1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6208
Book Chapter: Verse
2001 1Sa 10:19 | aangezicht des HEEREN, naar uw stammen en naar uw duizenden. ~
2002 1Sa 10:19 | naar uw stammen en naar uw duizenden. ~
2003 1Sa 11:10 | naar alles, wat goed is in uw ogen. ~
2004 1Sa 12:2 | daar trekt de koning voor uw aangezicht heen, en ik ben
2005 1Sa 12:2 | ulieden; en ik heb voor uw aangezichten gewandeld van
2006 1Sa 12:6 | Aaron gemaakt heeft, en Die uw vaders uit Egypteland opgebracht
2007 1Sa 12:7 | HEEREN, die Hij aan u en aan uw vaderen gedaan heeft. ~
2008 1Sa 12:8 | Egypte gekomen was, zo riepen uw vaders tot den HEERE; en
2009 1Sa 12:8 | en Aaron, en zij leidden uw vaders uit Egypte, en deden
2010 1Sa 12:12 | regeren; zo toch de HEERE, uw God, uw Koning was. ~
2011 1Sa 12:12 | zo toch de HEERE, uw God, uw Koning was. ~
2012 1Sa 12:14 | regeren zal, achter den HEERE, uw God, zijn. ~
2013 1Sa 12:15 | tegen u zijn, als tegen uw vaders. ~
2014 1Sa 12:16 | zaak, die de HEERE voor uw ogen doen zal. ~
2015 1Sa 12:17 | zo weet dan, en ziet, dat uw kwaad groot is, dat gij
2016 1Sa 12:19 | zeide tot Samuel: Bid voor uw knechten den HEERE, uw God,
2017 1Sa 12:19 | voor uw knechten den HEERE, uw God, dat wij niet sterven;
2018 1Sa 12:20 | maar dient den HEERE met uw ganse hart. ~
2019 1Sa 12:24 | dient Hem trouwelijk met uw ganse hart; want ziet, hoe
2020 1Sa 12:25 | zult gijlieden, als ook uw koning, omkomen. ~ ~
2021 1Sa 13:13 | het gebod van den HEERE, uw God, niet gehouden, dat
2022 1Sa 13:13 | heeft; want de HEERE zou nu uw rijk over Israel bevestigd
2023 1Sa 13:14 | 14 Maar nu zal uw rijk niet bestaan. De HEERE
2024 1Sa 14:7 | tot hem: Doe al, wat in uw hart is; wend u, zie ik
2025 1Sa 14:7 | zie ik ben met u, naar uw hart. ~
2026 1Sa 14:19 | Saul tot den priester: Haal uw hand in. ~
2027 1Sa 14:28 | uit het volk, en zeide: Uw vader heeft het volk zwaarlijk
2028 1Sa 14:36 | zeiden: Doe al wat goed is in uw ogen; maar de priester zeide:
2029 1Sa 14:40 | Saul: Doe, wat goed is in uw ogen. ~
2030 1Sa 15:15 | verschoond, om den HEERE, uw God, te offeren; maar het
2031 1Sa 15:17 | toen gij klein waart in uw ogen, dat gij het hoofd
2032 1Sa 15:21 | verbannene, om den HEERE, uw God, op te offeren te Gilgal. ~
2033 1Sa 15:24 | omdat ik des HEEREN bevel en uw woorden overtreden heb;
2034 1Sa 15:28 | afgescheurd, en heeft het aan uw naaste gegeven, die beter
2035 1Sa 15:30 | met mij, dat ik den HEERE, uw God, aanbidde. ~
2036 1Sa 15:33 | Samuel zeide: Gelijk als uw zwaard de vrouwen van haar
2037 1Sa 15:33 | beroofd heeft, alzo zal uw moeder van haar kinderen
2038 1Sa 16:1 | koning zij over Israel? Vul uw hoorn met olie, en ga heen;
2039 1Sa 16:4 | tegemoet, en zeiden: Is uw komst met vrede? ~
2040 1Sa 16:16 | Onze heer zegge toch tot uw knechten, die voor uw aangezicht
2041 1Sa 16:16 | tot uw knechten, die voor uw aangezicht staan, dat zij
2042 1Sa 16:19 | tot Isai, en zeide: Zend uw zoon David tot mij, die
2043 1Sa 17:17 | zoon David: Neem toch voor uw broeders een efa van dit
2044 1Sa 17:17 | ter loops in het leger tot uw broederen. ~
2045 1Sa 17:18 | over duizend; en gij zult uw broederen bezoeken, of het
2046 1Sa 17:28 | woestijn gelaten? Ik ken uw vermetelheid, en de boosheid
2047 1Sa 17:32 | het hart, om zijnentwil. Uw knecht zal heengaan en hij
2048 1Sa 17:34 | Toen zeide David tot Saul: Uw knecht weid de schapen zijns
2049 1Sa 17:36 | 36 Uw knecht heeft zo den leeuw
2050 1Sa 17:44 | Kom tot mij, zo zal ik uw vlees aan de vogelen des
2051 1Sa 17:46 | ik zal u slaan, en ik zal uw hoofd van u wegnemen, en
2052 1Sa 17:55 | zeide: Zo waarachtig als uw ziel leeft, o koning! ik
2053 1Sa 17:58 | zeide: Ik ben een zoon van uw knecht Isai, den Bethlehemiet. ~ ~ ~
2054 1Sa 19:11 | kennen, zeggende: Indien gij uw ziel dezen nacht niet behoedt,
2055 1Sa 20:3 | David verder, en zeide: Uw vader weet zeer wel, dat
2056 1Sa 20:3 | zeer wel, dat ik genade in uw ogen gevonden heb; daarom
2057 1Sa 20:3 | waarachtig als de HEERE leeft, en uw ziel leeft, er is maar als
2058 1Sa 20:4 | nu zeide tot David: Wat uw ziel zegt, dat zal ik u
2059 1Sa 20:6 | 6 Indien uw vader mij gewisselijk mist,
2060 1Sa 20:7 | zegt: Het is goed, zo heeft uw knecht vrede; maar indien
2061 1Sa 20:8 | Doe dan barmhartigheid aan uw knecht, want gij hebt uw
2062 1Sa 20:8 | uw knecht, want gij hebt uw knecht in een verbond des
2063 1Sa 20:8 | waarom zoudt gij mij toch tot uw vader brengen? ~
2064 1Sa 20:10 | te kennen geven, indien uw vader u wat hards antwoordt? ~
2065 1Sa 20:12 | tot u niet zende, en voor uw oor openbare; ~
2066 1Sa 20:13 | behaagt, zo zal ik het voor uw oor ontdekken, en ik zal
2067 1Sa 20:15 | 15 Ook zult gij uw weldadigheid niet afsnijden
2068 1Sa 20:18 | dan zal men u missen, want uw zitplaats zal ledig gevonden
2069 1Sa 20:29 | geboden; heb ik nu genade in uw ogen gevonden, laat mij
2070 1Sa 20:30 | van Isai verkoren hebt tot uw schande, en tot schande
2071 1Sa 20:31 | leven zal, zo zult gij noch uw koninkrijk bevestigd worden;
2072 1Sa 20:42 | tussen mijn zaad en tussen uw zaad, zij tot in eeuwigheid! ~
2073 1Sa 21:3 | 3 En nu wat is er onder uw hand? Geef mij vijf broden
2074 1Sa 21:8 | Achimelech: Is hier onder uw hand geen spies of zwaard?
