Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
usal 1
uthai 2
uur 7
uw 6208
uwe 57
uwen 12
uwenthalve 1
Frequency    [«  »]
7933 is
7660 niet
6228 der
6208 uw
6044 u
6026 te
5967 heere

Bijbel

IntraText - Concordances

uw

1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6208

     Book Chapter: Verse
2001 1Sa 10:19 | aangezicht des HEEREN, naar uw stammen en naar uw duizenden. ~ 2002 1Sa 10:19 | naar uw stammen en naar uw duizenden. ~ 2003 1Sa 11:10 | naar alles, wat goed is in uw ogen. ~ 2004 1Sa 12:2 | daar trekt de koning voor uw aangezicht heen, en ik ben 2005 1Sa 12:2 | ulieden; en ik heb voor uw aangezichten gewandeld van 2006 1Sa 12:6 | Aaron gemaakt heeft, en Die uw vaders uit Egypteland opgebracht 2007 1Sa 12:7 | HEEREN, die Hij aan u en aan uw vaderen gedaan heeft. ~ 2008 1Sa 12:8 | Egypte gekomen was, zo riepen uw vaders tot den HEERE; en 2009 1Sa 12:8 | en Aaron, en zij leidden uw vaders uit Egypte, en deden 2010 1Sa 12:12 | regeren; zo toch de HEERE, uw God, uw Koning was. ~ 2011 1Sa 12:12 | zo toch de HEERE, uw God, uw Koning was. ~ 2012 1Sa 12:14 | regeren zal, achter den HEERE, uw God, zijn. ~ 2013 1Sa 12:15 | tegen u zijn, als tegen uw vaders. ~ 2014 1Sa 12:16 | zaak, die de HEERE voor uw ogen doen zal. ~ 2015 1Sa 12:17 | zo weet dan, en ziet, dat uw kwaad groot is, dat gij 2016 1Sa 12:19 | zeide tot Samuel: Bid voor uw knechten den HEERE, uw God, 2017 1Sa 12:19 | voor uw knechten den HEERE, uw God, dat wij niet sterven; 2018 1Sa 12:20 | maar dient den HEERE met uw ganse hart. ~ 2019 1Sa 12:24 | dient Hem trouwelijk met uw ganse hart; want ziet, hoe 2020 1Sa 12:25 | zult gijlieden, als ook uw koning, omkomen. ~  ~ 2021 1Sa 13:13 | het gebod van den HEERE, uw God, niet gehouden, dat 2022 1Sa 13:13 | heeft; want de HEERE zou nu uw rijk over Israel bevestigd 2023 1Sa 13:14 | 14 Maar nu zal uw rijk niet bestaan. De HEERE 2024 1Sa 14:7 | tot hem: Doe al, wat in uw hart is; wend u, zie ik 2025 1Sa 14:7 | zie ik ben met u, naar uw hart. ~ 2026 1Sa 14:19 | Saul tot den priester: Haal uw hand in. ~ 2027 1Sa 14:28 | uit het volk, en zeide: Uw vader heeft het volk zwaarlijk 2028 1Sa 14:36 | zeiden: Doe al wat goed is in uw ogen; maar de priester zeide: 2029 1Sa 14:40 | Saul: Doe, wat goed is in uw ogen. ~ 2030 1Sa 15:15 | verschoond, om den HEERE, uw God, te offeren; maar het 2031 1Sa 15:17 | toen gij klein waart in uw ogen, dat gij het hoofd 2032 1Sa 15:21 | verbannene, om den HEERE, uw God, op te offeren te Gilgal. ~ 2033 1Sa 15:24 | omdat ik des HEEREN bevel en uw woorden overtreden heb; 2034 1Sa 15:28 | afgescheurd, en heeft het aan uw naaste gegeven, die beter 2035 1Sa 15:30 | met mij, dat ik den HEERE, uw God, aanbidde. ~ 2036 1Sa 15:33 | Samuel zeide: Gelijk als uw zwaard de vrouwen van haar 2037 1Sa 15:33 | beroofd heeft, alzo zal uw moeder van haar kinderen 2038 1Sa 16:1 | koning zij over Israel? Vul uw hoorn met olie, en ga heen; 2039 1Sa 16:4 | tegemoet, en zeiden: Is uw komst met vrede? ~ 2040 1Sa 16:16 | Onze heer zegge toch tot uw knechten, die voor uw aangezicht 2041 1Sa 16:16 | tot uw knechten, die voor uw aangezicht staan, dat zij 2042 1Sa 16:19 | tot Isai, en zeide: Zend uw zoon David tot mij, die 2043 1Sa 17:17 | zoon David: Neem toch voor uw broeders een efa van dit 2044 1Sa 17:17 | ter loops in het leger tot uw broederen. ~ 2045 1Sa 17:18 | over duizend; en gij zult uw broederen bezoeken, of het 2046 1Sa 17:28 | woestijn gelaten? Ik ken uw vermetelheid, en de boosheid 2047 1Sa 17:32 | het hart, om zijnentwil. Uw knecht zal heengaan en hij 2048 1Sa 17:34 | Toen zeide David tot Saul: Uw knecht weid de schapen zijns 2049 1Sa 17:36 | 36 Uw knecht heeft zo den leeuw 2050 1Sa 17:44 | Kom tot mij, zo zal ik uw vlees aan de vogelen des 2051 1Sa 17:46 | ik zal u slaan, en ik zal uw hoofd van u wegnemen, en 2052 1Sa 17:55 | zeide: Zo waarachtig als uw ziel leeft, o koning! ik 2053 1Sa 17:58 | zeide: Ik ben een zoon van uw knecht Isai, den Bethlehemiet. ~  ~  ~  2054 1Sa 19:11 | kennen, zeggende: Indien gij uw ziel dezen nacht niet behoedt, 2055 1Sa 20:3 | David verder, en zeide: Uw vader weet zeer wel, dat 2056 1Sa 20:3 | zeer wel, dat ik genade in uw ogen gevonden heb; daarom 2057 1Sa 20:3 | waarachtig als de HEERE leeft, en uw ziel leeft, er is maar als 2058 1Sa 20:4 | nu zeide tot David: Wat uw ziel zegt, dat zal ik u 2059 1Sa 20:6 | 6 Indien uw vader mij gewisselijk mist, 2060 1Sa 20:7 | zegt: Het is goed, zo heeft uw