Book Chapter: Verse
1 Gen 23:92 | daarom noemden zij zijn naam Ezau. ~
2 Gen 23:93 | broeder uit, wiens hand Ezau's verzenen hield; daarom
3 Gen 23:94 | jongeren groot werden, werd Ezau een man, verstandig op de
4 Gen 23:95 | 28 En Izak had Ezau lief; want het wildbraad
5 Gen 23:96 | een kooksel gekookt; en Ezau kwam uit het veld, en was
6 Gen 23:97 | 30 En Ezau zeide tot Jakob: Laat mij
7 Gen 23:99 | 32 En Ezau zeide: Zie, ik ga sterven;
8 Gen 23:101| 34 En Jakob gaf aan Ezau brood, en het linzenkooksel;
9 Gen 23:101| ging heen; alzo verachtte Ezau de eerstgeboorte. ~ ~
10 Gen 24:34 | 34 Als nu Ezau veertig jaren oud was, nam
11 Gen 25:1 | zien kon; toen riep hij Ezau, zijn grootsten zoon, en
12 Gen 25:5 | als Izak tot zijn zoon Ezau sprak; en Ezau ging in het
13 Gen 25:5 | zijn zoon Ezau sprak; en Ezau ging in het veld, om een
14 Gen 25:6 | Zie, ik heb uw vader tot Ezau, uw broeder, horen spreken,
15 Gen 25:11 | moeder: Zie, mijn broeder Ezau is een harig man, en ik
16 Gen 25:15 | kostelijke klederen van Ezau, haar grootsten zoon, die
17 Gen 25:19 | zeide tot zijn vader: Ik ben Ezau uw eerstgeborene; ik heb
18 Gen 25:21 | mijn zoon! of gij mijn zoon Ezau zelf zijt, of niet. ~
19 Gen 25:22 | stem, maar de handen zijn Ezau's handen. ~
20 Gen 25:23 | waren, gelijk zijns broeders Ezau's handen; en hij zegende
21 Gen 25:24 | zeide: Zijt gij mijn zoon Ezau zelf? En hij zeide: Ik ben
22 Gen 25:30 | Izak uitgegaan was, dat Ezau, zijn broeder, van zijn
23 Gen 25:32 | zoon, uw eerstgeborene, Ezau. ~
24 Gen 25:34 | 34 Als Ezau de woorden zijns vaders
25 Gen 25:37 | antwoordde Izak, en zeide tot Ezau: Zie, ik heb hem tot een
26 Gen 25:38 | 38 En Ezau zeide tot zijn vader: Hebt
27 Gen 25:38 | ook mij, mijn vader! En Ezau hief zijn stem op, en weende. ~
28 Gen 25:41 | 41 En Ezau haatte Jakob om dien zegen,
29 Gen 25:41 | vader hem gezegend had; en Ezau zeide in zijn hart: De dagen
30 Gen 25:42 | Rebekka deze woorden van Ezau, haar grootsten zoon, geboodschapt
31 Gen 25:42 | tot hem: Zie, uw broeder Ezau troost zich over u, dat
32 Gen 26:5 | broeder van Rebekka, Jakobs en Ezau's moeder. ~
33 Gen 26:6 | 6 Als nu Ezau zag, dat Izak Jakob gezegend,
34 Gen 26:8 | 8 En dat Ezau zag, dat de dochteren van
35 Gen 26:9 | 9 Zo ging Ezau tot Ismael, en nam zich
36 Gen 29:3 | voor zijn aangezicht tot Ezau, zijn broeder, naar het
37 Gen 29:4 | zeggen tot mijn heer, tot Ezau: Zo zegt Jakob, uw knecht:
38 Gen 29:6 | gekomen tot uw broeder, tot Ezau; en ook trekt hij u tegemoet,
39 Gen 29:8 | 8 Want hij zeide: Indien Ezau op het ene heir komt, en
40 Gen 29:11 | mijns broeders hand, uit Ezau's hand; want ik vreze hem,
41 Gen 29:13 | kwam, een geschenk voor Ezau zijn broeder; ~
42 Gen 29:17 | eerste, zeggende: Wanneer Ezau, mijn broeder, u ontmoeten
43 Gen 29:18 | gezonden tot mijn heer, tot Ezau, en zie, hij zelf is ook
44 Gen 29:19 | woord zult gij spreken tot Ezau, als gij hem vinden zult. ~
45 Gen 30:1 | ogen op en zag; en ziet, Ezau kwam, en vierhonderd mannen
46 Gen 30:4 | 4 Toen liep Ezau hem tegemoet, en nam hem
47 Gen 30:9 | 9 Maar Ezau zeide: Ik heb veel, mijn
48 Gen 30:15 | 15 En Ezau zeide: Laat mij toch van
49 Gen 30:16 | 16 Alzo keerde Ezau dien dag wederom zijns weegs
50 Gen 32:1 | aangezicht van uw broeder Ezau. ~
51 Gen 32:29 | van dagen; en zijn zonen Ezau en Jakob begroeven hem. ~ ~
