zal hem niet toegerekend worden, het
507 Lev 7:19 | aangeroerd zal hebben, zal niet gegeten worden; met vuur
508 Lev 7:24 | doch gij zult het ganselijk niet eten. ~
509 Lev 8:33 | samenkomst, zeven dagen, niet uitgaan, tot aan den dag,
510 Lev 8:35 | HEEREN waarnemen, opdat gij niet sterft; want alzo is het
511 Lev 10:1 | HEEREN, hetwelk hij hen niet geboden had. ~
512 Lev 10:6 | zonen: Gij zult uw hoofden niet ontbloten, noch uw klederen
513 Lev 10:6 | klederen verscheuren, opdat gij niet sterft, en grote toorn over
514 Lev 10:7 | van de tent der samenkomst niet uitgaan, opdat gij niet
515 Lev 10:7 | niet uitgaan, opdat gij niet sterft; want de zalfolie
516 Lev 10:9 | en sterken drank zult gij niet drinken, gij, noch uw zonen
517 Lev 10:9 | der samenkomst, opdat gij niet sterft; het zij een eeuwige
518 Lev 10:17 | Waarom hebt gij dat zondoffer niet gegeten in de heilige plaats?
519 Lev 10:18 | Ziet, deszelfs bloed is niet binnen in het heiligdom
520 Lev 11:4 | 4 Deze nochtans zult gij niet eten, van degenen, die alleen
521 Lev 11:4 | maar verdeelt den klauw niet; die zal u onrein zijn; ~
522 Lev 11:5 | maar verdeelt den klauw niet; dat zal u onrein zijn; ~
523 Lev 11:6 | maar verdeelt den klauw niet; die zal u onrein zijn. ~
524 Lev 11:7 | maar herkauwt het gekauwde niet; dat zal u onrein zijn. ~
525 Lev 11:8 | 8 Van hun vlees zult gij niet eten, en hun dood aas niet
526 Lev 11:8 | niet eten, en hun dood aas niet aanroeren, zij zullen u
527 Lev 11:11 | van hun vlees zult gij niet eten, en hun dood aas zult
528 Lev 11:13 | deze verfoeien, zij zullen niet gegeten worden, zij zullen
529 Lev 11:26 | verdeelt, doch de klove niet in tweeen klieft, en niet
530 Lev 11:26 | niet in tweeen klieft, en niet herkauwt, zal u onrein zijn;
531 Lev 11:41 | verfoeisel zijn; het zal niet gegeten worden. ~
532 Lev 11:42 | aarde kruipt, die zult gij niet eten, want zij zijn een
533 Lev 11:43 | 43 Maakt uw zielen niet verfoeilijk aan enig kruipend
534 Lev 11:43 | kruipt; en verontreinigt u niet daaraan, dat gij daaraan
535 Lev 11:44 | ben; en gij zult uw ziel niet verontreinigen aan enig
536 Lev 11:47 | tussen het gedierte, dat men niet eten zal. ~ ~
537 Lev 12:4 | tot het heiligdom zal zij niet komen, totdat de dagen harerreiniging
538 Lev 12:8 | 8Maar indien haar hand niet genoeg voor een lam vindt,
539 Lev 13:4 | wit is, en haar aanzien niet dieper is dan het vel, en
540 Lev 13:4 | dan het vel, en het haar niet in wit veranderd is, zo
541 Lev 13:5 | en de plaag in het vel niet uitgespreid is, zo zal de
542 Lev 13:6 | en de plaag in het vel niet uitgespreid is, zo zal de
543 Lev 13:11 | onrein verklaren; hij zal hem niet doen opsluiten, want hij
544 Lev 13:21 | haar daaraan is, en die niet lager dan het vel, maar
545 Lev 13:23 | plaats zal staande blijven, niet uitgespreid zijnde, het
546 Lev 13:26 | geen wit haar is, en zij niet lager dan het vel, maar
547 Lev 13:31 | dat, ziet, haar aanzien niet dieper is dan het vel, en
548 Lev 13:32 | indien, ziet, de schurftheid niet uitgespreid, en daarop geen
549 Lev 13:33 | maar de schurftheid zal hij niet scheren; en de priester
550 Lev 13:34 | de schurftheid in het vel niet uitgespreid is, en haar
551 Lev 13:34 | uitgespreid is, en haar aanzien niet dieper is dan het vel, zo
552 Lev 13:36 | naar het geelachtig haar niet zoeken; hij is onrein. ~
553 Lev 13:53 | of aan enig vellentuig niet uitgespreid is; ~
554 Lev 13:55 | de plaag haar gedaante niet veranderd heeft, en de plaag
555 Lev 13:55 | veranderd heeft, en de plaag niet uitgespreid is, het is onrein,
556 Lev 14:21 | arm is, en zijn hand dat niet bereikt, zo zal hij een
557 Lev 14:32 | hand in zijn reiniging dat niet bereikt zal hebben. ~
558 Lev 14:36 | die plaag te bezien, opdat niet al wat in dat huis is, onrein
559 Lev 14:48 | die plaag aan dat huis niet uitgespreid is, nadat het
560 Lev 15:31 | zij in hun onreinigheid niet sterven, als zij Mijn tabernakel,
561 Lev 16:2 | uw broeder Aaron, dat hij niet te allen tijde ga in het
562 Lev 16:2 | op de ark is, opdat hij niet sterve; want Ik verschijn
563 Lev 16:13 | getuigenis, bedekke, en dat hij niet sterve. ~
564 Lev 17:4 | van de tent der samenkomst niet brengen zal, om een offerande
565 Lev 17:7 | 7 En zij zullen ook niet meer hun slachtofferen den
566 Lev 17:9 | van de tent der samenkomst niet zal brengen, om hetzelve
