Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
tast 5
tastelijken 1
tasten 8
te 6026
tebah 1
tebalja 1
tebeth 1
Frequency    [«  »]
6228 der
6208 uw
6044 u
6026 te
5967 heere
5858 des
5824 hem

Bijbel

IntraText - Concordances

te

1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6026

     Book Chapter: Verse
1501 1Sa 26:2 | uitgelezenen van Israel, om David te zoeken in de woestijn Zif. ~ 1502 1Sa 26:7 | nachts; en ziet, Saul lag te slapen in den wagenburg, 1503 1Sa 26:15 | om den koning, uw heer, te verderven. ~ 1504 1Sa 26:20 | uitgegaan om een enige vlo te zoeken, gelijk als men een 1505 1Sa 26:24 | 24 En zie, gelijk als te dezen dage uw ziel in mijn 1506 1Sa 27:1 | hoop verlieze, om mij meer te zoeken in de ganse landpale 1507 1Sa 27:3 | En David bleef bij Achis te Gath, hij en zijn mannen, 1508 1Sa 27:4 | hij niet meer voort hem te zoeken. ~ 1509 1Sa 27:6 | 6 Toen gaf Achis te dien dage Ziklag; daarom 1510 1Sa 27:11 | man noch vrouw leven, om te Gath te brengen, zeggende: 1511 1Sa 27:11 | vrouw leven, om te Gath te brengen, zeggende: Dat zij 1512 1Sa 28:1 | strijd, om tegen Israel te strijden, zo zeide Achis 1513 1Sa 28:2 | bewaarder mijns hoofds zetten, te allen dage. ~ 1514 1Sa 28:3 | zij hadden hem begraven te Rama, te weten in zijn stad. 1515 1Sa 28:3 | hadden hem begraven te Rama, te weten in zijn stad. En Saul 1516 1Sa 28:4 | zich, en zij legerden zich te Sunem; en Saul vergaderde 1517 1Sa 28:7 | nu zeiden tot hem: Zie, te Endor is een vrouw, die 1518 1Sa 28:9 | mijn ziel een strik, om mij te doden? ~ 1519 1Sa 28:15 | u geroepen, dat gij mij te kennen geeft, wat ik doen 1520 1Sa 28:18 | HEERE u deze zaak gedaan te dezen dage. ~ 1521 1Sa 29:1 | al hun legers vergaderd te Afek; en de Israelieten 1522 1Sa 29:11 | morgens weggingen, om weder te keren in het land der Filistijnen; 1523 1Sa 30:1 | zijn mannen den derden dag te Ziklag kwamen, dat de Amalekieten 1524 1Sa 30:1 | Amalekieten in het zuiden en te Ziklag ingevallen waren, 1525 1Sa 30:4 | kracht meer in hen was om te wenen. ~ 1526 1Sa 30:6 | want het volk sprak van hem te stenigen; want de zielen 1527 1Sa 30:11 | en zij gaven hem water te drinken. ~ 1528 1Sa 30:26 | 26 Als nu David te Ziklag kwam, zo zond hij 1529 1Sa 30:27 | 27 Namelijk tot die te Beth-El, en tot die te Ramoth 1530 1Sa 30:27 | die te Beth-El, en tot die te Ramoth tegen het zuiden, 1531 1Sa 30:27 | tegen het zuiden, en tot die te Jather, ~ 1532 1Sa 30:28 | 28 En tot die te Aroer, en tot die te Sifmoth, 1533 1Sa 30:28 | die te Aroer, en tot die te Sifmoth, en tot die te Esthemoa, ~ 1534 1Sa 30:28 | die te Sifmoth, en tot die te Esthemoa, ~ 1535 1Sa 30:29 | 29 En tot die te Rachel, en tot die, welke 1536 1Sa 30:30 | 30 En tot die te Horma, en tot die te Chor-Asan, 1537 1Sa 30:30 | die te Horma, en tot die te Chor-Asan, en tot die te 1538 1Sa 30:30 | te Chor-Asan, en tot die te Atach, ~ 1539 1Sa 30:31 | 31 En tot die te Hebron, en tot al de plaatsen, 1540 1Sa 31:6 | wapendrager, ook al zijn mannen, te dienzelven dage te gelijk. ~ 1541 1Sa 31:6 | mannen, te dienzelven dage te gelijk. ~ 1542 1Sa 31:8 | kwamen, om de verslagenen te plunderen, zo vonden zij 1543 1Sa 31:9 | Filistijnen land rondom, om te boodschappen in het huis 1544 1Sa 31:10 | hechtten zij aan den muur te Beth-San. ~ 1545 1Sa 31:12 | zijner zonen, van den muur te Beth-San; en zij kwamen 1546 1Sa 31:12 | Beth-San; en zij kwamen te Jabes, en brandden ze aldaar. ~ 1547 1Sa 31:13 | begroeven ze onder het geboomte te Jabes; en zij vastten zeven 1548 2Sa 1:1 | wedergekomen, en David twee dagen te Ziklag gebleven was; ~ 1549 2Sa 1:14 | niet gevreesd uw hand uit te strekken, om den gezalfde 1550 2Sa 1:14 | den gezalfde des HEEREN te verderven. ~ 1551 2Sa 1:20 | 20 Verkondigt het niet te Gath, boodschapt het niet 1552 2Sa 2:11 | David koning geweest is te Hebron, over het huis van 1553 2Sa 2:15 | getal, twaalf van Benjamin, te weten voor Isboseth, Sauls 1554 2Sa 2:16 | des anderen, en zij vielen te zamen; daarvan noemde men 1555 2Sa 2:19 | rechterhand of ter linkerhand af te gaan. ~ 1556 2Sa 2:23 | 23 Maar hij weigerde af te wijken. Zo sloeg hem Abner 1557 2Sa 2:26 | wederkeren van hun broederen te vervolgen? ~ 1558 2Sa 2:27 | iegelijk van zijn broeder te vervolgen! ~ 1559 2Sa 2:28 | voeren niet wijders voort te strijden. ~ 1560 2Sa 2:32 | in zijns vaders graf, dat te Bethlehem was. Joab nu en 1561 2Sa 