Book Chapter: Verse
1 Gen 39:23 | zeide: Vrede zij ulieden, vreest niet! Uw God en de God uws
2 Gen 46:19 | En Jozef zeide tot hen: Vreest niet; want ben ik in de
3 Gen 46:21 | 21 Nu dan, vreest niet! Ik zal u en uw kleine
4 Exo 14:13 | Mozes zeide tot het volk: Vreest niet, staat vast, en ziet
5 Exo 20:20 | Mozes zeide tot het volk: Vreest niet, want God is gekomen,
6 Lev 24:17 | zijn naaste verdrukke; maar vreest voor uw God; want Ik ben
7 Num 14:9 | HEERE niet wederspannig! en vreest gij niet het volk dezes
8 Num 14:9 | en de HEERE is met ons; vreest hen niet! ~
9 Deu 1:21 | tot u gesproken heeft; vreest niet, en ontzet u niet. ~
10 Deu 1:29 | tot u: Verschrikt niet, en vreest niet voor hen. ~
11 Deu 3:22 | 22 Vreest ze niet; want de HEERE,
12 Deu 7:18 | 18 Vreest niet voor hen; gedenkt steeds,
13 Deu 7:19 | voor welker aangezicht gij vreest. ~
14 Deu 20:3 | uw hart worde niet week, vreest niet, en beeft niet, en
15 Deu 31:6 | en hebt goeden moed, en vreest niet, en verschrikt niet
16 Joz 10:25 | Toen zeide Jozua tot hen: Vreest niet en ontzet u niet, zijt
17 Joz 25:14 | 14 En nu, vreest den HEERE, en dient Hem
18 Ric 5:10 | Ik ben de HEERE, uw God; vreest de goden der Amorieten niet,
19 Ric 6:10 | 10 Vreest gij dan nog af te gaan,
20 1Sa 12:20 | zeide Samuel tot het volk: Vreest niet, gij hebt al dit kwaad
21 1Sa 12:24 | 24 Vreest slechts den HEERE, en dient
22 2Sa 13:28 | dan zult gij hem doden; vreest niet; is het niet, omdat
23 1Kon 1:51| bekend, zeggende: Zie, Adonia vreest den koning Salomo, want
24 2Kon 27:24| mannen, en zeide tot hen: Vreest niet van te zijn knechten
25 2Kro 21:15| zegt de HEERE tot ulieden: Vreest gijlieden niet, en wordt
26 2Kro 21:17| u, o Juda en Jeruzalem! Vreest niet, en ontzet u niet,
27 2Kro 32:7 | en hebt een goeden moed, vreest niet, en ontzet u niet,
28 Neh 4:14 | tot het overige des volks: Vreest niet voor hun aangezicht;
29 Job 1:9 | het om niet, dat Job God vreest? ~
30 Psa 22:24 | 24 Gij, die den HEERE vreest! prijst Hem; al gij zaad
31 Psa 25:12 | is de man, die den HEERE vreest? Hij zal hem onderwijzen
32 Psa 35:10 | 10 Jod. Vreest den HEERE, gij Zijn heiligen!
33 Psa 66:16 | toe, o allen gij, die God vreest, en ik zal vertellen, wat
34 Psa 112:1 | is de man, die den HEERE vreest; Beth. die groten lust heeft
35 Psa 115:11 | Gijlieden, die den HEERE vreest! vertrouwt op den HEERE;
36 Psa 128:1 | iegelijk, die den HEERE vreest, die in Zijn wegen wandelt. ~
37 Psa 128:4 | gezegend worden, die den HEERE vreest. ~
38 Psa 135:20 | HEERE; gij die den HEERE vreest! looft den HEERE. ~
39 Spre 13:13| worden; maar wie het gebod vreest, dien zal vergolden worden. ~
40 Spre 14:2 | zijn oprechtheid wandelt, vreest den HEERE; maar die afwijkt
41 Spre 14:16| 16 De wijze vreest, en wijkt van het kwade;
42 Spre 28:14| de mens, die geduriglijk vreest; maar die zijn hart verhardt,
43 Spre 31:21| 21 Lamed. Zij vreest voor haar huis niet vanwege
44 Spre 31:30| een vrouw, die den HEERE vreest, die zal geprezen worden. ~
45 Pred 7:18| dit niet af; want die God vreest, dien ontgaat dat al. ~
46 Pred 8:13| voor Gods aangezicht niet vreest. ~
