1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6208
Book Chapter: Verse
1 Gen 3:5 | gij daarvan eet, zo zullen uw ogen geopend worden, en
2 Gen 3:10 | En hij zeide: Ik hoorde Uw stem in den hof, en ik vreesde;
3 Gen 3:14 | het gedierte des velds! Op uw buik zult gij gaan, en stof
4 Gen 3:15 | tussen deze vrouw, en tussen uw zaad en tussen haar zaad;
5 Gen 3:16 | zal zeer vermenigvuldigen uw smart, namelijk uwer dracht;
6 Gen 3:16 | gij kinderen baren; en tot uw man zal uw begeerte zijn,
7 Gen 3:16 | baren; en tot uw man zal uw begeerte zijn, en hij zal
8 Gen 4:6 | ontstoken, en waarom is uw aangezicht vervallen? ~
9 Gen 4:9 | tot Kain: Waar is Habel, uw broeder? En hij zeide: Ik
10 Gen 4:10 | een stem des bloeds van uw broeder, dat tot Mij roept
11 Gen 4:11 | om uws broeders bloed van uw hand te ontvangen. ~
12 Gen 4:14 | aardbodem, en ik zal voor Uw aangezicht verborgen zijn;
13 Gen 6:18 | in de ark gaan, gij, en uw zonen, en uw huisvrouw,
14 Gen 6:18 | gaan, gij, en uw zonen, en uw huisvrouw, en de vrouwen
15 Gen 7:1 | HEERE tot Noach: Ga gij, en uw ganse huis in de ark; want
16 Gen 8:16 | 16 Ga uit de ark, gij, en uw huisvrouw, en uw zonen,
17 Gen 8:16 | gij, en uw huisvrouw, en uw zonen, en de vrouwen uwer
18 Gen 9:2 | 2 En uw vrees, en uw verschrikking
19 Gen 9:2 | 2 En uw vrees, en uw verschrikking zij over al
20 Gen 9:2 | vissen der zee; zij zijn in uw hand overgegeven. ~
21 Gen 9:5 | 5 En voorwaar, Ik zal uw bloed, het bloed uwer zielen
22 Gen 9:9 | verbond op met u, en met uw zaad na u; ~
23 Gen 12:1 | Abram gezegd: Ga gij uit uw land, en uit uw maagschap,
24 Gen 12:1 | gij uit uw land, en uit uw maagschap, en uit uws vaders
25 Gen 12:2 | maken, en u zegenen, en uw naam groot maken; en wees
26 Gen 12:7 | aan Abram, en zeide: Aan uw zaad zal Ik dit land geven.
27 Gen 12:18 | kennen gegeven, dat zij uw huisvrouw is? ~
28 Gen 12:19 | hebben? en nu, zie, daar is uw huisvrouw; neem haar en
29 Gen 13:8 | tussen mijn herders en tussen uw herders; want wij zijn mannen
30 Gen 13:9 | niet het ganse land voor uw aangezicht? Scheid u toch
31 Gen 13:14 | hem gescheiden was: Hef uw ogen op, en zie van de plaats,
32 Gen 13:15 | zal Ik u geven, en aan uw zaad, tot in eeuwigheid. ~
33 Gen 13:16 | 16 En Ik zal uw zaad stellen als het stof
34 Gen 13:16 | zal kunnen tellen, zal ook uw zaad geteld worden. ~
35 Gen 14:20 | de allerhoogste God, Die uw vijanden in uw hand geleverd
36 Gen 14:20 | God, Die uw vijanden in uw hand geleverd heeft! En
37 Gen 14:25 | Abram! Ik ben u een Schild, uw Loon zeer groot. ~
38 Gen 14:28 | hem, zeggende: Deze zal uw erfgenaam niet zijn; maar
39 Gen 14:28 | niet zijn; maar die uit uw lijf voortkomen zal, die
40 Gen 14:28 | voortkomen zal, die zal uw erfgenaam zijn. ~
41 Gen 14:29 | Hij zeide tot hem: Zo zal uw zaad zijn! ~
42 Gen 14:37 | Abram: Weet voorzeker, dat uw zaad vreemd zal zijn in
43 Gen 14:39 | 15 En gij zult tot uw vaderen gaan met vrede;
44 Gen 14:42 | met Abram, zeggende: Aan uw zaad heb Ik dit land gegeven,
45 Gen 15:5 | heb mijn dienstmaagd in uw schoot gegeven; nu zij ziet,
46 Gen 15:6 | Abram zeide tot Sarai: Zie uw dienstmaagd is in uw hand;
47 Gen 15:6 | Zie uw dienstmaagd is in uw hand; doe haar, wat goed
48 Gen 15:6 | doe haar, wat goed is in uw ogen. En Sarai vernederde
49 Gen 15:9 | tot haar: Keer weder tot uw vrouw, en verneder u onder
50 Gen 15:10 | HEEREN tot haar: Ik zal uw zaad grotelijks vermenigvuldigen,
51 Gen 15:11 | Ismael noemen, omdat de HEERE uw verdrukking aangehoord heeft. ~
52 Gen 16:5 | 5 En uw naam zal niet meer genoemd
53 Gen 16:5 | genoemd worden Abram; maar uw naam zal wezen Abraham;
54 Gen 16:7 | Mij en tussen u, en tussen uw zaad na u in hun geslachten,
55 Gen 16:7 | te zijn tot een God, en uw zaad na u. ~
56 Gen 16:8 | 8 En Ik zal u, en uw zaad na u, het land uwer
57 Gen 16:9 | verbond houden, gij, en uw zaad na u, in hun geslachten. ~
58 Gen 16:10 | Mij en tussen u, en tussen uw zaad na u: dat al wat mannelijk
59 Gen 16:12 | al wat mannelijk is in uw geslachten: de ingeborene
60 Gen 16:12 | vreemde, welke niet is van uw zaad; ~
61 Gen 16:13 | 13 De ingeborene van uw huis, en de gekochte met
62 Gen 16:13 | huis, en de gekochte met uw geld zal zekerlijk besneden
63 Gen 16:15 | Abraham: Gij zult den naam van uw huisvrouw Sarai, niet Sarai
