1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6026
Book Chapter: Verse
1001 Joz 16:5 | hun huisgezinnen, is deze: te weten, de landpale huns
1002 Joz 16:10 | de Kanaanieten niet, die te Gezer woonden; alzo woonden
1003 Joz 17:1 | eerstgeborene van Jozef was: te weten Machir, de eerstgeborene
1004 Joz 17:2 | naar hun huisgezinnen; te weten de kinderen van Abiezer,
1005 Joz 17:11 | plaatsen, en de inwoners te Dor en haar onderhorige
1006 Joz 17:11 | plaatsen, en de inwoners te En-Dor en haar onderhorige
1007 Joz 17:11 | plaatsen, en de inwoners te Thaanach en haar onderhorige
1008 Joz 17:11 | plaatsen, en de inwoners te Megiddo en haar onderhorige
1009 Joz 17:15 | het gebergte van Efraim te eng is. ~
1010 Joz 17:16 | des dals wonen, bij die te Beth-Sean en haar onderhorige
1011 Joz 18:1 | Israels verzamelde zich te Silo, en zij richtten aldaar
1012 Joz 18:3 | gij u zo slap, om voort te gaan, om het land te beerven,
1013 Joz 18:3 | voort te gaan, om het land te beerven, hetwelk de HEERE,
1014 Joz 18:8 | die heengingen om het land te beschrijven, zeggende: Gaat,
1015 Joz 18:8 | het aangezicht des HEEREN, te Silo. ~
1016 Joz 18:9 | weder tot Jozua in het leger te Silo. ~
1017 Joz 18:10 | wierp Jozua het lot voor hen te Silo, voor het aangezicht
1018 Joz 18:17 | het noorden, en gaat uit te En-semes; van daar gaat
1019 Joz 18:18 | het noorden, en gaat af te Araba. ~
1020 Joz 19:9 | der kinderen van Juda was te groot voor hen; daarom erfden
1021 Joz 19:12 | Chisloth-Thabor, en zij komt uit te Dobrath, en gaat opwaarts
1022 Joz 19:13 | opgang, naar Gath-Hefer, te Eth-Kazin, en zij komt uit
1023 Joz 19:13 | Eth-Kazin, en zij komt uit te Rimmon-Methoar, hetwelk
1024 Joz 19:49 | hadden het land erfelijk te delen, naar zijn landpale,
1025 Joz 19:51 | Israels erfelijk uitdeelden te Silo, voor het aangezicht
1026 Joz 21:2 | En zij spraken tot hen, te Silo, in het land Kanaan,
1027 Joz 21:2 | Mozes, dat men ons steden te bewonen geven zou, en haar
1028 Joz 22:16 | gezworen had hun vaderen te geven, en zij beerfden het,
1029 Joz 23:5 | neemt naarstiglijk waar te doen het gebod en de wet,
1030 Joz 23:9 | in het land Kanaan is, om te gaan naar het land van Gilead,
1031 Joz 23:12 | vergadering der kinderen Israels te Silo, dat zij tegen hen
1032 Joz 23:16 | tegen den HEERE wederspannig te zijn? ~
1033 Joz 23:17 | ongerechtigheid van Peor te weinig, van dewelke wij
1034 Joz 23:23 | van achter den HEERE af te keren, of om brandoffer
1035 Joz 23:23 | brandoffer en spijsoffer daarop te offeren, of om dankoffer
1036 Joz 23:23 | of om dankoffer daarop te doen, zo eise het de HEERE. ~
1037 Joz 23:24 | HEERE, den God van Israel, te doen? ~
1038 Joz 23:29 | tegen den HEERE, of dat wij te dezen dage ons van achter
1039 Joz 23:33 | niet meer van tegen hen op te trekken met een heir, om
1040 Joz 23:33 | met een heir, om het land te verderven, waarin de kinderen
1041 Joz 24:6 | Zo weest zeer sterk, om te bewaren en om te doen alles,
1042 Joz 24:6 | sterk, om te bewaren en om te doen alles, wat geschreven
1043 Joz 24:13 | volken van voor uw aangezicht te verdrijven; maar zij zullen
1044 Joz 25:1 | al de stammen van Israel te Sichem, en hij riep de oudsten
1045 Joz 25:4 | gebergte Seir, om dat erfelijk te bezitten; maar Jakob en
1046 Joz 25:11 | Jordaan getrokken waart, en te Jericho kwaamt, zo krijgden
1047 Joz 25:15 | is in uw ogen den HEERE te dienen, kiest u heden, wien
1048 Joz 25:16 | zouden, om andere goden te dienen. ~
1049 Joz 25:22 | HEERE verkoren hebt, om Hem te dienen. En zij zeiden: Wij
1050 Joz 25:25 | tot een inzetting en recht te Sichem. ~
1051 Joz 25:30 | landpale zijns erfdeels, te Timnath-Serah, welke is
1052 Joz 25:32 | Egypte opgebracht hadden, te Sichem, in dat stuk velds,
1053 Ric 1:1 | Kanaanieten, om tegen hen te krijgen? ~
1054 Ric 1:5 | En zij vonden Adoni-Bezek te Bezek, en streden tegen
1055 Ric 1:7 | vergolden! En zij brachten hem te Jeruzalem, en hij stierf
1056 Ric 1:9 | kinderen van Juda afgetogen, om te krijgen tegen de Kanaanieten,
1057 Ric 1:10 | tegen de Kanaanieten, die te Hebron woonden (de naam
1058 Ric 1:11 | de naam nu van Debir was te voren Kirjath-Sefer. ~
1059 Ric 1:14 | van haar vader een veld te begeren; en zij sprong van
1060 Ric 1:17 | de Kanaanieten, wonende te Zefat, en zij verbanden
1061 Ric 1:19 | om de inwoners des dals te verdrijven, omdat zij ijzeren
1062 Ric 1:21 | Benjamin hebben de Jebusieten, te Jeruzalem wonende, niet
1063 Ric 1:21 | de kinderen van Benjamin te Jeruzalem, tot op dezen
1064 Ric 1:23 | de naam nu dezer stad was te voren Luz. ~
1065 Ric 1:29 | de Kanaanieten niet, die te Gezer woonden; maar de Kanaanieten