knecht vrede; maar indien 2061 1Sa 20:8 | Doe dan barmhartigheid aan uw knecht, want gij hebt uw 2062 1Sa 20:8 | uw knecht, want gij hebt uw knecht in een verbond des 2063 1Sa 20:8 | waarom zoudt gij mij toch tot uw vader brengen? ~ 2064 1Sa 20:10 | te kennen geven, indien uw vader u wat hards antwoordt? ~ 2065 1Sa 20:12 | tot u niet zende, en voor uw oor openbare; ~ 2066 1Sa 20:13 | behaagt, zo zal ik het voor uw oor ontdekken, en ik zal 2067 1Sa 20:15 | 15 Ook zult gij uw weldadigheid niet afsnijden 2068 1Sa 20:18 | dan zal men u missen, want uw zitplaats zal ledig gevonden 2069 1Sa 20:29 | geboden; heb ik nu genade in uw ogen gevonden, laat mij 2070 1Sa 20:30 | van Isai verkoren hebt tot uw schande, en tot schande 2071 1Sa 20:31 | leven zal, zo zult gij noch uw koninkrijk bevestigd worden; 2072 1Sa 20:42 | tussen mijn zaad en tussen uw zaad, zij tot in eeuwigheid! ~ 2073 1Sa 21:3 | 3 En nu wat is er onder uw hand? Geef mij vijf broden 2074 1Sa 21:8 | Achimelech: Is hier onder uw hand geen spies of zwaard? 2075 1Sa 22:14 | zeide: Wie is toch onder al uw knechten getrouw als David, 2076 1Sa 22:14 | schoonzoon, en voortgaande in uw gehoorzaamheid, en is eerlijk 2077 1Sa 22:14 | gehoorzaamheid, en is eerlijk in uw huis? ~ 2078 1Sa 22:15 | ganse huis mijns vader; want uw knecht heeft van al deze 2079 1Sa 22:23 | ziel zoeken zal, die zal uw ziel zoeken; maar gij zult 2080 1Sa 23:4 | Ik geef de Filistijnen in uw hand. ~ 2081 1Sa 23:10 | HEERE, God van Israel! Uw knecht heeft zekerlijk gehoord, 2082 1Sa 23:11 | Saul afkomen, gelijk als Uw knecht gehoord heeft? O 2083 1Sa 23:11 | van Israel, geef het toch Uw knecht te kennen! De HEERE 2084 1Sa 24:5 | tot u zegt: Zie, Ik geef uw vijand in uw hand, en gij 2085 1Sa 24:5 | Zie, Ik geef uw vijand in uw hand, en gij zult hem doen, 2086 1Sa 24:5 | als het goed zal zijn in uw ogen. En David stond op, 2087 1Sa 24:10 | zeggende: Zie, David zoekt uw kwaad? ~ 2088 1Sa 24:11 | Zie, te dezen dage hebben uw ogen gezien, dat de HEERE 2089 1Sa 24:16 | twist, en richten mij van uw hand. 2090 1Sa 24:17 | spreken, zo zeide Saul: Is dit uw stem, mijn zoon David? Toen 2091 1Sa 24:19 | want de HEERE had mij in uw hand besloten, en gij hebt 2092 1Sa 24:21 | koninkrijk van Israel in uw hand bestaan zal. ~ 2093 1Sa 25:6 | welvarende: Vrede zij u, en uw huize zij vrede, en alles, 2094 1Sa 25:8 | 8 Vraag het uw jongelingen, en zij zullen 2095 1Sa 25:8 | jongelingen genade vinden in uw ogen, want wij zijn op een 2096 1Sa 25:8 | goeden dag gekomen; geef toch uw knechten, en uw zoon David, 2097 1Sa 25:8 | geef toch uw knechten, en uw zoon David, hetgeen uw hand 2098 1Sa 25:8 | en uw zoon David, hetgeen uw hand vinden zal. ~ 2099 1Sa 25:24 | de misdaad, en laat toch uw dienstmaagd voor uw oren 2100 1Sa 25:24 | toch uw dienstmaagd voor uw oren spreken, en hoor de 2101 1Sa 25:25 | dwaasheid is bij hem; en ik, uw dienstmaagd, heb de jongelingen 2102 1Sa 25:26 | waarachtig als de HEERE leeft, en uw ziel leeft, het is de HEERE, 2103 1Sa 25:26 | komen met bloedstorting, dat uw hand u zou verlossen; en 2104 1Sa 25:26 | nu, dat als Nabal worden uw vijanden, en die tegen mijn 2105 1Sa 25:27 | nu, dit is de zegen, dien uw dienstmaagd mijn heer toegebracht 2106 1Sa 25:28 | 28 Vergeef toch aan uw dienstmaagd de overtreding, 2107 1Sa 25:28 | kwaad bij u gevonden is van uw dagen af. ~ 2108 1Sa 25:29 | om u te vervolgen, en om uw ziel te zoeken, zo zal de 2109 1Sa 25:29 | levenden bij den HEERE, uw God; maar de ziel uwer vijanden 2110 1Sa 25:33 | 33 En gezegend zij uw raad en gezegend zijt gij, 2111 1Sa 25:35 | Trek met vrede op naar uw huis; zie, ik heb naar uw 2112 1Sa 25:35 | uw huis; zie, ik heb naar uw stem gehoord, en heb uw 2113 1Sa 25:35 | uw stem gehoord, en heb uw aangezicht aangenomen. ~ 2114 1Sa 25:41 | aarde, en zij zeide: Ziet, uw dienstmaagd zij tot een 2115 1Sa 26:8 | tot David: God heeft heden uw vijand in uw hand besloten; 2116 1Sa 26:8 | heeft heden uw vijand in uw hand besloten; laat mij 2117 1Sa 26:15 | Waarom dan hebt gij over uw heer, den koning, geen wacht 2118 1Sa 26:15 | gekomen, om den koning, uw heer, te verderven. ~ 2119 1Sa 26:16 | kinderen des doods, die over uw heer, den gezalfde des HEEREN, 2120 1Sa 26:17 | David, en zeide: Is dit uw stem, mijn zoon David? David 2121 1Sa 26:21 | ziel dezen dag dierbaar in uw ogen geweest is; zie, ik 2122 1Sa 26:24 | gelijk als te dezen dage uw ziel in mijn ogen is groot 2123 1Sa 27:5 | Indien ik