Book Chapter: Verse
1 Gen 11:2 | het land Sinear; en zij woonden aldaar. ~
2 Gen 11:31 | zij kwamen tot Haran, en woonden aldaar. ~
3 Gen 13:7 | herders van Lots vee. Ook woonden toen de Kanaanieten en Ferezieten
4 Gen 23:85 | 18 En zij woonden van Havila tot Sur toe,
5 Num 14:45 | Kanaanieten, die in dat gebergte woonden, en sloegen hen, en versmeten
6 Deu 1:44 | uit, die op dat gebergte woonden, u tegemoet, en vervolgden
7 Deu 2:8 | kinderen van Ezau, die in Seir woonden, van den weg des vlakken
8 Deu 2:10 | 10 De Emieten woonden te voren daarin, een groot,
9 Deu 2:12 | 12 Ook woonden de Horieten te voren in
10 Deu 2:20 | reuzen gehouden; de reuzen woonden te voren daarin, en de Ammonieten
11 Deu 2:21 | en aan hunlieder plaats woonden; ~
12 Deu 2:23 | in Hazerim tot Gaza toe woonden, verdelgd, en aan hun plaats
13 Joz 13:13 | maar Gezur en Maachath woonden in het midden van Israel
14 Joz 15:63 | Jeruzalem, niet verdrijven; alzo woonden de Jebusieten bij de kinderen
15 Joz 16:10 | Kanaanieten niet, die te Gezer woonden; alzo woonden die Kanaanieten
16 Joz 16:10 | die te Gezer woonden; alzo woonden die Kanaanieten in het midden
17 Joz 19:47 | zwaards, en erfden haar, en woonden daarin; en zij noemden Lesem,
18 Joz 22:16 | en zij beerfden het, en woonden daarin. ~
19 Joz 23:33 | Ruben en de kinderen van Gad woonden. ~
20 Joz 25:8 | gene zijde van de Jordaan woonden, die streden tegen u; maar
21 Ric 1:10 | Kanaanieten, die te Hebron woonden (de naam nu van Hebron was
22 Ric 1:16 | is; en zij gingen heen en woonden met het volk. ~
23 Ric 1:21 | verdreven; maar de Jebusieten woonden met de kinderen van Benjamin
24 Ric 1:29 | Kanaanieten niet, die te Gezer woonden; maar de Kanaanieten woonden
25 Ric 1:29 | woonden; maar de Kanaanieten woonden in het midden van hem te
26 Ric 1:30 | Nahalol; maar de Kanaanieten woonden in het midden van hem, en
27 Ric 1:32 | 32 Maar de Aserieten woonden in het midden der Kanaanieten,
28 Ric 1:32 | Kanaanieten, die in het land woonden; want zij verdreven hen
29 Ric 1:33 | Kanaanieten, die in het land woonden; doch de inwoners van Beth-Semes
30 Ric 3:5 | Als nu de kinderen Israels woonden in het midden der Kanaanieten,
31 Ric 10:21 | Amorieten, die in datzelve land woonden. ~
32 Ric 17:28 | herbouwden zij de stad, en woonden daarin. ~
33 Ric 20:23 | herbouwden de steden, en woonden daarin. ~
34 1Sa 31:7 | kwamen de Filistijnen en woonden daarin. ~
35 2Sa 2:3 | met zijn huisgezin; en zij woonden in de steden van Hebron. ~
36 2Sa 5:6 | Jebusieten, die in dat land woonden. En zij spraken tot David,
37 2Sa 9:12 | die in het huis van Ziba woonden, waren knechten van Mefiboseth. ~
38 1Kon 4:25| 25 En Juda en Israel woonden zeker, een iegelijk onder
39 1Kon 9:16| Kanaanieten, die in de stad woonden, gedood, en had haar aan
40 1Kon 11:24| getrokken zijnde naar Damaskus, woonden zij aldaar, en regeerden
41 1Kon 12:17| die in de steden van Juda woonden, over die regeerde Rehabeam
42 1Kon 21:11| edelen, die in zijn stad woonden, deden gelijk als Izebel
43 2Kon 14:5 | en de kinderen Israels woonden in hun tenten, als te voren. ~
44 2Kon 19:24| Samaria erfelijk in, en woonden in haar steden. ~
45 1Kro 2:55| schrijvers, die te Jabes woonden, de Tirathieten, de Simeathieten,
46 1Kro 4:28| 28 En zij woonden te Ber-seba, en te Molada,
47 1Kro 4:40| gerust; want die van Cham woonden daar tevoren. ~
48 1Kro 4:41| tot op dezen dag; en zij woonden aan hun plaats, want daar
49 1Kro 4:43| onder de Amalekieten, en zij woonden aldaar tot op dezen dag. ~ ~
