Book Chapter: Verse
1 Jer 49:18| zal daar wonen, en geen mensenkind daarin verkeren. ~
2 Jer 49:33| zal daar wonen, en geen mensenkind daarin verkeren. ~
3 Jer 50:40| niemand aldaar wonen, en geen mensenkind in haar verkeren. ~
4 Jer 51:43| niemand woont, en waar geen mensenkind doorgaat. ~
5 Eze 2:1 | En Hij zeide tot mij: Mensenkind, sta op uw voeten, en Ik
6 Eze 2:3 | En Hij zeide tot mij: Mensenkind! Ik zend u tot de kinderen
7 Eze 2:6 | 6 En gij, mensenkind! vrees niet voor hen, en
8 Eze 2:8 | 8 Doch gij, mensenkind, hoor hetgeen Ik tot u spreek;
9 Eze 3:1 | Daarna zeide Hij tot mij: Mensenkind, eet, wat gij vinden zult;
10 Eze 3:3 | En Hij zeide tot mij: Mensenkind, geef uw buik te eten, en
11 Eze 3:4 | En Hij zeide tot mij: Mensenkind, ga henen, kom tot het huis
12 Eze 3:10| Verder zeide Hij tot mij: Mensenkind, vat al Mijn woorden, die
13 Eze 3:17| 17 Mensenkind! Ik heb u tot een wachter
14 Eze 3:25| 25 Want u aangaande, mensenkind, ziet, zij zouden dikke
15 Eze 4:1 | 1 En gij, mensenkind, neem u een tichelsteen,
16 Eze 4:16| Daarna zeide Hij tot mij: Gij mensenkind, zie, Ik breek den staf
17 Eze 5:1 | 1 En gij, mensenkind, neem u een scherp mes,
18 Eze 6:2 | 2 Mensenkind, zet uw aangezicht tegen
19 Eze 7:2 | 2 Verder, gij mensenkind, zo zegt de Heere HEERE,
20 Eze 8:5 | En Hij zeide tot mij: Mensenkind, hef nu uw ogen op naar
21 Eze 8:6 | En Hij zeide tot mij: Mensenkind, ziet gij wel, wat zij doen,
22 Eze 8:8 | En Hij zeide tot mij: Mensenkind, graaf nu in dien wand.
23 Eze 8:12| tot mij: Hebt gij gezien, mensenkind, wat de oudsten van het
24 Eze 8:15| zeide tot mij: Hebt gij, mensenkind, dat gezien? Gij zult nog
25 Eze 8:17| zeide Hij tot mij: Hebt gij, mensenkind, dat gezien? Is er iets
26 Eze 11:2 | En Hij zeide tot mij: Mensenkind, deze zijn de mannen, die
27 Eze 11:4 | tegen hen; profeteer, o mensenkind! ~
28 Eze 11:15| 15 Mensenkind, het zijn uw broederen,
29 Eze 12:2 | 2 Mensenkind! gij woont in het midden
30 Eze 12:3 | 3 Daarom gij, mensenkind, maak u gereedschap van
31 Eze 12:9 | 9 Mensenkind, heeft niet het huis Israels,
32 Eze 12:18| 18 Mensenkind, gij zult uw brood eten
33 Eze 12:22| 22 Mensenkind, wat is dit voor een spreekwoord,
34 Eze 12:27| 27 Mensenkind, zie, die van het huis Israels
35 Eze 13:2 | 2 Mensenkind, profeteer tegen de profeten
36 Eze 13:17| 17 En gij, mensenkind, zet uw aangezicht tegen
37 Eze 14:3 | 3 Mensenkind, deze mannen hebben hun
38 Eze 14:13| 13 Mensenkind, als een land tegen Mij
39 Eze 15:2 | 2 Mensenkind, wat is het hout des wijnstoks
40 Eze 16:2 | 2 Mensenkind, maak Jeruzalem haar gruwelen
41 Eze 17:2 | 2 Mensenkind, stel een raadsel voor,
42 Eze 20:3 | 3 Mensenkind, spreek tot de oudsten van
43 Eze 20:4 | zoudt gij hun recht geven, o mensenkind? Maak hun de gruwelen hunner
44 Eze 20:27| 27 Daarom, mensenkind, spreek tot het huis Israels,
45 Eze 20:46| 46 Mensenkind, zet uw aangezicht naar
46 Eze 21:2 | 2 Mensenkind! zet uw aangezicht tegen
47 Eze 21:6 | 6 Maar gij, mensenkind, zucht; zucht voor hun ogen
48 Eze 21:9 | 9 Mensenkind, profeteer en zeg: Alzo