1066 Ric 1:29 | woonden in het midden van hem te Gezer. ~
1067 Ric 1:34 | lieten hun niet toe, af te komen in het dal. ~
1068 Ric 1:35 | het gebergte van Heres, te Ajalon, en te Saalbim; maar
1069 Ric 1:35 | van Heres, te Ajalon, en te Saalbim; maar de hand van
1070 Ric 2:6 | erfdeel, om het land erfelijk te bezitten. ~
1071 Ric 2:9 | landpale zijns erfdeels, te Timnath-Heres, op een berg
1072 Ric 2:21 | iemand uit de bezitting te verdrijven, van de heidenen,
1073 Ric 2:22 | zullen houden, om daarin te wandelen, gelijk als hun
1074 Ric 3:1 | blijven, om door hen Israel te verzoeken, allen, die niet
1075 Ric 3:2 | tenminste dengenen, die daar te voren niet van wisten. ~
1076 Ric 3:3 | Baal-Hermon, tot daar men komt te Hamath. ~
1077 Ric 3:4 | waren, om Israel door hen te verzoeken, opdat men wiste,
1078 Ric 3:12 | kinderen Israels voeren voort te doen, dat kwaad was in de
1079 Ric 3:18 | geeindigd had het geschenk te leveren, zo geleidde hij
1080 Ric 3:29 | zij sloegen de Moabieten te dier tijd, omtrent tien
1081 Ric 3:30 | 30 Alzo werd Moab te dien dage onder Israels
1082 Ric 4:1 | kinderen Israels voeren voort te doen, dat kwaad was in de
1083 Ric 4:2 | koning der Kanaanieten, die te Hazor regeerde; en zijn
1084 Ric 4:4 | Lappidoth, deze richtte te dier tijd Israel. ~
1085 Ric 4:10 | Zebulon en Nafthali bijeen te Kedes, en hij toog op, op
1086 Ric 4:19 | mij toch een weinig waters te drinken, want mij dorst.
1087 Ric 4:19 | een melkfles, en gaf hem te drinken, en dekte hem toe. ~
1088 Ric 4:23 | 23 Alzo heeft God te dien dage Jabin, den koning
1089 Ric 4:35 | water schept, spreekt aldaar te zamen van de gerechtigheid
1090 Ric 4:40 | tussen de stallingen, om te horen het geblaat der kudden?
1091 Ric 4:43 | de koningen van Kanaan, te Thaanach aan de wateren
1092 Ric 4:52 | Waarom vertoeft zijn wagen te komen! Waarom blijven de
1093 Ric 5:4 | lands, tot daar gij komt te Gaza; en zij lieten geen
1094 Ric 5:5 | kwamen in het land, om dat te verderven. ~
1095 Ric 5:11 | Zich onder den eik, die te Ofra is, welke aan Joas,
1096 Ric 5:11 | tarwe bij de pers, om die te vluchten voor het aangezicht
1097 Ric 5:25 | die van uw vader zijn, te weten, den tweeden var,
1098 Ric 5:27 | die stad vreesde, van het te doen bij dag, dat hij het
1099 Ric 5:32 | 32 Daarom noemde hij hem te dien dage Jerubbaal, zeggende:
1100 Ric 6:2 | tot Gideon: Des volks is te veel, dat met u is, dan
1101 Ric 6:4 | Gideon: Nog is des volks te veel; doe hen afgaan naar
1102 Ric 6:5 | zijn knieen zal bukken om te drinken. ~
1103 Ric 6:6 | knieen gebukt, om water te drinken. ~
1104 Ric 6:10 | 10 Vreest gij dan nog af te gaan, zo ga af, gij, en
1105 Ric 6:20 | rechterhand de bazuinen om te blazen; en zij riepen: Het
1106 Ric 6:24 | wateren, tot aan Beth-bara, te weten de Jordaan; alzo werd
1107 Ric 7:1 | riept, toen gij heentoogt om te strijden tegen de Midianieten?
1108 Ric 7:10 | Zebah nu en Tsalmuna waren te Karkor, en hun legers met
1109 Ric 7:14 | een jongen van de lieden te Sukkoth, en ondervraagde
1110 Ric 7:18 | het voor mannen, die gij te Thabor doodsloegt? En zij
1111 Ric 7:27 | stelde die in zijn stad, te Ofra; en gans Israel hoereerde
1112 Ric 7:31 | En zijn bijwijf, hetwelk te Sichem was, baarde hem ook
1113 Ric 7:32 | graf van zijn vader Joas, te Ofra, des Abi-ezriets. ~
1114 Ric 8:5 | kwam in zijns vaders huis te Ofra, en doodde zijn broederen,
1115 Ric 8:8 | om een koning over zich te zalven, en zij zeiden tot
1116 Ric 8:9 | En zoude ik heengaan om te zweven over de bomen? ~
1117 Ric 8:11 | verlaten? En zou ik heengaan om te zweven over de bomen? ~
1118 Ric 8:13 | maakt? En zou ik heengaan om te zweven over de bomen?
1119 Ric 8:19 | Jerubbaal en bij zijn huis te dezen dage gehandeld hebt,
1120 Ric 8:24 | hadden om zijn broeders te doden. ~
1121 Ric 8:31 | Ebed, en zijn broeders zijn te Sichem gekomen, en zie,
1122 Ric 8:37 | Gaal voer wijders voort te spreken en zeide: Zie daar
1123 Ric 8:41 | 41 Abimelech nu bleef te Aruma; en Zebul verdreef
1124 Ric 8:41 | zijn broederen, dat zij te Sichem niet mochten wonen. ~
1125 Ric 8:52 | torens, om dien met vuur te verbranden. ~
1126 Ric 9:1 | Abimelech nu stond op, om Israel te behouden, Thola, een zoon
1127 Ric 9:1 | Issaschar; en hij woonde te Samir, op het gebergte van
1128 Ric 9:2 | stierf, en werd begraven te Samir. ~
1129 Ric 9:5 | stierf, en werd begraven te Kamon. ~
1130 Ric 9:6 | de kinderen Israels voort te doen, dat kwaad was in de
1131 Ric 9:9 | Ammons over de Jordaan, om te krijgen, zelfs tegen Juda,
1132 Ric 9:15 | alleenlijk verlos ons toch te dezen dage! ~
1133 Ric 9:17 | vergaderd, en legerden zich te Mizpa. ~
