1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-7660
Book Chapter: Verse
1501 Rut 2:15 | oplezen, en beschaamt haar niet. ~
1502 Rut 2:16 | opleze, en bestraft haar niet. ~
1503 Rut 2:20 | HEERE, Die Zijn weldadigheid niet heeft nagelaten aan de levenden
1504 Rut 2:22 | maagden uitgaat, opdat zij u niet tegenvallen in een ander
1505 Rut 3:2 | 2 Nu dan, is niet Boaz, met wiens maagden
1506 Rut 3:3 | dorsvloer; maar maak u den man niet bekend, totdat hij geeindigd
1507 Rut 3:11 | nu, mijn dochter, vrees niet; al wat gij gezegd hebt,
1508 Rut 3:13 | lossen; maar indien het hem niet lust u te lossen, zo zal
1509 Rut 3:14 | want hij zeide: Het worde niet bekend, dat een vrouw op
1510 Rut 3:17 | want hij zeide tot mij: Kom niet ledig tot uw schoonmoeder. ~
1511 Rut 3:18 | vallen; want die man zal niet rusten, tenzij dat hij heden
1512 Rut 4:4 | los het; en zo men het ook niet zou lossen, verklaar het
1513 Rut 4:6 | losser: Ik zal het voor mij niet kunnen lossen, opdat ik
1514 Rut 4:6 | lossen, opdat ik mijn erfdeel niet misschien verderve; los
1515 Rut 4:6 | lossing voor u; want ik zal niet kunnen lossen. ~
1516 Rut 4:10 | de naam des verstorvenen niet worde uitgeroeid van zijn
1517 Rut 4:14 | Geloofd zij de HEERE, Die niet heeft nagelaten u heden
1518 1Sa 1:7 | daarom weende zij en at niet. ~
1519 1Sa 1:8 | weent gij, en waarom eet gij niet, en waarom is uw hart kwalijk
1520 1Sa 1:8 | kwalijk gesteld? Ben ik u niet beter dan tien zonen? ~
1521 1Sa 1:11 | gedenkt, en Uw dienstmaagd niet vergeet, maar geeft aan
1522 1Sa 1:13 | lippen, maar haar stem werd niet gehoord; daarom hield Eli
1523 1Sa 1:16 | Acht toch uw dienstmaagd niet voor een dochter Belials;
1524 1Sa 1:18 | aangezicht was haar zodanig niet meer. ~
1525 1Sa 1:22 | 22 Doch Hanna toog niet op; maar zij zeide tot haar
1526 1Sa 2:3 | 3 Maakt het niet te veel, dat gij hoog, hoog
1527 1Sa 2:5 | hongerig waren, zijn het niet meer; totdat de onvruchtbare
1528 1Sa 2:9 | duisternis; want een man vermag niet door kracht. ~
1529 1Sa 2:12 | Belials; zij kenden den HEERE niet. ~
1530 1Sa 2:16 | het immers geven, en zo niet, ik zal het met geweld nemen. ~
1531 1Sa 2:24 | 24 Niet, mijn zonen; want dit is
1532 1Sa 2:25 | hoorden de stem huns vaders niet, want de HEERE wilde hen
1533 1Sa 2:33 | 33 Doch de man, dien Ik u niet zal uitroeien van Mijn altaar,
1534 1Sa 3:2 | donker te worden, dat hij niet zien kon), ~
1535 1Sa 3:5 | Doch hij zeide: Ik heb niet geroepen, keer weder, leg
1536 1Sa 3:6 | Hij dan zeide: Ik heb u niet geroepen, mijn zoon; keer
1537 1Sa 3:7 | Samuel kende de HEERE nog niet; en het woord des HEEREN
1538 1Sa 3:7 | des HEEREN was aan hem nog niet geopenbaard. ~
1539 1Sa 3:13 | gemaakt, zo heeft hij hen niet eens zuur aangezien. ~
1540 1Sa 3:17 | heeft? Verberg het toch niet voor mij; God doe u zo,
1541 1Sa 3:18 | en verborg ze voor hem niet. En hij zeide: Hij is de
1542 1Sa 3:19 | HEERE was met hem, en liet niet een van al Zijn woorden
1543 1Sa 4:7 | gisteren en eergisteren niet geschied! ~
1544 1Sa 4:9 | Filistijnen, opdat gij de Hebreen niet misschien dient, gelijk
1545 1Sa 4:15 | ogen stonden stijf, dat hij niet zien kon.) ~
1546 1Sa 4:20 | bij haar stonden: Vrees niet, want gij hebt een zoon
1547 1Sa 4:20 | gebaard. Doch zij antwoordde niet, en nam het niet ter harte. ~
1548 1Sa 4:20 | antwoordde niet, en nam het niet ter harte. ~
1549 1Sa 5:5 | het huis van Dagon komen, niet op den dorpel van Dagon
1550 1Sa 5:7 | Gods van Israel bij ons niet blijve; want Zijn hand is
1551 1Sa 5:11 | opdat zij mij en mijn volk niet dode; want er was een dodelijke
1552 1Sa 5:12 | 12 En de mensen, die niet stierven, werden geslagen
1553 1Sa 6:3 | Israel wegzendt, zendt haar niet ledig weg, maar vergeldt
1554 1Sa 6:3 | waarom Zijn hand van u niet afwijkt. ~
1555 1Sa 6:6 | verzwaard hebben? Hebben zij niet, toen Hij wonderlijk met
1556 1Sa 6:9 | groot kwaad gedaan; maar zo niet, zo zullen wij weten, dat
1557 1Sa 6:9 | weten, dat Zijn hand ons niet geraakt heeft; het is ons
1558 1Sa 7:8 | zeiden tot Samuel: Zwijg niet van onzentwege, dat gij
1559 1Sa 7:8 | van onzentwege, dat gij niet zoudt roepen tot den HEERE,
1560 1Sa 7:13 | Filistijnen vernederd, en kwamen niet meer in de landpalen van
1561 1Sa 8:3 | Doch zijn zonen wandelden niet in zijn wegen; maar zij
1562 1Sa 8:5 | geworden, en uw zonen wandelen niet in uw wegen; zo zet nu een
1563 1Sa 8:7 | zullen; want zij hebben u niet verworpen, maar zij hebben
1564 1Sa 8:18 | HEERE zal u te dien dage niet verhoren. ~
1565 1Sa 9:4 | Salisa, maar zij vonden ze niet; daarna gingen zij door
1566 1Sa 9:4 | Sahalim, maar zij waren er niet; verder ging hij door het
1567 1Sa 9:4 | Jemini, doch zij vonden ze niet. ~
1568 1Sa 9:5 | laat ons wederkeren; dat niet misschien mijn vader van
1569 1Sa 9:13 | eten; want het volk zal niet eten, totdat hij komt, want