567 Lev 17:16 | 16 Maar indien hij die niet wast, en zijn vlees niet
568 Lev 17:16 | niet wast, en zijn vlees niet baadt, zo zal hij zijn ongerechtigheid
569 Lev 18:3 | 3 Gij zult niet doen naar de werken des
570 Lev 18:3 | waarheen Ik u brenge, zult gij niet doen, en zult in hun inzettingen
571 Lev 18:3 | zult in hun inzettingen niet wandelen. ~
572 Lev 18:7 | de schaamte uwer moeder niet ontdekken; zij is uw moeder;
573 Lev 18:7 | gij zult haar schaamte niet ontdekken. ~
574 Lev 18:8 | der huisvrouw uws vaders niet ontdekken; het is de schaamte
575 Lev 18:9 | haar schaamte zult gij niet ontdekken. ~
576 Lev 18:10 | haar schaamte zult gij niet ontdekken; want zij zijn
577 Lev 18:11 | haar schaamte zult gij niet ontdekken. ~
578 Lev 18:12 | van de zuster uws vaders niet ontdekken; zij is uws vaders
579 Lev 18:13 | van de zuster uwer moeder niet ontdekken; want zij is uwer
580 Lev 18:14 | van den broeder uws vaders niet ontdekken; tot zijn huisvrouw
581 Lev 18:14 | zijn huisvrouw zult gij niet naderen; zij is uw moei. ~
582 Lev 18:15 | schaamte uwer schoondochter niet ontdekken; zij is uws zoons
583 Lev 18:15 | gij zult haar schaamte niet ontdekken. ~
584 Lev 18:16 | der huisvrouw uws broeders niet ontdekken; het is de schaamte
585 Lev 18:17 | ener vrouw en harer dochter niet ontdekken; de dochter haars
586 Lev 18:19 | afzondering van haar onreinigheid niet naderen, om haar schaamte
587 Lev 18:20 | 20 En gij zult niet liggen bij uws naasten huisvrouw
588 Lev 18:21 | En van uw zaad zult gij niet geven, om voor den Molech
589 Lev 18:21 | den Naam uws Gods zult gij niet ontheiligen; Ik ben de HEERE! ~
590 Lev 18:22 | een manspersoon zult gij niet liggen met vrouwelijke bijligging;
591 Lev 18:23 | worden; een vrouw zal ook niet staan voor een beest, om
592 Lev 18:24 | 24 Verontreinigt u niet met enige van deze; want
593 Lev 18:28 | 28 Dat u dat land niet uitspuwe, als gij hetzelve
594 Lev 18:30 | bevel onderhouden, dat gij niet doet van die gruwelijke
595 Lev 18:30 | gedaan geweest, en u daarmede niet verontreinigt; Ik ben de
596 Lev 19:4 | Gij zult u tot de afgoden niet keren, en u geen gegoten
597 Lev 19:7 | afgrijselijk ding, het zal niet aangenaam zijn. ~
598 Lev 19:9 | zult den hoek uws velds niet ganselijk afoogsten, en
599 Lev 19:9 | oogst op te zamelen is, niet opzamelen. ~
600 Lev 19:10 | Insgelijks zult gij uw wijngaard niet nalezen, en de afgevallen
601 Lev 19:10 | bezien van uw wijngaard niet opzamelen; den arme en den
602 Lev 19:11 | 11 Gij zult niet stelen, en gij zult niet
603 Lev 19:11 | niet stelen, en gij zult niet liegen, noch valselijk handelen,
604 Lev 19:12 | 12 Gij zult niet valselijk bij Mijn Naam
605 Lev 19:13 | 13 Gij zult uw naaste niet bedriegelijk verdrukken,
606 Lev 19:13 | dagloners arbeidsloon zal bij u niet vernachten tot aan den morgen. ~
607 Lev 19:14 | 14 Gij zult den dove niet vloeken, en voor het aangezicht
608 Lev 19:15 | aangezicht des geringen niet aannemen, noch het aangezicht
609 Lev 19:16 | 16 Gij zult niet wandelen als een achterklapper
610 Lev 19:16 | onder uw volken; gij zult niet staan tegen het bloed van
611 Lev 19:17 | zult uw broeder in uw hart niet haten; gij zult uw naaste
612 Lev 19:17 | en zult de zonde in hem niet verdragen. ~
613 Lev 19:18 | 18 Gij zult niet wreken, noch toorn behouden
614 Lev 19:19 | hebben; uwen akker zult gij niet met tweeerlei zaad bezaaien,
615 Lev 19:19 | dooreen vermengd, zal aan u niet komen. ~
616 Lev 19:20 | gegeseld worden; zij zullen niet gedood worden; want zij
617 Lev 19:20 | gedood worden; want zij was niet vrij gemaakt. ~
618 Lev 19:23 | onbesneden zijn, daarvan zal niet gegeten worden. ~
619 Lev 19:27 | zult de hoeken uws hoofds niet rond afscheren; ook zult
620 Lev 19:27 | gij de hoeken uws baards niet verderven. ~
621 Lev 19:29 | 29 Gij zult uw dochter niet ontheiligen, haar ter hoererij
622 Lev 19:29 | houdende; opdat het land niet hoerere, en het land met
623 Lev 19:31 | 31 Gij zult u niet keren tot de waarzeggers,
624 Lev 19:31 | duivelskunstenaars; zoekt hen niet, u met hen verontreinigende;
625 Lev 19:33 | verkeren zal, gij zult hem niet verdrukken. ~
626 Lev 20:4 | gegeven hebben, dat het hem niet dode; ~
627 Lev 20:19 | van de zuster uws vaders niet ontdekken; dewijl hij zijn
628 Lev 20:22 | brenge, om daarin te wonen, niet uitspuwe. ~
629 Lev 20:23 | 23 En wandelt niet in de inzettingen des volks,