64 Gen 16:18 | Ismael mocht leven voor Uw aangezicht! ~
65 Gen 16:19 | God zeide: Voorwaar, Sara, uw huisvrouw, zal u een zoon
66 Gen 17:3 | ik nu genade gevonden in Uw ogen, zo gaat toch niet
67 Gen 17:3 | ogen, zo gaat toch niet aan Uw knecht voorbij. ~
68 Gen 17:4 | gebracht worde, en wast Uw voeten, en leunt onder dezen
69 Gen 17:5 | bete broods langen, dat Gij Uw hart sterkt; daarna zult
70 Gen 17:5 | voortgaan, daarom omdat Gij tot Uw knecht overgekomen zijt.
71 Gen 17:9 | zij tot hem: Waar is Sara, uw huisvrouw? En hij zeide:
72 Gen 17:10 | des levens; en zie, Sara, uw huisvrouw, zal een zoon
73 Gen 18:2 | keert toch in ten huize van uw knecht, en vernacht, en
74 Gen 18:2 | knecht, en vernacht, en wast uw voeten; en gij zult vroeg
75 Gen 18:8 | haar, zoals het goed is in uw ogen; alleenlijk doet dezen
76 Gen 18:12 | meer? een schoonzoon, of uw zonen, of uw dochteren,
77 Gen 18:12 | schoonzoon, of uw zonen, of uw dochteren, en allen, die
78 Gen 18:15 | zeggende: Maak u op, neem uw huisvrouw, en uw twee dochteren,
79 Gen 18:15 | op, neem uw huisvrouw, en uw twee dochteren, die voorhanden
80 Gen 18:19 | 19 Zie toch, Uw knecht heeft genade gevonden
81 Gen 18:19 | heeft genade gevonden in Uw ogen, en Gij hebt Uw weldadigheid
82 Gen 18:19 | in Uw ogen, en Gij hebt Uw weldadigheid groot gemaakt,
83 Gen 18:21 | zeide tot hem: Zie, Ik heb uw aangezicht opgenomen ook
84 Gen 19:13 | sprak ik tot haar: Dit zij uw weldadigheid, die gij bij
85 Gen 19:15 | Zie, mijn land is voor uw aangezicht; woon, waar het
86 Gen 19:15 | woon, waar het goed is in uw ogen. ~
87 Gen 19:16 | Sara zeide hij: Zie, ik heb uw broeder duizend zilverlingen
88 Gen 20:12 | Laat het niet kwaad zijn in uw ogen, over den jongen, en
89 Gen 20:12 | over den jongen, en over uw dienstmaagd; al wat Sara
90 Gen 20:12 | haar stem; want in Izak zal uw zaad genoemd worden. ~
91 Gen 20:13 | volk stellen, omdat hij uw zaad is. ~
92 Gen 21:2 | 2 En Hij zeide: Neem nu uw zoon, uw enige, dien gij
93 Gen 21:2 | zeide: Neem nu uw zoon, uw enige, dien gij liefhebt,
94 Gen 21:12 | 12 Toen zeide Hij: Strek uw hand niet uit aan den jongen,
95 Gen 21:12 | gij God vrezende zijt, en uw zoon, uw enige, van Mij
96 Gen 21:12 | vrezende zijt, en uw zoon, uw enige, van Mij niet hebt
97 Gen 21:16 | deze zaak gedaan hebt, en uw zoon, uw enige, niet onthouden
98 Gen 21:16 | gedaan hebt, en uw zoon, uw enige, niet onthouden hebt; ~
99 Gen 21:17 | u grotelijks zegenen, en uw zaad zeer vermenigvuldigen,
100 Gen 21:17 | den oever der zee is; en uw zaad zal de poorten zijner
101 Gen 21:18 | 18 En in uw zaad zullen gezegend worden
102 Gen 21:20 | Milka heeft ook Nahor, uw broeder, zonen gebaard: ~
103 Gen 22:6 | midden van ons; begraaf uw dode in de keure onzer graven;
104 Gen 22:6 | graf voor u weren, dat gij uw dode niet zoudt begraven. ~
105 Gen 22:8 | hen, zeggende: Is het met uw wil, dat ik mijn dode begrave
106 Gen 22:11 | volks geef ik u die; begraaf uw dode. ~
107 Gen 22:15 | tussen u? begraaf slechts uw dode. ~
108 Gen 23:2 | alles, wat hij had: Leg toch uw hand onder mijn heup, ~
109 Gen 23:5 | in dit land; zal ik dan uw zoon moeten wederbrengen
110 Gen 23:7 | gezworen heeft, zeggende: Aan uw zaad zal Ik dit land geven!
111 Gen 23:7 | Zelf zal Zijn Engel voor uw aangezicht zenden, dat gij
112 Gen 23:14 | ik zal zeggen: Neig toch uw kruik, dat ik drinke; en
113 Gen 23:14 | zeggen: Drink, en ik zal ook uw kemelen drenken; diezelve
114 Gen 23:14 | drenken; diezelve zij, die Gij Uw knecht Izak toegewezen hebt,
115 Gen 23:17 | toch een weinig waters uit uw kruik drinken. ~
116 Gen 23:19 | zeide zij: Ik zal ook voor uw kemelen putten, totdat zij
117 Gen 23:40 | met u zenden, en Hij zal uw weg voorspoedig maken, dat
118 Gen 23:43 | weinig waters te drinken uit uw kruik; ~
119 Gen 23:44 | Drink gij ook, en ik zal ook uw kemelen putten; dat deze
120 Gen 23:46 | Drink gij, en ik zal ook uw kemelen drenken; en ik dronk,
121 Gen 23:51 | 51 Zie, Rebekka is voor uw aangezicht; neem haar en
122 Gen 23:60 | duizenden millioenen, en uw zaad bezitte de poort zijner
123 Gen 23:90 | haar: Twee volken zijn in uw buik, en twee natien zullen
124 Gen 23:90 | twee natien zullen zich uit uw ingewand van een scheiden;
125 Gen 23:98 | Verkoop mij op dezen dag uw eerstgeboorte. ~
126 Gen 24:3 | u zegenen; want aan u en uw zaad zal Ik al deze landen