1570 1Sa 9:20 | hebt, zet uw hart daarop niet, want zij zijn gevonden;
1571 1Sa 9:20 | dat in Israel is? Is het niet van u, en van het ganse
1572 1Sa 9:21 | antwoordde Saul, en zeide: Ben ik niet een zoon van Jemini, van
1573 1Sa 9:21 | en mijn geslacht is het niet het kleinste van al de geslachten
1574 1Sa 10:1 | kuste hem, en zeide: Is het niet alzo, dat de HEERE u tot
1575 1Sa 10:14 | toen wij zagen, dat zij er niet waren, zo kwamen wij tot
1576 1Sa 10:16 | gezegd had, gaf hij hem niet te kennen. ~
1577 1Sa 10:21 | zochten hem, maar hij werd niet gevonden. ~
1578 1Sa 11:7 | der boden, zeggende: Die niet zelf uittrekt achter Saul
1579 1Sa 12:4 | zeiden zij: Gij hebt ons niet verongelijkt, en gij hebt
1580 1Sa 12:4 | verongelijkt, en gij hebt ons niet onderdrukt, en gij hebt
1581 1Sa 12:14 | en den mond des HEEREN niet wederspannig zijt, zo zult
1582 1Sa 12:15 | naar de stem des HEEREN niet zult horen, maar den mond
1583 1Sa 12:17 | 17 Is het niet vandaag de tarweoogst? Ik
1584 1Sa 12:19 | den HEERE, uw God, dat wij niet sterven; want boven al onze
1585 1Sa 12:20 | Samuel tot het volk: Vreest niet, gij hebt al dit kwaad gedaan;
1586 1Sa 12:20 | kwaad gedaan; doch wijkt niet van achter den HEERE af,
1587 1Sa 12:21 | 21 En wijkt niet af; want gij zoudt de ijdelheden
1588 1Sa 12:21 | ijdelheden na volgen, die niet bevorderlijk zijn, noch
1589 1Sa 12:22 | Want de HEERE zal Zijn volk niet verlaten, om Zijns groten
1590 1Sa 13:8 | had. Als Samuel te Gilgal niet opkwam, zo verstrooide het
1591 1Sa 13:11 | bestemden tijd der dagen niet kwaamt, en de Filistijnen
1592 1Sa 13:12 | het aangezicht des HEEREN niet ernstelijk aangebeden, zo
1593 1Sa 13:13 | gebod van den HEERE, uw God, niet gehouden, dat Hij u geboden
1594 1Sa 13:14 | 14 Maar nu zal uw rijk niet bestaan. De HEERE heeft
1595 1Sa 13:14 | over Zijn volk, omdat gij niet gehouden hebt, wat u de
1596 1Sa 14:1 | doch hij gaf het zijn vader niet te kennen. ~
1597 1Sa 14:3 | efod; doch het volk wist niet, dat Jonathan heengegaan
1598 1Sa 14:9 | onze plaats, en tot hen niet opklimmen. ~
1599 1Sa 14:17 | zijn wapendrager waren daar niet. ~
1600 1Sa 14:27 | 27 Maar Jonathan had het niet gehoord, toen zijn vader
1601 1Sa 14:30 | heeft! Maar nu is die slag niet groot geweest over de Filistijnen. ~
1602 1Sa 14:34 | en eet, en bezondigt u niet aan den HEERE, die etende
1603 1Sa 14:36 | licht worde, en laat ons niet een man onder hen overig
1604 1Sa 14:37 | Doch Hij antwoordde hem niet te dien dage. ~
1605 1Sa 14:45 | het volk Jonathan, dat hij niet stierf. ~
1606 1Sa 15:3 | heeft, en verschoon hem niet; maar dood van den man af
1607 1Sa 15:6 | Amalekieten, opdat ik u met hen niet wegruime; want gij hebt
1608 1Sa 15:9 | best was, en zij wilden ze niet verbannen; maar alle ding,
1609 1Sa 15:11 | afgekeerd heeft, en Mijn woorden niet bevestigd heeft. Toen ontstak
1610 1Sa 15:17 | En Samuel zeide: Is het niet alzo, toen gij klein waart
1611 1Sa 15:18 | hen, totdat gij dezelve te niet doet. ~
1612 1Sa 15:19 | naar de stem des HEEREN niet gehoord, maar zijt tot den
1613 1Sa 15:26 | zeide tot Saul: Ik zal met u niet wederkeren; omdat gij het
1614 1Sa 15:29 | Overwinning van Israel is, niet, en het berouwt Hem niet;
1615 1Sa 15:29 | niet, en het berouwt Hem niet; want Hij is geen mens,
1616 1Sa 15:35 | 35 En Samuel zag Saul niet meer tot den dag zijns doods
1617 1Sa 16:7 | Samuel: Zie zijn gestalte niet aan, noch de hoogte zijner
1618 1Sa 16:7 | hem verworpen; want het is niet gelijk de mens ziet; want
1619 1Sa 16:8 | Dezen heeft de HEERE ook niet verkoren. ~
1620 1Sa 16:9 | Dezen heeft de HEERE ook niet verkoren. ~
1621 1Sa 16:10 | Isai: De HEERE heeft dezen niet verkoren. ~
1622 1Sa 16:11 | hem halen; want wij zullen niet rondom aanzitten, totdat
1623 1Sa 17:8 | slagorde te stellen? Ben ik niet een Filistijn, en gijlieden
1624 1Sa 17:33 | zeide tot David: Gij zult niet kunnen heengaan tot dezen
1625 1Sa 17:39 | tot Saul: Ik kan in deze niet gaan, want ik heb het nooit
1626 1Sa 17:47 | zal weten, dat de HEERE niet door het zwaard, noch door
1627 1Sa 17:55 | leeft, o koning! ik weet het niet. ~
1628 1Sa 18:2 | te dien dage, en liet hem niet werderkeren tot zijns vaders
1629 1Sa 18:17 | Saul zeide: Dat mijn hand niet tegen hem zij, maar dat
1630 1Sa 18:26 | maar de dagen waren nog niet vervuld. ~
1631 1Sa 19:4 | tot hem: De koning zondige niet tegen zijn knecht David,
1632 1Sa 19:4 | David, omdat hij tegen u niet gezondigd heeft, en omdat
1633 1Sa 19:6 | de HEERE leeft, hij zal niet gedood worden! ~
1634 1Sa 19:11 | gij uw ziel dezen nacht niet behoedt, zo zult gij morgen
1635 1Sa 20:2 | Dat zij verre, gij zult niet sterven. Zie, mijn vader
1636 1Sa 20:2 | zaak, die hij voor mijn oor niet openbaart; waarom zou dan
1637 1Sa 20:2 | van mij verbergen? Dat is niet. ~