2075 1Sa 22:14 | zeide: Wie is toch onder al uw knechten getrouw als David,
2076 1Sa 22:14 | schoonzoon, en voortgaande in uw gehoorzaamheid, en is eerlijk
2077 1Sa 22:14 | gehoorzaamheid, en is eerlijk in uw huis? ~
2078 1Sa 22:15 | ganse huis mijns vader; want uw knecht heeft van al deze
2079 1Sa 22:23 | ziel zoeken zal, die zal uw ziel zoeken; maar gij zult
2080 1Sa 23:4 | Ik geef de Filistijnen in uw hand. ~
2081 1Sa 23:10 | HEERE, God van Israel! Uw knecht heeft zekerlijk gehoord,
2082 1Sa 23:11 | Saul afkomen, gelijk als Uw knecht gehoord heeft? O
2083 1Sa 23:11 | van Israel, geef het toch Uw knecht te kennen! De HEERE
2084 1Sa 24:5 | tot u zegt: Zie, Ik geef uw vijand in uw hand, en gij
2085 1Sa 24:5 | Zie, Ik geef uw vijand in uw hand, en gij zult hem doen,
2086 1Sa 24:5 | als het goed zal zijn in uw ogen. En David stond op,
2087 1Sa 24:10 | zeggende: Zie, David zoekt uw kwaad? ~
2088 1Sa 24:11 | Zie, te dezen dage hebben uw ogen gezien, dat de HEERE
2089 1Sa 24:16 | twist, en richten mij van uw hand.
2090 1Sa 24:17 | spreken, zo zeide Saul: Is dit uw stem, mijn zoon David? Toen
2091 1Sa 24:19 | want de HEERE had mij in uw hand besloten, en gij hebt
2092 1Sa 24:21 | koninkrijk van Israel in uw hand bestaan zal. ~
2093 1Sa 25:6 | welvarende: Vrede zij u, en uw huize zij vrede, en alles,
2094 1Sa 25:8 | 8 Vraag het uw jongelingen, en zij zullen
2095 1Sa 25:8 | jongelingen genade vinden in uw ogen, want wij zijn op een
2096 1Sa 25:8 | goeden dag gekomen; geef toch uw knechten, en uw zoon David,
2097 1Sa 25:8 | geef toch uw knechten, en uw zoon David, hetgeen uw hand
2098 1Sa 25:8 | en uw zoon David, hetgeen uw hand vinden zal. ~
2099 1Sa 25:24 | de misdaad, en laat toch uw dienstmaagd voor uw oren
2100 1Sa 25:24 | toch uw dienstmaagd voor uw oren spreken, en hoor de
2101 1Sa 25:25 | dwaasheid is bij hem; en ik, uw dienstmaagd, heb de jongelingen
2102 1Sa 25:26 | waarachtig als de HEERE leeft, en uw ziel leeft, het is de HEERE,
2103 1Sa 25:26 | komen met bloedstorting, dat uw hand u zou verlossen; en
2104 1Sa 25:26 | nu, dat als Nabal worden uw vijanden, en die tegen mijn
2105 1Sa 25:27 | nu, dit is de zegen, dien uw dienstmaagd mijn heer toegebracht
2106 1Sa 25:28 | 28 Vergeef toch aan uw dienstmaagd de overtreding,
2107 1Sa 25:28 | kwaad bij u gevonden is van uw dagen af. ~
2108 1Sa 25:29 | om u te vervolgen, en om uw ziel te zoeken, zo zal de
2109 1Sa 25:29 | levenden bij den HEERE, uw God; maar de ziel uwer vijanden
2110 1Sa 25:33 | 33 En gezegend zij uw raad en gezegend zijt gij,
2111 1Sa 25:35 | Trek met vrede op naar uw huis; zie, ik heb naar uw
2112 1Sa 25:35 | uw huis; zie, ik heb naar uw stem gehoord, en heb uw
2113 1Sa 25:35 | uw stem gehoord, en heb uw aangezicht aangenomen. ~
2114 1Sa 25:41 | aarde, en zij zeide: Ziet, uw dienstmaagd zij tot een
2115 1Sa 26:8 | tot David: God heeft heden uw vijand in uw hand besloten;
2116 1Sa 26:8 | heeft heden uw vijand in uw hand besloten; laat mij
2117 1Sa 26:15 | Waarom dan hebt gij over uw heer, den koning, geen wacht
2118 1Sa 26:15 | gekomen, om den koning, uw heer, te verderven. ~
2119 1Sa 26:16 | kinderen des doods, die over uw heer, den gezalfde des HEEREN,
2120 1Sa 26:17 | David, en zeide: Is dit uw stem, mijn zoon David? David
2121 1Sa 26:21 | ziel dezen dag dierbaar in uw ogen geweest is; zie, ik
2122 1Sa 26:24 | gelijk als te dezen dage uw ziel in mijn ogen is groot
2123 1Sa 27:5 | Indien ik nu genade in uw ogen gevonden heb, men geve
2124 1Sa 27:5 | daar wone; want waarom zou uw knecht in de koninklijke
2125 1Sa 28:1 | zult uittrekken, gij en uw mannen. ~
2126 1Sa 28:2 | Aldus zult gij weten, wat uw knecht doen zal. En Achis
2127 1Sa 28:16 | de HEERE van u geweken en uw vijand geworden is? ~
2128 1Sa 28:17 | heeft het koninkrijk van uw hand gescheurd, en Hij heeft
2129 1Sa 28:17 | Hij heeft dat gegeven aan uw naaste, aan David. ~
2130 1Sa 28:19 | geven, en morgen zult gij en uw zonen bij mij zijn; ook
2131 1Sa 28:21 | zij zeide tot hem: Zie, uw dienstmaagd heeft naar uw
