Book Chapter: Verse
1 Gen 11:3 | zeiden een ieder tot zijn naaste: Kom aan, laat ons tichelen
2 Exo 2:13 | ongerechte: Waarom slaat gij uw naaste? ~
3 Exo 11:2 | dat ieder man van zijn naaste, en iedere vrouw van haar
4 Exo 11:2 | en iedere vrouw van haar naaste zilveren vaten en gouden
5 Exo 12:4 | hij het en zijn nabuur, de naaste aan zijn huis, naar het
6 Exo 18:16 | tussen den man en tussen zijn naaste; en dat ik hun bekend make
7 Exo 20:16 | getuigenis spreken tegen uw naaste. ~
8 Exo 21:14 | indien iemand tegen zijn naaste moedwillig gehandeld heeft,
9 Exo 21:35 | iemands os den os van zijn naaste kwetst, dat hij sterft,
10 Exo 22:7 | 7 Wanneer iemand zijn naaste geld of vaten te bewaren
11 Exo 22:9 | verwijzen, die zal het aan zijn naaste dubbel wedergeven. ~
12 Exo 22:10 | Wanneer iemand aan zijn naaste een ezel, of os, of klein
13 Exo 22:14 | wanneer iemand van zijn naaste wat begeert, en het wordt
14 Exo 32:27 | zijn vriend, en elk zijn naaste! ~
15 Exo 33:27 | zijn vriend, en elk zijn naaste! ~
16 Lev 6:2 | hebben, dat hij aan zijn naaste zal gelogen hebben van hetgeen
17 Lev 6:2 | dat hij met geweld zijn naaste onthoudt; ~
18 Lev 19:11 | een iegelijk tegen zijn naaste. ~
19 Lev 19:13 | 13 Gij zult uw naaste niet bedriegelijk verdrukken,
20 Lev 19:15 | gerechtigheid zult gij uw naaste richten. ~
21 Lev 19:16 | staan tegen het bloed van uw naaste; Ik ben de HEERE! ~
22 Lev 19:17 | niet haten; gij zult uw naaste naarstiglijk berispen, en
23 Lev 19:18 | volks; maar gij zult uw naaste liefhebben als uzelven;
24 Lev 21:2 | bloedvriend, die hem ten naaste bestaat, over zijn moeder
25 Lev 23:19 | Als ook iemand aan zijn naaste een gebrek zal aangebracht
26 Lev 24:14 | Daarom, wanneer gij aan uw naaste wat veilbaars verkopen,
27 Lev 24:15 | jubeljaar af, zult gij van uw naaste kopen, en naar het getal
28 Lev 24:17 | 17 Dat dan niemand zijn naaste verdrukke; maar vreest voor
29 Num 27:11 | naastbestaande, die hem de naaste van zijn geslacht is, dat
30 Deu 4:42 | de doodslager, die zijn naaste onwetende doodslaat, dien
31 Deu 5:20 | getuigenis spreken tegen uw naaste. ~
32 Deu 15:2 | ieder schuldheer, die zijn naaste zal geleend hebben, vrijlate;
33 Deu 15:2 | vrijlate; hij zal zijn naaste of zijn broeder niet manen,
34 Deu 19:4 | dat hij leve; die zijn naaste zal geslagen hebben door
35 Deu 19:5 | 5 Als, dewelke met zijn naaste in het bos zal zijn gegaan,
36 Deu 19:5 | den steel, en treft zijn naaste, dat hij sterve; die zal
37 Deu 19:11 | iemand zijn zal, die zijn naaste haat, en hem lagen legt,
38 Deu 21:3 | 3 De stad nu, die de naaste zal zijn aan den verslagene,
39 Deu 22:26 | gelijk of een man tegen zijn naaste opstond, en sloeg hem dood
40 Deu 24:10 | 10 Wanneer gij aan uw naaste iets zult geleend hebben,
41 Deu 27:24 | Vervloekt zij, die zijn naaste in het verborgene verslaat!
42 Joz 20:5 | overgeven, dewijl hij zijn naaste niet met wetenschap verslagen
43 Rut 4:7 | uit en gaf die aan zijn naaste; en dit was tot een getuigenis
44 1Sa 15:28 | afgescheurd, en heeft het aan uw naaste gegeven, die beter is dan
45 1Sa 28:17 | heeft dat gegeven aan uw naaste, aan David. ~
46 2Sa 12:11 | ogen, en zal haar aan uw naaste geven; die zal bij uw vrouwen
47 1Kon 8:31| Wanneer iemand tegen zijn naaste zal gezondigd hebben, en
48 1Kon 20:35| zonen der profeten tot zijn naaste, door het woord des HEEREN:
49 2Kro 7:22| Wanneer iemand tegen zijn naaste zal gezondigd hebben, en
50 Est 1:19 | haar koninkrijk aan haar naaste, die beter is dan zij. ~
51 Psa 12:3 | valsheid, een ieder met zijn naaste, met vleiende lippen; zij
52 Psa 15:3 | smaadrede opneemt tegen zijn naaste; ~
53 Psa 101:5 | 5Die zijn naaste in het heimelijke achterklapt;