nu genade in uw ogen gevonden heb, men geve 2124 1Sa 27:5 | daar wone; want waarom zou uw knecht in de koninklijke 2125 1Sa 28:1 | zult uittrekken, gij en uw mannen. ~ 2126 1Sa 28:2 | Aldus zult gij weten, wat uw knecht doen zal. En Achis 2127 1Sa 28:16 | de HEERE van u geweken en uw vijand geworden is? ~ 2128 1Sa 28:17 | heeft het koninkrijk van uw hand gescheurd, en Hij heeft 2129 1Sa 28:17 | Hij heeft dat gegeven aan uw naaste, aan David. ~ 2130 1Sa 28:19 | geven, en morgen zult gij en uw zonen bij mij zijn; ook 2131 1Sa 28:21 | zij zeide tot hem: Zie, uw dienstmaagd heeft naar uw 2132 1Sa 28:21 | uw dienstmaagd heeft naar uw stem gehoord, en ik heb 2133 1Sa 28:21 | hand gesteld, en ik heb uw woorden gehoord, die gij 2134 1Sa 29:6 | dat gij oprecht zijt, en uw uitgang en uw ingang met 2135 1Sa 29:6 | oprecht zijt, en uw uitgang en uw ingang met mij in het leger 2136 1Sa 29:8 | gedaan? Of wat hebt gij in uw knecht gevonden, van dien 2137 1Sa 29:8 | dien dag af, dat ik voor uw aangezicht geweest ben, 2138 1Sa 31:4 | tot zijn wapendrager: Trek uw zwaard uit, en doorsteek 2139 2Sa 1:14 | hebt gij niet gevreesd uw hand uit te strekken, om 2140 2Sa 1:16 | En David zeide tot hem: Uw bloed zij op uw hoofd; want 2141 2Sa 1:16 | tot hem: Uw bloed zij op uw hoofd; want uw mond heeft 2142 2Sa 1:16 | bloed zij op uw hoofd; want uw mond heeft tegen u getuigd, 2143 2Sa 1:19 | O Sieraad van Israel, op uw hoogten is hij verslagen; 2144 2Sa 1:24 | van goud deed dragen over uw kleding. ~ 2145 2Sa 1:25 | Jonathan is verslagen op uw hoogten! ~ 2146 2Sa 1:26 | waart mij zeer liefelijk; uw liefde was mij wonderlijker 2147 2Sa 2:5 | weldadigheid gedaan hebt aan uw heer, aan Saul, en hebt 2148 2Sa 2:7 | 7 En nu, laat uw handen sterk zijn, en zijt 2149 2Sa 2:7 | en zijt dapper, dewijl uw heer Saul gestorven is; 2150 2Sa 2:21 | zeide tot hem: Wijk tot uw rechterhand of tot uw linkerhand, 2151 2Sa 2:21 | tot uw rechterhand of tot uw linkerhand, en grijp u een 2152 2Sa 2:22 | aangezicht opheffen voor uw broeder Joab? ~ 2153 2Sa 3:8 | aan het huis van Saul, uw vader, aan zijn broederen 2154 2Sa 3:12 | zeggende wijders: Maak uw verbond met mij, en zie, 2155 2Sa 3:21 | regeert over alles, wat uw ziel begeert. Alzo liet 2156 2Sa 3:25 | overreden, en om te weten uw uitgang en uw ingang, ja, 2157 2Sa 3:25 | om te weten uw uitgang en uw ingang, ja, om te weten 2158 2Sa 3:31 | dat bij hem was: Scheurt uw klederen, en gordt zakken 2159 2Sa 3:34 | 34 Uw handen waren niet gebonden, 2160 2Sa 3:34 | waren niet gebonden, noch uw voeten in koperen boeien 2161 2Sa 4:8 | Isboseth, den zoon van Saul, uw vijand, die uw ziel zocht, 2162 2Sa 4:8 | van Saul, uw vijand, die uw ziel zocht, alzo heeft de 2163 2Sa 4:11 | dan, zou ik zijn bloed van uw handen niet eisen, en u 2164 2Sa 5:1 | spraken, zeggende: Zie, wij, uw gebeente en uw vlees zijn 2165 2Sa 5:1 | Zie, wij, uw gebeente en uw vlees zijn wij. ~ 2166 2Sa 5:19 | Filistijnen zekerlijk in uw hand geven. ~ 2167 2Sa 5:24 | alsdan is de HEERE voor uw aangezicht uitgegaan, om 2168 2Sa 6:21 | mij verkoren heeft voor uw vader en voor zijn ganse 2169 2Sa 7:3 | Ga heen, doe al wat in uw hart is, want de HEERE is 2170 2Sa 7:9 | gij gegaan zijt, en heb al uw vijanden voor uw aangezicht 2171 2Sa 7:9 | heb al uw vijanden voor uw aangezicht uitgeroeid; en 2172 2Sa 7:11 | heb Ik rust gegeven van al uw vijanden. Ook geeft u de 2173 2Sa 7:12 | 12 Wanneer uw dagen zullen vervuld zijn, 2174 2Sa 7:12 | vervuld zijn, en gij met uw vaderen zult ontslapen zijn, 2175 2Sa 7:12 | ontslapen zijn, zo zal Ik uw zaad na u doen opstaan, 2176 2Sa 7:12 | u doen opstaan, dat uit uw lijf voortkomen zal, en 2177 2Sa 7:15 | van Saul, dien Ik van voor uw aangezicht heb weggenomen. ~ 2178 2Sa 7:16 | 16 Doch uw huis zal bestendig zijn, 2179 2Sa 7:16 | huis zal bestendig zijn, en uw koninkrijk tot in eeuwigheid, 2180 2Sa 7:16 | tot in eeuwigheid, voor uw aangezicht; uw stoel zal 2181 2Sa 7:16 | eeuwigheid, voor uw aangezicht; uw stoel zal vast zijn tot 2182 2Sa 7:19 | 19 Daartoe is dit in Uw ogen nog klein geweest, 2183 2Sa 7:20 | U spreken? Want Gij kent Uw knecht, Heere HEERE! ~ 2184 2Sa 7:21 | Uws woords wil, en naar Uw hart hebt Gij al deze grote 2185 2Sa 7:21 | grote dingen gedaan, om aan Uw knecht bekend te maken. ~ 2186 2Sa 7:23 | 23 En wie is, gelijk Uw volk, gelijk Israel, een 2187 2Sa 7:23 | verschrikkelijke dingen te doen aan Uw land, voor het aangezicht 2188 2Sa 7:24 | 24 En Gij