2:32 | dat hun het licht aanbrak te Hebron. ~  ~ 1562 2Sa 3:2 | David werden zonen geboren te Hebron. Zijn eerstgeborene 1563 2Sa 3:5 | Dezen zijn David geboren te Hebron. ~ 1564 2Sa 3:12 | om gans Israel tot u om te keren. ~ 1565 2Sa 3:13 | gij Michal, Sauls dochter, te voren inbrengt, als gij 1566 2Sa 3:13 | komt om mijn aangezicht te zien. ~ 1567 2Sa 3:17 | zeggende: Gij hebt David te voren lang tot een koning 1568 2Sa 3:19 | ging Abner ook heen, om te Hebron voor Davids oren 1569 2Sa 3:19 | Hebron voor Davids oren te spreken alles, wat goed 1570 2Sa 3:20 | En Abner kwam tot David te Hebron, en twintig mannen 1571 2Sa 3:22 | Abner nu was niet bij David te Hebron; want hij had hem 1572 2Sa 3:23 | aankwamen, zo gaven zij Joab te kennen, zeggende: Abner, 1573 2Sa 3:25 | dat hij gekomen is om u te overreden, en om te weten 1574 2Sa 3:25 | om u te overreden, en om te weten uw uitgang en uw ingang, 1575 2Sa 3:25 | uitgang en uw ingang, ja, om te weten alles, wat gij doet. ~ 1576 2Sa 3:27 | 27 Als nu Abner weder te Hebron kwam, zo leidde Joab 1577 2Sa 3:27 | om in de stilte met hem te spreken; en hij sloeg hem 1578 2Sa 3:30 | omdat hij hun broeder Asahel te Gibeon in den strijd gedood 1579 2Sa 3:32 | 32 Als zij nu Abner te Hebron begroeven, zo hief 1580 2Sa 3:35 | het volk, om David brood te doen eten, als het nog dag 1581 2Sa 3:37 | volk en gans Israel merkten te dienzelven dage, dat het 1582 2Sa 3:38 | knechten: Weet gij niet, dat te dezen dage een vorst, ja, 1583 2Sa 4:1 | Sauls zoon hoorde, dat Abner te Hebron gestorven was, werden 1584 2Sa 4:4 | geschiedde, als zij haastte, om te vluchten, dat hij viel en 1585 2Sa 4:8 | hoofd van Isboseth tot David te Hebron, en zeiden tot den 1586 2Sa 4:8 | HEERE mijn heer den koning te dezen dage wrake gegeven 1587 2Sa 4:10 | bracht, nochtans gegrepen en te Ziklag gedood heb, hoewel 1588 2Sa 4:11 | 11 Hoeveel te meer, wanneer goddeloze 1589 2Sa 4:12 | hingen ze op bij den vijver te Hebron, maar het hoofd van 1590 2Sa 4:12 | begroeven het in Abners graf te Hebron. ~  ~ 1591 2Sa 5:1 | stammen van Israel tot David te Hebron; en zij spraken, 1592 2Sa 5:2 | 2 Daartoe ook te voren, toen Saul koning 1593 2Sa 5:3 | van Israel tot den koning te Hebron; en de koning David 1594 2Sa 5:3 | maakte een verbond met hen te Hebron, voor het aangezicht 1595 2Sa 5:5 | 5 Te Hebron regeerde hij over 1596 2Sa 5:5 | jaren en zes maanden; en te Jeruzalem regeerde hij drie 1597 2Sa 5:6 | zullen u afdrijven; dat is te zeggen: David zal hier niet 1598 2Sa 5:14 | namen dergenen, die hem te Jeruzalem geboren zijn: 1599 2Sa 5:17 | Filistijnen op om David te zoeken; en David, dat horende, 1600 2Sa 5:20 | 20 Toen kwam David te Baal-Perazim; en David sloeg 1601 2Sa 5:24 | heirleger der Filistijnen te slaan. ~ 1602 2Sa 5:25 | Geba af, totdat gij komt te Gezer. ~  ~ 1603 2Sa 6:2 | Baalim-Juda, om van daar op te brengen de ark Gods, bij 1604 2Sa 6:18 | brandoffer en de dankofferen te offeren, zo zegende hij 1605 2Sa 6:20 | wederkwam, om zijn huis te zegenen, ging Michal, Sauls 1606 2Sa 7:7 | bevolen heb Mijn volk Israel te weiden, zeggende: Waarom 1607 2Sa 7:11 | Ik geboden heb richters te wezen over Mijn volk Israel. 1608 2Sa 7:11 | vijanden. Ook geeft u de HEERE te kennen, dat de HEERE u een 1609 2Sa 7:21 | om aan Uw knecht bekend te maken. ~ 1610 2Sa 7:23 | heengegaan Zich tot een volk te verlossen, en om Zich een 1611 2Sa 7:23 | verlossen, en om Zich een Naam te zetten, en om voor ulieden 1612 2Sa 7:23 | verschrikkelijke dingen te doen aan Uw land, voor het 1613 2Sa 7:27 | gevonden, dit gebed tot U te bidden. ~ 1614 2Sa 8:2 | mat met twee snoeren om te doden, en met een vol snoer 1615 2Sa 8:2 | vol snoer om in het leven te laten. Alzo werden de Moabieten 1616 2Sa 8:3 | hij heentoog, om zijn hand te wenden naar de rivier Frath. ~ 1617 2Sa 8:4 | en twintig duizend man te voet; en David ontzenuwde 1618 2Sa 8:5 | Hadad-ezer, den koning van Zoba, te helpen; maar David sloeg 1619 2Sa 8:7 | geweest waren, en bracht ze te Jeruzalem. ~ 1620 2Sa 8:10 | den koning David, om hem te vragen naar zijn welstand, 1621 2Sa 8:10 | zijn welstand, en om hem te zegenen, vanwege dat hij 1622 2Sa 9:4 | Machir, den zoon van Ammiel, te Lodebar. ~ 1623 2Sa 9:13 | 13 Alzo woonde Mefiboseth te Jeruzalem, omdat hij geduriglijk 1624 2Sa 10:2 | den dienst zijner knechten te troosten over zijn vader. 