1638 1Sa 20:3 | gezegd: Dat Jonathan dit niet wete, opdat hij zich niet
1639 1Sa 20:3 | niet wete, opdat hij zich niet bekommere; en zekerlijk,
1640 1Sa 20:9 | overkomen, zou ik dat u dan niet te kennen geven? ~
1641 1Sa 20:12 | voor David, en ik dan tot u niet zende, en voor uw oor openbare; ~
1642 1Sa 20:14 | 14 En zult gij niet, indien ik dan nog leve,
1643 1Sa 20:14 | dan nog leve, ja, zult gij niet de weldadigheid des HEEREN
1644 1Sa 20:14 | HEEREN aan mij doen, dat ik niet sterve? ~
1645 1Sa 20:15 | zult gij uw weldadigheid niet afsnijden van mijn huis
1646 1Sa 20:15 | huis tot in eeuwigheid; ook niet wanneer de HEERE een iegelijk
1647 1Sa 20:26 | wat voorgevallen, dat hij niet rein is; voorzeker, hij
1648 1Sa 20:26 | rein is; voorzeker, hij is niet rein. ~
1649 1Sa 20:29 | hij aan des konings tafel niet gekomen. ~
1650 1Sa 20:30 | wederspannigheid, weet ik het niet, dat gij den zoon van Isai
1651 1Sa 20:37 | jongen na, en zeide: Is niet de pijl van u af en verder? ~
1652 1Sa 20:38 | na: Haast u, spoed u, sta niet stil! De jongen van Jonathan
1653 1Sa 21:9 | zeide: Er is zijns gelijke niet; geef het mij. ~
1654 1Sa 21:11 | zeiden tot hem: Is deze niet David, de koning des lands?
1655 1Sa 21:11 | koning des lands? Zong men niet van dezen in de reien, zeggende:
1656 1Sa 22:5 | David: Blijf in de vesting niet, ga heen, en ga in het land
1657 1Sa 22:15 | heeft van al deze dingen niet geweten, klein noch groot. ~
1658 1Sa 22:17 | hebben het voor mijn oren niet geopenbaard. Doch de knechten
1659 1Sa 22:17 | konings wilden hun hand niet uitsteken, om op de priesters
1660 1Sa 22:23 | 23 Blijf bij mij; vrees niet; want wie mijn ziel zoeken
1661 1Sa 23:14 | dagen, doch God gaf hem niet over in zijn hand. ~
1662 1Sa 23:17 | hij zeide tot hem: Vrees niet, want de hand van Saul,
1663 1Sa 23:17 | Saul, mijn vader, zal u niet vinden, maar gij zult koning
1664 1Sa 23:19 | Gibea, zeggende: Heeft zich niet David bij ons verborgen
1665 1Sa 24:8 | met woorden, en liet hun niet toe, dat zij opstonden tegen
1666 1Sa 24:11 | zeide: Ik zal mijn hand niet uitsteken tegen mijn heer,
1667 1Sa 24:12 | afgesneden heb, zo heb ik u niet gedood; beken en zie, dat
1668 1Sa 24:12 | overtreding is, en ik tegen u niet gezondigd heb; nochtans
1669 1Sa 24:13 | aan u; maar mijn hand zal niet tegen u zijn. ~
1670 1Sa 24:14 | voort; maar mijn hand zal niet tegen u zijn. ~
1671 1Sa 24:19 | besloten, en gij hebt mij niet gedood. ~
1672 1Sa 25:11 | den mannen geven, die ik niet weet, van waar zij zijn? ~
1673 1Sa 25:17 | zoon Belials, dat men hem niet mag aanspreken. ~
1674 1Sa 25:19 | haar man Nabal gaf zij het niet te kennen. ~
1675 1Sa 25:25 | heer stelle toch zijn hart niet aan dezen Belials man, aan
1676 1Sa 25:25 | jongelingen van mijn heer niet gezien, die gij gezonden
1677 1Sa 25:31 | Zo zal dit u, mijn heer, niet zijn tot wankeling, noch
1678 1Sa 25:36 | dronken; daarom gaf zij hem niet een woord, klein noch groot,
1679 1Sa 26:1 | zeggende: Houdt zich David niet verborgen op den heuvel
1680 1Sa 26:8 | slaan, en ik zal het hem niet ten tweeden male doen. ~
1681 1Sa 26:9 | tot Abisai: Verderf hem niet; want wie heeft zijn hand
1682 1Sa 26:14 | Ner, zeggende: Zult gij niet antwoorden, Abner? Toen
1683 1Sa 26:15 | David tot Abner: Zijt gij niet een man, en wie is u gelijk
1684 1Sa 26:16 | die gij gedaan hebt, is niet goed; zo waarachtig als
1685 1Sa 26:19 | heden verstoten, dat ik niet mag vastgehecht blijven
1686 1Sa 26:20 | En nu, mijn bloed valle niet op de aarde van voor het
1687 1Sa 26:23 | gegeven; maar ik heb mijn hand niet willen uitsteken, aan den
1688 1Sa 27:1 | Sauls hand omkomen; mij is niet beter, dan dat ik haastelijk
1689 1Sa 27:4 | was naar Gath, zo voer hij niet meer voort hem te zoeken. ~
1690 1Sa 27:11 | Dat zij misschien van ons niet boodschappen, zeggende:
1691 1Sa 28:6 | de HEERE antwoordde hem niet; noch door dromen, noch
1692 1Sa 28:13 | koning zeide tot haar: Vrees niet; maar wat ziet gij? Toen
1693 1Sa 28:15 | geweken, en antwoordt mij niet meer, noch door den dienst
1694 1Sa 28:18 | naar de stem des HEEREN niet gehoord hebt, en de hittigheid
1695 1Sa 28:18 | hittigheid Zijns toorns niet uitgericht hebt tegen Amalek;
1696 1Sa 28:23 | weigerde het, en zeide: Ik zal niet eten. Maar zijn knechten,
1697 1Sa 29:3 | der Filistijnen: Is deze niet David, de knecht van Saul,
1698 1Sa 29:4 | besteld hebt, en dat hij niet met ons aftrekke in den
1699 1Sa 29:4 | den strijd, opdat hij ons niet tot een tegenpartijder worde
1700 1Sa 29:4 | aangenaam maken? Is het niet met de hoofden dezer mannen? ~
1701 1Sa 29:5 | 5 Is dit niet die David, van denwelken
1702 1Sa 29:6 | dezen dag toe; maar gij zijt niet aangenaam in de ogen der
1703 1Sa 29:8 | tot dezen dag toe, dat ik niet zal gaan en strijden tegen
1704 1Sa 29:9 | met ons in dezen strijd niet optrekken.