630 Lev 20:25 | gevogelte; en gij zult uw zielen niet verfoeilijk maken aan de
631 Lev 21:1 | dode zal een priester zich niet verontreinigen onder zijn
632 Lev 21:4 | 4 Hij zal zich niet verontreinigen over een
633 Lev 21:5 | zullen den hoek van hun baard niet afscheren, en in hun vlees
634 Lev 21:6 | Naam huns Gods zullen zij niet ontheiligen; want zij offeren
635 Lev 21:10 | trekken, zal zijn hoofd niet ontbloten, noch zijn klederen
636 Lev 21:11 | zijn moeder zal hij zich niet verontreinigen. ~
637 Lev 21:12 | uit het heiligdom zal hij niet uitgaan, dat hij het heiligdom
638 Lev 21:12 | het heiligdom zijns Gods niet ontheilige, want de kroon
639 Lev 21:14 | ontheiligde hoer, dezulke zal hij niet nemen; maar een maagd uit
640 Lev 21:15 | zijn zaad onder zijn volken niet ontheiligen; want Ik ben
641 Lev 21:21 | gebrek is in hem, hij zal niet toetreden, om de spijs zijns
642 Lev 21:23 | tot den voorhang zal hij niet komen, en tot het altaar
643 Lev 21:23 | komen, en tot het altaar niet toetreden, omdat een gebrek
644 Lev 21:23 | opdat hij Mijn heiligdommen niet ontheilige; want Ik ben
645 Lev 22:2 | de Naam Mijner heiligheid niet ontheiligen: Ik ben de HEERE! ~
646 Lev 22:6 | zal van die heilige dingen niet eten, maar zal zijn vlees
647 Lev 22:8 | het verscheurde zal hij niet eten, om daarmede onrein
648 Lev 22:10 | dagloner, zullen het heilige niet eten. ~
649 Lev 22:12 | hefoffer der heilige dingen niet eten. ~
650 Lev 22:15 | 15 Zo zullen zij niet ontheiligen de heilige dingen
651 Lev 22:20 | 20 Gij zult niet offeren iets, waarin een
652 Lev 22:20 | gebrek is; want het zou niet aangenaam zijn voor u. ~
653 Lev 22:22 | deze zult gij den HEERE niet offeren, en daarvan zult
654 Lev 22:23 | tot een gelofte zou het niet aangenaam zijn. ~
655 Lev 22:24 | gesnedene, zult gij den HEERE niet offeren; dat zult gij in
656 Lev 22:24 | dat zult gij in uw land niet doen. ~
657 Lev 22:25 | dezelve is gebrek, zij zouden niet aangenaam zijn voor u. ~
658 Lev 22:28 | en zijn jong, op een dag niet slachten. ~
659 Lev 22:30 | worden; gij zult daarvan niet overlaten tot op den morgen;
660 Lev 22:32 | zult Mijn heiligen Naam niet ontheiligen, opdat Ik in
661 Lev 22:53 | inoogsten, den hoek des velds niet ganselijk afmaaien, en de
662 Lev 22:53 | opzameling van uw oogst niet opzamelen; voor den arme
663 Lev 22:60 | welken op dienzelven dag niet zal verootmoedigd zijn geweest,
664 Lev 24:4 | HEERE; uw akker zult gij niet bezaaien en uw wijngaard
665 Lev 24:4 | bezaaien en uw wijngaard niet besnijden. ~
666 Lev 24:5 | gewassen zijn, zult gij niet inoogsten, en de druiven
667 Lev 24:5 | uwer afzondering zult gij niet afsnijden; het zal een jaar
668 Lev 24:11 | vijftigste jaar zijn; gij zult niet zaaien, noch inoogsten wat
669 Lev 24:20 | zevende jaar? Ziet, wij zullen niet zaaien, en onze inkomst
670 Lev 24:20 | zaaien, en onze inkomst niet inzamelen; ~
671 Lev 24:23 | 23 Het land ook zal niet voor altoos verkocht worden;
672 Lev 24:28 | 28 Maar indien zijn hand niet gevonden heeft, wat genoeg
673 Lev 24:30 | 30 Maar is het, dat het niet gelost wordt, tegen dat
674 Lev 24:30 | het zal in het jubeljaar niet uitgaan. ~
675 Lev 24:34 | voorstad hunner steden zal niet verkocht worden; want het
676 Lev 24:37 | 37 Uw geld zult gij hem niet op woeker geven, en gij
677 Lev 24:37 | geven, en gij zult uw spijze niet op overwinst geven. ~
678 Lev 24:39 | zal hebben, gij zult hem niet doen dienen den dienst van
679 Lev 24:42 | uitgevoerd heb; zij zullen niet verkocht worden, gelijk
680 Lev 24:54 | is het, dat hij hierdoor niet gelost wordt, zo zal hij
681 Lev 25:6 | zwaard zal door uw land niet doorgaan. ~
682 Lev 25:11 | en Mijn ziel zal van u niet walgen. ~
683 Lev 25:13 | heb, opdat gij hun slaven niet zoudt zijn; en Ik heb de
684 Lev 25:14 | 14 Maar indien gij Mij niet zult horen, en al deze geboden
685 Lev 25:14 | horen, en al deze geboden niet zult doen; ~
686 Lev 25:15 | rechten zal walgen, dat gij niet doet al Mijn geboden, om
687 Lev 25:18 | tot deze dingen toe nog niet horen zult, Ik zal nog daar
688 Lev 25:20 | land zal zijn inkomsten niet geven, en het geboomte des
689 Lev 25:20 | des lands zal zijn vrucht niet geven. ~
690 Lev 25:21 | tegenheid wandelen zult, en Mij niet zult willen horen, zo zal
691 Lev 25:23 | nog door deze dingen Mij niet getuchtigd zult zijn, maar