127 Gen 24:3 | bevestigen, dien Ik Abraham uw vader gezworen heb. ~
128 Gen 24:4 | 4 En Ik zal uw zaad vermenigvuldigen, als
129 Gen 24:4 | sterren des hemels, en zal aan uw zaad al deze landen geven;
130 Gen 24:4 | deze landen geven; en in uw zaad zullen gezegend worden
131 Gen 24:9 | zeide: Voorwaar, zie, zij is uw huisvrouw! hoe hebt gij
132 Gen 24:10 | had een van dit volk bij uw huisvrouw gelegen, zodat
133 Gen 24:24 | ben de God van Abraham, uw vader; vrees niet; want
134 Gen 24:24 | en Ik zal u zegenen, en uw zaad vermenigvuldigen, om
135 Gen 25:3 | 3 Nu dan, neem toch uw gereedschap, uw pijlkoker
136 Gen 25:3 | neem toch uw gereedschap, uw pijlkoker en uw boog, en
137 Gen 25:3 | gereedschap, uw pijlkoker en uw boog, en ga uit in het veld,
138 Gen 25:6 | zoon, zeggende: Zie, ik heb uw vader tot Ezau, uw broeder,
139 Gen 25:6 | ik heb uw vader tot Ezau, uw broeder, horen spreken,
140 Gen 25:9 | geitenbokjes; en ik zal die voor uw vader maken tot smakelijke
141 Gen 25:10 | 10 En gij zult ze tot uw vader brengen, en hij zal
142 Gen 25:13 | zijn moeder zeide tot hem: Uw vloek zij op mij, mijn zoon!
143 Gen 25:19 | zijn vader: Ik ben Ezau uw eerstgeborene; ik heb gedaan,
144 Gen 25:19 | van mijn wildbraad, opdat uw ziel mij zegene. ~
145 Gen 25:20 | hij zeide: Omdat de HEERE uw God dat heeft doen ontmoeten
146 Gen 25:29 | nederbuigen; wees heer over uw broederen, en de zonen uwer
147 Gen 25:31 | wildbraad zijns zoons, opdat uw ziel mij zegene. ~
148 Gen 25:32 | gij? En hij zeide: Ik ben uw zoon, uw eerstgeborene,
149 Gen 25:32 | hij zeide: Ik ben uw zoon, uw eerstgeborene, Ezau. ~
150 Gen 25:35 | 35 En hij zeide: Uw broeder is gekomen met bedrog,
151 Gen 25:35 | gekomen met bedrog, en heeft uw zegen weggenomen. ~
152 Gen 25:39 | vettigheden der aarde zullen uw woningen zijn, en van den
153 Gen 25:40 | 40 En op uw zwaard zult gij leven, en
154 Gen 25:40 | zult gij leven, en zult uw broeder dienen; doch het
155 Gen 25:40 | dan zult gij zijn juk van uw hals afrukken. ~
156 Gen 25:42 | en zeide tot hem: Zie, uw broeder Ezau troost zich
157 Gen 26:4 | zegen van Abraham; aan u, en uw zaad met u, opdat gij erfelijk
158 Gen 26:13 | ben de HEERE, de God van uw vader Abraham, en de God
159 Gen 26:13 | zal Ik aan u geven, en aan uw zaad. ~
160 Gen 26:14 | 14 En uw zaad zal wezen als het stof
161 Gen 26:14 | zuidwaarts; en in u, en in uw zaad zullen alle geslachten
162 Gen 27:15 | dienen? verklaar mij, wat zal uw loon zijn? ~
163 Gen 27:18 | jaren dienen, om Rachel, uw kleinste dochter. ~
164 Gen 27:62 | nu genade gevonden heb in uw ogen; ik heb waargenomen,
165 Gen 27:63 | Noem mij uitdrukkelijk uw loon, dat ik geven zal. ~
166 Gen 27:64 | ik u gediend heb, en hoe uw vee bij mij geweest is. ~
167 Gen 27:66 | doen zult; ik zal wederom uw kudden weiden, en bewaren. ~
168 Gen 27:67 | 32 Ik zal heden door uw ganse kudde gaan, daarvan
169 Gen 27:68 | zult over mijn loon, voor uw aangezicht; al wat niet
170 Gen 27:69 | Zie, och ja, het zij naar uw woord! ~
171 Gen 28:3 | land uwer vaderen, en tot uw maagschap, en Ik zal met
172 Gen 28:6 | dat ik met al mijn macht uw vader gediend heb. ~
173 Gen 28:7 | 7 Maar uw vader heeft bedriegelijk
174 Gen 28:8 | zeide: De gespikkelde zullen uw loon zijn, zo lammerden
175 Gen 28:8 | De gesprenkelde zullen uw loon zijn, zo lammerden
176 Gen 28:9 | 9 Alzo heeft God uw vader het vee ontrukt, en
177 Gen 28:12 | 12 En Hij zeide: Hef toch uw ogen op, en zie! alle bokken,
178 Gen 28:31 | Opdat gij niet misschien uw dochteren mij ontweldigdet!
179 Gen 28:32 | 32 Bij wien gij uw goden vinden zult, laat
180 Gen 28:35 | heren ogen, omdat ik voor uw aangezicht niet kan opstaan;
181 Gen 28:37 | hier voor mijn broederen en uw broederen, en laat hen richten
182 Gen 28:38 | jaren ben ik bij u geweest; uw ooien en uw geiten hebben
183 Gen 28:38 | bij u geweest; uw ooien en uw geiten hebben niet misdragen,
184 Gen 28:41 | ben nu twintig jaren in uw huis geweest; ik heb u veertien
185 Gen 28:41 | veertien jaren gediend om uw beide dochteren, en zes
186 Gen 28:41 | dochteren, en zes jaren om uw kudde; en gij hebt mijn
187 Gen 29:4 | tot Ezau: Zo zegt Jakob, uw knecht: Ik heb als vreemdeling
188 Gen 29:5 | opdat ik genade vinde in uw ogen. ~
189 Gen 29:6 | zeggende: Wij zijn gekomen tot uw broeder, tot Ezau; en ook
