Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
slippe 2
slippen 1
sloeg 193
sloegen 99
sloegt 3
slokken 5
slokt 3
Frequency    [«  »]
99 avond
99 houdt
99 mogen
99 sloegen
99 wijze
99 woonden
99 woont

Bijbel

IntraText - Concordances

sloegen

   Book Chapter: Verse
1 Gen 14:5 | koningen, die met hem waren, en sloegen de Refaiten in Asteroth-Karnaim, 2 Gen 14:7 | En-Mispat, dat is Kades, en sloegen al het land der Amalekieten, 3 Gen 18:11 | 11 En zij sloegen de mannen, die aan de deur 4 Gen 31:26 | 26 Zij sloegen ook Hemor, en zijn zoon 5 Gen 34:18 | eer hij tot hen naderde, sloegen zij tegen hem een listigen 6 Num 14:45 | dat gebergte woonden, en sloegen hen, en versmeten hen, tot 7 Num 21:35 | 35 En zij sloegen hem, en zijn zonen, en al 8 Deu 2:33 | voor ons aangezicht; en wij sloegen hem, en zijn zonen, en al 9 Deu 3:3 | onze hand, zodat wij hem sloegen, totdat wij hem niemand 10 Deu 29:7 | tegemoet, ten strijde; en wij sloegen hen. ~ 11 Joz 7:5 | 5 En de mannen van Ai sloegen van dezelven omtrent zes 12 Joz 7:5 | poort tot Schebarim toe, en sloegen hen in een afgang. Toen 13 Joz 8:21 | keerden zij zich om, en sloegen de mannen van Ai. ~ 14 Joz 8:22 | en gene van daar; en zij sloegen hen, totdat geen overige 15 Joz 8:24 | gans Israel naar Ai, en zij sloegen ze met de scherpte des zwaards. ~ 16 Joz 9:18 | 18 En de kinderen Israels sloegen ze niet, omdat de oversten 17 Joz 10:35 | haar in ten zelven dage, en sloegen haar met de scherpte des 18 Joz 10:37 | En zij namen haar in, en sloegen haar met de scherpte des 19 Joz 10:39 | en al haar steden, en zij sloegen haar met de scherpte des 20 Joz 11:8 | hand van Israel, en zij sloegen hen, en joegen hen na tot 21 Joz 11:8 | tegen het oosten; en zij sloegen hen, totdat zij geen overigen 22 Joz 11:11 | 11 En zij sloegen alle ziel, die daarin was, 23 Joz 11:14 | Israels voor zich; alleenlijk sloegen zij al de mensen met de 24 Joz 12:6 | en de kinderen Israels sloegen hen, en Mozes, de knecht 25 Joz 19:47 | Lesem, en namen haar in, en sloegen haar met de scherpte des 26 Ric 1:4 | Ferezieten in hun hand; en zij sloegen hen bij Bezek, tien duizend 27 Ric 1:5 | streden tegen hem; en zij sloegen de Kanaanieten en de Ferezieten. ~ 28 Ric 1:10 | tevoren Kirjath-Arba), en zij sloegen Sesai, en Ahiman, en Thalmai. ~ 29 Ric 1:17 | zijn broeder Simeon, en zij sloegen de Kanaanieten, wonende 30 Ric 1:25 | der stad gewezen had, zo sloegen zij de stad met de scherpte 31 Ric 3:29 | 29 En zij sloegen de Moabieten te dier tijd, 32 Ric 6:19 | bliezen met de bazuinen, ook sloegen zij de kruiken, die in hun 33 Ric 8:44 | die in het veld waren, en sloegen hen. ~ 34 Ric 10:21 | van Israel, dat zij hen sloegen; alzo nam Israel erfelijk 35 Ric 11:4 | en de mannen van Gilead sloegen Efraim, want de Gileadieten, 36 Ric 17:27 | een stil en zeker volk, en sloegen hen met de scherpte des 37 Ric 19:45 | achteraan tot aan Gideom, en sloegen van hen twee duizend man. ~ 38 Ric 19:48 | kinderen van Benjamin, en sloegen hen met de scherpte des 39 1Sa 4:2 | aangezicht geslagen; want zij sloegen in de slagorden in het veld 40 1Sa 7:11 | vervolgden de Filistijnen, en zij sloegen hen tot onder Beth-kar. ~ 41 1Sa 11:11 | in de morgenwake, en zij sloegen Ammon, totdat de dag heet 42 1Sa 14:31 | 31 Doch zij sloegen te dien dage de Filistijnen 43 1Sa 18:27 | mannen gingen heen, en zij sloegen onder de Filistijnen tweehonderd 44 1Sa 31:2 | zonen; en de Filistijnen sloegen Jonathan, en Abinadab, en 45 2Sa 4:6 | zullende tarwe halen; en zij sloegen hem aan de vijfde rib; en 46 2Sa 4:7 | in zijn slaapkamer, en sloegen hem, en doodden hem, en 47 2Sa 18:15 | Joab, omringden hem, en zij sloegen Absalom, en doodden hem. ~ 48 2Sa 21:12 | als de Filistijnen