692 Lev 25:26 | en gij zult eten, maar niet verzadigd worden. ~
693 Lev 25:27 | 27 Als gij ook hierom Mij niet horen zult, maar met Mij
694 Lev 25:31 | zal uw liefelijken reuk niet rieken. ~
695 Lev 25:35 | het rusten, overmits het niet rustte in uw sabbatten,
696 Lev 25:37 | aangezicht uwer vijanden niet kunnen bestaan. ~
697 Lev 25:44 | zullen zijn, zal Ik hen niet verwerpen, noch van hen
698 Lev 26:10 | 10 Hij zal niet vermangelen, noch hetzelve
699 Lev 26:20 | En indien hij dien akker niet zal lossen, of indien hij
700 Lev 26:20 | verkocht heeft, zo zal hij niet meer gelost worden. ~
701 Lev 26:22 | dien hij gekocht heeft, en niet is van den akker zijner
702 Lev 26:27 | daarboven toedoen; en indien het niet gelost wordt, zo zal het
703 Lev 26:29 | zal verbannen zijn, zal niet gelost worden; het zal zekerlijk
704 Lev 26:33 | tussen het goede en het kwade niet onderzoeken; hij zal het
705 Lev 26:33 | onderzoeken; hij zal het ook niet verwisselen; maar indien
706 Lev 26:33 | is, heilig zijn; het zal niet gelost worden. ~
707 Num 1:47 | vaderen, werden onder hen niet geteld. ~
708 Num 1:49 | de stam van Levi zult gij niet tellen, noch hun som opnemen,
709 Num 2:33 | Maar de Levieten werden niet geteld onder de zonen van
710 Num 4:15 | maar zij zullen dat heilige niet aanroeren, dat zij niet
711 Num 4:15 | niet aanroeren, dat zij niet sterven. Dit is de last
712 Num 4:18 | geslachten der Kahathieten niet laten uitgeroeid worden,
713 Num 4:19 | doen, opdat zij leven en niet sterven, als zij tot de
714 Num 4:20 | 20 Doch zij zullen niet inkomen om te zien, als
715 Num 4:20 | heiligdom inwindt, opdat zij niet sterven. ~
716 Num 5:3 | hen wegzenden; opdat zij niet verontreinigen hun legers,
717 Num 5:13 | getuige tegen haar is, en zij niet betrapt is; ~
718 Num 5:14 | huisvrouw ijvert, hoewel zij niet onrein geworden is; ~
719 Num 5:19 | gij, onder uw man zijnde, niet afgeweken zijt tot onreinigheid,
720 Num 5:28 | 28 Doch indien de vrouw niet onrein geworden is, maar
721 Num 6:3 | van sterken drank zal hij niet drinken, noch enige vochtigheid
722 Num 6:4 | zijn Nazireerschap zal hij niet eten van iets, dat van den
723 Num 6:5 | scheermes over zijn hoofd niet gaan; totdat die dagen vervuld
724 Num 6:6 | tot het lichaam eens doden niet gaan. ~
725 Num 6:7 | zuster, om hen zal hij zich niet verontreinigen, als zij
726 Num 7:9 | zonen van Kohath gaf hij niet; want de dienst der heilige
727 Num 8:25 | dienst afgaan, en hij zal niet meer dienen. ~
728 Num 8:26 | maar den dienst zal hij niet bedienen. Alzo zult gij
729 Num 9:6 | denzelven dag het pascha niet hadden kunnen houden; daarom
730 Num 9:7 | HEEREN op zijn gezetten tijd niet zouden offeren, in het midden
731 Num 9:12 | 12 Zij zullen daarvan niet overlaten tot den morgen,
732 Num 9:13 | die rein is, en op den weg niet is, en nalaten zal het pascha
733 Num 9:13 | HEEREN op zijn gezetten tijd niet geofferd, diezelve man zal
734 Num 9:19 | HEEREN waar, en verreisden niet. ~
735 Num 9:22 | kinderen Israels, en verreisden niet; en als zij verheven werd,
736 Num 10:30 | hij zeide tot hem: Ik zal niet gaan; maar ik zal naar mijn
737 Num 10:31 | zeide: Verlaat ons toch niet; want dewijl gij weet, dat
738 Num 11:5 | vissen, die wij in Egypte om niet aten; aan de komkommers,
739 Num 11:6 | is onze ziel dor, er is niet met al, behalve dit Man
740 Num 11:14 | Ik alleen kan al dit volk niet dragen; want het is mij
741 Num 11:15 | en laat mij mijn ongeluk niet aanzien! ~
742 Num 11:17 | dragen, opdat gij dien alleen niet draagt. ~
743 Num 11:19 | 19 Gij zult niet een dag, noch twee dagen
744 Num 11:23 | woord u wedervaren zal, of niet. ~
745 Num 11:25 | profeteerden, maar daarna niet meer. ~
746 Num 11:26 | hoewel zij tot de tent niet uitgegaan waren), en zij
747 Num 12:2 | gesproken? Heeft Hij ook niet door ons gesproken? En de
748 Num 12:7 | Alzo is Mijn knecht Mozes niet, die in Mijn ganse huis
749 Num 12:8 | hem, en door aanzien, en niet door duistere woorden; en
750 Num 12:8 | waarom dan hebt gijlieden niet gevreesd tegen Mijn knecht,
751 Num 12:11 | Och, mijn heer! leg toch niet op ons de zonde, waarmede
752 Num 12:12 | 12 Laat zij toch niet zijn als een dode, van wiens
753 Num 12:14 | aangezicht gespogen had, zou zij niet zeven dagen beschaamd zijn?
754 Num 12:15 | gesloten; en het volk verreisde niet, totdat Mirjam aangenomen