1134 Ric 9:18 | de man, die beginnen zal te strijden tegen de kinderen
1135 Ric 10:5 | Gilead heengingen, om Jeftha te halen uit het land van Tob. ~
1136 Ric 10:9 | gijlieden mij wederhaalt, om te strijden tegen de kinderen
1137 Ric 10:11 | het aangezicht des HEEREN te Mizpa. ~
1138 Ric 10:12 | hebben ik en gij met elkander te doen, dat gij tot mij gekomen
1139 Ric 10:12 | zijt, om tegen mijn land te krijgen? ~
1140 Ric 10:16 | aan de Schelfzee, en kwam te Kades. ~
1141 Ric 10:20 | door zijn landpale door te trekken; maar Sihon verzamelde
1142 Ric 10:20 | volk, en zij legerden zich te Jaza; en hij streed tegen
1143 Ric 10:32 | kinderen Ammons, om tegen hen te strijden; en de HEERE gaf
1144 Ric 10:33 | Aroer af tot daar gij komt te Minnith, twintig steden,
1145 Ric 10:34 | 34 Toen nu Jeftha te Mizpa bij zijn huis kwam,
1146 Ric 10:40 | Jeftha, de Gileadiet, aan te spreken, vier dagen in het
1147 Ric 11:1 | zijt gij doorgetogen om te strijden tegen de kinderen
1148 Ric 11:1 | niet geroepen, om met u te gaan? wij zullen uw huis
1149 Ric 11:3 | hand; waarom zijt gij dan te dezen dage tot mij opgekomen,
1150 Ric 11:3 | opgekomen, om tegen mij te strijden? ~
1151 Ric 11:6 | veren van de Jordaan, dat te dier tijd van Efraim vielen
1152 Ric 11:10 | Ebzan, en werd begraven te Bethlehem. ~
1153 Ric 11:12 | stierf, en werd begraven te Ajalon, in het land van
1154 Ric 11:15 | Pirhathoniet; en hij werd begraven te Pirhathon, in het land van
1155 Ric 12:1 | kinderen Israels voeren voort te doen, dat kwaad was in de
1156 Ric 12:5 | hij zal beginnen Israel te verlossen uit der Filistijnen
1157 Ric 12:6 | Zijn naam gaf Hij mij niet te kennen. ~
1158 Ric 12:10 | liep, en gaf het haar man te kennen; en zij zeide tot
1159 Ric 12:23 | Zo de HEERE lust had ons te doden, Hij had het brandoffer
1160 Ric 12:25 | HEEREN begon hem bij wijlen te drijven in het leger van
1161 Ric 13:1 | gezien hebbende een vrouw te Thimnath, van de dochteren
1162 Ric 13:2 | zijn vader en zijn moeder te kennen, en zeide: Ik heb
1163 Ric 13:2 | Ik heb een vrouw gezien te Thimnath, van de dochteren
1164 Ric 13:3 | gij heengaat, om een vrouw te nemen van de Filistijnen,
1165 Ric 13:4 | de Filistijnen heersten te dier tijd over Israel. ~
1166 Ric 13:6 | vader en zijn moeder niet te kennen, wat hij gedaan had. ~
1167 Ric 13:8 | kwam hij weder, om haar te nemen; toen week hij af,
1168 Ric 13:8 | om het aas van de leeuw te bezien, en ziet, een bijenzwerm
1169 Ric 13:9 | aten; doch hij gaf hun niet te kennen, dat hij den honig
1170 Ric 13:10 | plachten de jongelingen te doen. ~
1171 Ric 13:12 | zal nu ulieden een raadsel te raden geven; indien gij
1172 Ric 13:13 | tot hem: Geef uw raadsel te raden, en laat het ons horen. ~
1173 Ric 13:15 | ons genodigd, om het onze te bezitten; is het zo niet? ~
1174 Ric 13:16 | mijns volks een raadsel te raden gegeven, en hebt het
1175 Ric 14:1 | vader liet hem niet toe in te gaan. ~
1176 Ric 14:10 | zijn opgetogen om Simson te binden, om hem te doen,
1177 Ric 14:10 | Simson te binden, om hem te doen, gelijk als hij ons
1178 Ric 14:12 | Wij zijn afgekomen om u te binden, om u over te geven
1179 Ric 14:12 | om u te binden, om u over te geven in de hand der Filistijnen.
1180 Ric 14:17 | geschiedde, als hij geeindigd had te spreken, zo wierp hij het
1181 Ric 15:5 | worden, en hem binden, om hem te plagen; zo zullen wij u
1182 Ric 15:19 | afscheren, en zij begon hem te plagen; en zijn kracht week
1183 Ric 15:22 | zijns hoofds begon weder te wassen, gelijk toen hij
1184 Ric 15:23 | god Dagon een groot offer te offeren, en tot vrolijkheid;
1185 Ric 16:3 | beeld en een gegoten beeld te maken; zo zal ik het u nu
1186 Ric 16:8 | Bethlehem-Juda getogen, om te verkeren, waar hij gelegenheid
1187 Ric 16:8 | huis van Micha, om zijn weg te gaan, ~
1188 Ric 16:9 | Bethlehem-Juda, en ik wandel, om te verkeren, waar ik gelegenheid
1189 Ric 16:11 | bewilligde bij dien man te blijven; en de jongeling
1190 Ric 17:1 | voor zich een erfenis om te wonen; want hun was tot
1191 Ric 17:2 | van Esthaol, om het land te verspieden, en dat te doorzoeken;
1192 Ric 17:2 | land te verspieden, en dat te doorzoeken; en zij zeiden
1193 Ric 17:7 | vijf mannen heen, en kwamen te Lais; en zij zagen het volk,
1194 Ric 17:7 | Sidoniers, en hadden niets te doen met enigen mens. ~
1195 Ric 17:8 | kwamen tot hun broederen te Zora en te Esthaol, en hun
1196 Ric 17:8 | hun broederen te Zora en te Esthaol, en hun broeders
1197 Ric 17:9 | zijn? Weest niet lui om te trekken, dat gij henen inkomt,
1198 Ric 17:9 | land in erfelijke bezitting te nemen; ~
1199 Ric 17:14 | waren om het land van Lais te verspieden, en zeiden tot