47 Pred 9:2 | gelijk dien, die den eed vreest. ~
48 Jes 8:12 | Het is een verbintenis; en vreest gijlieden hun vreze niet,
49 Jes 10:24 | HEERE der heirscharen alzo: Vreest niet, gij Mijn volk, dat
50 Jes 35:4 | van harte: Weest sterk, en vreest niet; ziet, ulieder God
51 Jes 44:8 | Verschrikt niet, en vreest niet; heb Ik het u van toen
52 Jes 50:10 | onder ulieden, die den HEERE vreest, die naar de stem Zijns
53 Jes 51:7 | welks hart Mijn wet is! vreest niet de smaadheid van den
54 Jes 51:12 | troost; wie zijt gij, dat gij vreest voor den mens, die sterven
55 Jes 51:13 | aarde gegrond heeft, en vreest geduriglijk den gansen dag,
56 Jes 58:11 | dat van ouds af, en gij vreest Mij niet? ~
57 Jer 10:5 | want zij kunnen niet gaan; vreest niet voor hen, want zij
58 Jer 39:17 | voor welker aangezicht gij vreest. ~
59 Jer 40:9 | en hun mannen, zeggende: Vreest niet van de Chaldeen te
60 Jer 42:11 | 11 Vreest niet voor het aangezicht
61 Jer 42:11 | voor wiens aangezicht gij vreest; vreest niet voor hem, spreekt
62 Jer 42:11 | wiens aangezicht gij vreest; vreest niet voor hem, spreekt de
63 Jer 42:16 | het zwaard, waar gij voor vreest, u aldaar in Egypteland
64 Jer 51:46 | niet week worde, en gij vreest van het gerucht, dat gehoord
65 Joe 2:22 | 22 Vreest niet, gij beesten des velds!
66 Zac 8:13 | een zegening wezen; vreest niet, laat uw handen sterk
67 Zac 8:15 | en aan het huis van Juda; vreest niet! ~
68 Mal 4:2 | daarentegen, die Mijn Naam vreest, zal de Zon der gerechtigheid
69 Matt 10:26| 26 Vreest dan hen niet; want er is
70 Matt 10:28| 28 En vreest niet voor degenen, die het
71 Matt 10:28| niet kunnen doden; maar vreest veel meer Hem, Die beide
72 Matt 10:31| 31 Vreest dan niet; gij gaat vele
73 Matt 14:27| goedsmoeds, Ik ben het, vreest niet. ~
74 Matt 17:7 | aan, en zeide: Staat op en vreest niet. ~
75 Matt 28:5 | antwoordende, zeide tot de vrouwen: Vreest gijlieden niet; want ik
76 Matt 28:10| Toen zeide Jezus tot haar: Vreest niet; gaat henen, boodschapt
77 Mark 6:50| Zijt welgemoed, Ik ben het; vreest niet. ~
78 Luk 2:10 | de engel zeide tot hen: Vreest niet, want, ziet, ik verkondig
79 Luk 12:4 | Ik zeg u, Mijn vrienden: Vreest u niet voor degenen, die
80 Luk 12:5 | tonen, Wien gij vrezen zult: vreest Dien, Die, nadat Hij gedood
81 Luk 12:5 | te werpen; ja, Ik zeg u, vreest Dien! ~
82 Luk 12:7 | hoofds zijn alle geteld. Vreest dan niet; gij gaat vele
83 Luk 12:32 | 32 Vreest niet, gij klein kuddeken,
84 Luk 23:40 | bestrafte hem, zeggende: Vreest gij ook God niet, daar gij
85 Hand 5:35| in allen volke, die Hem vreest en gerechtigheid werkt,
86 Hand 7:16| mannen, en gij, die God vreest, hoort toe. ~
87 1Pet 2:17| hebt de broederschap lief; vreest God; eert den koning. ~
88 1Pet 3:6 | als gij weldoet, en niet vreest voor enige verschrikking. ~
89 1Pet 3:14| wil, zo zijt gij zalig; en vreest niet uit vreze van hen,
90 1Joh 4:18| vrees heeft pijn, en die vreest, is niet volmaakt in de
91 Open 14:7 | Zeggende met een grote stem: Vreest God, en geeft Hem heerlijkheid,
92 Open 19:5 | dienstknechten, en gij, die Hem vreest, beiden klein en groot! ~
|