190 Gen 29:9 | gezegd hebt: Keer weder tot uw land, en tot uw maagschap,
191 Gen 29:9 | weder tot uw land, en tot uw maagschap, en Ik zal wel
192 Gen 29:10 | deze trouw, die Gij aan Uw knecht gedaan hebt; want
193 Gen 29:12 | bij u weldoen, en Ik zal uw zaad stellen als het zand
194 Gen 29:17 | en wiens zijn deze voor uw aangezicht? ~
195 Gen 29:18 | Dat is een geschenk van uw knecht Jakob, gezonden tot
196 Gen 29:20 | gij zult ook zeggen: Zie, uw knecht Jakob is achter ons!
197 Gen 29:27 | Hij zeide tot hem: Hoe is uw naam? En hij zeide: Jakob. ~
198 Gen 29:28 | 28 Toen zeide Hij: Uw naam zal voortaan niet Jakob
199 Gen 29:29 | vraagde, en zeide: Geef toch Uw naam te kennen. En Hij zeide:
200 Gen 30:5 | De kinderen, die God aan uw knecht genadiglijk verleend
201 Gen 30:10 | indien ik nu genade in uw ogen gevonden heb, zo neem
202 Gen 30:10 | mijn hand; daarom, omdat ik uw aangezicht gezien heb, als
203 Gen 31:9 | verzwagert u met ons; geeft ons uw dochteren; en neemt voor
204 Gen 31:10 | ons; en het land zal voor uw aangezicht zijn; woont,
205 Gen 31:11 | Laat mij genade vinden in uw ogen; en wat gij tot mij
206 Gen 31:16 | onze dochteren geven, en uw dochteren zullen wij ons
207 Gen 32:1 | voor het aangezicht van uw broeder Ezau. ~
208 Gen 32:2 | reinigt u, en verandert uw klederen; ~
209 Gen 32:10 | 10 En God zeide tot hem: Uw naam is Jakob, uw naam zal
210 Gen 32:10 | tot hem: Uw naam is Jakob, uw naam zal voortaan niet Jakob
211 Gen 32:10 | worden, maar Israel zal uw naam zijn; en Hij noemde
212 Gen 32:11 | en koningen zullen uit uw lenden voortkomen. ~
213 Gen 32:12 | dat zal Ik u geven; en aan uw zaad na u zal Ik dit land
214 Gen 34:7 | bleef ook staande; en ziet, uw schoven kwamen rondom, en
215 Gen 34:10 | ganselijk komen, ik, en uw moeder, en uw broeders,
216 Gen 34:10 | komen, ik, en uw moeder, en uw broeders, om ons voor u
217 Gen 34:13 | Israel tot Jozef: Weiden uw broeders niet bij Sichem?
218 Gen 34:14 | zie naar den welstand van uw broederen, en naar den welstand
219 Gen 35:8 | broeders naam, en verwek uw broeder zaad. ~
220 Gen 35:13 | te kennen, zeggende: Zie, uw schoonvader gaat op naar
221 Gen 35:18 | geven zal? En zij zeide: Uw zegelring en uw snoer en
222 Gen 35:18 | zij zeide: Uw zegelring en uw snoer en uw staf, die in
223 Gen 35:18 | zegelring en uw snoer en uw staf, die in uw hand is;
224 Gen 35:18 | snoer en uw staf, die in uw hand is; hetwelk hij haar
225 Gen 35:24 | kennen gaf, zeggende: Thamar, uw schoondochter, heeft gehoereerd,
226 Gen 36:19 | zelfde woorden heeft mij uw knecht gedaan, zo ontstak
227 Gen 36:30 | heren, zeggende: Waarom zijn uw aangezichten heden kwalijk
228 Gen 36:36 | nog drie dagen zal Farao uw hoofd verheffen, en zal
229 Gen 36:36 | hoofd verheffen, en zal u in uw staat herstellen; en gij
230 Gen 36:42 | nog drie dagen zal Farao uw hoofd verheffen van boven
231 Gen 36:42 | hangen, en het gevogelte zal uw vlees van boven u eten. ~
232 Gen 37:40 | over mijn huis zijn, en op uw bevel zal al mijn volk de
233 Gen 38:10 | hem: Neen, mijn heer! maar uw knechten zijn gekomen, om
234 Gen 38:11 | mans zonen; wij zijn vroom; uw knechten zijn geen verspieders. ~
235 Gen 38:13 | 13 En zij zeiden: Wij, uw knechten, waren twaalf gebroeders,
236 Gen 38:15 | uitgaan, tenzij dan, wanneer uw kleinste broeder herwaarts
237 Gen 38:16 | 16 Zendt een uit u, die uw broeder hale; maar weest
238 Gen 38:16 | weest gijlieden gevangen, en uw woorden zullen beproefd
239 Gen 38:20 | 20 En brengt uw kleinsten broeder tot mij,
240 Gen 38:20 | broeder tot mij, zo zullen uw woorden waargemaakt worden;
241 Gen 38:34 | 34 En brengt uw kleinsten broeder tot mij;
242 Gen 38:34 | maar dat gij vroom zijt; uw broeder zal ik u wedergeven,
243 Gen 39:3 | aangezicht niet zien, tenzij dat uw broeder met u is. ~
244 Gen 39:5 | aangezicht niet zien, tenzij dat uw broeder met u is. ~
245 Gen 39:7 | maagschap, zeggende: Leeft uw vader nog; hebt gij nog
246 Gen 39:7 | dat hij zeggen zou: Brengt uw broeder af? ~
247 Gen 39:9 | u niet breng en hem voor uw aangezicht stel, zo zal
248 Gen 39:12 | En neemt dubbel geld in uw hand; en brengt het geld,
249 Gen 39:12 | wedergekeerd is, weder in uw hand; misschien is het een
250 Gen 39:13 | 13 Neemt ook uw broeder mede, en maakt u
