1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6044
Book Chapter: Verse
1501 Ric 6:15 | Israel, en zeide: Maakt u op, want de HEERE heeft
1502 Ric 7:23 | zeide tot hen: Ik zal over u niet heersen; ook zal mijn
1503 Ric 7:23 | ook zal mijn zoon over u niet heersen; de HEERE zal
1504 Ric 7:23 | heersen; de HEERE zal over u heersen. ~
1505 Ric 7:24 | Een begeerte zal ik van u begeren: geeft mij maar
1506 Ric 8:2 | burgers van Sichem: Wat is u beter, dat zeventig mannen,
1507 Ric 8:2 | zonen van Jerubbaal, over u heersen, of dat een man
1508 Ric 8:2 | heersen, of dat een man over u heerse? Gedenkt ook, dat
1509 Ric 8:15 | waarheid tot een koning over u zalft, zo komt, vertrouwt
1510 Ric 8:15 | zalft, zo komt, vertrouwt u onder mijn schaduw; maar
1511 Ric 8:17 | ziel verre weggeworpen, en u uit der Midianieten hand
1512 Ric 8:31 | handelen vijandiglijk tegen u. ~
1513 Ric 8:32 | 32 Zo maak u nu op bij nacht, gij en
1514 Ric 8:32 | gij en het volk, dat met u is, en leg lagen in het
1515 Ric 8:33 | als de zon opgaat, zo maak u vroeg op, en overval deze
1516 Ric 8:33 | volk, dat met hem is, tot u uittrekken, zo doe hem,
1517 Ric 8:48 | mij hebt zien doen, haast u, doet als ik. ~
1518 Ric 9:10 | zeggende: Wij hebben tegen U gezondigd, zo omdat wij
1519 Ric 9:11 | kinderen Israels: Heb Ik u niet van de Egyptenaren,
1520 Ric 9:12 | Amalekieten, en Maonieten, die u onderdrukten, toen gij tot
1521 Ric 9:13 | goden gediend; daarom zal Ik u niet meer verlossen. ~
1522 Ric 9:14 | verkoren hebt; laten die u verlossen, ter tijd uwer
1523 Ric 10:8 | Daarom zijn wij nu tot u wedergekomen, dat gij met
1524 Ric 10:9 | aangezicht geven zal, zal ik u dan tot een hoofd zijn? ~
1525 Ric 10:24 | dien uw god Kamos voor u uit de bezitting verdreef?
1526 Ric 10:27 | 27 Ook heb ik tegen u niet gezondigd, maar gij
1527 Ric 10:36 | mond gegaan is; naardien u de HEERE volkomene wraak
1528 Ric 11:1 | ons niet geroepen, om met u te gaan? wij zullen uw huis
1529 Ric 11:1 | wij zullen uw huis met u met vuur verbranden. ~
1530 Ric 12:4 | 4 Zo wacht u toch nu, en drink geen wijn
1531 Ric 12:15 | Engel des HEEREN: Laat ons U toch ophouden, en een geitenbokje
1532 Ric 12:17 | Wat is Uw naam, opdat wij U vereren, wanneer Uw woord
1533 Ric 13:15 | opdat wij niet misschien u, en het huis uws vaders,
1534 Ric 13:16 | niet verklaard, zou ik het u dan verklaren? ~
1535 Ric 14:2 | schoner dan zij? Laat ze u toch zijn in de plaats van
1536 Ric 14:7 | doen? Zeker, als ik mij aan u gewroken heb, zo zal ik
1537 Ric 14:12 | hem: Wij zijn afgekomen om u te binden, om u over te
1538 Ric 14:12 | afgekomen om u te binden, om u over te geven in de hand
1539 Ric 14:13 | zeggende: Neen, maar wij zullen u wel binden, en u in hunlieder
1540 Ric 14:13 | zullen u wel binden, en u in hunlieder hand overgeven;
1541 Ric 14:13 | overgeven; doch wij zullen u geenszins doden. En zij
1542 Ric 15:5 | te plagen; zo zullen wij u geven, een iegelijk, duizend
1543 Ric 15:6 | gebonden worden, dat men u plage. ~
1544 Ric 15:9 | hem: De Filistijnen over u, Simson! Toen verbrak hij
1545 Ric 15:12 | hem: De Filistijnen over u, Simson! (De achterlage
1546 Ric 15:14 | hem: De Filistijnen over u, Simson! Toen waakte hij
1547 Ric 15:15 | zult gij zeggen: Ik heb u lief, daar uw hart niet
1548 Ric 15:20 | zeide: De Filistijnen over u, Simson! En hij ontwaakte
1549 Ric 16:2 | honderd zilverlingen, die u ontnomen zijn, om dewelke
1550 Ric 16:3 | te maken; zo zal ik het u nu wedergeven. ~
1551 Ric 16:10 | een priester; en ik zal u jaarlijks geven tien zilverlingen,
1552 Ric 17:3 | zeiden tot hem: Wie heeft u hier gebracht, en wat doet
1553 Ric 17:9 | 9 En zij zeiden: Maakt u op, en laat ons tot hen
1554 Ric 17:14 | gegoten beeld? Zo weet nu, wat u te doen zij. ~
1555 Ric 17:23 | zeiden tot Micha: Wat is u, dat gij bijeengeroepen
1556 Ric 17:24 | gij tot mij zegt: Wat is u? ~
1557 Ric 17:25 | van bitteren gemoede, op u aanvallen, en gij uw leven
1558 Ric 18:9 | hart vrolijk zijn, en maak u morgen vroeg op uws weegs,
1559 Ric 18:20 | zeide de oude man: Vrede zij u! al wat u ontbreekt, is
1560 Ric 18:20 | man: Vrede zij u! al wat u ontbreekt, is toch bij mij;
1561 Ric 20:21 | wijngaarden, en schaakt u, een ieder zijn huisvrouw,
1562 Rut 1:8 | moeder; de HEERE doe bij u weldadigheid, gelijk als
1563 Rut 1:9 | 9 De HEERE geve u, dat gij ruste vindt, een
1564 Rut 1:10 | Wij zullen zekerlijk met u wederkeren tot uw volk. ~
1565 Rut 1:11 | in mijn lichaam, dat zij u tot mannen zouden zijn? ~
1566 Rut 1:13 | is mij veel bitterder dan u; maar de hand des HEEREN
1567 Rut 1:16 | Val mij niet tegen, dat ik u zou verlaten, om van achter
1568 Rut 1:16 | verlaten, om van achter u weder te keren; want waar