755 Num 13:20 | of er bomen in zijn of niet; en versterkt u, en neemt
756 Num 13:31 | Wij zullen tot dat volk niet kunnen optrekken, want het
757 Num 14:3 | roof worden? Zou het ons niet goed zijn naar Egypte weder
758 Num 14:9 | Alleen zijt tegen den HEERE niet wederspannig! en vreest
759 Num 14:9 | wederspannig! en vreest gij niet het volk dezes lands; want
760 Num 14:9 | HEERE is met ons; vreest hen niet! ~
761 Num 14:11 | lang zullen zij aan Mij niet geloven, door alle tekenen,
762 Num 14:16 | Omdat de HEERE dit volk niet kon brengen in dat land,
763 Num 14:22 | verzocht hebben, en Mijner stem niet zijn gehoorzaam geweest; ~
764 Num 14:28 | HEERE, indien Ik ulieden zo niet doe, gelijk als gij in Mijn
765 Num 14:35 | tegen Mij verzameld hebben, niet doe, zij zullen in deze
766 Num 14:35 | zullen in deze woestijn te niet worden, en zullen daar sterven! ~
767 Num 14:42 | 42 Trekt niet op, want de HEERE zal in
768 Num 14:42 | zal in het midden van u niet zijn; opdat gij niet geslagen
769 Num 14:42 | van u niet zijn; opdat gij niet geslagen wordt, voor het
770 Num 14:43 | HEERE, zo zal de HEERE met u niet zijn. ~
771 Num 14:44 | HEEREN en Mozes scheidden niet uit het midden des legers. ~
772 Num 15:22 | afgedwaald zult zijn, en niet gedaan hebben al deze geboden,
773 Num 15:34 | in bewaring; want het was niet verklaard, wat hem gedaan
774 Num 15:39 | uw hart, en naar uw ogen niet sporen, die gij zijt nahoererende; ~
775 Num 16:12 | maar zij zeiden: Wij zullen niet opkomen! ~
776 Num 16:14 | 14 Ook hebt gij ons niet gebracht in een land, dat
777 Num 16:14 | mannen uitgraven? Wij zullen niet opkomen! ~
778 Num 16:15 | den HEERE: Zie hun offer niet aan! Ik heb niet een ezel
779 Num 16:15 | hun offer niet aan! Ik heb niet een ezel van hen genomen,
780 Num 16:15 | ezel van hen genomen, en niet een van hen kwaad gedaan. ~
781 Num 16:26 | hetgeen hunner is, opdat gij niet misschien verdaan wordt
782 Num 16:28 | deze daden te doen, dat zij niet uit mijn eigen hart zijn. ~
783 Num 16:29 | bezoeking, zo heeft mij de HEERE niet gezonden. ~
784 Num 16:34 | Dat ons de aarde misschien niet verslinde! ~
785 Num 16:40 | opdat niemand vreemds, die niet uit het zaad van Aaron is,
786 Num 16:40 | aangezicht des HEEREN; opdat hij niet worde als Korach, en zijn
787 Num 17:10 | murmureringen tegen Mij, dat zij niet sterven. ~
788 Num 18:10 | murmureringen tegen Mij, dat zij niet sterven. ~
789 Num 18:16 | en het altaar zullen zij niet naderen, opdat zij niet
790 Num 18:16 | niet naderen, opdat zij niet sterven, zo zij als gijlieden. ~
791 Num 18:17 | en een vreemde zal tot u niet naderen. ~
792 Num 18:30 | eerstgeborene van een geit zult gij niet lossen, zij zijn heilig;
793 Num 18:33 | Aaron: Gij zult in hun land niet erven, en gij zult geen
794 Num 18:35 | kinderen Israels zullen niet meer naderen tot de tent
795 Num 18:45 | van de kinderen Israels niet ontheiligen, opdat gij niet
796 Num 18:45 | niet ontheiligen, opdat gij niet sterft ~
797 Num 19:3 | en het altaar zullen zij niet naderen, opdat zij niet
798 Num 19:3 | niet naderen, opdat zij niet sterven, zo zij als gijlieden. ~
799 Num 19:4 | en een vreemde zal tot u niet naderen. ~
800 Num 19:17 | eerstgeborene van een geit zult gij niet lossen, zij zijn heilig;
801 Num 19:20 | Aaron: Gij zult in hun land niet erven, en gij zult geen
802 Num 19:22 | kinderen Israels zullen niet meer naderen tot de tent
803 Num 19:32 | van de kinderen Israels niet ontheiligen, opdat gij niet
804 Num 19:32 | niet ontheiligen, opdat gij niet sterft ~ ~
805 Num 20:12 | Aaron: Omdat gijlieden Mij niet geloofd hebt, dat gij Mij
806 Num 20:12 | gijlieden deze gemeente niet inbrengen in het land, hetwelk
807 Num 20:17 | land trekken; wij zullen niet trekken door den akker,
808 Num 20:17 | koninklijken weg gaan, wij zullen niet afwijken ter rechterhand
809 Num 20:18 | tot hem: Gij zult door mij niet trekken, opdat ik niet misschien
810 Num 20:18 | mij niet trekken, opdat ik niet misschien met het zwaard
811 Num 20:20 | Doch hij zeide: Gij zult niet doortrekken! En Edom is
812 Num 20:24 | verzameld worden; want hij zal niet komen in het land, hetwelk
813 Num 21:22 | land trekken. Wij zullen niet afwijken in de akkers, noch
814 Num 21:22 | zullen het water der putten niet drinken; wij zullen op den