52 Gen 33:1 | nu zijn de geboorten van Ezau, welke is Edom. ~
53 Gen 33:2 | 2 Ezau nam zijn vrouwen uit de
54 Gen 33:4 | 4 Ada nu baarde aan Ezau Elifaz, en Basmath baarde
55 Gen 33:5 | Korah. Dit zijn de zonen van Ezau, die hem geboren zijn in
56 Gen 33:6 | 6 Ezau nu had genomen zijn vrouwen,
57 Gen 33:8 | 8 Derhalve woonde Ezau op het gebergte Seir. Ezau
58 Gen 33:8 | Ezau op het gebergte Seir. Ezau is Edom. ~
59 Gen 33:9 | nu zijn de geboorten van Ezau, de vader der Edomieten,
60 Gen 33:10 | zijn de namen der zonen van Ezau: Elifaz, de zoon van Ada,
61 Gen 33:10 | Elifaz, de zoon van Ada, Ezau's huisvrouw; Rehuel, de
62 Gen 33:10 | Rehuel, de zoon van Basmath, Ezau's huisvrouw. ~
63 Gen 33:12 | van Elifaz, den zoon van Ezau, en zij baarde aan Elifaz
64 Gen 33:12 | dit zijn de zonen van Ada, Ezau's huisvrouw. ~
65 Gen 33:13 | geweest de zonen van Basmath, Ezau's huisvrouw. ~
66 Gen 33:14 | Ana, dochter van Zibeon, Ezau's huisvrouw; en zij baarde
67 Gen 33:14 | huisvrouw; en zij baarde aan Ezau Jehus, en Jaelam, en Korah. ~
68 Gen 33:15 | de vorsten der zonen van Ezau: de zonen van Elifaz, den
69 Gen 33:15 | Elifaz, den eerstgeborene van Ezau, waren: de vorst Teman,
70 Gen 33:17 | van Rehuel, den zoon van Ezau: de vorst Nahath, de vorst
71 Gen 33:17 | Basmath, de huisvrouw van Ezau. ~
72 Gen 33:18 | Aholibama, de huisvrouw van Ezau: de vorst Jehus, de vorst
73 Gen 33:18 | van Ana, de huisvrouw van Ezau. ~
74 Gen 33:19 | 19 Dat zijn de zonen van Ezau, en dat zijn hunlieder vorsten;
75 Gen 33:40 | de namen der vorsten van Ezau, naar hun geslachten, naar
76 Gen 33:43 | hunner bezitting; hij is Ezau, de vader van Edom. ~ ~
77 Deu 2:4 | broederen, de kinderen van Ezau, die in Seir wonen; zij
78 Deu 2:5 | een voetzool; want Ik heb Ezau het gebergte Seir ter erfenis
79 Deu 2:8 | broederen, de kinderen van Ezau, die in Seir woonden, van
80 Deu 2:12 | Seir; maar de kinderen van Ezau verdreven hen uit de bezitting
81 Deu 2:22 | Hij aan de kinderen van Ezau, die in Seir wonen, gedaan
82 Deu 2:29 | 29 Gelijk de kinderen van Ezau, die in Seir wonen, en de
83 Joz 25:4 | aan Izak gaf Ik Jakob en Ezau; en Ik gaf aan Ezau het
84 Joz 25:4 | Jakob en Ezau; en Ik gaf aan Ezau het gebergte Seir, om dat
85 1Kro 1:34| De zonen van Izak waren Ezau en Israel. ~
86 1Kro 1:35| 35 En de kinderen van Ezau: Elifaz, Rehuel, en Jehus,
87 Jer 49:8 | inwoners van Dedan! want Ik heb Ezau's verderf over hem gebracht,
88 Jer 49:10 | 10 Maar Ik heb Ezau ontbloot, Ik heb zijn verborgene
89 Oba 1:6 | 6 Hoe zijn Ezau's goederen nagespeurd, zijn
90 Oba 1:8 | Edom, en het verstand uit Ezau's gebergte zal doen vergaan? ~
91 Oba 1:9 | zijn; opdat een ieder uit Ezau's gebergte door den moord
92 Oba 1:18 | Jozefs huis een vlam, en Ezau's huis tot een stoppel;
93 Oba 1:18 | zullen ze verteren, zodat Ezau's huis geen overgeblevene
94 Oba 1:19 | die van het zuiden zullen Ezau's gebergte, en die van de
95 Oba 1:21 | den berg Sions opkomen, om Ezau's gebergte te richten; en
96 Mal 1:2 | ons liefgehad? Was niet Ezau Jakobs broeder? spreekt
97 Mal 1:3 | 3 En Ezau heb Ik gehaat; en Ik heb
98 Rom 9:13 | Jakob heb Ik liefgehad, en Ezau heb Ik gehaat. ~
99 Heb 11:20 | Izak zijn zonen Jakob en Ezau gezegend aangaande toekomende
100 Heb 12:16 | of een onheilige, gelijk Ezau, die om een spijze het recht
|