50 1Kro 5:10| vielen door hun hand; en zij woonden in hun tenten tegen de gehele
51 1Kro 5:11| 11 De kinderen van Gad nu woonden tegen hen over, in het land
52 1Kro 5:16| 16 En zij woonden in Gilead, in Basan, en
53 1Kro 5:22| strijd van God was; en zij woonden in hun plaats, totdat zij
54 1Kro 5:23| halven stam van Manasse woonden in dat land. Zij werden
55 1Kro 8:28| naar hun geslachten; dezen woonden te Jeruzalem. ~
56 1Kro 8:32| Mikloth gewon Simea; en dezen woonden ook tegenover hun broederen
57 1Kro 9:3 | 3 Maar te Jeruzalem woonden van de kinderen van Juda,
58 1Kro 9:34| in hun geslachten; dezen woonden te Jeruzalem. ~
59 1Kro 9:38| Mikloth nu gewon Simeam; dezen woonden ook te Jeruzalem, tegenover
60 1Kro 10:7 | kwamen de Filistijnen en woonden daarin. ~
61 1Kro 20:16| aan gene zijde der rivier woonden; en Sofach, de krijgsoverste
62 2Kro 11:17| die in de steden van Juda woonden, over die regeerde Rehabeam
63 2Kro 26:7 | Arabieren, die te Gur-Baal woonden, en tegen de Meunieten. ~
64 2Kro 28:18| onderhorige plaatsen; en zij woonden aldaar. ~
65 2Kro 30:25| gekomen waren, en die in Juda woonden. ~
66 2Kro 31:6 | die in de steden van Juda woonden, brachten ook tienden der
67 Ezra 2:70| poortiers, en de Nethinim woonden in hun steden, en gans Israel
68 Ezra 4:17| gezelschappen, die te Samaria woonden; mitsgaders aan de overigen
69 Neh 3:26 | Nethinim nu, die in Ofel woonden, tot tegenover de Waterpoort
70 Neh 4:12 | als de Joden, die bij hen woonden, kwamen, dat zij het ons
71 Neh 7:73 | Nethinim, en gans Israel, woonden in hun steden. ~ ~
72 Neh 8:18 | maakten loofhutten, en woonden in die loofhutten; want
73 Neh 11:1 | 1 Voorts woonden de oversten des volks te
74 Neh 11:3 | landschap, die te Jeruzalem woonden; (maar in de steden van
75 Neh 11:3 | maar in de steden van Juda woonden, een iegelijk op zijn bezitting,
76 Neh 11:4 | 4 Te Jeruzalem dan woonden sommigen van de kinderen
77 Neh 11:6 | Perez, die te Jeruzalem woonden, waren vierhonderd acht
78 Neh 11:21 | 21 En de Nethinim woonden in Ofel; en Ziha en Gispa
79 Neh 11:25 | dorpen nu op hun akkers woonden sommigen van de kinderen
80 Neh 11:31 | van Benjamin nu van Geba woonden in Michmas, en Aja, en Beth-El,
81 Neh 11:36 | 36 Van de Levieten nu, woonden sommigen in de verdelingen
82 Est 52:6 | dorpen, die in de dorpsteden woonden, den veertienden dag der
83 Jes 23:13 | die in de wildernissen woonden; zij richtten hun sterkten
84 Jer 44:1 | Joden, die in Egypteland woonden, die te Migdol woonden,
85 Jer 44:1 | Egypteland woonden, die te Migdol woonden, en te Tachpanhes, en te
86 Eze 3:15 | die aan de rivier Chebar woonden, en ik bleef daar zij woonden;
87 Eze 3:15 | woonden, en ik bleef daar zij woonden; ja, ik bleef daar verbaasd
88 Eze 26:17 | gaven aan allen, die in haar woonden! ~
89 Eze 31:13 | Alle vogelen des hemels woonden op zijn omgevallen stam,
90 Eze 36:17 | Israels, als zij in hun land woonden, toen verontreinigden zij
91 Eze 39:26 | toen zij in hun land zeker woonden, en er niemand was, die
92 Dan 4:12 | en de vogelen des hemels woonden in haar takken, en
93 Dan 6:26 | tongen, die op de ganse aarde woonden: Uw vrede worde vermenigvuldigd! ~
94 Luk 1:58 | 58 En die daar rondom woonden, en haar magen hoorden,
95 Luk 1:65 | over allen, die rondom hen woonden; en in het gehele gebergte
96 Hand 6:29| broederen, die in Judea woonden. ~
97 Hand 13:10| alzo dat allen, die in Azie woonden, het Woord van den Heere
98 Hand 13:17| en Grieken, die te Efeze woonden; en er viel een vreze over
99 Hand 16:12| van al de Joden, die daar woonden, ~
|