815 Num 21:23 | 23 Doch Sihon liet Israel niet toe, door zijn landpale
816 Num 21:34 | zeide tot Mozes: Vrees hem niet; want Ik heb hem in uw hand
817 Num 22:12 | Bileam: Gij zult met hen niet trekken; gij zult dat volk
818 Num 22:12 | trekken; gij zult dat volk niet vloeken, want het is gezegend. ~
819 Num 22:16 | van Zippor: Laat u toch niet beletten tot mij te komen! ~
820 Num 22:18 | goud gave, zo vermocht ik niet het bevel des HEEREN mijns
821 Num 22:30 | zeide tot Bileam: Ben ik niet uw ezelin, op welke gij
822 Num 22:33 | zij voor Mijn aangezicht niet geweken ware, zekerlijk
823 Num 22:34 | heb gezondigd, want ik heb niet geweten, dat Gij mij tegemoet
824 Num 22:37 | zeide tot Bileam: Heb ik niet ernstiglijk tot u gezonden,
825 Num 22:37 | roepen? Waarom zijt gij niet tot mij gekomen? Kan ik
826 Num 22:37 | tot mij gekomen? Kan ik u niet te recht vereren? ~
827 Num 23:8 | zal ik vloeken, dien God niet vloekt; en wat zal ik schelden,
828 Num 23:8 | schelden, waar de HEERE niet scheldt? ~
829 Num 23:9 | het zal onder de heidenen niet gerekend worden. ~
830 Num 23:12 | antwoordde en zeide: Zal ik dat niet waarnemen te spreken, wat
831 Num 23:13 | hem zult zien; gij zult niet dan zijn einde zien, maar
832 Num 23:13 | zijn einde zien, maar hem niet ganselijk zien; en vervloek
833 Num 23:19 | zou Hij het zeggen, en niet doen, of spreken, en niet
834 Num 23:19 | niet doen, of spreken, en niet bestendig maken? ~
835 Num 23:20 | Hij zegent, zo zal ik het niet keren. ~
836 Num 23:21 | 21 Hij schouwt niet aan de ongerechtigheid in
837 Num 23:21 | ongerechtigheid in Jakob; ook ziet Hij niet aan de boosheid in Israel.
838 Num 23:24 | een leeuw; het zal zich niet neerleggen, totdat het den
839 Num 23:26 | zeide tot Balak: Heb ik niet tot u gesproken, zeggende:
840 Num 24:1 | zegende, zo ging hij ditmaal niet heen, gelijk meermalen,
841 Num 24:12 | Bileam tot Balak: Heb ik ook niet tot uw boden, die gij tot
842 Num 24:13 | ik het bevel des HEEREN niet overtreden, doende goed
843 Num 24:17 | Ik zal hem zien, maar nu niet; ik aanschouw Hem, maar
844 Num 24:17 | ik aanschouw Hem, maar niet nabij. Er zal een ster voortkomen
845 Num 25:11 | kinderen Israels in Mijn ijver niet vernield heb. ~
846 Num 26:11 | kinderen van Korach stierven niet. ~
847 Num 26:62 | daarboven; want dezen werden niet geteld onder de kinderen
848 Num 27:3 | in de woestijn, en hij is niet geweest in het midden der
849 Num 27:17 | de vergadering des HEEREN niet zij als schapen, die geen
850 Num 30:2 | verbindende, zijn woord zal hij niet ontheiligen; naar alles,
851 Num 30:5 | verbonden heeft, zullen niet bestaan; maar de HEERE zal
852 Num 30:8 | die op haar was, zal te niet maken, mitsgaders de uitspraak
853 Num 30:11 | zal gezwegen hebben, dat niet brekende; zo zullen al haar
854 Num 30:12 | die dingen ganselijk te niet maakt, ten dage als hij
855 Num 30:12 | bestaan; haar man heeft ze te niet gemaakt, en de HEERE zal
856 Num 30:13 | of die zal haar man te niet maken.
857 Num 30:15 | Doch zo hij ze ganselijk te niet maken zal, nadat hij het
858 Num 31:18 | die de bijligging des mans niet bekend hebben, laat voor
859 Num 31:23 | worden; maar al wat het vuur niet lijdt, zult gij door het
860 Num 31:49 | zijn; en uit ons ontbreekt niet een man. ~
861 Num 31:58 | een bezitting; en doe ons niet trekken over de Jordaan. ~
862 Num 31:60 | Israels breken, dat zij niet overtrekken naar het land,
863 Num 31:62 | kinderen Israels, dat zij niet gingen naar het land, dat
864 Num 31:64 | gezworen heb! Want zij hebben niet volhard Mij na te volgen; ~
865 Num 31:71 | 18 Wij zullen niet wederkeren tot onze huizen,
866 Num 31:72 | Want wij zullen met hen niet erven aan gene zijde van
867 Num 31:76 | Indien gij daarentegen alzo niet zult doen, ziet, zo hebt
868 Num 31:83 | 30 Maar indien zij niet toegerust met u zullen overtrekken,
869 Num 32:55 | gij de inwoners des lands niet voor uw aangezicht uit de
870 Num 34:12 | wreker; opdat de doodslager niet sterve, totdat hij voor
871 Num 34:30 | maar een enig getuige zal niet getuigen tegen een ziel,
872 Num 34:33 | 33 Zo zult gij niet ontheiligen het land, waarin
873 Num 34:34 | Verontreinigt dan het land niet, waarin gij gaat wonen,
874 Num 35:7 | van de kinderen Israels niet omgewend worden van stam
875 Num 35:9 | 9 Zo zal de erfenis niet omgewend worden van den