1200 Ric 17:14 | beeld? Zo weet nu, wat u te doen zij. ~
1201 Ric 17:17 | gegaan waren om het land te verspieden, gingen op, kwamen
1202 Ric 17:27 | hij gehad had, en kwamen te Lais, tot een stil en zeker
1203 Ric 17:28 | hadden niets met enigen mens te doen; en zij lag in het
1204 Ric 17:29 | hoewel de naam dezer stad te voren Lais was. ~
1205 Ric 17:31 | dagen, dat het huis Gods te Silo was. ~ ~ ~
1206 Ric 18:2 | was aldaar enige dagen, te weten vier maanden. ~
1207 Ric 18:3 | haar na, om naar haar hart te spreken, om haar weder te
1208 Ric 18:3 | te spreken, om haar weder te halen; en zijn jongen was
1209 Ric 18:5 | waren, en hij opstond om weg te trekken; toen zeide de vader
1210 Ric 18:6 | neder, en zij beiden aten te zamen, en dronken. Toen
1211 Ric 18:7 | de man stond op, om weg te trekken. Toen drong hem
1212 Ric 18:8 | morgens vroeg op was, om weg te trekken, zo zeide de vader
1213 Ric 18:8 | neigde; en zij beiden aten te zamen. ~
1214 Ric 18:9 | maakte de man zich op, om weg te trekken, hij, en zijn bijwijf,
1215 Ric 18:13 | die plaatsen naderen, en te Gibea of te Rama vernachten. ~
1216 Ric 18:13 | naderen, en te Gibea of te Rama vernachten. ~
1217 Ric 18:15 | zij inkwamen, om in Gibea te vernachten. Toen hij nu
1218 Ric 18:15 | die hen in huis nam, om te vernachten. ~
1219 Ric 18:16 | als vreemdeling verkeerde te Gibea; maar de lieden dezer
1220 Ric 18:27 | en uitging om zijns weegs te gaan, ziet, zo lag de vrouw,
1221 Ric 19:1 | van Gilead, tot den HEERE te Mizpa. ~
1222 Ric 19:2 | vierhonderd duizend man te voet, die het zwaard uittrokken. ~
1223 Ric 19:4 | Ik kwam met mijn bijwijf te Gibea, dewelke Benjamins
1224 Ric 19:4 | dewelke Benjamins is, om te vernachten. ~
1225 Ric 19:5 | bij nacht; zij dachten mij te doden, en mijn bijwijf hebben
1226 Ric 19:10 | tienduizend, om teerkost te nemen voor het volk, opdat
1227 Ric 19:10 | volk, opdat zij, komende te Gibea-Benjamins, haar doen
1228 Ric 19:13 | die kinderen Belials, die te Gibea zijn, dat wij hen
1229 Ric 19:14 | steden naar Gibea, om uit te trekken ten strijde tegen
1230 Ric 19:15 | kinderen van Benjamin werden te dien dage geteld uit de
1231 Ric 19:22 | het volk versterkte zich, te weten de mannen van Israel,
1232 Ric 19:31 | afgetrokken; en zij begonnen te slaan van het volk, en te
1233 Ric 19:31 | te slaan van het volk, en te doorsteken, gelijk de andere
1234 Ric 19:32 | aangezicht geslagen, als te voren; maar de kinderen
1235 Ric 19:33 | en schikten den strijd te Baal-Thamar; ook brak Israels
1236 Ric 19:39 | en Benjamin had begonnen te slaan en te doorsteken van
1237 Ric 19:39 | had begonnen te slaan en te doorsteken van de mannen
1238 Ric 19:40 | Toen begon de verheffing op te gaan van de stad, als een
1239 Ric 20:1 | mannen van Israel nu hadden te Mizpa gezworen, zeggende:
1240 Ric 20:5 | niet opkwam tot den HEERE te Mizpa, zeggende: Hij zal
1241 Ric 20:8 | opgekomen is tot den HEERE te Mizpa? En ziet, van Jabes
1242 Ric 20:12 | brachten die in het leger te Silo, dewelke is in het
1243 Ric 20:19 | is een feest des HEEREN te Silo, van jaar tot jaar,
1244 Ric 20:21 | uitgegaan zijn om met reien te dansen, zo komt gij voort
1245 Ric 20:22 | zullen komen, om voor ons te rechten, dat wij tot hen
1246 Ric 20:22 | hun niet gegeven, dat gij te dezer tijd schuldig zoudt
1247 Ric 20:24 | togen de kinderen Israels te dier tijd van daar, een
1248 Rut 1:1 | Bethlehem-Juda, om als vreemdeling te verkeren in de velden Moabs,
1249 Rut 1:7 | gingen op den weg, om weder te keren naar het land van
1250 Rut 1:12 | Gaat heen; want ik ben te oud om een man te hebben.
1251 Rut 1:12 | ik ben te oud om een man te hebben. Wanneer ik al zeide:
1252 Rut 1:13 | opgehouden worden, om geen man te nemen? Niet, mijn dochters!
1253 Rut 1:16 | verlaten, om van achter u weder te keren; want waar gij zult
1254 Rut 1:18 | voorgenomen had met haar te gaan, zo hield zij op tot
1255 Rut 1:18 | zo hield zij op tot haar te spreken. ~
1256 Rut 1:19 | gingen die beiden, totdat zij te Bethlehem inkwamen; en het
1257 Rut 1:19 | het geschiedde, als zij te Bethlehem inkwamen, dat
1258 Rut 1:22 | wederkwam; en zij kwamen te Bethlehem in het begin van
1259 Rut 2:7 | af tot nu toe; nu is haar te huis blijven weinig. ~
1260 Rut 2:8 | om in een ander veld op te lezen; ook zult gij van
1261 Rut 2:11 | tot een volk, dat gij van te voren niet kendet. ~
1262 Rut 2:12 | gekomen zijt om toevlucht te nemen! ~
1263 Rut 2:15 | Als zij nu opstond, om op te lezen, zo gebood Boaz zijn
1264 Rut 2:23 | maagden van Boaz, om op te lezen, totdat de gersteoogst
1265 Rut 3:3 | hij geeindigd zal hebben te eten en te drinken. ~