1569 Rut 1:17 | maken tussen mij en tussen u! ~
1570 Rut 2:4 | tot hem: De HEERE zegene u! ~
1571 Rut 2:8 | weggaan, maar hier zult gij u houden bij mijn maagden. ~
1572 Rut 2:9 | jongens niet geboden, dat men u niet aanroere? Als u dorst,
1573 Rut 2:9 | men u niet aanroere? Als u dorst, zo ga tot de vaten,
1574 Rut 2:12 | 12 De HEERE vergelde u uw daad en uw loon zij volkomen,
1575 Rut 2:19 | gewrocht? Gezegend zij, die u gekend heeft! En zij verhaalde
1576 Rut 2:21 | mij gezegd heeft: Gij zult u houden bij de jongens, die
1577 Rut 2:22 | maagden uitgaat, opdat zij u niet tegenvallen in een
1578 Rut 3:1 | Mijn dochter! zoude ik u geen rust zoeken, dat het
1579 Rut 3:1 | geen rust zoeken, dat het u welga? ~
1580 Rut 3:3 | 3 Zo baad u, en zalf u, en doe uw klederen
1581 Rut 3:3 | 3 Zo baad u, en zalf u, en doe uw klederen aan,
1582 Rut 3:3 | den dorsvloer; maar maak u den man niet bekend, totdat
1583 Rut 3:4 | zijn voetdeksel op, en leg u; zo zal hij u te kennen
1584 Rut 3:4 | op, en leg u; zo zal hij u te kennen geven, wat gij
1585 Rut 3:11 | gij gezegd hebt, zal ik u doen; want de ganse stad
1586 Rut 3:13 | het geschieden, indien hij u lost, goed, laat hem lossen;
1587 Rut 3:13 | indien het hem niet lust u te lossen, zo zal ik u lossen,
1588 Rut 3:13 | lust u te lossen, zo zal ik u lossen, zo waarachtig als
1589 Rut 3:13 | als de HEERE leeft; leg u neder tot den morgen toe. ~
1590 Rut 3:15 | Lang den sluier, die op u is, en houd dien; en zij
1591 Rut 4:1 | hij: Wijk herwaarts, zet u hier, gij, zulk een! En
1592 Rut 4:2 | der stad, en zeide: Zet u hier; en zij zetten zich. ~
1593 Rut 4:4 | die het losse, en ik na u. Toen zeide hij: Ik zal
1594 Rut 4:6 | los gij mijn lossing voor u; want ik zal niet kunnen
1595 Rut 4:8 | Boaz: Aanvaard gij het voor u; en hij trok zijn schoen
1596 Rut 4:12 | van het zaad, dat de HEERE u geven zal uit deze jonge
1597 Rut 4:14 | Die niet heeft nagelaten u heden een losser te geven;
1598 Rut 4:15 | 15 Die zal u zijn tot een verkwikker
1599 Rut 4:15 | want uw schoondochter, die u liefheeft, heeft hem gebaard,
1600 Rut 4:15 | heeft hem gebaard, dewelke u beter is dan zeven zonen. ~
1601 1Sa 1:8 | kwalijk gesteld? Ben ik u niet beter dan tien zonen? ~
1602 1Sa 1:14 | haar: Hoe lang zult gij u dronken aanstellen? Doe
1603 1Sa 1:14 | aanstellen? Doe uw wijn van u. ~
1604 1Sa 1:26 | die vrouw, die hier bij u stond, om den HEERE te bidden. ~
1605 1Sa 2:15 | zal geen gekookt vlees van u nemen, maar rauw. ~
1606 1Sa 2:16 | aansteken, zo neem dan voor u, gelijk als het uw ziel
1607 1Sa 2:20 | en zeide: De HEERE geve u zaad uit deze vrouw voor
1608 1Sa 2:29 | meer dan Mij, dat gijlieden u mest van het voornaamste
1609 1Sa 2:33 | 33 Doch de man, dien Ik u niet zal uitroeien van Mijn
1610 1Sa 2:34 | 34 Dit nu zal u een teken zijn, hetwelk
1611 1Sa 3:5 | geroepen, keer weder, leg u neder. En hij ging heen
1612 1Sa 3:6 | geroepen. Hij dan zeide: Ik heb u niet geroepen, mijn zoon;
1613 1Sa 3:6 | mijn zoon; keer weder, leg u neder. ~
1614 1Sa 3:9 | tot Samuel: Ga heen, leg u neder, en het zal geschieden,
1615 1Sa 3:9 | het zal geschieden, zo Hij u roept, zo zult gij zeggen:
1616 1Sa 3:17 | is het woord, dat Hij tot u gesproken heeft? Verberg
1617 1Sa 3:17 | toch niet voor mij; God doe u zo, en zo doe Hij daartoe,
1618 1Sa 3:17 | de woorden, die Hij tot u gesproken heeft! ~
1619 1Sa 6:3 | worden, waarom Zijn hand van u niet afwijkt. ~
1620 1Sa 6:4 | het is enerlei plaag over u allen, en over uw vorsten. ~
1621 1Sa 6:21 | af, haalt ze opwaarts tot u. ~ ~ ~
1622 1Sa 7:3 | zeggende: Indien gijlieden u met uw ganse hart tot den
1623 1Sa 7:3 | goden uit het midden van u weg, ook de Astharoths;
1624 1Sa 7:3 | dient Hem alleen, zo zal Hij u uit de hand der Filistijnen
1625 1Sa 7:5 | en ik zal den HEERE voor u bidden. ~
1626 1Sa 8:7 | volks in alles, wat zij tot u zeggen zullen; want zij
1627 1Sa 8:7 | zullen; want zij hebben u niet verworpen, maar zij
1628 1Sa 8:8 | goden gediend; alzo doen zij u ook. ~
1629 1Sa 8:11 | konings wijze zijn, die over u regeren zal: hij zal uw
1630 1Sa 8:18 | vanwege uw koning, dien gij u zult verkoren hebben, maar
1631 1Sa 8:18 | hebben, maar de HEERE zal u te dien dage niet verhoren. ~
1632 1Sa 9:3 | nu een van de jongens met u, en maak u op, ga heen,
1633 1Sa 9:3 | de jongens met u, en maak u op, ga heen, zoek de ezelinnen. ~
1634 1Sa 9:12 | voor uw aangezicht; haast u nu, want hij is heden in
1635 1Sa 9:16 | omtrent dezen tijd zal Ik tot u zenden een man uit het land
1636 1Sa 9:17 | is de man, van welken Ik u gezegd heb: Deze zal over
1637 1Sa 9:19 | heden met mij eet; zo zal ik u morgen vroeg laten gaan,
1638 1Sa 9:19 | wat in uw hart is, zal ik u te kennen geven.