2132 1Sa 28:21 | uw dienstmaagd heeft naar uw stem gehoord, en ik heb
2133 1Sa 28:21 | hand gesteld, en ik heb uw woorden gehoord, die gij
2134 1Sa 29:6 | dat gij oprecht zijt, en uw uitgang en uw ingang met
2135 1Sa 29:6 | oprecht zijt, en uw uitgang en uw ingang met mij in het leger
2136 1Sa 29:8 | gedaan? Of wat hebt gij in uw knecht gevonden, van dien
2137 1Sa 29:8 | dien dag af, dat ik voor uw aangezicht geweest ben,
2138 1Sa 31:4 | tot zijn wapendrager: Trek uw zwaard uit, en doorsteek
2139 2Sa 1:14 | hebt gij niet gevreesd uw hand uit te strekken, om
2140 2Sa 1:16 | En David zeide tot hem: Uw bloed zij op uw hoofd; want
2141 2Sa 1:16 | tot hem: Uw bloed zij op uw hoofd; want uw mond heeft
2142 2Sa 1:16 | bloed zij op uw hoofd; want uw mond heeft tegen u getuigd,
2143 2Sa 1:19 | O Sieraad van Israel, op uw hoogten is hij verslagen;
2144 2Sa 1:24 | van goud deed dragen over uw kleding. ~
2145 2Sa 1:25 | Jonathan is verslagen op uw hoogten! ~
2146 2Sa 1:26 | waart mij zeer liefelijk; uw liefde was mij wonderlijker
2147 2Sa 2:5 | weldadigheid gedaan hebt aan uw heer, aan Saul, en hebt
2148 2Sa 2:7 | 7 En nu, laat uw handen sterk zijn, en zijt
2149 2Sa 2:7 | en zijt dapper, dewijl uw heer Saul gestorven is;
2150 2Sa 2:21 | zeide tot hem: Wijk tot uw rechterhand of tot uw linkerhand,
2151 2Sa 2:21 | tot uw rechterhand of tot uw linkerhand, en grijp u een
2152 2Sa 2:22 | aangezicht opheffen voor uw broeder Joab? ~
2153 2Sa 3:8 | aan het huis van Saul, uw vader, aan zijn broederen
2154 2Sa 3:12 | zeggende wijders: Maak uw verbond met mij, en zie,
2155 2Sa 3:21 | regeert over alles, wat uw ziel begeert. Alzo liet
2156 2Sa 3:25 | overreden, en om te weten uw uitgang en uw ingang, ja,
2157 2Sa 3:25 | om te weten uw uitgang en uw ingang, ja, om te weten
2158 2Sa 3:31 | dat bij hem was: Scheurt uw klederen, en gordt zakken
2159 2Sa 3:34 | 34 Uw handen waren niet gebonden,
2160 2Sa 3:34 | waren niet gebonden, noch uw voeten in koperen boeien
2161 2Sa 4:8 | Isboseth, den zoon van Saul, uw vijand, die uw ziel zocht,
2162 2Sa 4:8 | van Saul, uw vijand, die uw ziel zocht, alzo heeft de
2163 2Sa 4:11 | dan, zou ik zijn bloed van uw handen niet eisen, en u
2164 2Sa 5:1 | spraken, zeggende: Zie, wij, uw gebeente en uw vlees zijn
2165 2Sa 5:1 | Zie, wij, uw gebeente en uw vlees zijn wij. ~
2166 2Sa 5:19 | Filistijnen zekerlijk in uw hand geven. ~
2167 2Sa 5:24 | alsdan is de HEERE voor uw aangezicht uitgegaan, om
2168 2Sa 6:21 | mij verkoren heeft voor uw vader en voor zijn ganse
2169 2Sa 7:3 | Ga heen, doe al wat in uw hart is, want de HEERE is
2170 2Sa 7:9 | gij gegaan zijt, en heb al uw vijanden voor uw aangezicht
2171 2Sa 7:9 | heb al uw vijanden voor uw aangezicht uitgeroeid; en
2172 2Sa 7:11 | heb Ik rust gegeven van al uw vijanden. Ook geeft u de
2173 2Sa 7:12 | 12 Wanneer uw dagen zullen vervuld zijn,
2174 2Sa 7:12 | vervuld zijn, en gij met uw vaderen zult ontslapen zijn,
2175 2Sa 7:12 | ontslapen zijn, zo zal Ik uw zaad na u doen opstaan,
2176 2Sa 7:12 | u doen opstaan, dat uit uw lijf voortkomen zal, en
2177 2Sa 7:15 | van Saul, dien Ik van voor uw aangezicht heb weggenomen. ~
2178 2Sa 7:16 | 16 Doch uw huis zal bestendig zijn,
2179 2Sa 7:16 | huis zal bestendig zijn, en uw koninkrijk tot in eeuwigheid,
2180 2Sa 7:16 | tot in eeuwigheid, voor uw aangezicht; uw stoel zal
2181 2Sa 7:16 | eeuwigheid, voor uw aangezicht; uw stoel zal vast zijn tot
2182 2Sa 7:19 | 19 Daartoe is dit in Uw ogen nog klein geweest,
2183 2Sa 7:20 | U spreken? Want Gij kent Uw knecht, Heere HEERE! ~
2184 2Sa 7:21 | Uws woords wil, en naar Uw hart hebt Gij al deze grote
2185 2Sa 7:21 | grote dingen gedaan, om aan Uw knecht bekend te maken. ~
2186 2Sa 7:23 | 23 En wie is, gelijk Uw volk, gelijk Israel, een
2187 2Sa 7:23 | verschrikkelijke dingen te doen aan Uw land, voor het aangezicht
2188 2Sa 7:24 | 24 En Gij hebt Uw volk Israel U bevestigd,
2189 2Sa 7:25 | dit woord, dat Gij over Uw knecht en over zijn huis
2190 2Sa 7:26 | 26 En Uw Naam worde groot gemaakt
2191 2Sa 7:26 | Israel; en het huis van Uw knecht David zal bestendig