1266 Rut 3:3 | geeindigd zal hebben te eten en te drinken. ~
1267 Rut 3:4 | en leg u; zo zal hij u te kennen geven, wat gij doen
1268 Rut 3:7 | was, zo kwam hij om neder te liggen aan het uiterste
1269 Rut 3:8 | 8 En het geschiedde te middernacht, dat die man
1270 Rut 3:13 | indien het hem niet lust u te lossen, zo zal ik u lossen,
1271 Rut 4:5 | den naam des verstorvenen te verwekken over zijn erfdeel. ~
1272 Rut 4:7 | verwisseling, om de ganse zaak te bevestigen, zo trok de man
1273 Rut 4:10 | verstorvenen over zijn erfdeel te verwekken, opdat de naam
1274 Rut 4:14 | nagelaten u heden een losser te geven; en zijn naam worde
1275 Rut 4:15 | ziel, en om uw ouderdom te onderhouden; want uw schoondochter,
1276 1Sa 1:3 | stad van jaar tot jaar om te aanbidden, en om te offeren
1277 1Sa 1:3 | jaar om te aanbidden, en om te offeren den HEERE der heirscharen
1278 1Sa 1:3 | den HEERE der heirscharen te Silo; en aldaar waren priesters
1279 1Sa 1:6 | ook met terging, om haar te vergrimmen, omdat de HEERE
1280 1Sa 1:9 | nadat hij gedronken had te Silo. En Eli, de priester,
1281 1Sa 1:19 | en kwamen tot hun huis te Rama. En Elkana bekende
1282 1Sa 1:21 | ganse huis, om den HEERE te offeren het jaarlijkse offer,
1283 1Sa 1:24 | hem in het huis des HEEREN te Silo; en het jongsken was
1284 1Sa 1:26 | bij u stond, om den HEERE te bidden. ~
1285 1Sa 2:3 | 3 Maakt het niet te veel, dat gij hoog, hoog
1286 1Sa 2:8 | verhoogt Hij uit den drek, om te doen zitten bij de vorsten,
1287 1Sa 2:14 | aan al de Israelieten, die te Silo kwamen. ~
1288 1Sa 2:15 | offerde: Geef dat vlees om te braden voor den priester;
1289 1Sa 2:19 | om het jaarlijkse offer te offeren. ~
1290 1Sa 2:28 | ten priester verkoren, om te offeren op Mijn altaar,
1291 1Sa 2:28 | altaar, om het reukwerk aan te steken, om den efod voor
1292 1Sa 2:28 | efod voor Mijn aangezicht te dragen; en heb aan het huis
1293 1Sa 2:32 | gedaan hebben; en er zal te genen dage een oud man in
1294 1Sa 2:33 | altaar, zou zijn om uw ogen te verteren, en om uw ziel
1295 1Sa 2:33 | verteren, en om uw ziel te bedroeven; en al de menigte
1296 1Sa 2:36 | om zich voor hem neder te buigen voor een stukje gelds,
1297 1Sa 3:2 | 2 En het geschiedde te dien dage, als Eli op zijn
1298 1Sa 3:2 | zijn ogen begonnen donker te worden, dat hij niet zien
1299 1Sa 3:12 | 12 Te dienzelven dage zal Ik verwekken
1300 1Sa 3:13 | 13 Want Ik heb hem te kennen gegeven, dat Ik zijn
1301 1Sa 3:15 | vreesde dit gezicht aan Eli te kennen te geven. ~
1302 1Sa 3:15 | gezicht aan Eli te kennen te geven. ~
1303 1Sa 3:18 | 18 Toen gaf hem Samuel te kennen al die woorden, en
1304 1Sa 3:21 | 21 En de HEERE voer voort te verschijnen te Silo; want
1305 1Sa 3:21 | voer voort te verschijnen te Silo; want de HEERE openbaarde
1306 1Sa 3:21 | openbaarde Zich aan Samuel te Silo, door het woord des
1307 1Sa 4:2 | in slagorden, om Israel te ontmoeten; en als zich de
1308 1Sa 4:12 | uit de slagorden, en kwam te Silo denzelfden dag; en
1309 1Sa 4:13 | Als die man kwam, om zulks te verkondigen in de stad,
1310 1Sa 5:5 | op den dorpel van Dagon te Asdod, tot op dezen dag. ~
1311 1Sa 5:7 | 7 Toen nu de mannen te Asdod zagen, dat het alzo
1312 1Sa 5:10 | geschiedde, als de ark Gods te Ekron kwam, zo riepen die
1313 1Sa 5:10 | gebracht, om mij en mijn volk te doden. ~
1314 1Sa 7:2 | af, dat de ark des Heeren te Kirjath-Jearim bleef, en
1315 1Sa 7:6 | En zij werden vergaderd te Mizpa, en zij schepten water,
1316 1Sa 7:6 | des HEEREN; en zij vastten te dien dage, en zeiden aldaar:
1317 1Sa 7:6 | Samuel de kinderen Israels te Mizpa. ~
1318 1Sa 7:7 | Israels zich vergaderd hadden te Mizpa, zo kwamen de oversten
1319 1Sa 7:10 | Israel; en de HEERE donderde te dien dage met een groten
1320 1Sa 8:2 | Abia; zij waren richters te Ber-seba. ~
1321 1Sa 8:4 | en zij kwamen tot Samuel te Rama; ~
1322 1Sa 8:5 | koning over ons, om ons te richten, gelijk al de volken
1323 1Sa 8:6 | Geef ons een koning, om ons te richten. En Samuel bad den
1324 1Sa 8:9 | hebben, zo zult gij hen te kennen geven de wijze des
1325 1Sa 8:18 | 18 Gij zult wel te dien dage roepen, vanwege
1326 1Sa 8:18 | hebben, maar de HEERE zal u te dien dage niet verhoren. ~
1327 1Sa 8:19 | volk weigerde Samuels stem te horen; en zij zeiden: Neen,
1328 1Sa 9:7 | geen gaven, om den man Gods te brengen; wat hebben wij? ~
1329 1Sa 9:9 | Israel, als hij ging om God te vragen: Komt en laat ons
1330 1Sa 9:11 | die uitgingen om water te putten; en zij zeiden tot
1331 1Sa 9:13 | hij opgaat op de hoogte om te eten; want het volk zal
1332 1Sa 9:14 | uit hun tegemoet, om op te gaan naar de hoogte. ~
1333 1Sa 9:19 | in uw hart is, zal ik u te kennen geven.