251 Gen 39:14 | aangezicht van dien man, dat hij uw anderen broeder en Benjamin
252 Gen 39:23 | zij ulieden, vreest niet! Uw God en de God uws vaders
253 Gen 39:23 | vaders heeft u een schat in uw zakken gegeven; uw geld
254 Gen 39:23 | schat in uw zakken gegeven; uw geld is tot mij gekomen.
255 Gen 39:27 | en zeide: Is het wel met uw vader, den oude, waarvan
256 Gen 39:28 | zij zeiden: Het is wel met uw knecht, onzen vader, hij
257 Gen 39:29 | moeder, en zeide: Is dit uw kleinste broeder, waarvan
258 Gen 40:7 | woorden? Het zij verre van uw knechten, dat zij zodanig
259 Gen 40:9 | 9 Bij wien van uw knechten hij gevonden zal
260 Gen 40:10 | Dit zij nu ook alzo, naar uw woorden! Bij wien hij gevonden
261 Gen 40:17 | gijlieden op in vrede tot uw vader. ~
262 Gen 40:18 | Och, mijn heer! laat toch uw knecht een woord spreken
263 Gen 40:18 | mijns heren oren, en laat uw toorn tegen uw knecht niet
264 Gen 40:18 | en laat uw toorn tegen uw knecht niet ontsteken; want
265 Gen 40:21 | 21 Toen zeidet gij tot uw knechten: Brengt hem af
266 Gen 40:23 | 23 Toen zeidet gij tot uw knechten: Indien uw kleinste
267 Gen 40:23 | tot uw knechten: Indien uw kleinste broeder met u niet
268 Gen 40:24 | is geschied, als wij tot uw knecht, mijn vader, opgetrokken
269 Gen 40:27 | 27 Toen zeide uw knecht, mijn vader, tot
270 Gen 40:30 | 30 Nu dan, als ik tot uw knecht, mijn vader, kome,
271 Gen 40:31 | dat hij sterven zal; en uw knechten zullen de grauwe
272 Gen 40:31 | zullen de grauwe haren van uw knecht, onzen vader, met
273 Gen 40:32 | 32 Want uw knecht is voor dezen jongeling
274 Gen 40:33 | 33 Nu dan, laat toch uw knecht voor dezen jongeling
275 Gen 41:4 | zeide hij: Ik ben Jozef, uw broeder, dien gij naar Egypte
276 Gen 41:5 | de toorn ontsteke niet in uw ogen, omdat gij mij hierheen
277 Gen 41:5 | want God heeft mij voor uw aangezicht gezonden, tot
278 Gen 41:7 | Doch God heeft mij voor uw aangezicht henen gezonden,
279 Gen 41:9 | zegt het hem: Alzo zegt uw zoon Jozef: God heeft mij
280 Gen 41:10 | nabij mij wezen, gij en uw zonen, en de zonen uwer
281 Gen 41:10 | de zonen uwer zonen, en uw schapen, en uw runderen,
282 Gen 41:10 | zonen, en uw schapen, en uw runderen, en al wat gij
283 Gen 41:11 | gij niet verarmt, gij en uw huis, en alles wat gij hebt! ~
284 Gen 41:12 | 12 En ziet, uw ogen zien het, en de ogen
285 Gen 41:17 | zeide tot Jozef: Zeg tot uw broederen: Doet dit, laadt
286 Gen 41:17 | broederen: Doet dit, laadt uw beesten, en trekt heen,
287 Gen 41:18 | 18 En neemt uw vader en uw huisgezinnen,
288 Gen 41:18 | 18 En neemt uw vader en uw huisgezinnen, en komt tot
289 Gen 41:19 | Egypteland wagenen voor uw kinderkens, en voor uw vrouwen,
290 Gen 41:19 | voor uw kinderkens, en voor uw vrouwen, en voert uw vader,
291 Gen 41:19 | voor uw vrouwen, en voert uw vader, en komt. ~
292 Gen 41:20 | 20 En uw oog verschone uw huisraad
293 Gen 41:20 | 20 En uw oog verschone uw huisraad niet; want het
294 Gen 42:4 | en Jozef zal zijn hand op uw ogen leggen. ~
295 Gen 42:30 | Dat ik nu sterve, nadat ik uw aangezicht gezien heb, dat
296 Gen 42:33 | roepen, en zeggen: Wat is uw hantering? ~
297 Gen 42:34 | 34 Zo zult gij zeggen: Uw knechten zijn mannen, die
298 Gen 43:3 | tot zijn broederen: Wat is uw hantering? En zij zeiden
299 Gen 43:3 | En zij zeiden tot Farao: Uw knechten zijn schaapherders,
300 Gen 43:4 | weide voor de schapen, die uw knechten hebben, dewijl
301 Gen 43:4 | Kanaan; en nu, laat toch uw knechten in het land Gosen
302 Gen 43:5 | Farao tot Jozef, zeggende: Uw vader en uw broeders zijn
303 Gen 43:5 | Jozef, zeggende: Uw vader en uw broeders zijn tot u gekomen; ~
304 Gen 43:6 | 6 Egypteland is voor uw aangezicht; doe uw vader
305 Gen 43:6 | voor uw aangezicht; doe uw vader en uw broeders in
306 Gen 43:6 | aangezicht; doe uw vader en uw broeders in het beste van
307 Gen 43:15 | want waarom zouden wij in uw tegenwoordigheid sterven?
308 Gen 43:16 | 16 En Jozef zeide: Geeft uw vee, zo zal ik het u geven
309 Gen 43:16 | zal ik het u geven voor uw vee, indien het geld ontbreekt. ~
310 Gen 43:19 | 19 Waarom zullen wij voor uw ogen sterven, zo wij als
311 Gen 43:23 | Ziet, ik heb heden u en uw land gekocht voor Farao;
312 Gen 43:24 | tot zaad des velds, en tot uw spijze en van degenen, die
313 Gen 43:24 | spijze en van degenen, die in uw huizen zijn, en om te eten