1705 1Sa 30:10 | dat zij over de beek Besor niet konden gaan. ~
1706 1Sa 30:15 | mij bij God, dat gij mij niet zult doden, en dat gij mij
1707 1Sa 30:15 | zult doden, en dat gij mij niet zult overleveren in de hand
1708 1Sa 30:17 | anderen dag; en er ontkwam niet een man van hen, behalve
1709 1Sa 30:19 | 19 En onder hen werd niet gemist van den kleinste
1710 1Sa 30:21 | waren geweest, dat zij David niet hadden kunnen navolgen,
1711 1Sa 30:22 | zeiden: Omdat zij met ons niet getogen zijn, zullen wij
1712 1Sa 30:22 | dien wij gered hebben, niet geven, maar aan een iegelijk
1713 1Sa 30:23 | David zeide: Alzo zult gij niet doen, mijn broeders, met
1714 1Sa 31:4 | misschien deze onbesnedenen niet komen, en mij doorsteken,
1715 1Sa 31:4 | Maar zijn wapendrager wilde niet, want hij vreesde zeer.
1716 2Sa 1:10 | wist, dat hij na zijn val niet leven zou; en ik nam de
1717 2Sa 1:14 | zeide tot hem: Hoe, hebt gij niet gevreesd uw hand uit te
1718 2Sa 1:20 | 20 Verkondigt het niet te Gath, boodschapt het
1719 2Sa 1:20 | te Gath, boodschapt het niet op de straten van Askelon;
1720 2Sa 1:20 | dochters der Filistijnen zich niet verblijden, opdat de dochters
1721 2Sa 1:20 | dochters der onbesnedenen niet opspringen van vreugde. ~
1722 2Sa 1:21 | schild van Saul, alsof hij niet gezalfd ware geweest met
1723 2Sa 1:22 | helden, werd Jonathans boog niet achterwaarts gedreven; en
1724 2Sa 1:22 | en Sauls zwaard keerde niet ledig weder. ~
1725 2Sa 1:23 | leven, zijn ook in hun dood niet gescheiden; zij waren lichter
1726 2Sa 2:19 | Abner achterna; en hij week niet, om van achter Abner ter
1727 2Sa 2:21 | gewaad; maar Asahel wilde niet afwijken van achter hem. ~
1728 2Sa 2:26 | eeuwiglijk verteren? Weet gij niet, dat het in het laatste
1729 2Sa 2:26 | hoe lang zult gij het volk niet zeggen, dat zij wederkeren
1730 2Sa 2:28 | stil, en zij jaagden Israel niet meer achterna, en voeren
1731 2Sa 2:28 | meer achterna, en voeren niet wijders voort te strijden. ~
1732 2Sa 3:8 | heden weldadigheid doe, en u niet overgeleverd heb in Davids
1733 2Sa 3:11 | En hij kon Abner verder niet een woord antwoorden, omdat
1734 2Sa 3:13 | Gij zult mijn aangezicht niet zien, tenzij dat gij Michal,
1735 2Sa 3:22 | groten roof. Abner nu was niet bij David te Hebron; want
1736 2Sa 3:26 | Sira; maar David wist het niet. ~
1737 2Sa 3:29 | worde van het huis van Joab niet afgesneden, die een vloed
1738 2Sa 3:34 | 34 Uw handen waren niet gebonden, noch uw voeten
1739 2Sa 3:37 | dat het van den koning niet was, dat men Abner, den
1740 2Sa 3:38 | zijn knechten: Weet gij niet, dat te dezen dage een vorst,
1741 2Sa 4:11 | zijn bloed van uw handen niet eisen, en u van de aarde
1742 2Sa 5:6 | zeggende: Gij zult hier niet inkomen, maar de blinden
1743 2Sa 5:6 | te zeggen: David zal hier niet inkomen. ~
1744 2Sa 5:8 | kreupele zal in het huis niet komen. ~
1745 2Sa 5:23 | Dewelke zeide: Gij zult niet optrekken; maar trek om
1746 2Sa 6:10 | wilde de ark des HEEREN niet tot zich laten overbrengen
1747 2Sa 7:7 | zeggende: Waarom bouwt gij Mij niet een cederen huis? ~
1748 2Sa 7:10 | aan zijn plaats wone, en niet meer heen en weder gedreven
1749 2Sa 7:10 | verkeerdheid zullen hem niet meer verdrukken, gelijk
1750 2Sa 7:15 | goedertierenheid zal van hem niet wijken, gelijk als Ik die
1751 2Sa 9:7 | David zeide tot hem: Vrees niet, want ik zal zekerlijk weldadigheid
1752 2Sa 10:3 | Heeft David zijn knechten niet daarom tot u gezonden, dat
1753 2Sa 11:3 | vrouw; en men zeide: Is dat niet Bathseba, de dochter van
1754 2Sa 11:9 | zijns heren; en hij ging niet af in zijn huis. ~
1755 2Sa 11:10 | kennen, zeggende: Uria is niet afgegaan in zijn huis. Toen
1756 2Sa 11:10 | David tot Uria: Komt gij niet van de reis? Waarom zijt
1757 2Sa 11:10 | de reis? Waarom zijt gij niet afgegaan in uw huis? ~
1758 2Sa 11:13 | heren knechten, maar ging niet af in zijn huis. ~