1639 1Sa 9:20 | Israel is? Is het niet van u, en van het ganse huis uws
1640 1Sa 9:23 | Lang dat stuk, hetwelk Ik u gegeven heb, waarvan ik
1641 1Sa 9:23 | gegeven heb, waarvan ik tot u zeide: Zet het bij u weg. ~
1642 1Sa 9:23 | tot u zeide: Zet het bij u weg. ~
1643 1Sa 9:24 | overgeblevene; zet het voor u, eet, want het is ter bestemder
1644 1Sa 9:24 | ter bestemder tijd voor u bewaard, als ik zeide: Ik
1645 1Sa 9:27 | gij als nu stil, en ik zal u Gods woord doen horen. ~ ~
1646 1Sa 10:1 | niet alzo, dat de HEERE u tot een voorganger over
1647 1Sa 10:2 | te Zelzah; die zullen tot u zeggen: De ezelinnen zijn
1648 1Sa 10:3 | 3 Als gij u van daar en verder aan begeeft,
1649 1Sa 10:3 | Elon-Thabor, daar zullen u drie mannen vinden, opgaande
1650 1Sa 10:4 | 4 En zij zullen u naar uw welstand vragen,
1651 1Sa 10:4 | welstand vragen, en zij zullen u twee broden geven; die zult
1652 1Sa 10:6 | zal vaardig worden over u, en gij zult met hen profeteren;
1653 1Sa 10:7 | het zal geschieden, als u deze tekenen zullen komen,
1654 1Sa 10:7 | vinden zal, want God zal met u zijn. ~
1655 1Sa 10:8 | Gilgal, en zie, ik zal tot u afkomen, om brandofferen
1656 1Sa 10:8 | daar beiden, totdat ik tot u kome, en u bekend make,
1657 1Sa 10:8 | totdat ik tot u kome, en u bekend make, wat gij doen
1658 1Sa 10:18 | van alle koninkrijken, die u onderdrukten. ~
1659 1Sa 10:19 | heden uw God verworpen, Die u uit al uw ellenden en uw
1660 1Sa 10:19 | over ons; nu dan, stelt u voor het aangezicht des
1661 1Sa 11:1 | verbond met ons, zo zullen wij u dienen. ~
1662 1Sa 11:2 | met ulieden maken, dat ik u allen het rechteroog uitsteke;
1663 1Sa 11:3 | verlost, zo zullen wij tot u uitgaan. ~
1664 1Sa 11:9 | Gilead zeggen: Morgen zal u verlossing geschieden, als
1665 1Sa 12:1 | en ik heb een koning over u gezet. ~
1666 1Sa 12:7 | 7 En nu, stelt u hier, dat ik met ulieden
1667 1Sa 12:7 | des HEEREN, die Hij aan u en aan uw vaderen gedaan
1668 1Sa 12:10 | vijanden, en wij zullen U dienen. ~
1669 1Sa 12:11 | en Samuel, en Hij rukte u uit de hand uwer vijanden
1670 1Sa 12:12 | de kinderen Ammons, tegen u kwam, zo zeidet gij tot
1671 1Sa 12:14 | als de koning, die over u regeren zal, achter den
1672 1Sa 12:15 | de hand des HEEREN, tegen u zijn, als tegen uw vaders. ~
1673 1Sa 12:16 | 16 Ook stelt u nu hier, en ziet die grote
1674 1Sa 12:17 | dat gij een koning voor u begeerd hebt. ~
1675 1Sa 12:23 | ulieden te bidden; maar ik zal u den goeden en rechten weg
1676 1Sa 13:13 | niet gehouden, dat Hij u geboden heeft; want de HEERE
1677 1Sa 13:14 | niet gehouden hebt, wat u de HEERE geboden had. ~
1678 1Sa 14:7 | wat in uw hart is; wend u, zie ik ben met u, naar
1679 1Sa 14:7 | wend u, zie ik ben met u, naar uw hart. ~
1680 1Sa 14:12 | tot ons, en wij zullen het u wijs maken. En Jonathan
1681 1Sa 14:34 | Verder sprak Saul: Verstrooit u onder het volk, en zegt
1682 1Sa 14:34 | hier, en eet, en bezondigt u niet aan den HEERE, die
1683 1Sa 15:1 | heeft mij gezonden, dat ik u ten koning zalfde over Zijn
1684 1Sa 15:6 | der Amalekieten, opdat ik u met hen niet wegruime; want
1685 1Sa 15:16 | Saul: Houd op, zo zal ik u te kennen geven, wat de
1686 1Sa 15:17 | Israel geworden zijt, en dat u de HEERE tot koning over
1687 1Sa 15:18 | 18 En de HEERE heeft u op den weg gezonden, en
1688 1Sa 15:23 | verworpen hebt, zo heeft Hij u verworpen, dat gij geen
1689 1Sa 15:26 | zeide tot Saul: Ik zal met u niet wederkeren; omdat gij
1690 1Sa 15:26 | verworpen hebt, zo heeft u de HEERE verworpen, dat
1691 1Sa 15:28 | koninkrijk van Israel van u afgescheurd, en heeft het
1692 1Sa 16:1 | olie, en ga heen; Ik zal u zenden tot Isai, den Bethlehemiet;
1693 1Sa 16:2 | kalf van de runderen met u, en zeg: Ik ben gekomen,
1694 1Sa 16:3 | offer nodigen, en Ik zal u te kennen geven, wat gij
1695 1Sa 16:3 | zult Mij zalven, dien Ik u zeggen zal. ~
1696 1Sa 16:5 | offerande te doen; heiligt u, en komt met mij ten offer;
1697 1Sa 16:15 | boze geest Gods verschrikt u. ~
1698 1Sa 16:16 | als de boze geest Gods op u is, dat hij met zijn hand
1699 1Sa 16:16 | spele, dat het beter met u worde. ~
1700 1Sa 17:8 | Saul? Kiest een man onder u, die tot mij afkome. ~
1701 1Sa 17:37 | heen, en de HEERE zij met u!