876 Deu 1:9 | zeggende: Ik alleen zal u niet kunnen dragen. ~
877 Deu 1:17 | aangezicht in het gericht niet kennen; gij zult den kleine,
878 Deu 1:17 | den grote, horen; gij zult niet vrezen voor iemands aangezicht;
879 Deu 1:21 | gesproken heeft; vreest niet, en ontzet u niet. ~
880 Deu 1:21 | vreest niet, en ontzet u niet. ~
881 Deu 1:26 | 26 Doch gij wildet niet optrekken; maar gij waart
882 Deu 1:29 | zeide ik tot u: Verschrikt niet, en vreest niet voor hen. ~
883 Deu 1:29 | Verschrikt niet, en vreest niet voor hen. ~
884 Deu 1:32 | dit woord geloofdet gij niet aan den HEERE, uw God. ~
885 Deu 1:37 | zeggende: Gij zult daar ook niet inkomen. ~
886 Deu 1:42 | tot mij: Zeg hun: Trekt niet op, en strijdt niet, want
887 Deu 1:42 | Trekt niet op, en strijdt niet, want Ik ben niet in het
888 Deu 1:42 | strijdt niet, want Ik ben niet in het midden van u; opdat
889 Deu 1:42 | midden van u; opdat gij niet voor het aangezicht uwer
890 Deu 1:43 | u sprak, zo hoordet gij niet, maar waart den mond des
891 Deu 1:45 | verhoorde de HEERE uw stem niet, en neigde Zijn oren niet
892 Deu 1:45 | niet, en neigde Zijn oren niet tot u. ~
893 Deu 2:5 | 5 Mengt u niet met hen; want Ik zal u van
894 Deu 2:5 | want Ik zal u van hun land niet geven, ook niet tot de betreding
895 Deu 2:5 | hun land niet geven, ook niet tot de betreding van een
896 Deu 2:9 | tot mij: Beangstig Moab niet, en meng u niet met hen
897 Deu 2:9 | Beangstig Moab niet, en meng u niet met hen in den strijd; want
898 Deu 2:19 | kinderen Ammons; beangstig die niet, en meng u met hen niet;
899 Deu 2:19 | niet, en meng u met hen niet; want Ik zal u van het land
900 Deu 2:30 | wilde ons door hetzelve niet laten doortrekken; want
901 Deu 2:37 | kinderen Ammons naderdet gij niet, noch tot de ganse streek
902 Deu 3:2 | HEERE tot mij: Vrees hem niet, want Ik heb hem, en al
903 Deu 3:4 | geen stad, die wij van hen niet namen: zestig steden, de
904 Deu 3:11 | bedstede van ijzer, is zij niet te Rabba der kinderen Ammons?
905 Deu 3:22 | 22 Vreest ze niet; want de HEERE, uw God,
906 Deu 3:26 | uwentwille over mij, en hoorde niet naar mij; maar de HEERE
907 Deu 3:26 | Het zij u genoeg; spreek niet meer tot Mij van deze zaak. ~
908 Deu 3:27 | gij zult over deze Jordaan niet gaan. ~
909 Deu 4:2 | woord, dat ik u gebiede, niet toedoen, ook daarvan niet
910 Deu 4:2 | niet toedoen, ook daarvan niet afdoen; opdat gij bewaart
911 Deu 4:9 | bewaart uw ziel wel, dat gij niet vergeet de dingen, die uw
912 Deu 4:9 | gezien hebben; en dat zij niet van uw hart wijken, al de
913 Deu 4:16 | 16 Opdat gij u niet verderft, en maakt u iets
914 Deu 4:19 | 19 Dat gij ook uw ogen niet opheft naar den hemel, en
915 Deu 4:21 | dat ik over de Jordaan niet zou gaan, en dat ik niet
916 Deu 4:21 | niet zou gaan, en dat ik niet zou komen in dat goede land,
917 Deu 4:22 | ik zal over de Jordaan niet gaan; maar gij zult er overgaan,
918 Deu 4:23 | Hij met u gemaakt heeft, niet vergeet, dat gij u een gesneden
919 Deu 4:26 | gij zult uw dagen daarin niet verlengen, maar ganselijk
920 Deu 4:28 | zijn, hout en steen, die niet zien, noch horen, noch eten,
921 Deu 4:31 | barmhartig God; Hij zal u niet verlaten, noch u verderven;
922 Deu 4:31 | Hij hun gezworen heeft, niet vergeten. ~
923 Deu 4:42 | gisteren en eergisteren niet haatte; dat hij in een van
924 Deu 5:3 | heeft de HEERE dit verbond niet gemaakt, maar met ons, wij
925 Deu 5:5 | vreesdet voor het vuur en klomt niet op den berg) zeggende: ~
926 Deu 5:9 | 9 Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen;
927 Deu 5:11 | Naam des HEEREN, uws Gods, niet ijdellijk gebruiken; want
928 Deu 5:11 | gebruiken; want de HEERE zal niet onschuldig houden dengene,
929 Deu 5:17 | 17 Gij zult niet doodslaan. ~
930 Deu 5:19 | 19 En gij zult niet stelen. ~
931 Deu 5:21 | 21 En gij zult niet begeren uws naasten vrouw;
932 Deu 5:21 | naasten vrouw; en gij zult u niet laten gelusten uws naasten
933 Deu 5:32 | geboden heeft; en wijkt niet af ter rechterhand, noch
934 Deu 6:10 | en goede steden, die gij niet gebouwd hebt, ~
935 Deu 6:11 | van alle goeds, die gij niet gevuld hebt, en uitgehouwen
936 Deu 6:11 | uitgehouwen bornputten, die gij niet uitgehouwen hebt, wijngaarden
937 Deu 6:11 | en olijfgaarden, die gij niet geplant hebt, en gij gegeten
938 Deu 6:12 | wacht u, dat gij den HEERE niet vergeet, Die u uit Egypteland,