1625 2Sa 10:5 | de koning zeide: Blijft te Jericho, totdat uw baard 1626 2Sa 10:11 | zeide: Zo de Syriers mij te sterk zullen zijn, zo zult 1627 2Sa 10:11 | zo de kinderen Ammons u te sterk zullen zijn, zo zal 1628 2Sa 10:11 | zijn, zo zal ik komen om u te verlossen. ~ 1629 2Sa 10:14 | kinderen Ammons, en kwam te Jeruzalem. ~ 1630 2Sa 10:15 | vergaderden zij zich weder te zamen. ~ 1631 2Sa 10:16 | rivier zijn, en zij kwamen te Helam; en Sobach, Hadad-ezers 1632 2Sa 10:17 | over de Jordaan, en kwam te Helam, en de Syriers stelden 1633 2Sa 10:19 | de kinderen Ammons meer te verlossen. ~  ~  ~  1634 2Sa 11:1 | zouden. Doch David bleef te Jeruzalem. ~ 1635 2Sa 11:10 | 10 En zij gaven het David te kennen, zeggende: Uria is 1636 2Sa 11:11 | ik in mijn huis gaan, om te eten en te drinken, en bij 1637 2Sa 11:11 | huis gaan, om te eten en te drinken, en bij mijn huisvrouw 1638 2Sa 11:11 | drinken, en bij mijn huisvrouw te liggen? Zo waarachtig als 1639 2Sa 11:12 | afzenden. Alzo bleef Uria te Jeruzalem, dien dag en den 1640 2Sa 11:13 | avond uit, om zich neder te leggen op zijn leger, met 1641 2Sa 11:19 | strijd tot den koning uit te spreken; ~ 1642 2Sa 11:20 | na aan de stad gekomen om te strijden? Wist gij niet, 1643 2Sa 11:21 | hem van den muur, dat hij te Thebez stierf? Waarom zijt 1644 2Sa 11:22 | en kwam in, en gaf David te kennen alles, waar hem Joab 1645 2Sa 11:23 | Die mannen zijn ons zeker te machtig geweest, en zijn 1646 2Sa 12:4 | overkwam, verschoonde hij te nemen van zijn schapen en 1647 2Sa 12:4 | tot hem gekomen was, wat te bereiden; en hij nam des 1648 2Sa 12:17 | huis op tot hem, om hem te doen opstaan van de aarde; 1649 2Sa 12:18 | knechten vreesden hem aan te zeggen, dat het kind dood 1650 2Sa 13:2 | ogen zwaar was, haar iets te doen. ~ 1651 2Sa 13:4 | koningszoon, zult gij het mij niet te kennen geven? Toen zeide 1652 2Sa 13:5 | uw vader zal komen om u te zien, zo zult gij tot hem 1653 2Sa 13:6 | nu de koning kwam om hem te zien, zeide Amnon tot den 1654 2Sa 13:9 | aangezicht; maar hij weigerde te eten. En Amnon zeide: Doet 1655 2Sa 13:16 | geen oorzaken om mij uit te drijven; dit kwaad zou groter 1656 2Sa 13:23 | schaaps scheerders had te Baal-Hazor, dat bij Efraim 1657 2Sa 13:25 | zoon, laat ons toch niet al te zamen gaan, opdat wij u 1658 2Sa 13:36 | geschiedde, als hij geeindigd had te spreken, ziet, zo kwamen 1659 2Sa 13:39 | zeer om naar Absalom uit te trekken; want hij had zich 1660 2Sa 14:11 | dat de bloedwrekers niet te vele worden om te verderven, 1661 2Sa 14:11 | bloedwrekers niet te vele worden om te verderven, dat zij mijn 1662 2Sa 14:15 | tot den koning, mijn heer, te spreken, is omdat het volk 1663 2Sa 14:16 | horen, om zijn dienstmaagd te redden van de hand des mans, 1664 2Sa 14:16 | voorheeft mij en mijn zoon te zamen van Gods erve te verdelgen. ~ 1665 2Sa 14:16 | zoon te zamen van Gods erve te verdelgen. ~ 1666 2Sa 14:17 | mijn heer de koning, om te horen het goede en het kwade; 1667 2Sa 14:20 | wijsheid van een Engel Gods, om te merken alles, wat op de 1668 2Sa 14:23 | Gesur; en hij bracht Absalom te Jeruzalem. ~ 1669 2Sa 14:25 | schoon als Absalom, zeer te prijzen; van zijn voetzool 1670 2Sa 14:26 | beschoor, omdat het hem te zwaar was, zo beschoor hij 1671 2Sa 14:28 | Absalom twee volle jaren te Jeruzalem, dat hij des konings 1672 2Sa 14:32 | tot den koning zende, om te zeggen: Waarom ben ik van 1673 2Sa 15:2 | den koning ten gerichte te komen, tot zich riep, en 1674 2Sa 15:5 | naderde, om zich voor hem te buigen, zo reikte hij zijn 1675 2Sa 15:7 | ik den HEERE beloofd heb, te Hebron betalen. ~ 1676 2Sa 15:8 | gelofte beloofd, als ik te Gesur in Syrie woonde, zeggende: 1677 2Sa 15:8 | HEERE mij zekerlijk weder te Jeruzalem zal brengen, zo 1678 2Sa 15:10 | alle stammen van Israel, om te zeggen: Als gij het geluid 1679 2Sa 15:10 | zeggen: Absalom is koning te Hebron. ~ 1680 2Sa 15:12 | uit zijn stad, uit Gilo te halen, als hij offeranden 1681 2Sa 15:14 | zijn knechten, die met hem te Jeruzalem waren: Maakt u 1682 2Sa 15:14 | aangezicht; haast u, om weg te gaan, opdat hij niet misschien 1683 2Sa 15:16 | uit met zijn ganse huis te voet; doch de koning liet 1684 2Sa 15:16 | tien bijwijven, om het huis te bewaren. ~ 1685 2Sa 15:17 | de koning met al het volk te voet was uitgegaan, zo bleven 1686 2Sa 15:18 | zeshonderd man, die van Gath te voet gekomen waren, gingen 1687 2Sa 15:20 | ik u met