hebt Uw volk Israel U bevestigd, 2189 2Sa 7:25 | dit woord, dat Gij over Uw knecht en over zijn huis 2190 2Sa 7:26 | 26 En Uw Naam worde groot gemaakt 2191 2Sa 7:26 | Israel; en het huis van Uw knecht David zal bestendig 2192 2Sa 7:26 | zal bestendig zijn voor Uw aangezicht. ~ 2193 2Sa 7:27 | huis bouwen; daarom heeft Uw knecht in zijn hart gevonden, 2194 2Sa 7:28 | HEERE! Gij zijt die God, en Uw woorden zullen waarheid 2195 2Sa 7:28 | en Gij hebt dit goede tot Uw knecht gesproken. ~ 2196 2Sa 7:29 | nu, en zegen het huis van Uw knecht, dat het in eeuwigheid 2197 2Sa 7:29 | dat het in eeuwigheid voor uw aangezicht zij; want Gij, 2198 2Sa 7:29 | hebt het gesproken, en met Uw zegen zal het huis van Uw 2199 2Sa 7:29 | Uw zegen zal het huis van Uw knecht gezegend worden in 2200 2Sa 9:2 | gij Ziba? En hij zeide: Uw knecht. ~ 2201 2Sa 9:6 | hij zeide: Zie, hier is uw knecht. ~ 2202 2Sa 9:7 | ik zal u alle akkers van uw vader Saul wedergeven; en 2203 2Sa 9:8 | hij zich, en zeide: Wat is uw knecht, dat gij omgezien 2204 2Sa 9:10 | land bearbeiden, gij, en uw zonen, en uw knechten, en 2205 2Sa 9:10 | bearbeiden, gij, en uw zonen, en uw knechten, en zult de vruchten 2206 2Sa 9:11 | knecht gebiedt, alzo zal uw knecht doen. Ook zou Mefiboseth, 2207 2Sa 10:3 | hun heer Hanun: Eert David uw vader in uw ogen, omdat 2208 2Sa 10:3 | Eert David uw vader in uw ogen, omdat hij troosters 2209 2Sa 10:5 | Blijft te Jericho, totdat uw baard weder gewassen zal 2210 2Sa 11:8 | David tot Uria: Ga af naar uw huis, en was uw voeten. 2211 2Sa 11:8 | af naar uw huis, en was uw voeten. En toen Uria uit 2212 2Sa 11:10 | zijt gij niet afgegaan in uw huis? ~ 2213 2Sa 11:11 | waarachtig als gij leeft en uw ziel leeft, indien ik deze 2214 2Sa 11:21 | genaderd? Dan zult gij zeggen: Uw knecht, Uria, de Hethiet, 2215 2Sa 11:24 | schutters van den muur af op uw knechten, dat er van des 2216 2Sa 11:24 | knechten dood gebleven zijn; en uw knecht, Uria, de Hethiet, 2217 2Sa 11:25 | zaak niet kwaad zijn in uw ogen, want het zwaard verteert 2218 2Sa 11:25 | dezen als genen; versterk uw strijd tegen de stad, en 2219 2Sa 12:8 | daartoe uws heren vrouwen in uw schoot, ja, Ik heb u het 2220 2Sa 12:10 | dan, het zwaard zal van uw huis niet afwijken tot in 2221 2Sa 12:11 | kwaad over u verwekken uit uw huis, en zal uw vrouwen 2222 2Sa 12:11 | verwekken uit uw huis, en zal uw vrouwen nemen voor uw ogen, 2223 2Sa 12:11 | zal uw vrouwen nemen voor uw ogen, en zal haar aan uw 2224 2Sa 12:11 | uw ogen, en zal haar aan uw naaste geven; die zal bij 2225 2Sa 12:11 | naaste geven; die zal bij uw vrouwen liggen, voor de 2226 2Sa 12:13 | David: De HEERE heeft ook uw zonde weggenomen, gij zult 2227 2Sa 13:5 | zeide tot hem: Leg u op uw leger, en maak u krank; 2228 2Sa 13:5 | en maak u krank; als dan uw vader zal komen om u te 2229 2Sa 13:7 | toch heen in het huis van uw broeder Amnon, en maak hem 2230 2Sa 13:10 | in de kamer, dat ik van uw hand ete; zo nam Thamar 2231 2Sa 13:20 | Absalom zeide tot haar: Is uw broeder Amnon bij u geweest? 2232 2Sa 13:20 | zuster, zwijg stil, hij is uw broeder; zet uw hart niet 2233 2Sa 13:20 | hij is uw broeder; zet uw hart niet op deze zaak. 2234 2Sa 13:24 | en zeide: Zie, nu heeft uw knecht schaaps scheerders; 2235 2Sa 13:24 | koning en zijn knechten met uw knecht gaan. ~ 2236 2Sa 14:6 | 6 Nu had uw dienstmaagd twee zonen, 2237 2Sa 14:7 | geslacht is opgestaan tegen uw dienstmaagd, en hebben gezegd: 2238 2Sa 14:8 | tot deze vrouw: Ga naar uw huis, en ik zal voor u gebieden. ~ 2239 2Sa 14:11 | gedenke toch aan den HEERE, uw God, dat de bloedwrekers 2240 2Sa 14:12 | zeide deze vrouw: Laat toch uw dienstmaagd een woord tot 2241 2Sa 14:15 | gemaakt heeft; zo zeide uw dienstmaagd: Ik zal nu tot 2242 2Sa 14:17 | 17 Wijders zeide uw dienstmaagd: Het woord mijns 2243 2Sa 14:17 | het kwade; en de HEERE, uw God, zal met u zijn. ~ 2244 2Sa 14:19 | zeide: Zo waarachtig als uw ziel leeft, mijn heer koning, 2245 2Sa 14:19 | koning gesproken heeft; want uw knecht Joab heeft het mij 2246 2Sa 14:20 | omwenden zou, zulks heeft uw knecht Joab gedaan; doch 2247 2Sa 14:22 | Joab zeide: Heden heeft uw knecht gemerkt, dat ik genade 2248 2Sa 14:22 | ik genade gevonden heb in uw ogen, mijn heer koning! 