2192 2Sa 7:26 | zal bestendig zijn voor Uw aangezicht. ~
2193 2Sa 7:27 | huis bouwen; daarom heeft Uw knecht in zijn hart gevonden,
2194 2Sa 7:28 | HEERE! Gij zijt die God, en Uw woorden zullen waarheid
2195 2Sa 7:28 | en Gij hebt dit goede tot Uw knecht gesproken. ~
2196 2Sa 7:29 | nu, en zegen het huis van Uw knecht, dat het in eeuwigheid
2197 2Sa 7:29 | dat het in eeuwigheid voor uw aangezicht zij; want Gij,
2198 2Sa 7:29 | hebt het gesproken, en met Uw zegen zal het huis van Uw
2199 2Sa 7:29 | Uw zegen zal het huis van Uw knecht gezegend worden in
2200 2Sa 9:2 | gij Ziba? En hij zeide: Uw knecht. ~
2201 2Sa 9:6 | hij zeide: Zie, hier is uw knecht. ~
2202 2Sa 9:7 | ik zal u alle akkers van uw vader Saul wedergeven; en
2203 2Sa 9:8 | hij zich, en zeide: Wat is uw knecht, dat gij omgezien
2204 2Sa 9:10 | land bearbeiden, gij, en uw zonen, en uw knechten, en
2205 2Sa 9:10 | bearbeiden, gij, en uw zonen, en uw knechten, en zult de vruchten
2206 2Sa 9:11 | knecht gebiedt, alzo zal uw knecht doen. Ook zou Mefiboseth,
2207 2Sa 10:3 | hun heer Hanun: Eert David uw vader in uw ogen, omdat
2208 2Sa 10:3 | Eert David uw vader in uw ogen, omdat hij troosters
2209 2Sa 10:5 | Blijft te Jericho, totdat uw baard weder gewassen zal
2210 2Sa 11:8 | David tot Uria: Ga af naar uw huis, en was uw voeten.
2211 2Sa 11:8 | af naar uw huis, en was uw voeten. En toen Uria uit
2212 2Sa 11:10 | zijt gij niet afgegaan in uw huis? ~
2213 2Sa 11:11 | waarachtig als gij leeft en uw ziel leeft, indien ik deze
2214 2Sa 11:21 | genaderd? Dan zult gij zeggen: Uw knecht, Uria, de Hethiet,
2215 2Sa 11:24 | schutters van den muur af op uw knechten, dat er van des
2216 2Sa 11:24 | knechten dood gebleven zijn; en uw knecht, Uria, de Hethiet,
2217 2Sa 11:25 | zaak niet kwaad zijn in uw ogen, want het zwaard verteert
2218 2Sa 11:25 | dezen als genen; versterk uw strijd tegen de stad, en
2219 2Sa 12:8 | daartoe uws heren vrouwen in uw schoot, ja, Ik heb u het
2220 2Sa 12:10 | dan, het zwaard zal van uw huis niet afwijken tot in
2221 2Sa 12:11 | kwaad over u verwekken uit uw huis, en zal uw vrouwen
2222 2Sa 12:11 | verwekken uit uw huis, en zal uw vrouwen nemen voor uw ogen,
2223 2Sa 12:11 | zal uw vrouwen nemen voor uw ogen, en zal haar aan uw
2224 2Sa 12:11 | uw ogen, en zal haar aan uw naaste geven; die zal bij
2225 2Sa 12:11 | naaste geven; die zal bij uw vrouwen liggen, voor de
2226 2Sa 12:13 | David: De HEERE heeft ook uw zonde weggenomen, gij zult
2227 2Sa 13:5 | zeide tot hem: Leg u op uw leger, en maak u krank;
2228 2Sa 13:5 | en maak u krank; als dan uw vader zal komen om u te
2229 2Sa 13:7 | toch heen in het huis van uw broeder Amnon, en maak hem
2230 2Sa 13:10 | in de kamer, dat ik van uw hand ete; zo nam Thamar
2231 2Sa 13:20 | Absalom zeide tot haar: Is uw broeder Amnon bij u geweest?
2232 2Sa 13:20 | zuster, zwijg stil, hij is uw broeder; zet uw hart niet
2233 2Sa 13:20 | hij is uw broeder; zet uw hart niet op deze zaak.
2234 2Sa 13:24 | en zeide: Zie, nu heeft uw knecht schaaps scheerders;
2235 2Sa 13:24 | koning en zijn knechten met uw knecht gaan. ~
2236 2Sa 14:6 | 6 Nu had uw dienstmaagd twee zonen,
2237 2Sa 14:7 | geslacht is opgestaan tegen uw dienstmaagd, en hebben gezegd:
2238 2Sa 14:8 | tot deze vrouw: Ga naar uw huis, en ik zal voor u gebieden. ~
2239 2Sa 14:11 | gedenke toch aan den HEERE, uw God, dat de bloedwrekers
2240 2Sa 14:12 | zeide deze vrouw: Laat toch uw dienstmaagd een woord tot
2241 2Sa 14:15 | gemaakt heeft; zo zeide uw dienstmaagd: Ik zal nu tot
2242 2Sa 14:17 | 17 Wijders zeide uw dienstmaagd: Het woord mijns
2243 2Sa 14:17 | het kwade; en de HEERE, uw God, zal met u zijn. ~
2244 2Sa 14:19 | zeide: Zo waarachtig als uw ziel leeft, mijn heer koning,
2245 2Sa 14:19 | koning gesproken heeft; want uw knecht Joab heeft het mij
2246 2Sa 14:20 | omwenden zou, zulks heeft uw knecht Joab gedaan; doch
2247 2Sa 14:22 | Joab zeide: Heden heeft uw knecht gemerkt, dat ik genade
2248 2Sa 14:22 | ik genade gevonden heb in uw ogen, mijn heer koning!