1759 2Sa 11:20 | om te strijden? Wist gij niet, dat zij van den muur zouden
1760 2Sa 11:21 | zoon van Jerubbeseth? Wierp niet een vrouw een stuk van een
1761 2Sa 11:25 | Joab zeggen: Laat deze zaak niet kwaad zijn in uw ogen, want
1762 2Sa 12:3 | 3 Maar de arme had gans niet dan een enig klein ooilam,
1763 2Sa 12:6 | zaak gedaan, en omdat hij niet verschoond heeft. ~
1764 2Sa 12:10 | het zwaard zal van uw huis niet afwijken tot in eeuwigheid;
1765 2Sa 12:13 | zonde weggenomen, gij zult niet sterven. ~
1766 2Sa 12:17 | de aarde; maar hij wilde niet, en at geen brood met hen. ~
1767 2Sa 12:18 | hij hoorde naar onze stem niet, hoe zullen wij dan tot
1768 2Sa 12:23 | gaan, maar hij zal tot mij niet wederkomen. ~
1769 2Sa 12:28 | stad, en neem ze in; opdat niet, zo ik de stad zou innemen,
1770 2Sa 13:4 | koningszoon, zult gij het mij niet te kennen geven? Toen zeide
1771 2Sa 13:12 | Maar zij zeide tot hem: Niet, mijn broeder, verkracht
1772 2Sa 13:12 | mijn broeder, verkracht mij niet, want alzo doet men niet
1773 2Sa 13:12 | niet, want alzo doet men niet in Israel; doe deze dwaasheid
1774 2Sa 13:12 | Israel; doe deze dwaasheid niet. ~
1775 2Sa 13:13 | want hij zal mij van u niet onthouden. ~
1776 2Sa 13:14 | hij wilde naar haar stem niet horen; maar sterker zijnde
1777 2Sa 13:16 | maar hij wilde naar haar niet horen. ~
1778 2Sa 13:20 | uw broeder; zet uw hart niet op deze zaak. Alzo bleef
1779 2Sa 13:22 | 22 Doch Absalom sprak niet met Amnon, noch kwaad noch
1780 2Sa 13:25 | koning zeide tot Absalom: Niet, mijn zoon, laat ons toch
1781 2Sa 13:25 | mijn zoon, laat ons toch niet al te zamen gaan, opdat
1782 2Sa 13:25 | zamen gaan, opdat wij u niet bezwaarlijk zijn; en hij
1783 2Sa 13:25 | hem aan, doch hij wilde niet gaan, maar zegende hem. ~
1784 2Sa 13:26 | 26 Toen zeide Absalom: Zo niet, laat toch mijn broeder
1785 2Sa 13:28 | zult gij hem doden; vreest niet; is het niet, omdat ik het
1786 2Sa 13:28 | doden; vreest niet; is het niet, omdat ik het u geboden
1787 2Sa 13:30 | konings geslagen, en er is niet een van hen overgelaten. ~
1788 2Sa 13:32 | en zeide: Mijn heer zegge niet, dat zij al de jongelingen,
1789 2Sa 13:33 | mijn heer de koning de zaak niet in zijn hart, denkende:
1790 2Sa 14:2 | rouwklederen aan, en zalf u niet met olie, en wees als een
1791 2Sa 14:10 | mij; en hij zal u voortaan niet meer aantasten. ~
1792 2Sa 14:11 | God, dat de bloedwrekers niet te vele worden om te verderven,
1793 2Sa 14:11 | verderven, dat zij mijn zoon niet verdelgen. Toen zeide hij:
1794 2Sa 14:13 | de koning zijn verstotene niet wederhaalt. ~
1795 2Sa 14:14 | aarde uitgestort zijnde, niet verzameld wordt. God dan
1796 2Sa 14:14 | wordt. God dan zal de ziel niet wegnemen, maar Hij zal gedachten
1797 2Sa 14:14 | dat Hij den verstotene niet van Zich verstote. ~
1798 2Sa 14:18 | tot de vrouw: Verberg nu niet voor mij de zaak, die ik
1799 2Sa 14:24 | kere, en mijn aangezicht niet zie. Alzo keerde Absalom
1800 2Sa 14:24 | zag des konings aangezicht niet. ~
1801 2Sa 14:28 | hij des konings aangezicht niet zag. ~
1802 2Sa 14:29 | koning zond; maar hij wilde niet tot hem komen. Zo zond hij
1803 2Sa 14:29 | male; evenwel wilde hij niet komen. ~
1804 2Sa 15:14 | om weg te gaan, opdat hij niet misschien haaste, en ons
1805 2Sa 15:27 | priester Zadok: Zijt gij niet een ziener? Keer weder in
1806 2Sa 15:34 | den raad van Achitofel te niet maken. ~
1807 2Sa 15:35 | 35 En zijn niet Zadok en Abjathar, de priesters,
1808 2Sa 16:17 | vriend? Waarom zijt gij niet met uw vriend getogen? ~
1809 2Sa 16:19 | wien zou ik dienen? Zou het niet zijn voor het aangezicht
1810 2Sa 17:6 | wij zijn woord doen? Zo niet, spreek gij. ~
1811 2Sa 17:7 | ditmaal geraden heeft, is niet goed. ~
1812 2Sa 17:8 | vader een krijgsman, en zal niet vernachten met het volk. ~
1813 2Sa 17:12 | mannen, die met hem zijn, ook niet een worden overgelaten. ~