2249 2Sa 14:31 | zeide tot hem: Waarom hebben uw knechten het stuk akkers, 2250 2Sa 15:2 | gij? Als hij dan zeide: Uw knecht is uit een der stammen 2251 2Sa 15:3 | zeide Absalom tot hem: Zie, uw zaken zijn goed en recht; 2252 2Sa 15:8 | 8 Want uw knecht heeft een gelofte 2253 2Sa 15:15 | verkiezen zal, ziet, hier zijn uw knechten. ~ 2254 2Sa 15:19 | gij weder vertrekken naar uw plaats. ~ 2255 2Sa 15:20 | kan, keer weder; en breng uw broederen wederom; weldadigheid 2256 2Sa 15:21 | hetzij ten leven, daar zal uw knecht voorzeker ook zijn! ~ 2257 2Sa 15:27 | ulieder beide zonen, Ahimaaz, uw zoon, en Jonathan, Abjathars 2258 2Sa 15:34 | gaat, en tot Absalom zegt: Uw knecht, ik zal des konings 2259 2Sa 15:34 | geweest, maar nu zal ik uw knecht zijn; zo zoudt gij 2260 2Sa 16:4 | laat mij genade vinden in uw ogen, mijn heer koning! ~ 2261 2Sa 16:8 | in de hand van Absalom, uw zoon; zie nu, gij zijt in 2262 2Sa 16:8 | zoon; zie nu, gij zijt in uw ongeluk, omdat gij een man 2263 2Sa 16:17 | zeide tot Husai: Is dit uw weldadigheid aan uw vriend? 2264 2Sa 16:17 | dit uw weldadigheid aan uw vriend? Waarom zijt gij 2265 2Sa 16:17 | Waarom zijt gij niet met uw vriend getogen? ~ 2266 2Sa 16:19 | gediend heb, alzo zal ik voor uw aangezicht zijn. ~ 2267 2Sa 16:21 | Israel horen, dat gij bij uw vader stinkende zijt geworden, 2268 2Sa 17:8 | Wijders zeide Husai: Gij kent uw vader en zijn mannen, dat 2269 2Sa 17:8 | in het veld; daartoe is uw vader een krijgsman, en 2270 2Sa 17:10 | want gans Israel weet, dat uw vader een held is, en het 2271 2Sa 17:11 | zee is, in menigte; en dat uw persoon medega in den strijd. ~ 2272 2Sa 18:4 | zal doen, wat goed is in uw ogen. De koning nu stond 2273 2Sa 18:28 | zeide: Geloofd zij de HEERE, uw God, Die de mannen, dewelke 2274 2Sa 18:29 | knecht des konings, en mij uw knecht afzond, maar ik weet 2275 2Sa 19:5 | beschaamd het aangezicht van al uw knechten, die uw ziel, en 2276 2Sa 19:5 | van al uw knechten, die uw ziel, en de ziel uwer zonen 2277 2Sa 19:6 | alsdan recht zou zijn in uw ogen. ~ 2278 2Sa 19:7 | dat over u gekomen is van uw jeugd af tot nu toe. ~ 2279 2Sa 19:14 | zeggende: Keer weder, gij en al uw knechten. ~ 2280 2Sa 19:19 | misdaad, en gedenke niet, wat uw knecht verkeerdelijk gedaan 2281 2Sa 19:20 | 20 Want uw knecht weet het zekerlijk, 2282 2Sa 19:26 | heeft mij bedrogen; want uw knecht zeide: Ik zal mij 2283 2Sa 19:26 | den koning trekken, want uw knecht is kreupel. ~ 2284 2Sa 19:27 | 27 Daartoe heeft hij uw knecht bij mijn heer den 2285 2Sa 19:27 | doe dan, wat goed is in uw ogen. ~ 2286 2Sa 19:28 | koning; nochtans hebt gij uw knecht gezet onder degenen, 2287 2Sa 19:28 | gezet onder degenen, die aan uw tafel eten; wat heb ik dan 2288 2Sa 19:29 | Waarom spreekt gij meer van uw zaken? Ik heb gezegd: Gij 2289 2Sa 19:35 | tussen goed en kwaad? Zou uw knecht kunnen smaken, wat 2290 2Sa 19:35 | zangeressen? En waarom zou uw knecht mijn heer den koning 2291 2Sa 19:36 | 36 Uw knecht zal maar een weinig 2292 2Sa 19:37 | 37 Laat toch uw knecht wederkeren, dat ik 2293 2Sa 19:37 | moeder; maar zie, daar is uw knecht Chimham, laat dien 2294 2Sa 19:37 | doe hem, wat goed is in uw ogen. ~ 2295 2Sa 19:38 | hem doen, wat goed is in uw ogen; ja, alles, wat gij 2296 2Sa 22:28 | het bedrukte volk; maar Uw ogen zijn tegen de hogen, 2297 2Sa 22:36 | schild Uws heils, en door Uw verootmoedigen hebt Gij 2298 2Sa 22:50 | loven onder de heidenen, en Uw Naam zal ik psalmzingen. ~ 2299 2Sa 24:3 | koning: Nu doe de HEERE, uw God, tot dit volk, zoals 2300 2Sa 24:13 | honger van zeven jaren in uw land komen? Of wilt gij 2301 2Sa 24:13 | drie dagen pestilentie in uw land zij? Merk nu, en zie 2302 2Sa 24:16 | maakte: Het is genoeg, trek uw hand nu af. De engel des 2303 2Sa 24:17 | hebben deze schapen gedaan? Uw hand zij toch tegen mij 2304 2Sa 24:23 | tot den koning: De HEERE uw God neme een welgevallen 2305 1Kon 1:2 | koestere; en zij slape in uw schoot, dat mijn heer de 2306 1Kon 1:12 | een raad geven, dat gij uw ziel en de ziel van uw zoon 2307 1Kon 1:12 | gij uw ziel en de ziel van uw zoon Salomo redt. ~ 2308 1Kon 1:13 | niet, mijn heer koning, uw dienstmaagd gezworen, zeggende: 2309 1Kon 1:13 | gezworen, zeggende: Voorzeker, uw zoon Salomo zal na mij koning 2310 1Kon 1:14 | ik na u inkomen, en zal uw woorden vervullen. ~ 2311 1Kon 1:17 | hem: Mijn heer! gij hebt uw dienstmaagd bij den HEERE, 2312 1Kon 1:17 | dienstmaagd bij den HEERE, uw God, gezworen: Voorzeker 2313 1Kon 1:17 | gezworen: Voorzeker Salomo, uw zoon, zal na mij koning 2314 1Kon 1:19 | den krijgsoverste, maar uw knecht Salomo heeft hij 2315 1Kon 1:26 | 26 Maar mij, die uw knecht ben, en