1702 1Sa 17:45 | schild; maar ik kom tot u in den Naam van den HEERE
1703 1Sa 17:46 | dezen dage zal de HEERE u besluiten in mijn hand,
1704 1Sa 17:46 | in mijn hand, en ik zal u slaan, en ik zal uw hoofd
1705 1Sa 17:46 | en ik zal uw hoofd van u wegnemen, en ik zal de dode
1706 1Sa 18:17 | grootste dochter Merab zal ik u tot een vrouw geven; alleenlijk,
1707 1Sa 18:22 | de koning heeft lust aan u, en al zijn knechten hebben
1708 1Sa 18:22 | al zijn knechten hebben u lief; word dan nu des konings
1709 1Sa 19:2 | zeggende: Mijn vader Saul zoekt u te doden; nu dan, wacht
1710 1Sa 19:2 | te doden; nu dan, wacht u toch des morgens, en blijf
1711 1Sa 19:2 | verborgene, en versteek u. ~
1712 1Sa 19:3 | zult zijn; en ik zal van u tot mijn vader spreken,
1713 1Sa 19:3 | wat het zij; dat zal ik u verkondigen. ~
1714 1Sa 19:4 | knecht David, omdat hij tegen u niet gezondigd heeft, en
1715 1Sa 19:4 | en omdat zijn daden voor u zeer goed zijn. ~
1716 1Sa 19:17 | mij gaan, waarom zou ik u doden? ~
1717 1Sa 20:4 | uw ziel zegt, dat zal ik u doen. ~
1718 1Sa 20:8 | een verbond des HEEREN met u gebracht; maar is er een
1719 1Sa 20:9 | Jonathan: Dat zij verre van u! Maar indien ik zekerlijk
1720 1Sa 20:9 | volle besloten ware, dat het u zou overkomen, zou ik dat
1721 1Sa 20:9 | zou overkomen, zou ik dat u dan niet te kennen geven? ~
1722 1Sa 20:10 | kennen geven, indien uw vader u wat hards antwoordt? ~
1723 1Sa 20:12 | voor David, en ik dan tot u niet zende, en voor uw oor
1724 1Sa 20:13 | mijn vader het kwaad over u behaagt, zo zal ik het voor
1725 1Sa 20:13 | oor ontdekken, en ik zal u trekken laten, dat gij in
1726 1Sa 20:13 | heengaat; en de HEERE zij met u, gelijk als Hij met mijn
1727 1Sa 20:18 | nieuwe maan; dan zal men u missen, want uw zitplaats
1728 1Sa 20:19 | tot die plaats, waar gij u verborgen hadt ten dage
1729 1Sa 20:21 | Zie, de pijlen zijn van u af en herwaarts, neem hem;
1730 1Sa 20:21 | gij, want er is vrede voor u, en er is geen ding, zo
1731 1Sa 20:22 | Zie, de pijlen zijn van u af en verder; ga heen, want
1732 1Sa 20:22 | heen, want de HEERE heeft u laten gaan. ~
1733 1Sa 20:23 | zij tussen mij en tussen u, tot in eeuwigheid! ~
1734 1Sa 20:37 | zeide: Is niet de pijl van u af en verder? ~
1735 1Sa 20:38 | Jonathan den jongen na: Haast u, spoed u, sta niet stil!
1736 1Sa 20:38 | jongen na: Haast u, spoed u, sta niet stil! De jongen
1737 1Sa 20:42 | zij tussen mij en tussen u, en tussen mijn zaad en
1738 1Sa 21:1 | alleen, en geen man met u? ~
1739 1Sa 21:2 | zaak weten, om dewelke ik u gezonden heb, en die ik
1740 1Sa 21:2 | gezonden heb, en die ik u geboden heb; den jongelingen
1741 1Sa 21:9 | achter den efod; indien gij u dat nemen wilt, zo neem
1742 1Sa 22:7 | zal ook de zoon van Isai u altegader akkers en wijnbergen
1743 1Sa 22:7 | wijnbergen geven? Zal hij u allen tot oversten van duizenden,
1744 1Sa 22:8 | 8 Dat gij u allen tegen mij verbonden
1745 1Sa 22:13 | Waarom hebt gijlieden samen u tegen mij verbonden, gij
1746 1Sa 22:17 | die bij hem stonden: Wendt u, en doodt de priesters des
1747 1Sa 22:18 | koning tot Doeg: Wend gij u, en val aan op de priesters.