1814 2Sa 17:13 | nedertrekken, totdat ook niet een steentje aldaar gevonden
1815 2Sa 17:16 | zeggende: Vernacht dezen nacht niet in de vlakke velden der
1816 2Sa 17:16 | spoedig over; opdat de koning niet verslonden worde, en al
1817 2Sa 17:17 | aan; want zij mochten zich niet zien laten, dat zij in de
1818 2Sa 17:19 | daarop. Alzo werd de zaak niet bekend. ~
1819 2Sa 17:20 | toen zij hen gezocht en niet gevonden hadden, keerden
1820 2Sa 17:22 | het morgenlicht ontbrak er niet tot een toe, die niet over
1821 2Sa 17:22 | er niet tot een toe, die niet over de Jordaan gegaan was. ~
1822 2Sa 17:23 | Achitofel zag, dat zijn raad niet gedaan was, zadelde hij
1823 2Sa 18:3 | het volk zeide: Gij zult niet uittrekken; want of wij
1824 2Sa 18:3 | zij zullen het hart op ons niet stellen; ja, of de helft
1825 2Sa 18:3 | zij zullen het hart op ons niet stellen; maar gij zijt nu
1826 2Sa 18:11 | waarom dan hebt gij hem niet aldaar ter aarde geslagen,
1827 2Sa 18:12 | hand aan des konings zoon niet slaan; want de koning heeft
1828 2Sa 18:14 | Ik zal hier bij u alzo niet vertoeven; en hij nam drie
1829 2Sa 18:20 | boodschappen; dezen dag nu zult gij niet boodschappen, daarom dat
1830 2Sa 18:29 | knecht afzond, maar ik weet niet wat. ~
1831 2Sa 19:7 | zweer bij den HEERE, als gij niet uitgaat, zo er een man dezen
1832 2Sa 19:13 | gijlieden zeggen: Zijt gij niet mijn been en mijn vlees?
1833 2Sa 19:13 | en doe er zo toe, zo gij niet krijgsoverste zult zijn
1834 2Sa 19:19 | koning: Mijn heer rekene mij niet toe de misdaad, en gedenke
1835 2Sa 19:19 | toe de misdaad, en gedenke niet, wat uw knecht verkeerdelijk
1836 2Sa 19:21 | Zou dan Simei hiervoor niet gedood worden? Zo hij toch
1837 2Sa 19:22 | in Israel? Want weet ik niet, dat ik heden koning geworden
1838 2Sa 19:23 | zeide tot Simei: Gij zult niet sterven. En de koning zwoer
1839 2Sa 19:24 | en hij had zijn voeten niet schoongemaakt, noch zijn
1840 2Sa 19:25 | hem zeide: Waarom zijt gij niet met mij getogen, Mefiboseth? ~
1841 2Sa 19:28 | al mijns vaders huis is niet geweest, dan maar lieden
1842 2Sa 19:43 | gering geacht, dat ons woord niet het eerste geweest is, om
1843 2Sa 20:3 | onderhield ze, maar ging tot haar niet in. En zij waren opgesloten
1844 2Sa 20:6 | hem achterna, opdat hij niet misschien vaste steden voor
1845 2Sa 20:10 | 10 En Amasa hoedde zich niet voor het zwaard, dat in
1846 2Sa 20:10 | aarde uit, en hij sloeg hem niet ten tweeden male, en hij
1847 2Sa 20:21 | 21 De zaak is niet alzo; maar een man van het
1848 2Sa 21:2 | De Gibeonieten nu waren niet van de kinderen Israels,
1849 2Sa 21:4 | Gibeonieten tot hem: Het is ons niet te doen om zilver en goud
1850 2Sa 21:4 | zijn huis; ook is het ons niet om iemand te doden in Israel.
1851 2Sa 21:5 | koning: De man die ons te niet gemaakt, en tegen ons gedacht
1852 2Sa 21:10 | gevogelte des hemels op hen niet rusten des daags, noch het
1853 2Sa 21:17 | David, zeggende: Gij zult niet meer met ons uittrekken
1854 2Sa 21:17 | opdat gij de lamp van Israel niet uitblust. ~
1855 2Sa 22:22 | gehouden, en ben van mijn God niet goddelooslijk afgegaan. ~
1856 2Sa 22:23 | inzettingen, daarvan week ik niet af. ~
1857 2Sa 22:37 | en mijn enkelen hebben niet gewankeld. ~
1858 2Sa 22:38 | verdelgde hen, en keerde niet weder, totdat ik ze verdaan
1859 2Sa 22:39 | en doorstak ze, dat zij niet weder opstonden; maar zij
1860 2Sa 22:42 | maar Hij antwoordde hun niet. ~
1861 2Sa 22:44 | heidenen; het volk, dat ik niet kende, heeft mij gediend. ~
1862 2Sa 23:5 | 5 Hoewel mijn huis alzo niet is bij God, nochtans heeft
1863 2Sa 23:5 | lust, hoewel Hij het nog niet doet uitspruiten. ~
1864 2Sa 23:6 | omdat men ze met de hand niet kan vatten; ~
1865 2Sa 23:16 | David; doch hij wilde dat niet drinken, maar goot het uit
1866 2Sa 23:17 | leven? En hij wilde het niet drinken. Dit deden die drie
1867 2Sa 23:19 | 19 Was hij niet de heerlijkste van die drie?