Zadok, den 2316 1Kon 1:26 | zoon van Jojada, en Salomo, uw knecht, heeft hij niet genood. ~ 2317 1Kon 1:27 | koning geschied? En hebt gij uw knecht niet bekend gemaakt, 2318 1Kon 1:30 | zeggende: Voorzeker zal uw zoon Salomo na mij koning 2319 1Kon 1:47 | David, te zegenen, zeggende: Uw God make den naam van Salomo 2320 1Kon 1:47 | naam van Salomo beter dan uw naam, en make zijn troon 2321 1Kon 1:47 | make zijn troon groter dan uw troon; en de koning heeft 2322 1Kon 1:53 | zeide tot hem: Ga heen naar uw huis. ~  ~  ~  2323 1Kon 2:4 | heeft, zeggende: Indien uw zonen hun weg bewaren, om 2324 1Kon 2:6 | 6 Doe dan naar uw wijsheid, dat gij zijn grauwe 2325 1Kon 2:7 | zijn onder degenen, die aan uw tafel eten; want alzo naderden 2326 1Kon 2:7 | voor het aangezicht van uw broeder Absalom. ~ 2327 1Kon 2:13 | Salomo; en zij zeide: Is uw komst vrede? En hij zeide: 2328 1Kon 2:17 | koning Salomo, want hij zal uw aangezicht niet afwijzen, 2329 1Kon 2:20 | mijn moeder, want ik zal uw aangezicht niet afwijzen. ~ 2330 1Kon 2:21 | Sunamietische, aan Adonia, uw broeder, ter vrouwe gegeven 2331 1Kon 2:26 | koning: Ga naar Anathoth, op uw akkers; want gij zijt een 2332 1Kon 2:37 | geschieden ten dage van uw uitgaan, als gij over de 2333 1Kon 2:37 | gij den dood sterven zult; uw bloed zal op uw hoofd zijn. ~ 2334 1Kon 2:37 | sterven zult; uw bloed zal op uw hoofd zijn. ~ 2335 1Kon 2:38 | gesproken heeft, alzo zal uw knecht doen. En Simei woonde 2336 1Kon 2:39 | te kennen, zeggende: Zie, uw knechten zijn in Gath. ~ 2337 1Kon 2:42 | zeggende: Ten dage van uw uitgaan, als gij zult herwaarts 2338 1Kon 2:44 | weet al de boosheid, die uw hart weet, die gij aan mijn 2339 1Kon 2:44 | hebt; daarom heeft de HEERE uw boosheid op uw hoofd doen 2340 1Kon 2:44 | de HEERE uw boosheid op uw hoofd doen wederkeren. ~ 2341 1Kon 3:6 | Salomo zeide: Gij hebt aan Uw knecht David, mijn vader, 2342 1Kon 3:6 | gedaan, gelijk als hij voor Uw aangezicht gewandeld heeft, 2343 1Kon 3:7 | HEERE, mijn God! Gij hebt Uw knecht koning gemaakt in 2344 1Kon 3:8 | 8 En Uw knecht is in het midden 2345 1Kon 3:8 | knecht is in het midden van Uw volk, dat Gij verkoren hebt, 2346 1Kon 3:9 | 9 Geef dan Uw knecht een verstandig hart, 2347 1Kon 3:9 | een verstandig hart, om Uw volk te richten, verstandelijk 2348 1Kon 3:9 | kwaad; want wie zou dit Uw zwaar volk kunnen richten? ~ 2349 1Kon 3:12 | Zie, Ik heb gedaan naar uw woorden; zie, Ik heb u een 2350 1Kon 3:13 | niemand onder de koningen al uw dagen zijn zal. ~ 2351 1Kon 3:14 | Mijn geboden, gelijk als uw vader David gewandeld heeft, 2352 1Kon 3:14 | gewandeld heeft, zo zal Ik ook uw dagen verlengen. ~ 2353 1Kon 3:20 | mijn zoon van bij mij, als uw dienstmaagd sliep, en legde 2354 1Kon 3:22 | mijn zoon, en de dode is uw zoon; gene daarentegen zeide: 2355 1Kon 3:22 | zeide: Neen, maar de dode is uw zoon, en de levende is mijn 2356 1Kon 3:23 | mijn zoon, die leeft, maar uw zoon is het, die dood is; 2357 1Kon 3:23 | zegt: Neen, maar de dode is uw zoon, en de levende mijn 2358 1Kon 5:5 | mijn vader David, zeggende: Uw zoon, dien Ik in uw plaats 2359 1Kon 5:5 | zeggende: Uw zoon, dien Ik in uw plaats op uw troon zetten 2360 1Kon 5:5 | dien Ik in uw plaats op uw troon zetten zal, die zal 2361 1Kon 5:6 | mijn knechten zullen met uw knechten zijn, en het loon 2362 1Kon 5:8 | gezonden hebt; ik zal al uw wil doen met het cederenhout, 2363 1Kon 6:12 | u bevestigen, dat Ik tot uw vader David gesproken heb; ~ 2364 1Kon 8:13 | woonstede, een vaste plaats tot Uw eeuwige woning. ~ 2365 1Kon 8:18 | mijn vader: Dewijl dat in uw hart geweest is Mijn Naam 2366 1Kon 8:18 | hebt welgedaan, dat het in uw hart geweest is. ~ 2367 1Kon 8:19 | dat huis niet bouwen; maar uw zoon, die uit uw lendenen 2368 1Kon 8:19 | bouwen; maar uw zoon, die uit uw lendenen voortkomen zal, 2369 1Kon 8:23 | verbond en de weldadigheid aan Uw knechten, die voor Uw aangezicht 2370 1Kon 8:23 | aan Uw knechten, die voor Uw aangezicht met hun ganse 2371 1Kon 8:24 | 24 Die Uw knecht, mijn vader David, 2372 1Kon 8:24 | gesproken hadt; want met Uw mond hebt Gij gesproken, 2373 1Kon 8:24 | hebt Gij gesproken, en met Uw hand vervuld, gelijk het 2374 1Kon 8:25 | HEERE, God van Israel, houd Uw knecht, mijn vader David, 2375 1Kon 8:25 | Israel zitte; alleenlijk zo uw zonen hun weg bewaren, om 2376 1Kon 8:26 | God van Israel, laat toch Uw woord waar worden, hetwelk 2377 1Kon 8:26 | hetwelk Gij gesproken hebt tot Uw knecht, mijn