Saul sloegen op Gilboa. ~ 49 1Kon 20:29| en de kinderen Israels sloegen van de Syriers honderd duizend 50 2Kon 3:24| zich de Israelieten op, en sloegen de Moabieten; en zij vloden 51 2Kon 3:25| slingeraars omsingelden en sloegen hen. ~ 52 2Kon 8:28| van Syrie; en de Syriers sloegen Joram. ~ 53 2Kon 10:7 | namen, en zeventig mannen sloegen; en zij legden hun hoofden 54 2Kon 10:14| grepen hen levend; en zij sloegen hen bij den bornput van 55 2Kon 10:25| niemand uitkome. En zij sloegen hen met de scherpte des 56 2Kon 11:18| den priester van Baal, sloegen zij dood voor de altaren. 57 2Kon 12:20| maakten een verbintenis, en sloegen Joas, in het huis van Millo, 58 2Kon 12:21| van Somer, zijn knechten, sloegen hem, dat hij stierf; en 59 2Kon 13:20| maakten een verbintenis, en sloegen Joas, in het huis van Millo, 60 2Kon 13:21| van Somer, zijn knechten, sloegen hem, dat hij stierf; en 61 2Kon 27:25| tien mannen met hem; en zij sloegen Gedalia, dat hij stierf; 62 1Kro 4:41| koning van Juda, en zij sloegen de tenten en woningen dergenen, 63 1Kro 4:43| 43 En zij sloegen de overigen der ontkomenen 64 1Kro 10:2 | zonen; en de Filistijnen sloegen Jonathan, en Abinadab, en 65 1Kro 11:14| beschermden het, en zij sloegen de Filistijnen; en de HEERE 66 1Kro 14:16| God geboden had; en zij sloegen het heir der Filistijnen 67 2Kro 15:14| 14 En zij sloegen alle steden rondom Gerar; 68 2Kro 15:15| 15 En zij sloegen ook de tenten van het vee, 69 2Kro 17:4 | steden van Israel, en zij sloegen Ijon, en Dan, en Abel-Maim, 70 2Kro 23:5 | in Gilead; en de Syriers sloegen Joram. ~ 71 2Kro 23:30| den priester van Baal, sloegen zij dood voor de altaren. ~ 72 2Kro 24:25| verbintenis tegen hem, en zij sloegen hem dood op zijn bed, dat 73 2Kro 25:13| af tot Beth-horon toe, en sloegen van hen drie duizend, en 74 2Kro 28:5 | konings van Syrie, dat zij hem sloegen, en van hem gevankelijk 75 Est 50:5 | 5 De Joden nu sloegen op al hun vijanden, met 76 Est 50:10 | Joden, doodden zij; maar zij sloegen hun handen niet aan den 77 Est 52:2 | driehonderd mannen; maar zij sloegen hun hand niet aan den roof. ~ 78 Est 52:3 | zeventig duizend; maar zij sloegen hun hand niet aan den roof. ~ 79 Job 1:15 | een inval, en namen ze, en sloegen de jongeren met de scherpte 80 Job 1:17 | kemelen aan, en namen ze, en sloegen de jongeren met de scherpte 81 Hoo 5:7 | omgingen, vonden mij, zij sloegen mij, zij verwondden mij; 82 Jer 37:15 | zeer toornig op Jeremia en sloegen hem; en zij stelden hem 83 Jer 41:2 | die met hem waren, en zij sloegen Gedalia, den zoon van Ahikam, 84 Jer 41:17 | En zij togen henen, en sloegen zich neder te Geruth-Chimham, 85 Eze 9:7 | gingen henen uit, en zij sloegen in de stad. ~ 86 Matt 26:50| Toen kwamen zij toe, en sloegen de handen aan Jezus en grepen 87 Matt 26:67| zij in Zijn aangezicht, en sloegen Hem met vuisten. ~ 88 Matt 27:30| namen zij de rietstok en sloegen op Zijn hoofd. ~ 89 Mark 4:37| storm van wind, en de baren sloegen over in het schip, alzo 90 Mark 12:3 | 3 Maar zij namen en sloegen hem, en zonden hem ledig 91 Mark 12:5 | anderen, waarvan zij sommigen sloegen, en sommigen doodden. ~ 92 Mark 14:46| 46 En zij sloegen hun handen aan Hem, en grepen 93 Mark 15:19| 19 En sloegen Zijn hoofd met een rietstok, 94 Luk 20:10 | zouden; maar de landlieden sloegen denzelven, en zonden hem 95 Luk 22:63 | hielden, bespotten Hem, en sloegen Hem. ~ 96 Luk 22:64 | zij Hem overdekt hadden, sloegen zij Hem op het aangezicht, 97 Hand 4:3 | 3 En zij sloegen de handen aan hen, en zetten 98 Hand 12:17| overste der synagoge, en sloegen hem voor den rechterstoel; 99 Hand 15:27| beroerden al het volk, en sloegen de handen aan hem, ~


Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License