2249 2Sa 14:31 | zeide tot hem: Waarom hebben uw knechten het stuk akkers,
2250 2Sa 15:2 | gij? Als hij dan zeide: Uw knecht is uit een der stammen
2251 2Sa 15:3 | zeide Absalom tot hem: Zie, uw zaken zijn goed en recht;
2252 2Sa 15:8 | 8 Want uw knecht heeft een gelofte
2253 2Sa 15:15 | verkiezen zal, ziet, hier zijn uw knechten. ~
2254 2Sa 15:19 | gij weder vertrekken naar uw plaats. ~
2255 2Sa 15:20 | kan, keer weder; en breng uw broederen wederom; weldadigheid
2256 2Sa 15:21 | hetzij ten leven, daar zal uw knecht voorzeker ook zijn! ~
2257 2Sa 15:27 | ulieder beide zonen, Ahimaaz, uw zoon, en Jonathan, Abjathars
2258 2Sa 15:34 | gaat, en tot Absalom zegt: Uw knecht, ik zal des konings
2259 2Sa 15:34 | geweest, maar nu zal ik uw knecht zijn; zo zoudt gij
2260 2Sa 16:4 | laat mij genade vinden in uw ogen, mijn heer koning! ~
2261 2Sa 16:8 | in de hand van Absalom, uw zoon; zie nu, gij zijt in
2262 2Sa 16:8 | zoon; zie nu, gij zijt in uw ongeluk, omdat gij een man
2263 2Sa 16:17 | zeide tot Husai: Is dit uw weldadigheid aan uw vriend?
2264 2Sa 16:17 | dit uw weldadigheid aan uw vriend? Waarom zijt gij
2265 2Sa 16:17 | Waarom zijt gij niet met uw vriend getogen? ~
2266 2Sa 16:19 | gediend heb, alzo zal ik voor uw aangezicht zijn. ~
2267 2Sa 16:21 | Israel horen, dat gij bij uw vader stinkende zijt geworden,
2268 2Sa 17:8 | Wijders zeide Husai: Gij kent uw vader en zijn mannen, dat
2269 2Sa 17:8 | in het veld; daartoe is uw vader een krijgsman, en
2270 2Sa 17:10 | want gans Israel weet, dat uw vader een held is, en het
2271 2Sa 17:11 | zee is, in menigte; en dat uw persoon medega in den strijd. ~
2272 2Sa 18:4 | zal doen, wat goed is in uw ogen. De koning nu stond
2273 2Sa 18:28 | zeide: Geloofd zij de HEERE, uw God, Die de mannen, dewelke
2274 2Sa 18:29 | knecht des konings, en mij uw knecht afzond, maar ik weet
2275 2Sa 19:5 | beschaamd het aangezicht van al uw knechten, die uw ziel, en
2276 2Sa 19:5 | van al uw knechten, die uw ziel, en de ziel uwer zonen
2277 2Sa 19:6 | alsdan recht zou zijn in uw ogen. ~
2278 2Sa 19:7 | dat over u gekomen is van uw jeugd af tot nu toe. ~
2279 2Sa 19:14 | zeggende: Keer weder, gij en al uw knechten. ~
2280 2Sa 19:19 | misdaad, en gedenke niet, wat uw knecht verkeerdelijk gedaan
2281 2Sa 19:20 | 20 Want uw knecht weet het zekerlijk,
2282 2Sa 19:26 | heeft mij bedrogen; want uw knecht zeide: Ik zal mij
2283 2Sa 19:26 | den koning trekken, want uw knecht is kreupel. ~
2284 2Sa 19:27 | 27 Daartoe heeft hij uw knecht bij mijn heer den
2285 2Sa 19:27 | doe dan, wat goed is in uw ogen. ~
2286 2Sa 19:28 | koning; nochtans hebt gij uw knecht gezet onder degenen,
2287 2Sa 19:28 | gezet onder degenen, die aan uw tafel eten; wat heb ik dan
2288 2Sa 19:29 | Waarom spreekt gij meer van uw zaken? Ik heb gezegd: Gij
2289 2Sa 19:35 | tussen goed en kwaad? Zou uw knecht kunnen smaken, wat
2290 2Sa 19:35 | zangeressen? En waarom zou uw knecht mijn heer den koning
2291 2Sa 19:36 | 36 Uw knecht zal maar een weinig
2292 2Sa 19:37 | 37 Laat toch uw knecht wederkeren, dat ik
2293 2Sa 19:37 | moeder; maar zie, daar is uw knecht Chimham, laat dien
2294 2Sa 19:37 | doe hem, wat goed is in uw ogen. ~
2295 2Sa 19:38 | hem doen, wat goed is in uw ogen; ja, alles, wat gij
2296 2Sa 22:28 | het bedrukte volk; maar Uw ogen zijn tegen de hogen,
2297 2Sa 22:36 | schild Uws heils, en door Uw verootmoedigen hebt Gij
2298 2Sa 22:50 | loven onder de heidenen, en Uw Naam zal ik psalmzingen. ~
2299 2Sa 24:3 | koning: Nu doe de HEERE, uw God, tot dit volk, zoals
2300 2Sa 24:13 | honger van zeven jaren in uw land komen? Of wilt gij
2301 2Sa 24:13 | drie dagen pestilentie in uw land zij? Merk nu, en zie
2302 2Sa 24:16 | maakte: Het is genoeg, trek uw hand nu af. De engel des
2303 2Sa 24:17 | hebben deze schapen gedaan? Uw hand zij toch tegen mij
2304 2Sa 24:23 | tot den koning: De HEERE uw God neme een welgevallen
2305 1Kon 1:2 | koestere; en zij slape in uw schoot, dat mijn heer de
2306 1Kon 1:12 | een raad geven, dat gij uw ziel en de ziel van uw zoon
2307 1Kon 1:12 | gij uw ziel en de ziel van uw zoon Salomo redt. ~
2308 1Kon 1:13 | niet, mijn heer koning, uw dienstmaagd gezworen, zeggende:
2309 1Kon 1:13 | gezworen, zeggende: Voorzeker, uw zoon Salomo zal na mij koning
2310 1Kon 1:14 | ik na u inkomen, en zal uw woorden vervullen. ~
2311 1Kon 1:17 | hem: Mijn heer! gij hebt uw dienstmaagd bij den HEERE,
2312 1Kon 1:17 | dienstmaagd bij den HEERE, uw God, gezworen: Voorzeker