314 Gen 43:24 | zijn, en om te eten voor uw kinderkens. ~
315 Gen 43:29 | nu genade gevonden heb in uw ogen, zo leg toch uw hand
316 Gen 43:29 | in uw ogen, zo leg toch uw hand onder mijn heup, en
317 Gen 43:30 | zeide: Ik zal doen naar uw woord! ~
318 Gen 44:1 | dat men Jozef zeide: Zie, uw vader is krank! Toen nam
319 Gen 44:2 | Jakob, en men zeide: Zie, uw zoon Jozef komt tot u! Zo
320 Gen 44:4 | volken stellen; en Ik zal aan uw zaad na u dit land tot een
321 Gen 44:5 | 5 Nu dan, uw twee zonen, die u in Egypteland
322 Gen 44:6 | 6 Maar uw geslacht, dat gij na hen
323 Gen 44:11 | Jozef: Ik had niet gemeend uw aangezicht te zien; maar
324 Gen 44:11 | maar zie, God heeft mij ook uw zaad doen zien! ~
325 Gen 44:18 | is de eerstgeborene; leg uw rechterhand op zijn hoofd. ~
326 Gen 44:22 | stuk lands gegeven boven uw broederen; hetwelk ik, met
327 Gen 45:2 | Jakob! en hoort naar Israel, uw vader. ~
328 Gen 45:8 | gij zijt het, u zullen uw broeders loven; uw hand
329 Gen 45:8 | zullen uw broeders loven; uw hand zal zijn op den nek
330 Gen 45:18 | 18 Op uw zaligheid wacht ik, HEERE! ~
331 Gen 46:4 | nu genade gevonden heb in uw ogen, spreekt toch voor
332 Gen 46:6 | zeide: Trek op en begraaf uw vader, gelijk als hij u
333 Gen 46:16 | zij aan Jozef, zeggende: Uw vader heeft bevolen voor
334 Gen 46:21 | vreest niet! Ik zal u en uw kleine kinderen onderhouden.
335 Exo 2:9 | en zoog het mij; ik zal u uw loon geven. En de vrouw
336 Exo 2:13 | ongerechte: Waarom slaat gij uw naaste? ~
337 Exo 3:5 | Nader hier niet toe; trek uw schoenen uit van uw voeten;
338 Exo 3:5 | trek uw schoenen uit van uw voeten; want de plaats,
339 Exo 3:18 | 18 En zij zullen uw stem horen; en gij zult
340 Exo 3:22 | klederen; die zult gijlieden op uw zonen, en op uw dochteren
341 Exo 3:22 | gijlieden op uw zonen, en op uw dochteren leggen, en gij
342 Exo 4:2 | zeide tot hem: Wat is er in uw hand? En hij zeide: Een
343 Exo 4:4 | de HEERE tot Mozes: Strek uw hand uit, en grijp haar
344 Exo 4:6 | verder tot hem: Steek nu uw hand in uw boezem. En hij
345 Exo 4:6 | hem: Steek nu uw hand in uw boezem. En hij stak zijn
346 Exo 4:7 | 7 En Hij zeide: Steek uw hand wederom in uw boezem.
347 Exo 4:7 | Steek uw hand wederom in uw boezem. En hij stak zijn
348 Exo 4:9 | niet geloven, noch naar uw stem horen, zo neem van
349 Exo 4:10 | van toen af, toen Gij tot Uw knecht gesproken hebt; want
350 Exo 4:12 | ga henen, en Ik zal met uw mond zijn, en zal u leren,
351 Exo 4:14 | is niet Aaron, de Leviet, uw broeder? Ik weet, dat hij
352 Exo 4:15 | mond leggen; en Ik zal met uw mond, en met zijn mond zijn;
353 Exo 4:17 | 17 Neem dan dezen staf in uw hand, waarmede gij die tekenen
354 Exo 4:19 | de mannen zijn dood, die uw ziel zochten. ~
355 Exo 4:21 | doet voor Farao, die Ik in uw hand gesteld heb; doch Ik
356 Exo 4:23 | laten trekken; zie, Ik zal uw zoon, uw eerstgeborene doden! ~
357 Exo 4:23 | trekken; zie, Ik zal uw zoon, uw eerstgeborene doden! ~
358 Exo 5:4 | hun werken? Gaat heen tot uw lasten. ~
359 Exo 5:11 | gij het vindt; doch van uw dienst zal niet verminderd
360 Exo 5:13 | aan, zeggende: Voleindigt uw werken, elk dagwerk op zijn
361 Exo 5:14 | zeide: Waarom hebt gijlieden uw gezette werk niet voleindigd,
362 Exo 5:15 | zeggende: Waarom doet gij uw knechten alzo? ~
363 Exo 5:16 | 16 Aan uw knechten wordt geen stro
364 Exo 5:16 | de tichelstenen; en ziet, uw knechten worden geslagen,
365 Exo 5:19 | Gij zult niet minderen van uw tichelstenen, van het dagwerk
366 Exo 5:23 | Farao ben ingegaan, om in Uw Naam te spreken, heeft hij
367 Exo 5:23 | kwaad gedaan; en Gij hebt Uw volk geenszins verlost. ~
368 Exo 6:6 | bekennen, dat Ik de HEERE uw God ben, Die u uitleide
369 Exo 7:1 | gezet over Farao; en Aaron, uw broeder, zal uw profeet
370 Exo 7:1 | en Aaron, uw broeder, zal uw profeet zijn. ~
371 Exo 7:2 | gebieden zal; en Aaron, uw broeder, zal tot Farao spreken,
372 Exo 7:9 | gij tot Aaron zeggen: Neem uw staf, en werp hem voor Farao'
373 Exo 7:15 | veranderd geweest, zult gij in uw hand nemen. ~
374 Exo 7:19 | Mozes: zeg tot Aaron: Neem uw staf, en steek uw hand uit
375 Exo 7:19 | Neem uw staf, en steek uw hand uit over de wateren
376 Exo 8:2 | trekken, zie, zo zal Ik uw ganse landpale met vorsen
377 Exo 8:3 | die zullen opkomen, en in uw huis komen, en in uw slaapkamer,