1334 1Sa 10:2 | de landpale van Benjamin, te Zelzah; die zullen tot u
1335 1Sa 10:8 | afkomen, om brandofferen te offeren, om te offeren offeranden
1336 1Sa 10:8 | brandofferen te offeren, om te offeren offeranden der dankzegging;
1337 1Sa 10:9 | schouder keerde, om van Samuel te gaan, veranderde God hem
1338 1Sa 10:11 | een iegelijk, die hem van te voren gekend had, zag, dat
1339 1Sa 10:13 | Toen hij nu voleind had te profeteren, zo kwam hij
1340 1Sa 10:14 | nu zeide: Om de ezelinnen te zoeken; toen wij zagen,
1341 1Sa 10:15 | Sauls oom: Geef mij toch te kennen, wat heeft Samuel
1342 1Sa 10:16 | Hij heeft ons voorzeker te kennen gegeven, dat de ezelinnen
1343 1Sa 10:16 | gezegd had, gaf hij hem niet te kennen. ~
1344 1Sa 10:17 | Doch Samuel riep het volk te zamen tot den HEERE, te
1345 1Sa 10:17 | te zamen tot den HEERE, te Mizpa.
1346 1Sa 10:26 | ging ook naar zijn huis te Gibea, en van het heir gingen
1347 1Sa 11:4 | 4 Als de boden te Gibea-Sauls kwamen, zo spraken
1348 1Sa 11:8 | 8 En hij telde hen te Bezek; en van de kinderen
1349 1Sa 11:9 | zult gijlieden den mannen te Jabes in Gilead zeggen:
1350 1Sa 11:9 | verkondigden dat aan de mannen te Jabes, zo werden zij verblijd. ~
1351 1Sa 11:11 | dat er onder hen geen twee te zamen bleven. ~
1352 1Sa 11:13 | Maar Saul zeide: Er zal te dezen dage geen man gedood
1353 1Sa 11:15 | het aangezicht des HEEREN te Gilgal; en zij offerden
1354 1Sa 12:5 | ulieden, en Zijn gezalfde zij te dezen dage getuige, dat
1355 1Sa 12:9 | Sisera, den krijgsoverste, te Hazor, en in de hand der
1356 1Sa 12:18 | de HEERE donder en regen te dien dage; daarom vreesde
1357 1Sa 12:22 | ulieden Zich tot een volk te maken. ~
1358 1Sa 12:23 | zou aflaten voor ulieden te bidden; maar ik zal u den
1359 1Sa 13:2 | waren bij Saul twee duizend te Michmas en op het gebergte
1360 1Sa 13:2 | duizend waren er bij Jonathan te Gibea-Benjamins; en het
1361 1Sa 13:3 | bezetting der Filistijnen, die te Geba was, hetwelk de Filistijnen
1362 1Sa 13:5 | Filistijnen werden verzameld om te strijden tegen Israel, dertig
1363 1Sa 13:5 | togen op, en legerden zich te Michmas, tegen het oosten
1364 1Sa 13:7 | Gilead. Toen Saul nog zelf te Gilgal was, zo kwam al het
1365 1Sa 13:8 | bestemd had. Als Samuel te Gilgal niet opkwam, zo verstrooide
1366 1Sa 13:10 | geeindigd had het brandoffer te offeren, ziet, zo kwam Samuel;
1367 1Sa 13:10 | uit hem tegemoet, om hem te zegenen. ~
1368 1Sa 13:11 | kwaamt, en de Filistijnen te Michmas vergaderd waren, ~
1369 1Sa 13:12 | Filistijnen tot mij afkomen te Gilgal, en ik heb het aangezicht
1370 1Sa 13:14 | hem geboden een voorganger te zijn over Zijn volk, omdat
1371 1Sa 13:16 | hen gevonden was, bleven te Gibea-Benjamins; maar de
1372 1Sa 13:16 | maar de Filistijnen waren te Michmas gelegerd. ~
1373 1Sa 14:1 | gaf het zijn vader niet te kennen. ~
1374 1Sa 14:2 | onder den granatenboom, die te Migron was; en het volk,
1375 1Sa 14:3 | was priester des HEEREN, te Silo, dragende den efod;
1376 1Sa 14:4 | waar Jonathan zocht door te gaan tot der Filistijnen
1377 1Sa 14:6 | is geen verhindering, om te verlossen door velen of
1378 1Sa 14:16 | nu de wachters van Saul te Gibea-Benjamins zagen, dat,
1379 1Sa 14:18 | herwaarts. Want de ark Gods was te dien dage bij de kinderen
1380 1Sa 14:23 | verloste de HEERE Israel te dien dage; en het leger
1381 1Sa 14:24 | mannen van Israel werden mat te dien dage; want Saul had
1382 1Sa 14:31 | 31 Doch zij sloegen te dien dage de Filistijnen
1383 1Sa 14:37 | Hij antwoordde hem niet te dien dage. ~
1384 1Sa 14:43 | zeide tot Jonathan: Geef mij te kennen, wat gij gedaan hebt.