ons omvoeren om te gaan? Zo ik toch gaan moet, 1688 2Sa 15:24 | stad geeindigd had over te gaan. ~ 1689 2Sa 15:29 | Abjathar, de ark Gods weder te Jeruzalem, en zij bleven 1690 2Sa 15:31 | 31 Toen gaf men David te kennen, zeggende: Achitofel 1691 2Sa 15:34 | wel uws vaders knecht van te voren geweest, maar nu zal 1692 2Sa 15:34 | mij den raad van Achitofel te niet maken. ~ 1693 2Sa 15:35 | Zadok en Abjathar, zult te kennen geven. ~ 1694 2Sa 15:37 | de stad; en Absalom kwam te Jeruzalem. ~ 1695 2Sa 16:2 | huis des konings, om op te rijden en het brood en de 1696 2Sa 16:2 | en de zomervruchten, om te eten voor de jongens; en 1697 2Sa 16:3 | koning: Zie, hij blijft te Jeruzalem, want hij zeide: 1698 2Sa 16:10 | zeide: Wat heb ik met u te doen, gij zonen van Zeruja? 1699 2Sa 16:11 | zoekt mijn ziel; hoeveel te meer dan nu deze zoon van 1700 2Sa 16:12 | vergelden voor zijn vloek, te dezen dage. ~ 1701 2Sa 16:15 | mannen van Israel, kwamen te Jeruzalem, en Achitofel 1702 2Sa 16:21 | gelaten heeft om het huis te bewaren; zo zal gans Israel 1703 2Sa 17:10 | is als een leeuwenhart, te enen male smelten; want 1704 2Sa 17:14 | goeden raad van Achitofel te vernietigen, opdat de HEERE 1705 2Sa 17:18 | kwamen in eens mans huis te Bahurim, dewelke een put 1706 2Sa 17:24 | 24 David nu kwam te Mahanaim, en Absalom toog 1707 2Sa 17:27 | het geschiedde, als David te Mahanaim gekomen was, dat 1708 2Sa 17:29 | volk, dat met hem was, om te eten, want zij zeiden: Dit 1709 2Sa 18:3 | uittrekken; want of wij te enen male vloden, zij zullen 1710 2Sa 18:7 | geslagen; en aldaar geschiedde te dienzelven dage een grote 1711 2Sa 18:8 | die het zwaard verteerde, te denzelven dage. ~ 1712 2Sa 18:10 | zag, zo gaf hij het Joab te kennen, en zeide: Zie, ik 1713 2Sa 18:11 | tot den man, die het hem te kennen gaf: Zie toch, gij 1714 2Sa 18:11 | zilverlingen en een gordel te geven? 1715 2Sa 18:16 | keerde af van Israel achterna te jagen, want Joab hield het 1716 2Sa 18:18 | geen zoon, om aan mijn naam te doen gedenken; en hij had 1717 2Sa 19:2 | Toen werd de verlossing te dienzelven dage het ganse 1718 2Sa 19:2 | rouw; want het volk had te dienzelven dage horen zeggen: 1719 2Sa 19:3 | 3 En het volk kwam te dienzelven dage steelsgewijze 1720 2Sa 19:6 | liefhebben; want gij geeft heden te kennen, dat oversten en 1721 2Sa 19:10 | gijlieden van den koning weder te halen? ~ 1722 2Sa 19:11 | zijn, om den koning weder te halen in zijn huis? (Want 1723 2Sa 19:12 | zijn, om den koning weder te halen? ~ 1724 2Sa 19:13 | zijn voor mijn aangezicht, te allen dage, in Joabs plaats. ~ 1725 2Sa 19:15 | de Jordaan; en Juda kwam te Gilgal, om den koning tegemoet 1726 2Sa 19:15 | om den koning tegemoet te gaan, dat zij den koning 1727 2Sa 19:18 | het huis des konings over te halen, en te doen, wat goed 1728 2Sa 19:18 | konings over te halen, en te doen, wat goed was in zijn 1729 2Sa 19:19 | verkeerdelijk gedaan heeft, te dien dage, als mijn heer 1730 2Sa 19:20 | heer den koning tegemoet af te komen. ~ 1731 2Sa 19:22 | Wat heb ik met ulieden te doen, gij zonen van Zeruja! 1732 2Sa 19:25 | het geschiedde, als hij te Jeruzalem den koning tegemoet 1733 2Sa 19:28 | voor gerechtigheid, en meer te roepen aan den koning? ~ 1734 2Sa 19:31 | om hem over de Jordaan te geleiden. ~ 1735 2Sa 19:32 | koning onderhouden, toen hij te Mahanaim zijn verblijf had; 1736 2Sa 19:33 | over, en ik zal u bij mij te Jeruzalem onderhouden. ~ 1737 2Sa 19:43 | is, om onzen koning weder te halen? Maar het woord der 1738 2Sa 20:3 | Toen nu David in zijn huis te Jeruzalem kwam, nam de koning 1739 2Sa 20:3 | gelaten had, om het huis te bewaren, en deed ze in een 1740 2Sa 20:4 | Roep mij de mannen van Juda te zamen, tegen den derden 1741 2Sa 20:5 | ging heen, om Juda bijeen te roepen; maar hij bleef achter, 1742 2Sa 20:7 | zoon van Bichri, achterna te jagen. ~ 1743 2Sa 20:9 | baard van Amasa, om hem te kussen. ~ 1744 2Sa 20:13 | zoon van Bichri, achterna te jagen. ~ 1745 2Sa 20:14 | stammen van Israel, naar Abel, te weten, Beth-Maacha, en het 1746 2Sa 20:15 | den muur, om dien neder te vellen. ~ 1747 2Sa 20:18 | Zij zullen zonder twijfel te Abel vragen; en alzo volbrachten 1748 2Sa 20:19 | in Israel, en gij zoekt te doden een stad, die een 1749 2Sa 21:2 | gezworen, maar Saul zocht hen te slaan in zijn ijver voor 1750 2Sa 21:4 | tot hem: Het is ons niet te doen om zilver en goud met 1751 2Sa 21:4 | is het ons niet om iemand te doden in Israel. En hij 1752 2Sa 21:5 | den koning: De man die ons te niet gemaakt, en tegen ons 1753 2Sa 21:5 | verdelgd worden, zonder te kunnen bestaan in enige 1754 2Sa 21:6 | wij hen den HEERE ophangen te Gibea Sauls, o, gij verkorene 1755 2Sa 21:14 | in het land van Benjamin te Zela, in het graf van zijn 1756 2Sa 21:16 | zwaard; deze dacht David te slaan. ~ 1757 2Sa 21:18 | er wederom een krijg was te Gob tegen de Filistijnen. 