1748 1Sa 23:4 | antwoordde hem en zeide: Maak u op, trek af naar Kehila;
1749 1Sa 23:12 | HEERE zeide: Zij zouden u overgeven. ~
1750 1Sa 23:17 | van Saul, mijn vader, zal u niet vinden, maar gij zult
1751 1Sa 23:17 | en ik zal de tweede bij u zijn; ook weet mijn vader
1752 1Sa 23:21 | gijlieden den HEERE, dat gij u over mij ontfermd hebt! ~
1753 1Sa 23:27 | tot Saul, zeggende: Haast u, en kom, want de Filistijnen
1754 1Sa 24:5 | in welken de HEERE tot u zegt: Zie, Ik geef uw vijand
1755 1Sa 24:11 | ogen gezien, dat de HEERE u heden in mijn hand gegeven
1756 1Sa 24:11 | spelonk, en men zeide, dat ik u doden zou; doch mijn hand
1757 1Sa 24:11 | doch mijn hand verschoonde u, want ik zeide: Ik zal mijn
1758 1Sa 24:12 | afgesneden heb, zo heb ik u niet gedood; beken en zie,
1759 1Sa 24:12 | overtreding is, en ik tegen u niet gezondigd heb; nochtans
1760 1Sa 24:13 | richten tussen mij en tussen u, en de HEERE zal mij wreken
1761 1Sa 24:13 | HEERE zal mij wreken aan u; maar mijn hand zal niet
1762 1Sa 24:13 | mijn hand zal niet tegen u zijn. ~
1763 1Sa 24:14 | mijn hand zal niet tegen u zijn. ~
1764 1Sa 24:16 | richten tussen mij en tussen u, en zien daarin, en twisten
1765 1Sa 24:18 | goed vergolden, en ik heb u kwaad vergolden. ~
1766 1Sa 24:20 | gaan? De HEERE nu vergelde u het goede, voor dezen dag,
1767 1Sa 25:6 | dien welvarende: Vrede zij u, en uw huize zij vrede,
1768 1Sa 25:8 | jongelingen, en zij zullen het u te kennen geven. Laat dan
1769 1Sa 25:26 | leeft, het is de HEERE, Die u verhinderd heeft van te
1770 1Sa 25:26 | bloedstorting, dat uw hand u zou verlossen; en nu, dat
1771 1Sa 25:28 | oorloogt, en geen kwaad bij u gevonden is van uw dagen
1772 1Sa 25:29 | een mens opstaan zal om u te vervolgen, en om uw ziel
1773 1Sa 25:30 | goede doen zal, dat Hij over u gesproken heeft, en Hij
1774 1Sa 25:30 | gesproken heeft, en Hij u gebieden zal een voorganger
1775 1Sa 25:31 | 31 Zo zal dit u, mijn heer, niet zijn tot
1776 1Sa 25:32 | HEERE, de God Israels, Die u te dezen dage mij tegemoet
1777 1Sa 25:34 | mij verhinderd heeft, van u kwaad te doen, dat, ten
1778 1Sa 25:34 | doen, dat, ten ware dat gij u gehaast hadt, en mij tegemoet
1779 1Sa 25:40 | zeggende: David heeft ons tot u gezonden, dat hij zich u
1780 1Sa 25:40 | u gezonden, dat hij zich u ter vrouwe neme. ~
1781 1Sa 26:6 | zeide Abisai: Ik zal met u afgaan. ~
1782 1Sa 26:15 | niet een man, en wie is u gelijk in Israel? Waarom
1783 1Sa 26:19 | knechts. Indien de HEERE u tegen mij aanport, laat
1784 1Sa 26:21 | zoon David, want ik zal u geen kwaad meer doen, voor
1785 1Sa 26:23 | getrouwheid; want de HEERE had u heden in mijn hand gegeven;
1786 1Sa 27:5 | de koninklijke stad bij u wonen? ~
1787 1Sa 28:2 | tot David: Daarom zal ik u ten bewaarder mijns hoofds
1788 1Sa 28:8 | mij opkomen, dien ik tot u zeggen zal. ~
1789 1Sa 28:10 | als de HEERE leeft, indien u een straf om deze zaak zal
1790 1Sa 28:11 | zeide de vrouw: Wien zal ik u doen opkomen? En hij zeide:
1791 1Sa 28:15 | door dromen; daarom heb ik u geroepen, dat gij mij te
1792 1Sa 28:16 | toch, dewijl de HEERE van u geweken en uw vijand geworden
1793 1Sa 28:18 | Amalek; daarom heeft de HEERE u deze zaak gedaan te dezen
1794 1Sa 28:19 | HEERE zal ook Israel met u in de hand der Filistijnen
1795 1Sa 28:22 | mij een bete broods voor u zetten, en eet; zo zal er
1796 1Sa 28:22 | eet; zo zal er kracht in u zijn, dat gij over weg gaat. ~
1797 1Sa 29:6 | want ik heb geen kwaad bij u gevonden, van dien dag af,
1798 1Sa 29:10 | 10 Nu dan, maak u morgen vroeg op met de knechten
1799 1Sa 29:10 | knechten uws heren, die met u gekomen zijn; en als gijlieden
1800 1Sa 29:10 | gekomen zijn; en als gijlieden u morgen vroeg zult opgemaakt
1801 1Sa 30:15 | hand mijns heren! Zo zal ik u tot deze bende afleiden. ~
1802 2Sa 1:16 | want uw mond heeft tegen u getuigd, zeggende: ik heb
1803 2Sa 1:21 | noch regen moet zijn op u, noch velden der hefofferen;
1804 2Sa 1:24 | Israels, weent over Saul; die u kleedde met scharlaken,
1805 2Sa 1:24 | scharlaken, met weelde; die u sieraad van goud deed dragen
1806 2Sa 2:6 | 6 Zo doe nu de HEERE aan u weldadigheid en trouw! En
1807 2Sa 2:6 | trouw! En ik ook, ik zal aan u dit goede doen, dewijl gij
1808 2Sa 2:21 | uw linkerhand, en grijp u een van die jongens, en
1809 2Sa 2:21 | die jongens, en neem voor u hun gewaad; maar Asahel
1810 2Sa 2:22 | achter mij; waarom zal ik u ter aarde slaan? Hoe zou
1811 2Sa 3:8 | heden weldadigheid doe, en u niet overgeleverd heb in
1812 2Sa 3:12 | en zie, mijn hand zal met u zijn, om gans Israel tot