1868 2Sa 23:19 | een overste. Maar hij kwam niet tot aan die eerste drie. ~
1869 2Sa 23:23 | die drie eersten kwam hij niet; en David stelde hem over
1870 2Sa 24:14 | mij in de hand van mensen niet vallen. ~
1871 2Sa 24:24 | zal den HEERE, mijn God, niet offeren brandofferen om
1872 2Sa 24:24 | offeren brandofferen om niet. Alzo kocht David den dorsvloer
1873 1Kon 1:4 | doch de koning bekende ze niet. ~
1874 1Kon 1:6 | 6 En zijn vader had hem niet bedroefd van zijn dagen,
1875 1Kon 1:8 | David had, waren met Adonia niet. ~
1876 1Kon 1:10 | zijn broeder, noodde hij niet. ~
1877 1Kon 1:11 | Salomo, zeggende: Hebt gij niet gehoord, dat Adonia, de
1878 1Kon 1:11 | onze heer David weet dat niet. ~
1879 1Kon 1:13 | en zeg tot hem: Hebt gij niet, mijn heer koning, uw dienstmaagd
1880 1Kon 1:18 | heer koning, gij weet het niet. ~
1881 1Kon 1:19 | knecht Salomo heeft hij niet genood. ~
1882 1Kon 1:26 | Salomo, uw knecht, heeft hij niet genood. ~
1883 1Kon 1:27 | geschied? En hebt gij uw knecht niet bekend gemaakt, wie op den
1884 1Kon 1:51 | zijn knecht met het zwaard niet doden zal! ~
1885 1Kon 1:52 | vroom man zal zijn, daar zal niet van zijn haar op de aarde
1886 1Kon 2:6 | dat gij zijn grauwe haar niet met vrede in het graf laat
1887 1Kon 2:9 | 9 Maar nu, houd hem niet onschuldig, dewijl gij een
1888 1Kon 2:16 | begeerte; wijs mijn aangezicht niet af. En zij zeide tot hem:
1889 1Kon 2:17 | want hij zal uw aangezicht niet afwijzen, dat hij mij Abisag,
1890 1Kon 2:20 | begeerte, wijs mijn aangezicht niet af. En de koning zeide tot
1891 1Kon 2:20 | want ik zal uw aangezicht niet afwijzen. ~
1892 1Kon 2:26 | maar dezen dag zal ik u niet doden, omdat gij de ark
1893 1Kon 2:27 | hij des HEEREN priester niet ware, om te vervullen het
1894 1Kon 2:28 | Adonia, hoewel hij zich niet had gewend achter Absalom),
1895 1Kon 2:32 | daar het mijn vader David niet wist, Abner, den zoon van
1896 1Kon 2:36 | woon aldaar; en ga van daar niet uit herwaarts of derwaarts. ~
1897 1Kon 2:42 | zeide tot hem: Heb ik u niet beedigd bij den HEERE, en
1898 1Kon 2:43 | hebt gij den eed des HEEREN niet gehouden, en het gebod,
1899 1Kon 3:7 | klein jongeling, ik weet niet uit te gaan noch in te gaan. ~
1900 1Kon 3:8 | een groot volk, hetwelk niet kan geteld noch gerekend
1901 1Kon 3:11 | deze zaak begeerd hebt, en niet begeerd hebt, voor u vele
1902 1Kon 3:12 | dat uws gelijke voor u niet geweest is, en uws gelijke
1903 1Kon 3:12 | is, en uws gelijke na u niet opstaan zal. ~
1904 1Kon 3:13 | 13 Zelfs ook wat gij niet begeerd hebt, heb Ik u gegeven,
1905 1Kon 3:21 | en zie, het was mijn zoon niet, dien ik gebaard had. ~
1906 1Kon 6:6 | gemaakt, opdat zij zich niet hielden in de wanden van
1907 1Kon 6:13 | Ik zal Mijn volk Israel niet verlaten. ~
1908 1Kon 7:31 | daarvan waren vierkantig, niet rond. ~
1909 1Kon 7:47 | gewicht des kopers werd niet onderzocht. ~
1910 1Kon 8:5 | die vanwege de menigte niet konden geteld, noch gerekend
1911 1Kon 8:8 | aanspraakplaats, maar buiten niet gezien werden; en zij zijn
1912 1Kon 8:11 | 11 En de priesters konden niet staan om te dienen, vanwege
1913 1Kon 8:19 | Evenwel gij zult dat huis niet bouwen; maar uw zoon, die
1914 1Kon 8:27 | hemel der hemelen zouden U niet begrijpen, hoeveel te min
1915 1Kon 8:41 | die van Uw volk Israel niet zal zijn, maar uit verren
1916 1Kon 8:46 | want geen mens is er, die niet zondigt), en Gij tegen hen
1917 1Kon 8:56 | wat Hij gesproken heeft! Niet een enig woord is er gevallen
1918 1Kon 8:57 | vaderen; Hij verlate ons niet, en begeve ons niet; ~
1919 1Kon 8:57 | ons niet, en begeve ons niet; ~
1920 1Kon 9:6 | van Mij na te volgen, en niet houden zult Mijn geboden
1921 1Kon 9:12 | gegeven had, maar zij waren niet recht in zijn ogen. ~
1922 1Kon 9:20 | Hevieten, en Jebusieten, die niet waren van de kinderen Israels; ~
1923 1Kon 9:21 | die de kinderen Israels niet hadden kunnen verbannen,
1924 1Kon 10:3 | den koning, dat hij haar niet verklaarde. ~
1925 1Kon 10:7 | 7 Ik heb die woorden niet geloofd, totdat ik gekomen
1926 1Kon 10:7 | en zie, de helft is mij niet aangezegd; gij hebt met
1927 1Kon 10:12 | Het almuggimhout was zo niet gekomen noch gezien geweest,
1928 1Kon 10:21 | werd in de dagen van Salomo niet voor enig ding geacht. ~
1929 1Kon 11:2 | Gijlieden zult tot hen niet ingaan, en zij zullen tot
1930 1Kon 11:2 | ingaan, en zij zullen tot u niet inkomen; zij zouden zekerlijk
1931 1Kon 11:4 | goden neigden; dat zijn hart niet volkomen was met den HEERE,
1932 1Kon 11:6 | des HEEREN; en volhardde niet den HEERE te volgen, gelijk
1933 1Kon 11:10 | had, dat hij andere goden niet zou nawandelen; doch hij
1934 1Kon 11:10 | nawandelen; doch hij hield niet, wat de HEERE geboden had. ~
1935 1Kon 11:11 | bij u geschied is, dat gij niet hebt gehouden Mijn verbond