1758 2Sa 21:19 | Voorts was er nog een krijg te Gob tegen de Filistijnen; 1759 2Sa 21:20 | Nog was er ook een krijg te Gath; en er was een zeer 1760 2Sa 21:22 | vier waren aan Rafa geboren te Gath; en zij vielen door 1761 2Sa 22:4 | riep den HEERE aan, Die te prijzen is, en ik werd verlost 1762 2Sa 23:10 | wederom hem na, alleenlijk om te plunderen. ~ 1763 2Sa 23:14 | der Filistijnen was toen te Bethlehem. ~ 1764 2Sa 23:15 | zeide: Wie zal mij water te drinken geven uit Bethlehems 1765 2Sa 24:1 | toorn des HEEREN voer voort te ontsteken tegen Israel; 1766 2Sa 24:4 | aangezicht, om het volk Israel te tellen. ~ 1767 2Sa 24:7 | aan het zuiden van Juda te Ber-seba. ~ 1768 2Sa 24:8 | twintig dagen kwamen zij te Jeruzalem. ~ 1769 2Sa 24:16 | over Jeruzalem, om haar te verderven, berouwde het 1770 2Sa 24:21 | Om dezen dorsvloer van u te kopen, om den HEERE een 1771 2Sa 24:21 | om den HEERE een altaar te bouwen, opdat deze plage 1772 1Kon 1:20 | op u, dat gij hun zoudt te kennen geven, wie op den 1773 1Kon 1:23 | En zij gaven den koning te kennen, zeggende: Zie, de 1774 1Kon 1:30 | voorzeker, alzo zal ik te dezen zelfden dage doen. ~ 1775 1Kon 1:41 | die nu geeindigd hadden te eten; ook hoorde Joab het 1776 1Kon 1:47 | heer, den koning David, te zegenen, zeggende: Uw God 1777 1Kon 2:3 | des HEEREN, uws Gods, om te wandelen in Zijn wegen, 1778 1Kon 2:3 | wandelen in Zijn wegen, om te onderhouden Zijn inzettingen, 1779 1Kon 2:4 | hart en met hun ganse ziel te wandelen, zo zal geen man, 1780 1Kon 2:19 | om hem voor Adonia aan te spreken. En de koning stond 1781 1Kon 2:27 | HEEREN priester niet ware, om te vervullen het woord des 1782 1Kon 2:27 | Hij over het huis van Eli te Silo gesproken had. ~ 1783 1Kon 2:38 | knecht doen. En Simei woonde te Jeruzalem vele dagen. ~ 1784 1Kon 2:39 | Gath; en men gaf het Simei te kennen, zeggende: Zie, uw 1785 1Kon 2:40 | Achis, om zijn knechten te zoeken; zo toog Simei heen, 1786 1Kon 3:4 | ging naar Gibeon, om aldaar te offeren, omdat die hoogte 1787 1Kon 3:5 | 5 Te Gibeon verscheen de HEERE 1788 1Kon 3:6 | zittende op zijn troon, als te dezen dage. ~ 1789 1Kon 3:7 | jongeling, ik weet niet uit te gaan noch in te gaan. ~ 1790 1Kon 3:7 | niet uit te gaan noch in te gaan. ~ 1791 1Kon 3:9 | verstandig hart, om Uw volk te richten, verstandelijk onderscheidende 1792 1Kon 3:11 | voor u, om gerichtszaken te horen; ~ 1793 1Kon 3:15 | was een droom. En hij kwam te Jeruzalem, en stond voor 1794 1Kon 3:18 | gebaard heeft; en wij waren te zamen, geen vreemde was 1795 1Kon 3:21 | morgen op, om mijn zoon te zogen, en zie, hij was dood; 1796 1Kon 3:28 | Gods in hem was, om recht te doen. ~ 1797 1Kon 4:7 | een maand in het jaar om te verzorgen. ~ 1798 1Kon 4:13 | 13 De zoon van Geber was te Ramoth in Gilead; hij had 1799 1Kon 4:14 | Abinadab, de zoon van Iddo, was te Mahanaim. ~ 1800 1Kon 4:34 | om de wijsheid van Salomo te horen, van alle koningen 1801 1Kon 5:5 | HEERE, mijn God, een huis te bouwen; gelijk als de HEERE 1802 1Kon 5:6 | niemand is, die weet hout te houwen, gelijk de Sidoniers. ~ 1803 1Kon 5:17 | om den grond van dat huis te leggen. ~ 1804 1Kon 5:18 | en de stenen, om dat huis te bouwen. ~ 1805 1Kon 6:19 | verbonds des HEEREN daar te zetten. ~ 1806 1Kon 7:14 | om alle werk in het koper te maken; deze kwam tot den 1807 1Kon 7:16 | op de hoofden der pilaren te zetten; vijf ellen was de 1808 1Kon 7:18 | der granaatappelen waren, te bedekken; alzo deed hij 1809 1Kon 7:40 | Hiram voleindde al het werk te maken, dat hij voor den 1810 1Kon 7:41 | 41 Te weten de twee pilaren, en 1811 1Kon 7:41 | twee bollen der kapitelen te bedekken, die op het hoofd 1812 1Kon 7:42 | twee bollen der kapitelen te bedekken, die boven op de 1813 1Kon 8:1 | Israels, tot den koning Salomo te Jeruzalem, om de ark des 1814 1Kon 8:1 | des verbonds des HEEREN op te brengen uit de stad Davids, 1815 1Kon 8:11 | priesters konden niet staan om