1813 2Sa 3:12 | zijn, om gans Israel tot u om te keren. ~
1814 2Sa 3:13 | ik zal een verbond met u maken; doch een ding begeer
1815 2Sa 3:13 | doch een ding begeer ik van u, zeggende: Gij zult mijn
1816 2Sa 3:17 | lang tot een koning over u begeerd. ~
1817 2Sa 3:21 | dat zij een verbond met u maken, en gij regeert over
1818 2Sa 3:24 | gedaan? Zie, Abner is tot u gekomen; waarom nu hebt
1819 2Sa 3:25 | Ner; dat hij gekomen is om u te overreden, en om te weten
1820 2Sa 4:11 | uw handen niet eisen, en u van de aarde wegdoen? ~
1821 2Sa 5:2 | ook heeft de HEERE tot u gezegd: Gij zult Mijn volk
1822 2Sa 5:6 | blinden en kreupelen zullen u afdrijven; dat is te zeggen:
1823 2Sa 5:24 | moerbezienbomen, dan rep u; want alsdan is de HEERE
1824 2Sa 7:3 | is, want de HEERE is met u. ~
1825 2Sa 7:8 | der heirscharen: Ik heb u genomen van de schaapskooi,
1826 2Sa 7:9 | 9 En Ik ben met u geweest, overal, waar gij
1827 2Sa 7:9 | aangezicht uitgeroeid; en Ik heb u een groten naam gemaakt,
1828 2Sa 7:11 | over Mijn volk Israel. Doch u heb Ik rust gegeven van
1829 2Sa 7:11 | al uw vijanden. Ook geeft u de HEERE te kennen, dat
1830 2Sa 7:11 | te kennen, dat de HEERE u een huis maken zal. ~
1831 2Sa 7:12 | zijn, zo zal Ik uw zaad na u doen opstaan, dat uit uw
1832 2Sa 7:20 | wat zal David nog meer tot U spreken? Want Gij kent Uw
1833 2Sa 7:23 | aangezicht Uws volks, dat Gij U uit Egypte verlost hebt,
1834 2Sa 7:24 | Gij hebt Uw volk Israel U bevestigd, U tot een volk,
1835 2Sa 7:24 | volk Israel U bevestigd, U tot een volk, tot in eeuwigheid;
1836 2Sa 7:27 | geopenbaard, zeggende: Ik zal u een huis bouwen; daarom
1837 2Sa 7:27 | gevonden, dit gebed tot U te bidden. ~
1838 2Sa 7:29 | 29 Zo believe het U nu, en zegen het huis van
1839 2Sa 9:7 | zekerlijk weldadigheid bij u doen, om uws vaders Jonathans
1840 2Sa 9:7 | Jonathans wil; en ik zal u alle akkers van uw vader
1841 2Sa 10:3 | omdat hij troosters tot u gezonden heeft? Heeft David
1842 2Sa 10:3 | knechten niet daarom tot u gezonden, dat hij deze stad
1843 2Sa 10:11 | en zo de kinderen Ammons u te sterk zullen zijn, zo
1844 2Sa 10:11 | zijn, zo zal ik komen om u te verlossen. ~
1845 2Sa 11:12 | ook heden hier, zo zal ik u morgen afzenden. Alzo bleef
1846 2Sa 11:20 | konings opkomt, en hij tot u zegt: Waarom zijt gij zo
1847 2Sa 12:7 | de God Israels: Ik heb u ten koning gezalfd over
1848 2Sa 12:7 | gezalfd over Israel, en Ik heb u uit Sauls hand gered; ~
1849 2Sa 12:8 | 8 En Ik heb u uws heren huis gegeven,
1850 2Sa 12:8 | in uw schoot, ja, Ik heb u het huis van Israel en Juda
1851 2Sa 12:8 | indien het weinig is, Ik zou u alzulks en alzulks daartoe
1852 2Sa 12:9 | zijn huisvrouw hebt gij u ter vrouwe genomen; en hem
1853 2Sa 12:10 | Hethiet, genomen hebt, dat zij u ter vrouwe zij. ~
1854 2Sa 12:11 | Zie, Ik zal kwaad over u verwekken uit uw huis, en
1855 2Sa 12:14 | lasteren, zal ook de zoon, die u geboren is, den dood sterven. ~
1856 2Sa 13:5 | Jonadab zeide tot hem: Leg u op uw leger, en maak u krank;
1857 2Sa 13:5 | Leg u op uw leger, en maak u krank; als dan uw vader
1858 2Sa 13:5 | dan uw vader zal komen om u te zien, zo zult gij tot
1859 2Sa 13:13 | koning, want hij zal mij van u niet onthouden. ~
1860 2Sa 13:15 | Amnon zeide tot haar: Maak u op, ga weg. ~
1861 2Sa 13:20 | Is uw broeder Amnon bij u geweest? Nu dan, mijn zuster,
1862 2Sa 13:25 | te zamen gaan, opdat wij u niet bezwaarlijk zijn; en
1863 2Sa 13:26 | hem: Waarom zou hij met u gaan? ~
1864 2Sa 13:28 | is het niet, omdat ik het u geboden heb? Zijt sterk
1865 2Sa 14:2 | hij zeide tot haar: Stel u toch, alsof gij rouw droegt,
1866 2Sa 14:2 | rouwklederen aan, en zalf u niet met olie, en wees als
1867 2Sa 14:5 | koning zeide tot haar: Wat is u? En zij zeide: Zekerlijk,
1868 2Sa 14:8 | uw huis, en ik zal voor u gebieden. ~
1869 2Sa 14:10 | zeide: Spreekt iemand tegen u, zo breng hem tot mij; en
1870 2Sa 14:10 | hem tot mij; en hij zal u voortaan niet meer aantasten. ~
1871 2Sa 14:17 | de HEERE, uw God, zal met u zijn. ~
1872 2Sa 14:18 | voor mij de zaak, die ik u vragen zal. En de vrouw
1873 2Sa 14:19 | zeide: Is Joabs hand met u in dit alles? En de vrouw
1874 2Sa 14:32 | tot Joab: Zie, ik heb tot u gezonden, zeggende: Kom
1875 2Sa 14:32 | zeggende: Kom herwaarts, dat ik u tot den koning zende, om
1876 2Sa 15:14 | te Jeruzalem waren: Maakt u op, en laat ons vlieden,
1877 2Sa 15:14 | Absaloms aangezicht; haast u, om weg te gaan, opdat hij
1878 2Sa 15:20 | gekomen, en heden zou ik u met ons omvoeren om te gaan?