2313 1Kon 1:17 | gezworen: Voorzeker Salomo, uw zoon, zal na mij koning
2314 1Kon 1:19 | den krijgsoverste, maar uw knecht Salomo heeft hij
2315 1Kon 1:26 | 26 Maar mij, die uw knecht ben, en Zadok, den
2316 1Kon 1:26 | zoon van Jojada, en Salomo, uw knecht, heeft hij niet genood. ~
2317 1Kon 1:27 | koning geschied? En hebt gij uw knecht niet bekend gemaakt,
2318 1Kon 1:30 | zeggende: Voorzeker zal uw zoon Salomo na mij koning
2319 1Kon 1:47 | David, te zegenen, zeggende: Uw God make den naam van Salomo
2320 1Kon 1:47 | naam van Salomo beter dan uw naam, en make zijn troon
2321 1Kon 1:47 | make zijn troon groter dan uw troon; en de koning heeft
2322 1Kon 1:53 | zeide tot hem: Ga heen naar uw huis. ~ ~ ~
2323 1Kon 2:4 | heeft, zeggende: Indien uw zonen hun weg bewaren, om
2324 1Kon 2:6 | 6 Doe dan naar uw wijsheid, dat gij zijn grauwe
2325 1Kon 2:7 | zijn onder degenen, die aan uw tafel eten; want alzo naderden
2326 1Kon 2:7 | voor het aangezicht van uw broeder Absalom. ~
2327 1Kon 2:13 | Salomo; en zij zeide: Is uw komst vrede? En hij zeide:
2328 1Kon 2:17 | koning Salomo, want hij zal uw aangezicht niet afwijzen,
2329 1Kon 2:20 | mijn moeder, want ik zal uw aangezicht niet afwijzen. ~
2330 1Kon 2:21 | Sunamietische, aan Adonia, uw broeder, ter vrouwe gegeven
2331 1Kon 2:26 | koning: Ga naar Anathoth, op uw akkers; want gij zijt een
2332 1Kon 2:37 | geschieden ten dage van uw uitgaan, als gij over de
2333 1Kon 2:37 | gij den dood sterven zult; uw bloed zal op uw hoofd zijn. ~
2334 1Kon 2:37 | sterven zult; uw bloed zal op uw hoofd zijn. ~
2335 1Kon 2:38 | gesproken heeft, alzo zal uw knecht doen. En Simei woonde
2336 1Kon 2:39 | te kennen, zeggende: Zie, uw knechten zijn in Gath. ~
2337 1Kon 2:42 | zeggende: Ten dage van uw uitgaan, als gij zult herwaarts
2338 1Kon 2:44 | weet al de boosheid, die uw hart weet, die gij aan mijn
2339 1Kon 2:44 | hebt; daarom heeft de HEERE uw boosheid op uw hoofd doen
2340 1Kon 2:44 | de HEERE uw boosheid op uw hoofd doen wederkeren. ~
2341 1Kon 3:6 | Salomo zeide: Gij hebt aan Uw knecht David, mijn vader,
2342 1Kon 3:6 | gedaan, gelijk als hij voor Uw aangezicht gewandeld heeft,
2343 1Kon 3:7 | HEERE, mijn God! Gij hebt Uw knecht koning gemaakt in
2344 1Kon 3:8 | 8 En Uw knecht is in het midden
2345 1Kon 3:8 | knecht is in het midden van Uw volk, dat Gij verkoren hebt,
2346 1Kon 3:9 | 9 Geef dan Uw knecht een verstandig hart,
2347 1Kon 3:9 | een verstandig hart, om Uw volk te richten, verstandelijk
2348 1Kon 3:9 | kwaad; want wie zou dit Uw zwaar volk kunnen richten? ~
2349 1Kon 3:12 | Zie, Ik heb gedaan naar uw woorden; zie, Ik heb u een
2350 1Kon 3:13 | niemand onder de koningen al uw dagen zijn zal. ~
2351 1Kon 3:14 | Mijn geboden, gelijk als uw vader David gewandeld heeft,
2352 1Kon 3:14 | gewandeld heeft, zo zal Ik ook uw dagen verlengen. ~
2353 1Kon 3:20 | mijn zoon van bij mij, als uw dienstmaagd sliep, en legde
2354 1Kon 3:22 | mijn zoon, en de dode is uw zoon; gene daarentegen zeide:
2355 1Kon 3:22 | zeide: Neen, maar de dode is uw zoon, en de levende is mijn
2356 1Kon 3:23 | mijn zoon, die leeft, maar uw zoon is het, die dood is;
2357 1Kon 3:23 | zegt: Neen, maar de dode is uw zoon, en de levende mijn
2358 1Kon 5:5 | mijn vader David, zeggende: Uw zoon, dien Ik in uw plaats
2359 1Kon 5:5 | zeggende: Uw zoon, dien Ik in uw plaats op uw troon zetten
2360 1Kon 5:5 | dien Ik in uw plaats op uw troon zetten zal, die zal
2361 1Kon 5:6 | mijn knechten zullen met uw knechten zijn, en het loon
2362 1Kon 5:8 | gezonden hebt; ik zal al uw wil doen met het cederenhout,
2363 1Kon 6:12 | u bevestigen, dat Ik tot uw vader David gesproken heb; ~
2364 1Kon 8:13 | woonstede, een vaste plaats tot Uw eeuwige woning. ~
2365 1Kon 8:18 | mijn vader: Dewijl dat in uw hart geweest is Mijn Naam
2366 1Kon 8:18 | hebt welgedaan, dat het in uw hart geweest is. ~
2367 1Kon 8:19 | dat huis niet bouwen; maar uw zoon, die uit uw lendenen
2368 1Kon 8:19 | bouwen; maar uw zoon, die uit uw lendenen voortkomen zal,
2369 1Kon 8:23 | verbond en de weldadigheid aan Uw knechten, die voor Uw aangezicht
2370 1Kon 8:23 | aan Uw knechten, die voor Uw aangezicht met hun ganse
2371 1Kon 8:24 | 24 Die Uw knecht, mijn vader David,
2372 1Kon 8:24 | gesproken hadt; want met Uw mond hebt Gij gesproken,
2373 1Kon 8:24 | hebt Gij gesproken, en met Uw hand vervuld, gelijk het
2374 1Kon 8:25 | HEERE, God van Israel, houd Uw knecht, mijn vader David,
2375 1Kon 8:25 | Israel zitte; alleenlijk zo uw zonen hun weg bewaren, om