te dienen, vanwege de wolk; 1816 1Kon 8:16 | van Israel, om een huis te bouwen, dat Mijn Naam daar 1817 1Kon 8:17 | HEERE, den God Israels, te bouwen. ~ 1818 1Kon 8:18 | geweest is Mijn Naam een huis te bouwen, gij hebt welgedaan, 1819 1Kon 8:24 | hand vervuld, gelijk het te dezen dage is. ~ 1820 1Kon 8:25 | zonen hun weg bewaren, om te wandelen voor Mijn aangezicht, 1821 1Kon 8:27 | niet begrijpen, hoeveel te min dit huis, dat ik gebouwd 1822 1Kon 8:28 | smeking, o HEERE, mijn God, om te horen naar het geroep en 1823 1Kon 8:29 | Mijn Naam zal daar zijn; om te horen naar het gebed, hetwelk 1824 1Kon 8:31 | zal hebben, om zichzelven te vervloeken; en de eed des 1825 1Kon 8:43 | aarde Uw Naam kennen, om U te vrezen, gelijk Uw volk Israel, 1826 1Kon 8:43 | gelijk Uw volk Israel, en om te weten, dat Uw Naam genoemd 1827 1Kon 8:52 | volk Israel, om naar hen te horen, in al hun roepen 1828 1Kon 8:54 | deze smeking tot den HEERE te bidden, dat hij van voor 1829 1Kon 8:58 | hart, om in al Zijn wegen te wandelen, en om te houden 1830 1Kon 8:58 | wegen te wandelen, en om te houden Zijn geboden, en 1831 1Kon 8:61 | den HEERE, onzen God, om te wandelen in Zijn inzettingen, 1832 1Kon 8:61 | inzettingen, en Zijn geboden te houden, gelijk te dezen 1833 1Kon 8:61 | geboden te houden, gelijk te dezen dage. ~ 1834 1Kon 8:64 | aangezicht des HEEREN was, was te klein, om de brandofferen, 1835 1Kon 8:64 | het vet der dankofferen te vatten. ~ 1836 1Kon 9:1 | als Salomo voleind had te bouwen het huis des HEEREN 1837 1Kon 9:1 | Salomo, die hem gelust had te maken; ~ 1838 1Kon 9:3 | Mijn hart zullen daar zijn te allen dage. ~ 1839 1Kon 9:4 | en met oprechtheid, om te doen naar al wat Ik u geboden 1840 1Kon 9:6 | 6 Maar zo gijlieden u te enen male afkeren zult, 1841 1Kon 9:6 | uw kinderen, van Mij na te volgen, en niet houden zult 1842 1Kon 9:12 | van Tyrus, om de steden te bezien, die Salomo hem gegeven 1843 1Kon 9:15 | om het huis des HEEREN te bouwen, en zijn huis, en 1844 1Kon 9:19 | begeerte van Salomo begeerde te bouwen, in Jeruzalem, en 1845 1Kon 9:26 | Salomo maakte ook schepen te Ezeon-Geber, dat bij Eloth 1846 1Kon 9:28 | 28 En zij kwamen te Ofir, en haalden van daar 1847 1Kon 10:1 | zij, om hem met raadselen te verzoeken. ~ 1848 1Kon 10:2 | 2 En zij kwam te Jeruzalem, met een zeer 1849 1Kon 10:9 | op den troon van Israel te zetten! Omdat de HEERE Israel 1850 1Kon 10:9 | om recht en gerechtigheid te doen. ~ 1851 1Kon 10:24 | Salomo, om zijn wijsheid te horen, die God in zijn hart 1852 1Kon 10:27 | het zilver in Jeruzalem te zijn als stenen, en de cederen 1853 1Kon 10:27 | en de cederen maakte hij te zijn als de wilde vijgebomen, 1854 1Kon 11:6 | volhardde niet den HEERE te volgen, gelijk zijn vader 1855 1Kon 11:15 | optoog, om de verslagenen te begraven, dat hij al wat 1856 1Kon 11:17 | knechten met hem, om in Egypte te komen; Hadad nu was een 1857 1Kon 11:22 | zie, gij in uw land zoekt te trekken? En hij zeide: Niets, 1858 1Kon 11:29 | 29 Het geschiedde nu te dier tijd, als Jerobeam 1859 1Kon 11:33 | hebben in Mijn wegen, om te doen wat recht is in Mijn 1860 1Kon 11:33 | wat recht is in Mijn ogen, te weten Mijn inzettingen en 1861 1Kon 11:36 | verkoren heb, om Mijn Naam daar te stellen. ~ 1862 1Kon 11:40 | Daarom zocht Salomo Jerobeam te doden; maar Jerobeam maakte 1863 1Kon 11:42 | De tijd nu, dien Salomo te Jeruzalem over het ganse 1864 1Kon 12:1 | want het ganse Israel was te Sichem gekomen, om hem koning 1865 1Kon 12:1 | Sichem gekomen, om hem koning te maken. ~ 1866 1Kon 12:7 | spreken zult, zo zullen zij te allen dage uw knechten zijn. ~ 1867 1Kon 12:18 | vervloekte zich om op een wagen te klimmen, dat hij naar Jeruzalem 1868 1Kon 12:21 | 21 Toen nu Rehabeam te Jeruzalem gekomen was, vergaderde 1869 1Kon 12:21 | om tegen het huis Israels te strijden, opdat hij het 1870 1Kon 12:24 | en keerden weder, om weg te trekken naar het woord des 1871 1Kon 12:27 | opgaan zal om offeranden te doen in het huis des HEEREN 1872 1Kon 12:27 | doen in het huis des HEEREN te Jeruzalem, zo zal het hart 1873 1Kon 12:28 | tot hen: Het is ulieden te veel om op te gaan naar 1874 1Kon 12:28 | is ulieden te veel om op te gaan naar Jeruzalem; zie 1875 1Kon 12:29 | 29 En hij zette het ene te Beth-El, en het andere stelde 1876 1Kon 12:29 | en het andere stelde hij te Dan. ~ 1877 1Kon 12:32 | altaar; van gelijken deed hij te Beth-El, offerende den kalveren, 1878 1Kon 12:32 | gemaakt had; hij stelde ook te Beth-El priesteren der hoogten, 1879 1Kon 12:33 | offerde op het altaar, dat hij te Beth-El gemaakt had, op 1880 1Kon 13:1 | stond bij het altaar, om te roken. ~ 1881 1Kon 13:4 | hetwelk hij tegen het altaar te Beth-El geroepen had, dat 1882 1Kon 13:6 | tot hem, en werd gelijk te voren. 