939 Deu 6:14 | 14 Gij zult andere goden niet navolgen, van de goden der
940 Deu 6:15 | HEEREN, uws Gods, tegen u niet ontsteke, en Hij u van den
941 Deu 6:16 | zult den HEERE, uw God, niet verzoeken, gelijk als gij
942 Deu 7:3 | 3 Gij zult u ook met hen niet vermaagschappen; gij zult
943 Deu 7:3 | vermaagschappen; gij zult uw dochters niet geven aan hun zonen, en
944 Deu 7:3 | hun zonen, en hun dochters niet nemen voor uw zonen. ~
945 Deu 7:10 | Hij zal het Zijn hater niet vertrekken, in zijn aangezicht
946 Deu 7:14 | vrouw onvruchtbaar zijn, ook niet onder uw beesten; ~
947 Deu 7:16 | geven zal; uw oog zal hen niet verschonen, en gij zult
948 Deu 7:16 | verschonen, en gij zult hun goden niet dienen; want dat zoude u
949 Deu 7:18 | 18 Vreest niet voor hen; gedenkt steeds,
950 Deu 7:21 | 21 Ontzet u niet voor hunlieder aangezicht;
951 Deu 7:22 | haastelijk zult gij hen niet mogen te niet doen, opdat
952 Deu 7:22 | zult gij hen niet mogen te niet doen, opdat het wild des
953 Deu 7:22 | opdat het wild des velds niet tegen u vermenigvuldige. ~
954 Deu 7:24 | naam van onder den hemel te niet doet; geen man zal voor
955 Deu 7:25 | dat daaraan is, zult gij niet begeren, noch voor u nemen,
956 Deu 7:25 | nemen, opdat gij daardoor niet verstrikt wordt; want dat
957 Deu 7:26 | dan den gruwel in uw huis niet brengen, dat gij een ban
958 Deu 8:2 | geboden zoudt houden, of niet. ~
959 Deu 8:3 | spijsde u met het Man, dat gij niet kendet, noch uw vaderen
960 Deu 8:3 | bekend maakte, dat de mens niet alleen van het brood leeft,
961 Deu 8:4 | 4 Uw kleding is aan u niet verouderd, en uw voet is
962 Deu 8:4 | verouderd, en uw voet is niet gezwollen, deze veertig
963 Deu 8:11 | dat gij den HEERE, uw God, niet vergeet, dat gij niet zoudt
964 Deu 8:11 | God, niet vergeet, dat gij niet zoudt houden Zijn geboden,
965 Deu 8:12 | 12 Opdat niet misschien, als gij zult
966 Deu 8:16 | met Man, dat uw vaderen niet gekend hadden; om u te verootmoedigen,
967 Deu 8:20 | stem des HEEREN, uws Gods, niet gehoorzaam zult geweest
968 Deu 9:3 | en zult hen haastelijk te niet doen, gelijk als de HEERE
969 Deu 9:4 | hebben uitgestoten, zo spreek niet in uw hart, zeggende: De
970 Deu 9:5 | 5 Niet om uw gerechtigheid, noch
971 Deu 9:6 | dat u de HEERE, uw God, niet om uw gerechtigheid, ditzelve
972 Deu 9:7 | 7 Gedenk, vergeet niet, dat gij den HEERE, uw God,
973 Deu 9:23 | wederspannig, en geloofdet Hem niet, en waart Zijn stem niet
974 Deu 9:23 | niet, en waart Zijn stem niet gehoorzaam. ~
975 Deu 9:26 | verderf Uw volk en Uw erfdeel niet, dat Gij door Uw grootheid
976 Deu 9:27 | Abraham, Izak en Jakob; zie niet op de hardigheid dezes volks,
977 Deu 9:28 | Gij ons hebt uitgevoerd, niet zegge: Omdat ze de HEERE
978 Deu 9:28 | zegge: Omdat ze de HEERE niet kon brengen in het land,
979 Deu 10:10 | datzelve maal; de HEERE heeft u niet willen verderven. ~
980 Deu 10:16 | harten, en verhardt uw nek niet meer. ~
981 Deu 11:2 | zult heden weten, dat ik niet spreek met uw kinderen,
982 Deu 11:2 | met uw kinderen, die het niet weten, en de onderwijzing
983 Deu 11:2 | onderwijzing des HEEREN, uws Gods, niet gezien hebben. Zijn grootheid,
984 Deu 11:10 | gaat, om dat te erven, is niet als Egypteland, van waar
985 Deu 11:16 | uzelven, dat ulieder hart niet verleid worde, dat gij afwijkt,
986 Deu 11:17 | het aardrijk zijn gewas niet geve; en gij haastelijk
987 Deu 11:28 | 28 Maar den vloek, zo gij niet horen zult naar de geboden
988 Deu 11:28 | na te wandelen, die gij niet gekend hebt. ~
989 Deu 11:30 | 30 Zijn zij niet aan gene zijde van de Jordaan,
990 Deu 12:3 | en gij zult hun naam te niet doen uit diezelve plaats. ~
991 Deu 12:4 | den HEERE, uw God, alzo niet doen! ~
992 Deu 12:8 | 8 Gij zult niet doen naar alles, wat wij
993 Deu 12:9 | Want gij zijt tot nu toe niet gekomen in de rust en in
994 Deu 12:13 | dat gij uw brandofferen niet offert in alle plaats, die
995 Deu 12:16 | het bloed zult gijlieden niet eten; gij zult het op de
996 Deu 12:17 | 17 Gij zult in uw poorten niet mogen eten de tienden van
997 Deu 12:19 | Wacht u, dat gij den Leviet niet verlaat, al uw dagen in
998 Deu 12:23 | vast, dat gij het bloed niet eet; want het bloed is de
999 Deu 12:23 | gij de ziel met het vlees niet eten; ~
1000 Deu 12:24 | 24 Gij zult dat niet eten; op de aarde zult gij
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-7660 |