54 Spre 3:28| 28 Zeg niet tot uw naaste: Ga heen, en kom weder,
55 Spre 3:29| Smeed geen kwaad tegen uw naaste, aangezien hij met vertrouwen
56 Spre 6:1 | Mijn zoon! zo gij voor uw naaste borg geworden zijt, voor
57 Spre 6:3 | onderwerp uzelven, en sterk uw naaste. ~
58 Spre 11:9 | huichelaar verderft zijn naaste door den mond; maar door
59 Spre 11:12| verstandeloos is, veracht zijn naaste; maar een man van groot
60 Spre 12:26| voortreffelijker dan zijn naaste; maar de weg der goddelozen
61 Spre 14:21| 21 Die zijn naaste veracht, zondigt; maar die
62 Spre 16:29| des gewelds verlokt zijn naaste, en hij leidt hem in een
63 Spre 17:18| borg stellende bij zijn naaste. ~
64 Spre 18:17| rechtvaardig te zijn; maar zijn naaste komt, en hij onderzoekt
65 Spre 21:10| begeert het kwaad; zijn naaste krijgt geen genade in zijn
66 Spre 24:28| oorzaak getuige tegen uw naaste; want zoudt gij verleiden
67 Spre 25:8 | daarvan niet wat doet, als uw naaste u zou mogen beschaamd hebben. ~
68 Spre 25:9 | Twist uw twistzaak met uw naaste; maar openbaar het heimelijke
69 Spre 25:18| Een man, tegen zijn naaste een valse getuigenis sprekende,
70 Spre 26:19| Alzo is een man, die zijn naaste bedriegt, en zegt: Jok ik
71 Spre 29:5 | 5 Een man, die zijn naaste vleit, spreidt een net uit
72 Pred 4:4 | het den mens nijd van zijn naaste aanbrengt. Dat is ook ijdelheid
73 Jes 3:5 | een iegelijk tegen zijn naaste; de jongeling zal stout
74 Jes 13:8 | een iegelijk zal over zijn naaste verbaasd zijn; hun
75 Jes 19:2 | een iegelijk tegen zijn naaste, stad tegen stad, koninkrijk
76 Jer 7:5 | tussen den man en tussen zijn naaste; ~
77 Jer 9:8 | een ieder spreekt met zijn naaste van vrede met zijn mond,
78 Jer 22:8 | zeggen, een ieder tot zijn naaste: Waarom heeft de HEERE alzo
79 Jer 23:27 | die zij, een ieder zijn naaste, vertellen; gelijk als hun
80 Jer 23:30 | stelen, een ieder van zijn naaste;
81 Jer 23:35 | zeggen, een iegelijk tot zijn naaste, en een iegelijk tot zijn
82 Jer 31:34 | meer, een iegelijk zijn naaste, en een iegelijk zijn broeder,
83 Jer 34:15 | een iegelijk voor zijn naaste; en gij hadt een verbond
84 Jer 34:17 | en een iegelijk voor zijn naaste; ziet, zo roep Ik uit
85 Eze 22:12 | gierigheid gepleegd aan uw naaste door verdrukking; maar gij
86 Amos 6:10| 10 En de naaste vriend zal een iegelijk
87 Zac 3:10 | gijlieden een iegelijk zijn naaste nodigen tot onder den wijnstok
88 Zac 8:10 | een iegelijk tegen zijn naaste.
89 Zac 8:16 | waarheid, een iegelijk met zijn naaste; oordeelt de waarheid en
90 Mal 3:16 | vrezen, een ieder tot zijn naaste: De HEERE merkt er toch
91 Matt 5:43| er gezegd is: Gij zult uw naaste liefhebben, en uw vijand
92 Matt 19:19| moeder; en: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelven. ~
93 Matt 22:39| gelijk, is: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelven. ~
94 Mark 12:31| gelijk, is dit: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelven.
95 Mark 12:33| geheel de kracht; en den naaste lief te hebben als zichzelven,
96 Luk 10:27 | geheel uw verstand; en uw naaste als uzelven. ~
97 Luk 10:29 | tot Jezus: En wie is mijn naaste? ~
98 Luk 10:36 | van deze drie dunkt u de naaste geweest te zijn desgenen,
99 Rom 13:9 | namelijk in dit: Gij zult uw naaste liefhebben gelijk uzelven. ~
100 Rom 13:10 | 10 De liefde doet den naaste geen kwaad. Zo is dan de
101 Rom 15:2 | een iegelijk van ons zijn naaste behage ten goede, tot stichting. ~
102 Gal 5:14 | namelijk in dit: Gij zult uw naaste liefhebben, gelijk uzelven. ~
103 Efez 4:25| waarheid, een iegelijk met zijn naaste; want wij zijn elkanders
104 Heb 8:11 | leren, een iegelijk zijn naaste, en een iegelijk zijn broeder,
105 Jako 2:8 | de Schrift: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelven,
|