vader David. ~ 2378 1Kon 8:28 | dan nog tot het gebed van Uw knecht, en tot zijn smeking, 2379 1Kon 8:28 | geroep en naar het gebed, dat Uw knecht heden voor Uw aangezicht 2380 1Kon 8:28 | dat Uw knecht heden voor Uw aangezicht bidt. ~ 2381 1Kon 8:29 | 29 Dat Uw ogen open zijn, nacht en 2382 1Kon 8:29 | naar het gebed, hetwelk Uw knecht bidden zal in deze 2383 1Kon 8:30 | dan naar de smeking van Uw knecht, en van Uw volk Israel, 2384 1Kon 8:30 | smeking van Uw knecht, en van Uw volk Israel, die in deze 2385 1Kon 8:31 | en de eed des vloeks voor Uw altaar in dit huis komen 2386 1Kon 8:32 | hemel, en doe, en richt Uw knechten, veroordelende 2387 1Kon 8:33 | 33 Wanneer Uw volk Israel zal geslagen 2388 1Kon 8:33 | en zich tot U bekeren, en Uw Naam belijden, en tot U 2389 1Kon 8:34 | en vergeef de zonde van Uw volk Israel, en breng hen 2390 1Kon 8:35 | in deze plaats bidden, en Uw Naam belijden, en van hun 2391 1Kon 8:36 | en vergeef de zonde van Uw knechten en van Uw volk 2392 1Kon 8:36 | zonde van Uw knechten en van Uw volk Israel, als Gij hun 2393 1Kon 8:36 | zullen; en geef regen op Uw land, dat Gij Uw volk tot 2394 1Kon 8:36 | regen op Uw land, dat Gij Uw volk tot een erfenis gegeven 2395 1Kon 8:38 | die van enig mens, van al Uw volk Israel, geschieden 2396 1Kon 8:41 | aangaande den vreemde, die van Uw volk Israel niet zal zijn, 2397 1Kon 8:42 | Want zij zullen horen van Uw groten Naam, en van Uw sterke 2398 1Kon 8:42 | van Uw groten Naam, en van Uw sterke hand, en van Uw uitgestrekten 2399 1Kon 8:42 | van Uw sterke hand, en van Uw uitgestrekten arm) als hij 2400 1Kon 8:43 | opdat alle volken der aarde Uw Naam kennen, om U te vrezen, 2401 1Kon 8:43 | om U te vrezen, gelijk Uw volk Israel, en om te weten, 2402 1Kon 8:43 | Israel, en om te weten, dat Uw Naam genoemd wordt over 2403 1Kon 8:44 | 44 Wanneer Uw volk in den krijg tegen 2404 1Kon 8:44 | naar dit huis, hetwelk ik Uw Naam gebouwd heb; ~ 2405 1Kon 8:48 | en naar dit huis, dat ik Uw Naam gebouwd heb; ~ 2406 1Kon 8:50 | 50 En vergeef aan Uw volk, dat zij tegen U gezondigd 2407 1Kon 8:51 | 51 Want zij zijn Uw volk en Uw erfdeel, die 2408 1Kon 8:51 | Want zij zijn Uw volk en Uw erfdeel, die Gij uitgevoerd 2409 1Kon 8:52 | 52 Opdat Uw ogen open zijn tot de smeking 2410 1Kon 8:52 | zijn tot de smeking van Uw knecht en tot de smeking 2411 1Kon 8:52 | knecht en tot de smeking van Uw volk Israel, om naar hen 2412 1Kon 8:53 | door den dienst van Mozes, Uw knecht, als Gij onze vaderen 2413 1Kon 9:3 | HEERE zeide tot hem: Ik heb uw gebed en uw smeking gehoord, 2414 1Kon 9:3 | hem: Ik heb uw gebed en uw smeking gehoord, die gij 2415 1Kon 9:4 | wandelen zult, gelijk als uw vader David gewandeld heeft, 2416 1Kon 9:5 | als Ik gesproken heb over uw vader David, zeggende: Geen 2417 1Kon 9:6 | male afkeren zult, gij en uw kinderen, van Mij na te 2418 1Kon 9:6 | inzettingen, die Ik voor uw aangezicht gegeven heb; 2419 1Kon 10:6 | mijn land gehoord heb, van uw zaken en van uw wijsheid. ~ 2420 1Kon 10:6 | heb, van uw zaken en van uw wijsheid. ~ 2421 1Kon 10:8 | 8 Welgelukzalig zijn uw mannen, welgelukzalig deze 2422 1Kon 10:8 | mannen, welgelukzalig deze uw knechten, die gedurig voor 2423 1Kon 10:8 | knechten, die gedurig voor uw aangezicht staan, die uw 2424 1Kon 10:8 | uw aangezicht staan, die uw wijsheid horen! ~ 2425 1Kon 10:9 | 9 Geloofd zij de HEERE, uw God, Die behagen in u heeft 2426 1Kon 11:2 | inkomen; zij zouden zekerlijk uw hart achter hun goden neigen; 2427 1Kon 11:11 | u scheuren, en datzelve uw knecht geven. ~ 2428 1Kon 11:12 | 12 In uw dagen nochtans zal Ik dat 2429 1Kon 11:13 | afscheuren; een stam zal Ik uw zoon geven, om Mijns knechts 2430 1Kon 11:22 | bij mij, dat, zie, gij in uw land zoekt te trekken? En 2431 1Kon 11:37 | zult regeren over al wat uw ziel zal begeren; en gij 2432 1Kon 12:4 | 4 Uw vader heeft ons juk hard 2433 1Kon 12:7 | zullen zij te allen dage uw knechten zijn. ~ 2434 1Kon 12:9 | zeggende: Maak het juk, dat uw vader ons opgelegd heeft, 2435 1Kon 12:10 | gesproken hebben, zeggende: Uw vader heeft ons juk zwaar 2436 1Kon 12:11 | doen laden, zo zal ik boven uw juk nog daartoe doen; mijn 2437 1Kon 12:14 | zeggende: Mijn vader heeft uw juk zwaar gemaakt, maar 2438 1Kon 12:14 | gemaakt, maar ik zal boven uw juk nog daartoe doen; mijn 2439 1Kon 12:16 | den zoon van Isai; naar uw tenten, o Israel! Voorzie 2440 1Kon 12:16 | tenten, o Israel! Voorzie nu uw huis, o David! Zo ging Israel 2441 1Kon 