1879 2Sa 15:20 | weldadigheid en trouw zij met u. ~
1880 2Sa 15:26 | zeggen: Ik heb geen lust tot u; zie, hier ben ik, Hij doe
1881 2Sa 15:27 | Jonathan, Abjathars zoon, met u. ~
1882 2Sa 15:35 | de priesters, aldaar met u? Zo zal het geschieden,
1883 2Sa 16:8 | 8 De HEERE heeft op u doen wederkomen al het bloed
1884 2Sa 16:10 | koning zeide: Wat heb ik met u te doen, gij zonen van Zeruja?
1885 2Sa 16:21 | handen van allen, die met u zijn, zullen gesterkt worden. ~
1886 2Sa 17:3 | En ik zal al het volk tot u doen wederkeren; de man,
1887 2Sa 17:11 | rade, dat in alle haast tot u verzameld worde gans Israel,
1888 2Sa 18:11 | alzo het aan mij stond om u tien zilverlingen en een
1889 2Sa 18:12 | slaan; want de koning heeft u, en Abisai, en Ithai, voor
1890 2Sa 18:12 | geboden, zeggende: Hoedt u, wie gij zijt, van den jongeling,
1891 2Sa 18:13 | worden; ook gij zelf zoudt er u van tegenover stellen. ~
1892 2Sa 18:14 | zeide Joab: Ik zal hier bij u alzo niet vertoeven; en
1893 2Sa 18:30 | koning zeide: Ga om, stel u hier; zo ging hij om, en
1894 2Sa 18:31 | wordt geboodschapt, dat u de HEERE heden heeft recht
1895 2Sa 18:31 | van al degenen, die tegen u opstonden. ~
1896 2Sa 18:32 | koning, en allen, die tegen u ten kwade opstaan, moeten
1897 2Sa 18:33 | Absalom! Och, dat ik, ik voor u gestorven ware, Absalom,
1898 2Sa 19:6 | 6 Liefhebbende die u haten, en hatende die u
1899 2Sa 19:6 | u haten, en hatende die u liefhebben; want gij geeft
1900 2Sa 19:6 | oversten en knechten bij u niets zijn; want ik merk
1901 2Sa 19:7 | een man dezen nacht bij u zal vernachten! En dit zal
1902 2Sa 19:7 | zal vernachten! En dit zal u kwader zijn, dan al het
1903 2Sa 19:7 | dan al het kwaad, dat over u gekomen is van uw jeugd
1904 2Sa 19:33 | met mij over, en ik zal u bij mij te Jeruzalem onderhouden. ~
1905 2Sa 19:38 | mij begeren zult, zal ik u doen. ~
1906 2Sa 19:41 | den koning: Waarom hebben u onze broeders, de mannen
1907 2Sa 20:4 | derden dag; en gij, stel u dan hier. ~
1908 2Sa 20:9 | tot Amasa: Is het wel met u, mijn broeder? En Joab vatte
1909 2Sa 20:16 | tot hiertoe, dat ik tot u spreke. ~
1910 2Sa 20:21 | Zie, zijn hoofd zal tot u over den muur geworpen worden. ~
1911 2Sa 21:4 | Wat zegt gij dan, dat ik u doen zal? ~
1912 2Sa 22:26 | goedertierene houdt Gij U goedertieren; bij den oprechten
1913 2Sa 22:26 | oprechten held houdt Gij U oprecht. ~
1914 2Sa 22:27 | Bij den reine houdt Gij U rein; maar bij den verkeerde
1915 2Sa 22:27 | den verkeerde houdt Gij U verdraaid. ~
1916 2Sa 22:30 | 30 Want met U loop ik door een bende;
1917 2Sa 22:50 | 50 Daarom zal ik U, o HEERE, loven onder de
1918 2Sa 24:12 | HEERE: Drie dingen draag Ik u voor; verkies u een uit
1919 2Sa 24:12 | draag Ik u voor; verkies u een uit die, dat Ik u doe. ~
1920 2Sa 24:12 | verkies u een uit die, dat Ik u doe. ~
1921 2Sa 24:13 | bekend, en zeide tot hem: Zal u een honger van zeven jaren
1922 2Sa 24:13 | aangezicht uwer vijanden, dat die u vervolgen? Of dat er drie
1923 2Sa 24:21 | Om dezen dorsvloer van u te kopen, om den HEERE een
1924 2Sa 24:23 | neme een welgevallen in u! ~
1925 2Sa 24:24 | ik zal het zekerlijk van u kopen voor den prijs; want
1926 1Kon 1:12 | 12 Nu dan, kom, laat mij u toch een raad geven, dat
1927 1Kon 1:14 | spreken zult, zo zal ik na u inkomen, en zal uw woorden
1928 1Kon 1:16 | de koning zeide: Wat is u? ~
1929 1Kon 1:20 | het ganse Israel zijn op u, dat gij hun zoudt te kennen
1930 1Kon 1:30 | Voorzeker, gelijk als ik u gezworen heb bij den HEERE,
1931 1Kon 1:33 | zeide tot hen: Neemt met u de knechten uws heren, en
1932 1Kon 2:3 | zult, en al waarheen gij u wenden zult; ~
1933 1Kon 2:4 | zal geen man, zeide Hij, u afgesneden worden van den
1934 1Kon 2:8 | 8 En zie, bij u is Simei, de zoon van Gera,
1935 1Kon 2:14 | hij: Ik heb een woord aan u. En zij zeide: Spreek. ~
1936 1Kon 2:16 | 16 En nu begeer ik van u een enige begeerte; wijs
1937 1Kon 2:18 | ik zal den koning voor u aanspreken. ~
1938 1Kon 2:20 | zeide zij: Ik begeer van u een enige kleine begeerte,
1939 1Kon 2:26 | doods; maar dezen dag zal ik u niet doden, omdat gij de
1940 1Kon 2:36 | en zeide tot hem: Bouw u een huis in Jeruzalem, en
1941 1Kon 2:42 | en zeide tot hem: Heb ik u niet beedigd bij den HEERE,