1883 1Kon 13:10 | den weg, door welken hij te Beth-El gekomen was. ~ 1884 1Kon 13:11 | Een oud profeet nu woonde te Beth-El; en zijn zoon kwam, 1885 1Kon 13:11 | het werk, dat de man Gods te dien dage in Beth-El gedaan 1886 1Kon 13:23 | hij hem den ezel zadelde, te weten voor den profeet, 1887 1Kon 13:29 | profeet in de stad om rouw te bedrijven en hem te begraven. ~ 1888 1Kon 13:29 | rouw te bedrijven en hem te begraven. ~ 1889 1Kon 13:32 | heeft tegen het altaar, dat te Beth-El is, en tegen al 1890 1Kon 13:34 | Jerobeam tot zonde, om hetzelve te doen afsnijden en te verdelgen 1891 1Kon 13:34 | hetzelve te doen afsnijden en te verdelgen van den aardbodem. ~  ~  1892 1Kon 14:1 | 1 Te dierzelfder tijd was Abia, 1893 1Kon 14:3 | en ga tot hem; hij zal u te kennen geven, wat dezen 1894 1Kon 14:5 | komt, om een zaak van u te vragen, aangaande haar zoon, 1895 1Kon 14:8 | ganse hart navolgde, om te doen alleen wat recht is 1896 1Kon 14:9 | gemaakt, om Mij tot toorn te verwekken, en hebt Mij achter 1897 1Kon 14:17 | op, en ging heen, en kwam te Thirza; als zij nu op den 1898 1Kon 14:21 | regeerde zeventien jaren te Jeruzalem, in de stad, die 1899 1Kon 14:21 | Israel, om Zijn Naam daar te zetten; en de naam zijner 1900 1Kon 15:2 | Hij regeerde drie jaren te Jeruzalem; en de naam zijner 1901 1Kon 15:10 | regeerde een en veertig jaren te Jeruzalem, en de naam zijner 1902 1Kon 15:17 | hij niemand toeliet uit te gaan en in te komen tot 1903 1Kon 15:17 | toeliet uit te gaan en in te komen tot Asa, den koning 1904 1Kon 15:18 | den koning van Syrie, die te Damaskus woonde, zeggende: ~ 1905 1Kon 15:19 | ga heen, maak uw verbond te niet met Baesa, den koning 1906 1Kon 15:21 | dat hij afliet van Rama te bouwen, en hij bleef te 1907 1Kon 15:21 | te bouwen, en hij bleef te Thirza. ~ 1908 1Kon 15:27 | hem, en Baesa sloeg hem te Gibbethon, hetwelk der Filistijnen 1909 1Kon 15:33 | koning over gans Israel, te Thirza, en regeerde vier 1910 1Kon 16:6 | vaderen, en werd begraven te Thirza; en zijn zoon Ela 1911 1Kon 16:8 | Baesa, koning over Israel, te Thirza, en regeerde twee 1912 1Kon 16:9 | verbintenis tegen hem, als hij te Thirza was, zich dronken 1913 1Kon 16:9 | van Arza, den hofmeester te Thirza; ~ 1914 1Kon 16:15 | regeerde Zimri zeven dagen te Thirza; en het volk had 1915 1Kon 16:21 | van Ginath, om hem koning te maken; en de helft volgde 1916 1Kon 16:23 | en regeerde twaalf jaren; te Thirza regeerde hij zes 1917 1Kon 16:28 | vaderen, en werd begraven te Samaria; en zijn zoon Achab 1918 1Kon 16:29 | Omri, regeerde over Israel, te Samaria, twee en twintig 1919 1Kon 16:32 | huis van Baal, hetwelk hij te Samaria gebouwd had. ~ 1920 1Kon 16:33 | den God Israels, tot toorn te verwekken, dan alle koningen 1921 1Kon 17:11 | Toen zij nu heenging om te halen, zo riep hij tot haar, 1922 1Kon 17:18 | tot Elia: Wat heb ik met u te doen, gij man Gods? Zijt 1923 1Kon 17:18 | ongerechtigheid in gedachtenis te brengen, en om mijn zoon 1924 1Kon 17:18 | brengen, en om mijn zoon te doden? ~ 1925 1Kon 18:2 | heen, om zich aan Achab te vertonen. En de honger was 1926 1Kon 18:10 | niet gezonden heeft, om u te zoeken; en als zij zeiden: 1927 1Kon 18:12 | ik kwam, om dat Achab aan te zeggen, en hij vond u niet, 1928 1Kon 18:27 | gepeins is, of omdat hij wat te doen heeft, of omdat hij 1929 1Kon 18:42 | 42 Alzo toog Achab op, om te eten en te drinken; maar 1930 1Kon 18:42 | Achab op, om te eten en te drinken; maar Elia ging 1931 1Kon 18:46 | Achab henen, tot daar men te Jizreel komt. ~  ~  ~  1932 1Kon 19:1 | allen, die hij gedood had, te weten al de profeten, met 1933 1Kon 19:2 | Izebel een bode tot Elia, om te zeggen: Zo doen mij de goden, 1934 1Kon 19:3 | zijns levens wil, en kwam te Ber-seba, dat in Juda is, 1935 1Kon 19:7 | op, eet, want de weg zou te veel voor u zijn. ~ 1936 1Kon 19:10 | zoeken mijn ziel, om die weg te nemen. ~ 1937 1Kon 19:14 | zoeken mijn ziel, om die weg te nemen. ~ 1938 1Kon 20:35 | En de man weigerde hem te slaan. ~ 1939 1Kon 20:43 | naar zijn huis, en kwam