49 Eze 21:12| Schreeuw en huil, o mensenkind, want hetzelve zal zijn
50 Eze 21:14| 14 Daarom gij, mensenkind, profeteer, en sla hand
51 Eze 21:19| 19 Gij nu, mensenkind, stel u twee wegen voor,
52 Eze 21:28| 28 En gij, mensenkind, profeteer en zeg: Alzo
53 Eze 22:2 | 2 Gij nu, mensenkind, zoudt gij der bloedstad
54 Eze 22:18| 18 Mensenkind, die van het huis Israels
55 Eze 22:24| 24 Mensenkind, zeg tot haar; Gij zijt
56 Eze 23:2 | 2 Mensenkind! daar waren twee vrouwen,
57 Eze 23:36| de HEERE zeide tot mij: Mensenkind! zoudt gij Ohola en Oholiba
58 Eze 24:2 | 2 Mensenkind! schrijf u den naam van
59 Eze 24:16| 16 Mensenkind! zie, Ik zal den lust uwer
60 Eze 24:25| 25 En gij, mensenkind! zal het niet zijn, ten
61 Eze 25:2 | 2 Mensenkind! zet uw aangezicht tegen
62 Eze 26:2 | 2 Mensenkind! daarom dat Tyrus van Jeruzalem
63 Eze 27:2 | 2 Gij dan, mensenkind! hef een klaaglied op over
64 Eze 28:2 | 2 Mensenkind! zeg tot den vorst van Tyrus:
65 Eze 28:12| 12 Mensenkind! hef een klaaglied op over
66 Eze 28:21| 21 Mensenkind! zet uw aangezicht tegen
67 Eze 29:2 | 2 Mensenkind! zet uw aangezicht tegen
68 Eze 29:18| 18 Mensenkind! Nebukadrezar, de koning
69 Eze 30:2 | 2 Mensenkind! profeteer, en zeg: Zo zegt
70 Eze 30:21| 21 Mensenkind! Ik heb den arm van Farao,
71 Eze 31:2 | 2 Mensenkind! zeg tot Farao, den koning
72 Eze 32:2 | 2 Mensenkind! hef een klaaglied op over
73 Eze 32:18| 18 Mensenkind! weeklaag over de menigte
74 Eze 33:2 | 2 Mensenkind! spreek tot de kinderen
75 Eze 33:7 | 7 Gij nu, o mensenkind! Ik heb u tot een wachter
76 Eze 33:10| 10 Daarom, gij mensenkind! zeg tot het huis Israels:
77 Eze 33:12| 12 Gij dan, o mensenkind! zeg tot de kinderen uws
78 Eze 33:24| 24 Mensenkind! de inwoners van die woeste
79 Eze 33:30| 30 En gij, o mensenkind! de kinderen uws volks spreken
80 Eze 34:2 | 2 Mensenkind! profeteer tegen de herders
81 Eze 35:2 | 2 Mensenkind! zet uw aangezicht tegen
82 Eze 36:1 | 1 En gij, mensenkind! profeteer tot de bergen
83 Eze 36:17| 17 Mensenkind! het huis Israels, als zij
84 Eze 37:3 | En Hij zeide tot mij: Mensenkind! zullen deze beenderen levend
85 Eze 37:9 | tot den geest; profeteer, mensenkind! en zeg tot den geest: Zo
86 Eze 37:11| Toen zeide Hij tot mij: Mensenkind! deze beenderen zijn het
87 Eze 37:16| 16 Gij nu, mensenkind! neem u een hout, en schrijf
88 Eze 38:2 | 2 Mensenkind! zet uw aangezicht tegen
89 Eze 38:14| Daarom profeteer, o mensenkind! en zeg tot Gog: Zo zegt
90 Eze 39:1 | 1 Voorts, gij mensenkind! profeteer tegen Gog, en
91 Eze 39:17| 17 Gij dan, mensenkind! zo zegt de Heere HEERE:
92 Eze 40:4 | En die man sprak tot mij: Mensenkind! zie met uw ogen, en hoor
93 Eze 43:7 | En Hij zeide tot mij: Mensenkind! dit is de plaats Mijns
94 Eze 43:10| 10 Gij mensenkind; wijs den huize Israels
95 Eze 43:18| En Hij zeide tot mij: Mensenkind! zo zegt de Heere HEERE:
96 Eze 44:5 | de HEERE zeide tot mij: Mensenkind! zet er uw hart op, en zie
97 Eze 47:6 | mij: Hebt gij het gezien, mensenkind? Toen voerde hij mij, en
98 Dan 8:17| hij tot mij: Versta, gij mensenkind! want dit gezicht zal zijn
|