1385 1Sa 14:43 | Toen gaf het Jonathan hem te kennen, en zeide: Ik heb
1386 1Sa 15:4 | het volk, en hij telde hen te Telaim, tweehonderd duizend
1387 1Sa 15:7 | Havila af, tot daar gij komt te Sur, dat voor aan Egypte
1388 1Sa 15:12 | geboodschapt, zeggende: Saul is te Karmel gekomen, en zie,
1389 1Sa 15:15 | verschoond, om den HEERE, uw God, te offeren; maar het overige
1390 1Sa 15:16 | Saul: Houd op, zo zal ik u te kennen geven, wat de HEERE
1391 1Sa 15:18 | hen, totdat gij dezelve te niet doet. ~
1392 1Sa 15:21 | om den HEERE, uw God, op te offeren te Gilgal. ~
1393 1Sa 15:21 | HEERE, uw God, op te offeren te Gilgal. ~
1394 1Sa 15:27 | zich Samuel omkeerde om weg te gaan, zo greep hij een slip
1395 1Sa 15:33 | het aangezicht des HEEREN te Gilgal. ~
1396 1Sa 15:34 | Saul ging op naar zijn huis te Gibea-Sauls. ~
1397 1Sa 16:2 | om den HEERE offerande te doen. ~
1398 1Sa 16:3 | offer nodigen, en Ik zal u te kennen geven, wat gij doen
1399 1Sa 16:4 | gesproken had, en hij kwam te Bethlehem. Toen kwamen de
1400 1Sa 16:5 | gekomen om den HEERE offerande te doen; heiligt u, en komt
1401 1Sa 16:22 | Daarna zond Saul tot Isai, om te zeggen: Laat toch David
1402 1Sa 17:1 | strijde, en verzamelden zich te Socho, dat in Juda is; en
1403 1Sa 17:8 | uittrekken, om de slagorde te stellen? Ben ik niet een
1404 1Sa 17:10 | Geeft mij een man, dat wij te zamen strijden! ~
1405 1Sa 17:15 | om zijns vaders schapen te weiden te Bethlehem. ~
1406 1Sa 17:15 | vaders schapen te weiden te Bethlehem. ~
1407 1Sa 17:25 | is opgekomen, om Israel te honen; en het zal geschieden,
1408 1Sa 17:33 | dezen Filistijn, om met hem te strijden; want gij zijt
1409 1Sa 17:40 | herderstas, die hij had, te weten in den zak, en zijn
1410 1Sa 17:46 | 46 Te dezen dage zal de HEERE
1411 1Sa 18:1 | hij geeindigd had tot Saul te spreken, dat de ziel van
1412 1Sa 18:2 | 2 En Saul nam hem te dien dage, en liet hem niet
1413 1Sa 18:20 | David lief. Toen dat Saul te kennen werd gegeven, zo
1414 1Sa 18:23 | des konings schoonzoon te worden, daar ik een arm
1415 1Sa 18:25 | vijanden. Want Saul dacht David te vellen door de hand der
1416 1Sa 19:1 | zijn knechten, om David te doden. Doch Jonathan, Sauls
1417 1Sa 19:2 | Mijn vader Saul zoekt u te doden; nu dan, wacht u toch
1418 1Sa 19:7 | gaf hem al deze woorden te kennen; en Jonathan bracht
1419 1Sa 19:10 | spies David aan den wand te spitten, doch hij ontweek
1420 1Sa 19:11 | Michal, zijn huisvrouw, David te kennen, zeggende: Indien
1421 1Sa 19:14 | nu zond boden, om David te halen. Zij dan zeide: Hij
1422 1Sa 19:15 | zond Saul boden, om David te bezien, zeggende: Breng
1423 1Sa 19:18 | en hij kwam tot Samuel te Rama, en hij gaf hem te
1424 1Sa 19:18 | te Rama, en hij gaf hem te kennen al wat Saul hem gedaan
1425 1Sa 19:18 | gingen heen, en zij bleven te Najoth. ~
1426 1Sa 19:19 | zeggende: Zie, David is te Najoth, bij Rama. ~
1427 1Sa 19:20 | Saul boden heen, om David te halen; die zagen een vergadering
1428 1Sa 19:22 | den groten waterput, die te Sechu was, en hij vraagde
1429 1Sa 19:22 | hem gezegd: Zie, zij zijn te Najoth bij Rama. ~
1430 1Sa 19:23 | profeteerde, totdat hij te Najoth in Rama kwam. ~
1431 1Sa 20:5 | koning zou aanzitten om te eten; zo laat mij gaan,
1432 1Sa 20:9 | overkomen, zou ik dat u dan niet te kennen geven? ~
1433 1Sa 20:10 | Jonathan: Wie zal het mij te kennen geven, indien uw
1434 1Sa 20:17 | Jonathan voer voort, met David te doen zweren, omdat hij hem
1435 1Sa 20:24 | koning bij de spijze, om te eten. ~
1436 1Sa 20:26 | 26 En Saul sprak te dien dage niets, want hij
1437 1Sa 20:28 | ernstelijk naar Bethlehem te mogen gaan. ~
1438 1Sa 20:33 | de spies op hem, om hem te slaan. Alzo merkte Jonathan,
1439 1Sa 20:33 | vader besloten was, David te doden.