378 Exo 8:3 | in uw huis komen, en in uw slaapkamer, ja, op uw bed;
379 Exo 8:3 | in uw slaapkamer, ja, op uw bed; ook in de huizen uwer
380 Exo 8:3 | huizen uwer knechten, en op uw volk, en in uw bakovens,
381 Exo 8:3 | knechten, en op uw volk, en in uw bakovens, en in uw baktroggen. ~
382 Exo 8:3 | en in uw bakovens, en in uw baktroggen. ~
383 Exo 8:4 | zullen opkomen, op u, en op uw volk, en op al uw knechten. ~
384 Exo 8:4 | en op uw volk, en op al uw knechten. ~
385 Exo 8:5 | Mozes: Zeg tot Aaron: Strek uw hand uit met uw staf, over
386 Exo 8:5 | Aaron: Strek uw hand uit met uw staf, over de stromen, en
387 Exo 8:9 | wanneer zal ik voor u, en voor uw knechten, en voor uw volk,
388 Exo 8:9 | voor uw knechten, en voor uw volk, vuriglijk bidden,
389 Exo 8:9 | deze vorsen van u en van uw huizen te verdelgen, dat
390 Exo 8:10 | hij zeide: Het zij naar uw woord, opdat gij weet, dat
391 Exo 8:11 | de vorsen van u, en van uw huizen, en van uw knechten,
392 Exo 8:11 | en van uw huizen, en van uw knechten, en van uw volk
393 Exo 8:11 | van uw knechten, en van uw volk wijken; zij zullen
394 Exo 8:16 | Mozes: Zeg tot Aaron: Strek uw staf uit, en sla het stof
395 Exo 8:21 | ongedierte zenden op u, en op uw knechten, en op uw volk,
396 Exo 8:21 | en op uw knechten, en op uw volk, en in uw huizen; alzo
397 Exo 8:21 | knechten, en op uw volk, en in uw huizen; alzo dat de huizen
398 Exo 8:23 | tussen Mijn volk en tussen uw volk; tegen morgen zal dit
399 Exo 9:3 | des HEEREN zal zijn over uw vee, dat in het veld is,
400 Exo 9:8 | tot Aaron: Neemt gijlieden uw vuisten vol as uit den oven;
401 Exo 9:14 | zal Ik al Mijn plagen in uw hart zenden, en over uw
402 Exo 9:14 | uw hart zenden, en over uw knechten, en over uw volk,
403 Exo 9:14 | over uw knechten, en over uw volk, opdat gij weet, dat
404 Exo 9:15 | uitgestrekt, opdat Ik u en uw volk met de pestilentie
405 Exo 9:19 | nu, zend heen, vergader uw vee, en alles wat gij op
406 Exo 9:22 | de HEERE tot Mozes: Strek uw hand uit naar den hemel,
407 Exo 9:30 | 30 Nochtans u en uw knechten aangaande, weet
408 Exo 10:4 | Ik morgen sprinkhanen in uw landpale brengen. ~
409 Exo 10:6 | En zij zullen vervullen uw huizen, en de huizen van
410 Exo 10:6 | huizen, en de huizen van al uw knechten, en de huizen van
411 Exo 10:6 | alle Egyptenaren; dewelke uw vaders, noch de vaderen
412 Exo 10:8 | henen, dient den HEERE, uw God! wie en wie zijn zij,
413 Exo 10:10 | ulieden, gelijk ik u en uw kleine kinderen zal trekken
414 Exo 10:12 | de HEERE tot Mozes: Strek uw hand uit over Egypteland,
415 Exo 10:16 | gezondigd tegen den HEERE, uw God, en tegen ulieden. ~
416 Exo 10:17 | vuriglijk tot den HEERE, uw God, dat Hij slechts dezen
417 Exo 10:21 | de HEERE tot Mozes: Strek uw hand uit naar den hemel,
418 Exo 10:24 | dient den HEERE! alleen uw schapen en uw runderen zullen
419 Exo 10:24 | HEERE! alleen uw schapen en uw runderen zullen vast blijven;
420 Exo 10:24 | vast blijven; ook zullen uw kinderkens met u gaan. ~
421 Exo 10:29 | gesproken; ik zal niet meer uw aangezicht zien! ~ ~ ~
422 Exo 11:8 | 8 Dan zullen al deze uw knechten tot mij afkomen,
423 Exo 11:8 | gij en al het volk, dat uw voetstappen volgt; en daarna
424 Exo 12:11 | Aldus nu zult gij het eten: uw lenden zullen opgeschort
425 Exo 12:11 | zullen opgeschort zijn, uw schoenen aan uw voeten,
426 Exo 12:11 | opgeschort zijn, uw schoenen aan uw voeten, en uw staf in uw
427 Exo 12:11 | schoenen aan uw voeten, en uw staf in uw hand; en gij
428 Exo 12:11 | uw voeten, en uw staf in uw hand; en gij zult het met
429 Exo 12:14 | gij zult hem vieren onder uw geslachten tot een eeuwige
430 Exo 12:15 | het zuurdeeg wegdoen uit uw huizen; want wie het gedesemde
431 Exo 12:17 | dezen dag houden, onder uw geslachten, tot een eeuwige
432 Exo 12:19 | dagen lang geen zuurdesem in uw huizen gevonden worde, want
433 Exo 12:20 | dat gedesemd is; in al uw woningen zult gij ongezuurde
434 Exo 12:21 | en neemt u lammeren voor uw huisgezinnen, en slacht
435 Exo 12:23 | verderver niet toelaten in uw huizen te komen om te slaan. ~
436 Exo 12:24 | inzetting voor u en voor uw kinderen, tot in eeuwigheid. ~
437 Exo 12:26 | zal geschieden, wanneer uw kinderen tot u zullen zeggen:
438 Exo 12:32 | 32 Neemt ook met u uw schapen en uw runderen,
439 Exo 12:32 | ook met u uw schapen en uw runderen, zoals gijlieden