te Samaria. ~  ~  ~  1940 1Kon 21:1 | een wijngaard had, die te Jizreel was, bij het paleis 1941 1Kon 21:15 | dien hij u weigerde om geld te geven; want Naboth leeft 1942 1Kon 21:16 | Naboth, den Jizreeliet, af te gaan, om dien erfelijk te 1943 1Kon 21:16 | te gaan, om dien erfelijk te bezitten. ~ 1944 1Kon 21:18 | afgegaan is, om dien erfelijk te bezitten. ~ 1945 1Kon 21:20 | uzelven verkocht hebt, om te doen dat kwaad is in de 1946 1Kon 21:25 | zichzelven verkocht had, om te doen dat kwaad is in de 1947 1Kon 22:3 | wij zijn stil, zonder dat te nemen uit de hand van den 1948 1Kon 22:8 | man, om door hem den HEERE te vragen; maar ik haat hem, 1949 1Kon 22:13 | heengegaan was, om Micha te roepen, sprak tot hem, zeggende: 1950 1Kon 22:20 | dat hij optrekke en valle te Ramoth in Gilead? De een 1951 1Kon 22:24 | mij doorgegaan, om u aan te spreken? ~ 1952 1Kon 22:25 | van kamer in kamer, om u te versteken. ~ 1953 1Kon 22:32 | keerden zich naar hem, om te strijden; maar Josafat riep 1954 1Kon 22:37 | zij begroeven den koning te Samaria. ~ 1955 1Kon 22:42 | regeerde vijf en twintig jaren te Jeruzalem; en de naam zijner 1956 1Kon 22:49 | van Tharsis, om naar Ofir te gaan om goud; maar zij gingen 1957 1Kon 22:49 | schepen werden gebroken te Ezeon-Geber. ~ 1958 1Kon 22:52 | werd koning over Israel te Samaria, in het zeventiende 1959 2Kon 1:2 | tralie in zijn opperzaal, die te Samaria was, en werd krank. 1960 2Kon 1:3 | Baal-Zebub, den god van Ekron, te vragen? ~ 1961 2Kon 1:6 | Baal-Zebub, den god van Ekron, te vragen? Daarom zult gij 1962 2Kon 1:16 | Baal-Zebub, den god van Ekron, te vragen (is het, omdat er 1963 2Kon 1:16 | Israel is, om Zijn woord te vragen?); daarom, van dat 1964 2Kon 2:3 | zonen der profeten, die te Beth-El waren, tot Elisa 1965 2Kon 2:4 | verlaten! Alzo kwamen zij te Jericho. ~ 1966 2Kon 2:5 | zonen der profeten, die te Jericho waren, naar Elisa 1967 2Kon 2:15 | profeten, die tegenover te Jericho waren, hem zagen, 1968 2Kon 2:18 | weder tot hem, daar hij te Jericho gebleven was; en 1969 2Kon 3:1 | werd koning over Israel te Samaria, in het achttiende 1970 2Kon 3:10 | die in der Moabieten hand te geven! ~ 1971 2Kon 3:13 | Israel: Wat heb ik met u te doen? Ga heen tot de profeten 1972 2Kon 3:13 | die in der Moabieten hand te geven. ~ 1973 2Kon 3:21 | opgetogen waren, om tegen hen te strijden, zo werden zij 1974 2Kon 3:26 | Moabieten zag, dat hem de strijd te sterk was, nam hij tot zich 1975 2Kon 3:26 | zwaard uittogen, om door te breken tegen den koning 1976 2Kon 4:1 | kinderen voor zich tot knechten te nemen. ~ 1977 2Kon 4:2 | zal ik u doen? Geef mij te kennen, wat gij in het huis 1978 2Kon 4:3 | vaten; maak er niet weinig te hebben. ~ 1979 2Kon 4:7 | en gaf het den man Gods te kennen; en hij zeide: Ga 1980 2Kon 4:8 | dewelke hem aanhield om brood te eten. Voorts geschiedde 1981 2Kon 4:8 | week hij daarin, om brood te eten. ~ 1982 2Kon 4:13 | zorgvuldigheid; wat is er voor u te doen? Is er iets om voor 1983 2Kon 4:13 | doen? Is er iets om voor u te spreken tot den koning, 1984 2Kon 4:14 | Wat is er dan voor haar te doen? En Gehazi had gezegd: 1985 2Kon 4:24 | houd mij niet op voort te rijden, tenzij dan dat ik 1986 2Kon 4:27 | Gehazi trad toe, om haar af te stoten. Doch de man Gods 1987 2Kon 4:38 | 38 Als nu Elisa weder te Gilgal kwam, zo was er honger 1988 2Kon 4:39 | het veld, om moeskruiden te lezen, en hij vond een wilden 1989 2Kon 4:40 | zij voor de mannen op om te eten; en het geschiedde, 1990 2Kon 5:3 | aangezicht van den profeet, die te Samaria is, dan zou hij 1991 2Kon 5:4 | in en gaf het zijn heer te kennen, zeggende: Zo en 1992 2Kon 5:7 | zeide: Ben ik dan God, om te doden en levend te maken, 1993 2Kon 5:7 | God, om te doden en levend te maken, dat deze tot mij 1994 2Kon 5:7 | man van zijn melaatsheid te ontledigen? Want voorwaar, 1995 2Kon 5:8 | tot den koning zond, om te zeggen: Waarom hebt gij 1996 2Kon 5:13 | niet gedaan hebben? Hoeveel te meer, naardien hij tot u 1997 2Kon 5:18 | gaan, om zich daar neder te buigen, en hij op mijn hand 1998 2Kon 5:22 | heer heeft mij gezonden, om te zeggen: Zie, nu straks zijn 1999 2Kon 5:26 | het tijd, om dat zilver te nemen, en om klederen te 2000 2Kon 5:26 | te nemen, en om klederen te nemen, en olijfbomen, en


1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6026

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License