1440 1Sa 21:1 | 1 Toen kwam David te Nob, tot den priester Achimelech;
1441 1Sa 21:2 | ik de plaats van zulk een te kennen te kennen gegeven. ~
1442 1Sa 21:2 | plaats van zulk een te kennen te kennen gegeven. ~
1443 1Sa 21:5 | enigerwijze gemeen brood, te meer dewijl heden ander
1444 1Sa 21:7 | van de knechten van Saul, te dienzelven dage opgehouden
1445 1Sa 21:10 | maakte zich op, en vluchtte te dien dage van het aangezicht
1446 1Sa 21:15 | gebracht hebt, om voor mij te razen? Zal deze in mijn
1447 1Sa 22:6 | heuvel onder het geboomte te Rama, en hij had zijn spies
1448 1Sa 22:8 | lagenlegger, gelijk het te dezen dage is. ~
1449 1Sa 22:9 | den zoon van Isai, komende te Nob, tot Achimelech, den
1450 1Sa 22:11 | Achimelech, den zoon van Ahitub, te roepen, en zijns vaders
1451 1Sa 22:11 | huis, de priesters, die te Nob waren; en zij kwamen
1452 1Sa 22:13 | lagenlegger, gelijk het te dezen dage is? ~
1453 1Sa 22:15 | heden begonnen God voor hem te vragen? Dat zij verre van
1454 1Sa 22:17 | priesters des HEEREN aan te vallen. ~
1455 1Sa 22:18 | de priesters, en doodde te dien dage vijf en tachtig
1456 1Sa 22:22 | tot Abjathar: Ik wist wel te dien dage, toen Doeg, de
1457 1Sa 22:22 | hij het voorzeker Saul zou te kennen geven; ik heb oorzaak
1458 1Sa 23:3 | vrezen hier in Juda; hoeveel te meer, als wij naar Kehila
1459 1Sa 23:7 | 7 Als aan Saul te kennen gegeven werd, dat
1460 1Sa 23:7 | gegeven werd, dat David te Kehila gekomen was, zo zeide
1461 1Sa 23:8 | om David en zijn mannen te belegeren. ~
1462 1Sa 23:10 | dat Saul zoekt naar Kehila te komen, en de stad te verderven
1463 1Sa 23:10 | Kehila te komen, en de stad te verderven om mijnentwil. ~
1464 1Sa 23:11 | geef het toch Uw knecht te kennen! De HEERE nu zeide:
1465 1Sa 23:13 | was, zo hield hij op uit te trekken. ~
1466 1Sa 23:15 | uitgetogen was, om zijn ziel te zoeken, zo was David in
1467 1Sa 23:20 | het komt ons toe hem over te geven in de hand des konings. ~
1468 1Sa 23:22 | hij zeer listiglijk pleegt te handelen. ~
1469 1Sa 23:25 | zijn mannen gingen ook om te zoeken. Dat werd David geboodschapt,
1470 1Sa 23:26 | dat zich David haastte, om te ontgaan van het aangezicht
1471 1Sa 23:26 | David en zijn mannen, om die te grijpen. ~
1472 1Sa 23:28 | keerde zich Saul van David na te jagen, en hij toog den Filistijnen
1473 1Sa 24:2 | Filistijnen, zo gaf men hem te kennen, zeggende: Zie, David
1474 1Sa 24:3 | om David en zijn mannen te zoeken boven op de rotsstenen
1475 1Sa 24:4 | ging daarin, om zijn voeten te dekken. David nu en zijn
1476 1Sa 24:11 | 11 Zie, te dezen dage hebben uw ogen
1477 1Sa 24:17 | al deze woorden tot Saul te spreken, zo zeide Saul:
1478 1Sa 25:1 | begroeven hem in zijn huis te Rama. En David maakte zich
1479 1Sa 25:2 | 2 En er was een man te Maon, en zijn bedrijf was
1480 1Sa 25:2 | Maon, en zijn bedrijf was te Karmel; en die man was zeer
1481 1Sa 25:2 | het scheren zijner schapen te Karmel. ~
1482 1Sa 25:7 | gemist al de dagen, die zij te Karmel geweest zijn. ~
1483 1Sa 25:8 | jongelingen, en zij zullen het u te kennen geven. Laat dan deze
1484 1Sa 25:14 | woestijn, om onzen heer te zegenen; maar hij is tegen
1485 1Sa 25:19 | man Nabal gaf zij het niet te kennen. ~
1486 1Sa 25:21 | gezegd: Trouwens ik heb te vergeefs bewaard al wat
1487 1Sa 25:26 | Die u verhinderd heeft van te komen met bloedstorting,
1488 1Sa 25:29 | een mens opstaan zal om u te vervolgen, en om uw ziel
1489 1Sa 25:29 | vervolgen, en om uw ziel te zoeken, zo zal de ziel mijns
1490 1Sa 25:30 | gebieden zal een voorganger te zijn over Israel; ~
1491 1Sa 25:31 | noch aanstoot des harten, te weten, dat gij bloed zonder
1492 1Sa 25:32 | HEERE, de God Israels, Die u te dezen dage mij tegemoet
1493 1Sa 25:33 | gezegend zijt gij, dat gij mij te dezen dage geweerd hebt,
1494 1Sa 25:33 | dezen dage geweerd hebt, van te komen met bloedstorting,
1495 1Sa 25:34 | verhinderd heeft, van u kwaad te doen, dat, ten ware dat
1496 1Sa 25:36 | woord, klein noch groot, te kennen, tot aan het morgenlicht. ~
1497 1Sa 25:37 | zijn huisvrouw die woorden te kennen. Toen bestierf zijn
1498 1Sa 25:40 | tot Abigail gekomen waren te Karmel, zo spraken zij tot
1499 1Sa 25:41 | der knechten mijns heren te wassen. ~
1500 1Sa 26:1 | Zifieten nu kwamen tot Saul te Gibea, zeggende: Houdt zich
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6026 |