2376 1Kon 8:26 | God van Israel, laat toch Uw woord waar worden, hetwelk
2377 1Kon 8:26 | hetwelk Gij gesproken hebt tot Uw knecht, mijn vader David. ~
2378 1Kon 8:28 | dan nog tot het gebed van Uw knecht, en tot zijn smeking,
2379 1Kon 8:28 | geroep en naar het gebed, dat Uw knecht heden voor Uw aangezicht
2380 1Kon 8:28 | dat Uw knecht heden voor Uw aangezicht bidt. ~
2381 1Kon 8:29 | 29 Dat Uw ogen open zijn, nacht en
2382 1Kon 8:29 | naar het gebed, hetwelk Uw knecht bidden zal in deze
2383 1Kon 8:30 | dan naar de smeking van Uw knecht, en van Uw volk Israel,
2384 1Kon 8:30 | smeking van Uw knecht, en van Uw volk Israel, die in deze
2385 1Kon 8:31 | en de eed des vloeks voor Uw altaar in dit huis komen
2386 1Kon 8:32 | hemel, en doe, en richt Uw knechten, veroordelende
2387 1Kon 8:33 | 33 Wanneer Uw volk Israel zal geslagen
2388 1Kon 8:33 | en zich tot U bekeren, en Uw Naam belijden, en tot U
2389 1Kon 8:34 | en vergeef de zonde van Uw volk Israel, en breng hen
2390 1Kon 8:35 | in deze plaats bidden, en Uw Naam belijden, en van hun
2391 1Kon 8:36 | en vergeef de zonde van Uw knechten en van Uw volk
2392 1Kon 8:36 | zonde van Uw knechten en van Uw volk Israel, als Gij hun
2393 1Kon 8:36 | zullen; en geef regen op Uw land, dat Gij Uw volk tot
2394 1Kon 8:36 | regen op Uw land, dat Gij Uw volk tot een erfenis gegeven
2395 1Kon 8:38 | die van enig mens, van al Uw volk Israel, geschieden
2396 1Kon 8:41 | aangaande den vreemde, die van Uw volk Israel niet zal zijn,
2397 1Kon 8:42 | Want zij zullen horen van Uw groten Naam, en van Uw sterke
2398 1Kon 8:42 | van Uw groten Naam, en van Uw sterke hand, en van Uw uitgestrekten
2399 1Kon 8:42 | van Uw sterke hand, en van Uw uitgestrekten arm) als hij
2400 1Kon 8:43 | opdat alle volken der aarde Uw Naam kennen, om U te vrezen,
2401 1Kon 8:43 | om U te vrezen, gelijk Uw volk Israel, en om te weten,
2402 1Kon 8:43 | Israel, en om te weten, dat Uw Naam genoemd wordt over
2403 1Kon 8:44 | 44 Wanneer Uw volk in den krijg tegen
2404 1Kon 8:44 | naar dit huis, hetwelk ik Uw Naam gebouwd heb; ~
2405 1Kon 8:48 | en naar dit huis, dat ik Uw Naam gebouwd heb; ~
2406 1Kon 8:50 | 50 En vergeef aan Uw volk, dat zij tegen U gezondigd
2407 1Kon 8:51 | 51 Want zij zijn Uw volk en Uw erfdeel, die
2408 1Kon 8:51 | Want zij zijn Uw volk en Uw erfdeel, die Gij uitgevoerd
2409 1Kon 8:52 | 52 Opdat Uw ogen open zijn tot de smeking
2410 1Kon 8:52 | zijn tot de smeking van Uw knecht en tot de smeking
2411 1Kon 8:52 | knecht en tot de smeking van Uw volk Israel, om naar hen
2412 1Kon 8:53 | door den dienst van Mozes, Uw knecht, als Gij onze vaderen
2413 1Kon 9:3 | HEERE zeide tot hem: Ik heb uw gebed en uw smeking gehoord,
2414 1Kon 9:3 | hem: Ik heb uw gebed en uw smeking gehoord, die gij
2415 1Kon 9:4 | wandelen zult, gelijk als uw vader David gewandeld heeft,
2416 1Kon 9:5 | als Ik gesproken heb over uw vader David, zeggende: Geen
2417 1Kon 9:6 | male afkeren zult, gij en uw kinderen, van Mij na te
2418 1Kon 9:6 | inzettingen, die Ik voor uw aangezicht gegeven heb;
2419 1Kon 10:6 | mijn land gehoord heb, van uw zaken en van uw wijsheid. ~
2420 1Kon 10:6 | heb, van uw zaken en van uw wijsheid. ~
2421 1Kon 10:8 | 8 Welgelukzalig zijn uw mannen, welgelukzalig deze
2422 1Kon 10:8 | mannen, welgelukzalig deze uw knechten, die gedurig voor
2423 1Kon 10:8 | knechten, die gedurig voor uw aangezicht staan, die uw
2424 1Kon 10:8 | uw aangezicht staan, die uw wijsheid horen! ~
2425 1Kon 10:9 | 9 Geloofd zij de HEERE, uw God, Die behagen in u heeft
2426 1Kon 11:2 | inkomen; zij zouden zekerlijk uw hart achter hun goden neigen;
2427 1Kon 11:11 | u scheuren, en datzelve uw knecht geven. ~
2428 1Kon 11:12 | 12 In uw dagen nochtans zal Ik dat
2429 1Kon 11:13 | afscheuren; een stam zal Ik uw zoon geven, om Mijns knechts
2430 1Kon 11:22 | bij mij, dat, zie, gij in uw land zoekt te trekken? En
2431 1Kon 11:37 | zult regeren over al wat uw ziel zal begeren; en gij
2432 1Kon 12:4 | 4 Uw vader heeft ons juk hard
2433 1Kon 12:7 | zullen zij te allen dage uw knechten zijn. ~
2434 1Kon 12:9 | zeggende: Maak het juk, dat uw vader ons opgelegd heeft,
2435 1Kon 12:10 | gesproken hebben, zeggende: Uw vader heeft ons juk zwaar
2436 1Kon 12:11 | doen laden, zo zal ik boven uw juk nog daartoe doen; mijn
2437 1Kon 12:14 | zeggende: Mijn vader heeft uw juk zwaar gemaakt, maar
2438 1Kon 12:14 | gemaakt, maar ik zal boven uw juk nog daartoe doen; mijn
2439 1Kon 12:16 | den zoon van Isai; naar uw tenten, o Israel! Voorzie