12:24 | optrekken, noch strijden tegen uw broederen, de kinderen Israels; 2442 1Kon 12:28 | gaan naar Jeruzalem; zie uw goden, o Israel, die u uit 2443 1Kon 13:8 | gaaft gij mij de helft van uw huis, zo zou ik niet met 2444 1Kon 13:18 | Breng hem weder met u in uw huis, dat hij brood ete 2445 1Kon 13:21 | het gebod, dat u de HEERE, uw God, geboden had, ~ 2446 1Kon 13:22 | noch water drinken; zo zal uw dood lichaam in uw vaderen 2447 1Kon 13:22 | zo zal uw dood lichaam in uw vaderen graf niet komen. ~ 2448 1Kon 14:3 | 3 En neem in uw hand tien broden, en koeken, 2449 1Kon 14:9 | verwekken, en hebt Mij achter uw rug geworpen; ~ 2450 1Kon 14:12 | Gij dan maak u op, ga naar uw huis; als uw voeten in de 2451 1Kon 14:12 | op, ga naar uw huis; als uw voeten in de stad zullen 2452 1Kon 15:19 | tussen mijn vader en tussen uw vader; zie, ik zend u een 2453 1Kon 15:19 | zilver en goud; ga heen, maak uw verbond te niet met Baesa, 2454 1Kon 16:3 | huis wegdoen; en Ik zal uw huis maken, gelijk het huis 2455 1Kon 17:11 | toch ook een bete broods in uw hand. ~ 2456 1Kon 17:12 | waarachtig als de HEERE, uw God, leeft, indien ik een 2457 1Kon 17:13 | niet, ga heen, doe naar uw woord; maar maak mij vooreerst 2458 1Kon 17:13 | hier uit; doch voor u en uw zoon zult gij daarna wat 2459 1Kon 17:19 | zeide tot haar: Geef mij uw zoon. En hij nam hem van 2460 1Kon 17:23 | moeder; en Elia zeide: Zie, uw zoon leeft. ~ 2461 1Kon 17:24 | het woord des HEEREN in uw mond waarheid is. ~  ~  ~  2462 1Kon 18:8 | Ik ben het; ga heen, zeg uw heer: Zie, Elia is hier. ~ 2463 1Kon 18:9 | heb ik gezondigd, dat gij uw knecht geeft in de hand 2464 1Kon 18:10 | waarachtig als de HEERE, uw God, leeft, zo er een volk 2465 1Kon 18:11 | nu zegt gij: Ga heen, zeg uw heer: Zie, Elia is hier. ~ 2466 1Kon 18:12 | zo zou hij mij doden; ik, uw knecht, nu vrees den HEERE 2467 1Kon 18:14 | nu zegt gij: Ga heen, zeg uw heer: Zie, Elia is hier, 2468 1Kon 18:24 | gij daarna den naam van uw god aan, en ik zal den Naam 2469 1Kon 18:31 | was, zeggende: Israel zal uw naam zijn. ~ 2470 1Kon 18:36 | God in Israel zijt, en ik Uw knecht; en dat ik al deze 2471 1Kon 18:36 | dat ik al deze dingen naar Uw woord gedaan heb. ~ 2472 1Kon 19:2 | morgen omtrent dezen tijd uw ziel stellen, als de ziel 2473 1Kon 19:10 | kinderen Israels hebben Uw verbond verlaten, Uw altaren 2474 1Kon 19:10 | hebben Uw verbond verlaten, Uw altaren afgebroken en Uw 2475 1Kon 19:10 | Uw altaren afgebroken en Uw profeten met het zwaard 2476 1Kon 19:14 | kinderen Israels hebben Uw verbond verlaten, Uw altaren 2477 1Kon 19:14 | hebben Uw verbond verlaten, Uw altaren afgebroken en Uw 2478 1Kon 19:14 | Uw altaren afgebroken en Uw profeten met het zwaard 2479 1Kon 19:16 | gij tot profeet zalven in uw plaats. ~ 2480 1Kon 20:3 | hem aan: Zo zegt Benhadad: Uw zilver en uw goud, dat is 2481 1Kon 20:3 | zegt Benhadad: Uw zilver en uw goud, dat is mijn, daartoe 2482 1Kon 20:3 | goud, dat is mijn, daartoe uw vrouwen en uw beste kinderen, 2483 1Kon 20:3 | mijn, daartoe uw vrouwen en uw beste kinderen, die zijn 2484 1Kon 20:4 | antwoordde en zeide: Naar uw woord, mijn heer de koning, 2485 1Kon 20:5 | tot u gezonden, zeggende: Uw zilver, en uw goud, en uw 2486 1Kon 20:5 | zeggende: Uw zilver, en uw goud, en uw vrouwen, en 2487 1Kon 20:5 | Uw zilver, en uw goud, en uw vrouwen, en uw kinderen 2488 1Kon 20:5 | goud, en uw vrouwen, en uw kinderen zult gij mij geven; ~ 2489 1Kon 20:6 | knechten tot u zenden, dat zij uw huis en de huizen uwer knechten 2490 1Kon 20:9 | waarom gij in het eerst tot uw knecht gezonden hebt, zal 2491 1Kon 20:13 | Zie, Ik zal ze heden in uw hand geven, opdat gij weet, 2492 1Kon 20:28 | al deze grote menigte in uw hand geven, opdat gijlieden 2493 1Kon 20:31 | Israel; mogelijk zal hij uw ziel in het leven behouden. ~ 2494 1Kon 20:32 | koning van Israel, en zeiden: Uw knecht Benhadad zegt: Laat 2495 1Kon 20:33 | van hem ware, en zeiden: Uw broeder Benhadad leeft. 2496 1Kon 20:34 | steden, die mijn vader van uw vader genomen heeft, zal 2497 1Kon 20:39 | den koning riep, en zeide: Uw knecht was uitgegaan in 2498 1Kon 20:39 | enigszins gemist wordt, zo zal uw ziel in de plaats zijner 2499 1Kon 20:40 | 40 Het geschiedde nu, als uw knecht hier en daar doende 2500 1Kon 20:40 | van Israel tot hem: Zo is uw oordeel; gij hebt zelf het


1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6208

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License