1936 1Kon 11:12 | dagen nochtans zal Ik dat niet doen, om uws vaders Davids
1937 1Kon 11:13 | zal het gehele koninkrijk niet afscheuren; een stam zal
1938 1Kon 11:33 | der kinderen Ammons; en niet gewandeld hebben in Mijn
1939 1Kon 11:39 | verootmoedigen; nochtans niet altijd. ~
1940 1Kon 11:41 | en zijn wijsheid, is dat niet geschreven in het boek der
1941 1Kon 12:15 | de koning naar het volk niet; want deze omwending was
1942 1Kon 12:16 | dat de koning naar hen niet hoorde, zo gaf het volk
1943 1Kon 12:24 | zegt de HEERE: Gij zult niet optrekken, noch strijden
1944 1Kon 12:31 | geringsten des volks, die niet waren uit de zonen van Levi. ~
1945 1Kon 13:4 | had, verdorde, dat hij ze niet weder tot zich trekken kon. ~
1946 1Kon 13:8 | helft van uw huis, zo zou ik niet met u gaan, en ik zou in
1947 1Kon 13:9 | water drinken; en gij zult niet wederkeren door den weg,
1948 1Kon 13:10 | een anderen weg, en keerde niet weder door den weg, door
1949 1Kon 13:16 | 16 Doch hij zeide: Ik kan niet met u wederkeren, noch met
1950 1Kon 13:17 | water drinken; gij zult niet wederkeren, gaande door
1951 1Kon 13:21 | wederspannig geweest, en niet gehouden hebt het gebod,
1952 1Kon 13:22 | lichaam in uw vaderen graf niet komen. ~
1953 1Kon 13:28 | leeuw had het dode lichaam niet gegeten, en den ezel niet
1954 1Kon 13:28 | niet gegeten, en den ezel niet gebroken. ~
1955 1Kon 13:33 | geschiedenis keerde zich Jerobeam niet van zijn bozen weg; maar
1956 1Kon 14:2 | op, en verstel u, dat men niet merkte, dat gij Jerobeams
1957 1Kon 14:4 | huis van Ahia. Ahia nu kon niet zien, want zijn ogen stonden
1958 1Kon 14:8 | dat u gegeven heb, en gij niet geweest zijt, gelijk Mijn
1959 1Kon 14:29 | hij gedaan heeft, zijn die niet geschreven in het boek der
1960 1Kon 15:3 | gedaan had; en zijn hart was niet volkomen met den HEERE,
1961 1Kon 15:5 | in de ogen des HEEREN, en niet geweken was van alles, wat
1962 1Kon 15:7 | hij gedaan heeft, is dat niet geschreven in het boek der
1963 1Kon 15:14 | 14 De hoogten werden wel niet weggenomen; nochtans was
1964 1Kon 15:19 | heen, maak uw verbond te niet met Baesa, den koning van
1965 1Kon 15:23 | gebouwd heeft, zijn die niet geschreven in het boek der
1966 1Kon 15:31 | hij gedaan heeft, is dat niet geschreven in het boek der
1967 1Kon 16:5 | en zijn macht, zijn die niet geschreven in het boek der
1968 1Kon 16:11 | Baesa sloeg; hij liet hem niet over die mannelijk was,
1969 1Kon 16:14 | hij gedaan heeft, is dat niet geschreven in het boek der
1970 1Kon 16:20 | gemaakt heeft, zijn die niet geschreven in het boek der
1971 1Kon 16:27 | gepleegd heeft, zijn die niet geschreven in het boek der
1972 1Kon 17:13 | Elia zeide tot haar: Vrees niet, ga heen, doe naar uw woord;
1973 1Kon 17:14 | Het meel van de kruik zal niet verteerd worden, en de olie
1974 1Kon 17:14 | en de olie der fles zal niet ontbreken, tot op den dag,
1975 1Kon 17:16 | Het meel van de kruik werd niet verteerd, en de olie van
1976 1Kon 17:16 | olie van de fles ontbrak niet, naar het woord des HEEREN,
1977 1Kon 18:10 | koninkrijk is, waar mijn heer niet gezonden heeft, om u te
1978 1Kon 18:10 | zij zeiden: Hij is hier niet; zo nam hij dat koninkrijk
1979 1Kon 18:10 | volk een eed af; dat zij u niet hadden gevonden. ~
1980 1Kon 18:12 | HEEREN u wegnam, ik weet niet waarheen; en ik kwam, om
1981 1Kon 18:12 | te zeggen, en hij vond u niet, zo zou hij mij doden; ik,
1982 1Kon 18:13 | 13 Is mijn heer niet aangezegd, wat ik gedaan
1983 1Kon 18:18 | zeide hij: Ik heb Israel niet beroerd, maar gij en uws
1984 1Kon 18:21 | het volk antwoordde hem niet een woord. ~
1985 1Kon 18:44 | en kom af, dat u de regen niet ophoude. ~
1986 1Kon 19:4 | mijn ziel, want ik ben niet beter dan mijn vaderen. ~
1987 1Kon 19:11 | de HEERE was in den wind niet; en na dezen wind een aardbeving;
1988 1Kon 19:11 | was ook in de aardbeving niet; ~
1989 1Kon 19:12 | HEERE was ook in het vuur niet; en na het vuur het suizen
1990 1Kon 19:18 | duizend, alle knieen, die zich niet gebogen hebben voor Baal,
1991 1Kon 19:18 | en allen mond, die hem niet gekust heeft. ~
1992 1Kon 20:7 | goud, en ik heb het hem niet geweigerd. ~
1993 1Kon 20:8 | volk, zeiden tot hem: Hoor niet, en bewillig niet. ~
1994 1Kon 20:8 | Hoor niet, en bewillig niet. ~
1995 1Kon 20:9 | doen; maar deze zaak kan ik niet doen. Zo gingen de boden
1996 1Kon 20:11 | zich aangordt, beroeme zich niet, als die zich los maakt. ~
1997 1Kon 20:23 | effen veld strijden, zo wij niet sterker zijn dan zij! ~
1998 1Kon 20:25 | effen veld strijden, zo wij niet sterker zijn dan zij! En
1999 1Kon 20:28 | God der bergen, en Hij is niet een God der laagten; zo
2000 1Kon 20:36 | dat gij de stem des HEEREN niet gehoorzaam zijt geweest,
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-7660 |