1942 1Kon 2:42 | bij den HEERE, en tegen u betuigd, zeggende: Ten dage
1943 1Kon 2:43 | en het gebod, dat ik over u geboden had? ~
1944 1Kon 3:5 | God zeide: Begeer wat Ik u geven zal. ~
1945 1Kon 3:6 | oprechtheid des harten met U; en Gij hebt hem deze grote
1946 1Kon 3:11 | niet begeerd hebt, voor u vele dagen, noch voor u
1947 1Kon 3:11 | u vele dagen, noch voor u begeerd hebt rijkdom, noch
1948 1Kon 3:11 | hebt begeerd verstand voor u, om gerichtszaken te horen; ~
1949 1Kon 3:12 | uw woorden; zie, Ik heb u een wijs en verstandig hart
1950 1Kon 3:12 | gegeven, dat uws gelijke voor u niet geweest is, en uws
1951 1Kon 3:12 | geweest is, en uws gelijke na u niet opstaan zal. ~
1952 1Kon 3:13 | niet begeerd hebt, heb Ik u gegeven, beide rijkdom en
1953 1Kon 5:6 | loon uwer knechten zal ik u geven, naar al wat gij zeggen
1954 1Kon 6:12 | zo zal Ik Mijn woord met u bevestigen, dat Ik tot uw
1955 1Kon 8:13 | immers een huis gebouwd, U ter woonstede, een vaste
1956 1Kon 8:25 | zeggende: Geen man zal u van voor Mijn aangezicht
1957 1Kon 8:27 | hemel der hemelen zouden U niet begrijpen, hoeveel
1958 1Kon 8:28 | 28 Wend U dan nog tot het gebed van
1959 1Kon 8:33 | vijands, omdat zij tegen U gezondigd zullen hebben,
1960 1Kon 8:33 | zullen hebben, en zich tot U bekeren, en Uw Naam belijden,
1961 1Kon 8:33 | Uw Naam belijden, en tot U in dit huis bidden en smeken
1962 1Kon 8:35 | regen is, omdat zij tegen U gezondigd zullen hebben;
1963 1Kon 8:40 | 40 Opdat zij U vrezen al de dagen, die
1964 1Kon 8:43 | waarom die vreemde tot U roepen zal; opdat alle volken
1965 1Kon 8:43 | aarde Uw Naam kennen, om U te vrezen, gelijk Uw volk
1966 1Kon 8:46 | gezondigd zullen hebben tegen U (want geen mens is er, die
1967 1Kon 8:47 | zij zich bekeren, en tot U smeken in het land dergenen,
1968 1Kon 8:48 | 48 En zij zich tot U bekeren, met hun ganse hart,
1969 1Kon 8:48 | weggevoerd zullen hebben; en tot U bidden zullen naar den weg
1970 1Kon 8:50 | aan Uw volk, dat zij tegen U gezondigd zullen hebben,
1971 1Kon 8:50 | overtredingen, waarmede zij tegen U zullen overtreden hebben;
1972 1Kon 8:52 | horen, in al hun roepen tot U. ~
1973 1Kon 8:53 | 53 Want Gij hebt hen U tot een erfdeel afgezonderd,
1974 1Kon 9:4 | om te doen naar al wat Ik u geboden heb, en Mijn inzettingen
1975 1Kon 9:5 | zeggende: Geen man zal u afgesneden worden van den
1976 1Kon 9:6 | 6 Maar zo gijlieden u te enen male afkeren zult,
1977 1Kon 9:6 | andere goden dienen, en u voor dezelve nederbuigen
1978 1Kon 10:9 | uw God, Die behagen in u heeft gehad, om u op den
1979 1Kon 10:9 | behagen in u heeft gehad, om u op den troon van Israel
1980 1Kon 10:9 | bemint, daarom heeft Hij u tot koning gesteld, om recht
1981 1Kon 11:2 | ingaan, en zij zullen tot u niet inkomen; zij zouden
1982 1Kon 11:11 | tot Salomo: Dewijl dit bij u geschied is, dat gij niet
1983 1Kon 11:11 | Mijn inzettingen, die Ik u geboden heb; Ik zal gewisselijk
1984 1Kon 11:11 | gewisselijk dit koninkrijk van u scheuren, en datzelve uw
1985 1Kon 11:22 | zeide: Maar wat ontbreekt u bij mij, dat, zie, gij in
1986 1Kon 11:31 | zeide tot Jerobeam: Neem u tien stukken; want alzo
1987 1Kon 11:31 | van Salomo scheuren, en u tien stammen geven. ~
1988 1Kon 11:35 | koninkrijk nemen; en Ik zal u daarvan tien stammen geven. ~
1989 1Kon 11:37 | 37 Zo zal Ik u nemen, en gij zult regeren
1990 1Kon 11:38 | gij horen zult al wat Ik u zal gebieden, en in Mijn
1991 1Kon 11:38 | gedaan heeft; dat Ik met u zal zijn, en u een bestendig
1992 1Kon 11:38 | dat Ik met u zal zijn, en u een bestendig huis bouwen,
1993 1Kon 11:38 | David gebouwd heb, en zal u Israel geven. ~
1994 1Kon 12:4 | lichter, en wij zullen u dienen. ~
1995 1Kon 12:10 | zeggen tot dat volk, die tot u gesproken hebben, zeggende:
1996 1Kon 12:11 | mijn vader een zwaar juk op u heeft doen laden, zo zal
1997 1Kon 12:11 | daartoe doen; mijn vader heeft u met geselen gekastijd, maar
1998 1Kon 12:11 | geselen gekastijd, maar ik zal u met schorpioenen kastijden. ~
1999 1Kon 12:14 | daartoe doen; mijn vader heeft u met geselen gekastijd, maar
2000 1Kon 12:14 | geselen gekastijd, maar ik zal u met schorpioenen kastijden. ~
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6044 |