2440 1Kon 12:16 | tenten, o Israel! Voorzie nu uw huis, o David! Zo ging Israel
2441 1Kon 12:24 | optrekken, noch strijden tegen uw broederen, de kinderen Israels;
2442 1Kon 12:28 | gaan naar Jeruzalem; zie uw goden, o Israel, die u uit
2443 1Kon 13:8 | gaaft gij mij de helft van uw huis, zo zou ik niet met
2444 1Kon 13:18 | Breng hem weder met u in uw huis, dat hij brood ete
2445 1Kon 13:21 | het gebod, dat u de HEERE, uw God, geboden had, ~
2446 1Kon 13:22 | noch water drinken; zo zal uw dood lichaam in uw vaderen
2447 1Kon 13:22 | zo zal uw dood lichaam in uw vaderen graf niet komen. ~
2448 1Kon 14:3 | 3 En neem in uw hand tien broden, en koeken,
2449 1Kon 14:9 | verwekken, en hebt Mij achter uw rug geworpen; ~
2450 1Kon 14:12 | Gij dan maak u op, ga naar uw huis; als uw voeten in de
2451 1Kon 14:12 | op, ga naar uw huis; als uw voeten in de stad zullen
2452 1Kon 15:19 | tussen mijn vader en tussen uw vader; zie, ik zend u een
2453 1Kon 15:19 | zilver en goud; ga heen, maak uw verbond te niet met Baesa,
2454 1Kon 16:3 | huis wegdoen; en Ik zal uw huis maken, gelijk het huis
2455 1Kon 17:11 | toch ook een bete broods in uw hand. ~
2456 1Kon 17:12 | waarachtig als de HEERE, uw God, leeft, indien ik een
2457 1Kon 17:13 | niet, ga heen, doe naar uw woord; maar maak mij vooreerst
2458 1Kon 17:13 | hier uit; doch voor u en uw zoon zult gij daarna wat
2459 1Kon 17:19 | zeide tot haar: Geef mij uw zoon. En hij nam hem van
2460 1Kon 17:23 | moeder; en Elia zeide: Zie, uw zoon leeft. ~
2461 1Kon 17:24 | het woord des HEEREN in uw mond waarheid is. ~ ~ ~
2462 1Kon 18:8 | Ik ben het; ga heen, zeg uw heer: Zie, Elia is hier. ~
2463 1Kon 18:9 | heb ik gezondigd, dat gij uw knecht geeft in de hand
2464 1Kon 18:10 | waarachtig als de HEERE, uw God, leeft, zo er een volk
2465 1Kon 18:11 | nu zegt gij: Ga heen, zeg uw heer: Zie, Elia is hier. ~
2466 1Kon 18:12 | zo zou hij mij doden; ik, uw knecht, nu vrees den HEERE
2467 1Kon 18:14 | nu zegt gij: Ga heen, zeg uw heer: Zie, Elia is hier,
2468 1Kon 18:24 | gij daarna den naam van uw god aan, en ik zal den Naam
2469 1Kon 18:31 | was, zeggende: Israel zal uw naam zijn. ~
2470 1Kon 18:36 | God in Israel zijt, en ik Uw knecht; en dat ik al deze
2471 1Kon 18:36 | dat ik al deze dingen naar Uw woord gedaan heb. ~
2472 1Kon 19:2 | morgen omtrent dezen tijd uw ziel stellen, als de ziel
2473 1Kon 19:10 | kinderen Israels hebben Uw verbond verlaten, Uw altaren
2474 1Kon 19:10 | hebben Uw verbond verlaten, Uw altaren afgebroken en Uw
2475 1Kon 19:10 | Uw altaren afgebroken en Uw profeten met het zwaard
2476 1Kon 19:14 | kinderen Israels hebben Uw verbond verlaten, Uw altaren
2477 1Kon 19:14 | hebben Uw verbond verlaten, Uw altaren afgebroken en Uw
2478 1Kon 19:14 | Uw altaren afgebroken en Uw profeten met het zwaard
2479 1Kon 19:16 | gij tot profeet zalven in uw plaats. ~
2480 1Kon 20:3 | hem aan: Zo zegt Benhadad: Uw zilver en uw goud, dat is
2481 1Kon 20:3 | zegt Benhadad: Uw zilver en uw goud, dat is mijn, daartoe
2482 1Kon 20:3 | goud, dat is mijn, daartoe uw vrouwen en uw beste kinderen,
2483 1Kon 20:3 | mijn, daartoe uw vrouwen en uw beste kinderen, die zijn
2484 1Kon 20:4 | antwoordde en zeide: Naar uw woord, mijn heer de koning,
2485 1Kon 20:5 | tot u gezonden, zeggende: Uw zilver, en uw goud, en uw
2486 1Kon 20:5 | zeggende: Uw zilver, en uw goud, en uw vrouwen, en
2487 1Kon 20:5 | Uw zilver, en uw goud, en uw vrouwen, en uw kinderen
2488 1Kon 20:5 | goud, en uw vrouwen, en uw kinderen zult gij mij geven; ~
2489 1Kon 20:6 | knechten tot u zenden, dat zij uw huis en de huizen uwer knechten
2490 1Kon 20:9 | waarom gij in het eerst tot uw knecht gezonden hebt, zal
2491 1Kon 20:13 | Zie, Ik zal ze heden in uw hand geven, opdat gij weet,
2492 1Kon 20:28 | al deze grote menigte in uw hand geven, opdat gijlieden
2493 1Kon 20:31 | Israel; mogelijk zal hij uw ziel in het leven behouden. ~
2494 1Kon 20:32 | koning van Israel, en zeiden: Uw knecht Benhadad zegt: Laat
2495 1Kon 20:33 | van hem ware, en zeiden: Uw broeder Benhadad leeft.
2496 1Kon 20:34 | steden, die mijn vader van uw vader genomen heeft, zal
2497 1Kon 20:39 | den koning riep, en zeide: Uw knecht was uitgegaan in
2498 1Kon 20:39 | enigszins gemist wordt, zo zal uw ziel in de plaats zijner
2499 1Kon 20:40 | 40 Het geschiedde nu, als uw knecht hier en daar doende
2500 1Kon 20:40 | van Israel tot hem: Zo is uw oordeel; gij hebt zelf het
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6208 |