440 Exo 13:5 | Jebusieten, hetwelk Hij uw vaderen gezworen heeft u
441 Exo 13:7 | bij u gezien worden, in al uw palen. ~
442 Exo 13:8 | 8 En gij zult uw zoon te kennen geven te
443 Exo 13:9 | u zijn tot een teken op uw hand, en tot een gedachtenis
444 Exo 13:9 | tot een gedachtenis tussen uw ogen, opdat de wet des HEEREN
445 Exo 13:9 | opdat de wet des HEEREN in uw mond zij, omdat u de HEERE
446 Exo 13:11 | hebben, gelijk Hij u en uw vaderen gezworen heeft,
447 Exo 13:13 | eerstgeborenen des mensen onder uw zonen zult gij lossen. ~
448 Exo 13:14 | het geschieden zal, dat uw zoon u morgen zal vragen,
449 Exo 13:16 | zal tot een teken zijn op uw hand, en tot voorhoofdspanselen
450 Exo 13:16 | voorhoofdspanselen tussen uw ogen; want de HEERE heeft
451 Exo 14:16 | 16 En gij, hef uw staf op, en strek uw hand
452 Exo 14:16 | hef uw staf op, en strek uw hand uit over de zee, en
453 Exo 14:26 | HEERE zeide tot Mozes: Strek uw hand uit over de zee, dat
454 Exo 15:6 | 6 O HEERE! Uw rechterhand is verheerlijkt
455 Exo 15:6 | verheerlijkt geworden in macht; Uw rechterhand, o HEERE! heeft
456 Exo 15:7 | 7 En door Uw grote hoogheid hebt Gij,
457 Exo 15:7 | opstonden, omgeworpen; Gij hebt Uw brandenden toorn uitgezonden,
458 Exo 15:8 | En door het geblaas van Uw neus zijn de wateren opgehoopt
459 Exo 15:10 | 10 Gij hebt met Uw wind geblazen; de zee heeft
460 Exo 15:12 | 12 Gij hebt Uw rechterhand uitgestrekt,
461 Exo 15:13 | 13 Gij leiddet door Uw weldadigheid dit volk, dat
462 Exo 15:13 | voert hen zachtkens door Uw sterkte tot de liefelijke
463 Exo 15:16 | vallen; door de grootheid van Uw arm zullen zij verstommen,
464 Exo 15:16 | verstommen, als een steen, totdat Uw volk, HEERE! henen doorkome;
465 Exo 15:17 | HEERE! gemaakt hebt tot Uw woning, het heiligdom, hetwelk
466 Exo 15:17 | het heiligdom, hetwelk Uw handen gesticht hebben,
467 Exo 15:26 | recht is in Zijn ogen, en uw oren neigt tot Zijn geboden,
468 Exo 15:26 | heb; want Ik ben de HEERE, uw Heelmeester! ~
469 Exo 16:7 | heerlijkheid zien, dewijl Hij uw murmureringen tegen den
470 Exo 16:8 | zal zijn, omdat de HEERE uw murmureringen gehoord heeft,
471 Exo 16:8 | murmureert; want wat zijn wij? Uw murmureringen zijn niet
472 Exo 16:9 | des HEEREN, want Hij heeft uw murmureringen gehoord. ~
473 Exo 16:12 | zult weten, dat Ik de HEERE uw God ben. ~
474 Exo 16:16 | hoofd, naar het getal van uw zielen; ieder zal nemen
475 Exo 16:32 | daarvan tot bewaring voor uw geslachten, opdat zij zien
476 Exo 16:33 | HEEREN, tot bewaring voor uw geslachten. ~
477 Exo 17:5 | oudsten van Israel; en neem uw staf in uw hand, waarmede
478 Exo 17:5 | Israel; en neem uw staf in uw hand, waarmede gij de rivier
479 Exo 17:6 | Zie, Ik zal aldaar voor uw aangezicht op den rotssteen
480 Exo 18:6 | zeide hij tot Mozes: Ik, uw schoonvader Jethro, kom
481 Exo 18:6 | schoonvader Jethro, kom tot u, met uw huisvrouw, en haar beide
482 Exo 20:2 | 2 Ik ben de HEERE uw God, Die u uit Egypteland,
483 Exo 20:5 | dienen; want Ik, de HEERE uw God, ben een ijverig God,
484 Exo 20:9 | zult gij arbeiden en al uw werk doen; ~
485 Exo 20:10 | geen werk doen, gij, noch uw zoon, noch uw dochter, noch
486 Exo 20:10 | gij, noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienstknecht,
487 Exo 20:10 | zoon, noch uw dochter, noch uw dienstknecht, noch uw dienstmaagd,
488 Exo 20:10 | noch uw dienstknecht, noch uw dienstmaagd, noch uw vee,
489 Exo 20:10 | noch uw dienstmaagd, noch uw vee, noch uw vreemdeling,
490 Exo 20:10 | dienstmaagd, noch uw vee, noch uw vreemdeling, die in uw poorten
491 Exo 20:10 | noch uw vreemdeling, die in uw poorten is; ~
492 Exo 20:12 | 12 Eert uw vader en uw moeder, opdat
493 Exo 20:12 | 12 Eert uw vader en uw moeder, opdat uw dagen verlengd
494 Exo 20:12 | vader en uw moeder, opdat uw dagen verlengd worden in
495 Exo 20:12 | het land, dat u de HEERE uw God geeft. ~
496 Exo 20:16 | getuigenis spreken tegen uw naaste. ~
497 Exo 20:20 | en opdat Zijn vreze voor uw aangezicht zou zijn, dat
498 Exo 20:24 | aarde, en offert daarop uw brandofferen, en uw dankofferen,
499 Exo 20:24 | daarop uw brandofferen, en uw dankofferen, uw schapen,
500 Exo 20:24 | brandofferen, en uw dankofferen, uw schapen, en uw runderen;
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6208 |