Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
tast 5
tastelijken 1
tasten 8
te 6026
tebah 1
tebalja 1
tebeth 1
Frequency    [«  »]
6228 der
6208 uw
6044 u
6026 te
5967 heere
5858 des
5824 hem

Bijbel

IntraText - Concordances

te

1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6026

     Book Chapter: Verse
2501 2Kro 21:36 | en zij maakten de schepen te Ezeon-Geber. ~ 2502 2Kro 22:5 | hij regeerde acht jaren te Jeruzalem. ~ 2503 2Kro 22:7 | gezegd had, hem en zijn zonen te allen dage een lamp te zullen 2504 2Kro 22:7 | zonen te allen dage een lamp te zullen geven. ~ 2505 2Kro 22:20 | en regeerde acht jaren te Jeruzalem; en hij ging henen 2506 2Kro 22:20 | ging henen zonder begeerd te zijn; en zij begroeven hem 2507 2Kro 22:25 | hij regeerde acht jaren te Jeruzalem. ~ 2508 2Kro 22:27 | gezegd had, hem en zijn zonen te allen dage een lamp te zullen 2509 2Kro 22:27 | zonen te allen dage een lamp te zullen geven. ~ 2510 2Kro 22:40 | en regeerde acht jaren te Jeruzalem; en hij ging henen 2511 2Kro 22:40 | ging henen zonder begeerd te zijn; en zij begroeven hem 2512 2Kro 23:2 | en hij regeerde een jaar te Jeruzalem; en de naam zijner 2513 2Kro 23:3 | raadgeefster, om goddelooslijk te handelen. ~ 2514 2Kro 23:6 | hij keerde weder om zich te laten genezen te Jizreel; 2515 2Kro 23:6 | om zich te laten genezen te Jizreel; want hij had wonden, 2516 2Kro 23:6 | Joram, den zoon van Achab, te Jizreel te bezien, want 2517 2Kro 23:6 | zoon van Achab, te Jizreel te bezien, want hij was krank. ~ 2518 2Kro 23:7 | om het huis van Achab uit te roeien. ~ 2519 2Kro 23:26 | muzikale instrumenten, en gaven te kennen, dat men lofzingen 2520 2Kro 23:31 | brandofferen des HEEREN te offeren, gelijk in de wet 2521 2Kro 24:1 | hij regeerde veertig jaren te Jeruzalem; en de naam zijner 2522 2Kro 24:4 | was, het huis des HEEREN te vernieuwen. ~ 2523 2Kro 24:5 | Israel, om het huis uws Gods te beteren van jaar tot jaar; 2524 2Kro 24:12 | om het huis des HEEREN te vernieuwen, mitsgaders ook 2525 2Kro 24:12 | om het huis des HEEREN te beteren. ~ 2526 2Kro 24:14 | huis des HEEREN, vaten om te dienen en te offeren, en 2527 2Kro 24:14 | HEEREN, vaten om te dienen en te offeren, en rookschalen, 2528 2Kro 24:19 | hen, om hen tot den HEERE te doen wederkeren; die betuigden 2529 2Kro 25:1 | regeerde negen en twintig jaren te Jeruzalem; en de naam zijner 2530 2Kro 25:8 | want in God is kracht, om te helpen en om te doen vallen. ~ 2531 2Kro 25:8 | kracht, om te helpen en om te doen vallen. ~ 2532 2Kro 25:9 | heeft meer dan dit, om u te geven. ~ 2533 2Kro 25:10 | scheidde Amazia die af, te weten de benden, die uit 2534 2Kro 25:16 | dat God besloten heeft u te verderven, dewijl gij dit 2535 2Kro 25:17 | de koning van Juda, werd te rade, dat hij zond tot Joas, 2536 2Kro 25:17 | den koning van Israel, om te zeggen: Kom, laat ons elkanders 2537 2Kro 25:18 | den koning van Juda, om te zeggen: De distel, die op 2538 2Kro 25:18 | die op den Libanon is, om te zeggen: Geef uw dochter 2539 2Kro 25:19 | heeft uw hart u verheven, om te roemen; nu, blijf in uw 2540 2Kro 25:21 | zagen elkanders aangezichten te Beth-Semes, dat in Juda 2541 2Kro 25:23 | Joas, den zoon van Joahaz, te Beth-Semes; en hij bracht 2542 2Kro 25:23 | Beth-Semes; en hij bracht hem te Jeruzalem, en hij brak aan 2543 2Kro 26:3 | regeerde twee en vijftig jaren te Jeruzalem; en de naam zijner 2544 2Kro 26:5 | Want hij begaf zich om God te zoeken, in de dagen van 2545 2Kro 26:7 | tegen de Arabieren, die te Gur-Baal woonden, en tegen 2546 2Kro 26:9 | Daartoe bouwde Uzzia torens te Jeruzalem, aan de Hoekpoort 2547 2Kro 26:13 | koning tegen den vijand te helpen. ~ 2548 2Kro 26:15 | 15 Hij maakte ook te Jeruzalem kunstige werken, 2549 2Kro 26:15 | pijlen en met grote stenen, te schieten; zo ging zijn naam 2550 2Kro 26:16 | den tempel des HEEREN, om te roken op het reukaltaar. ~ 2551 2Kro 26:18 | niet toe, Uzzia, den HEERE te roken, maar den priesteren, 2552 2Kro 26:18 | die geheiligd zijn, om te roken; ga uit het heiligdom, 2553 2Kro 26:19 | reukwerk was in zijn hand, om te roken; als hij nu toornig 2554 2Kro 26:20 | zelf werd ook gedreven uit te gaan, omdat de HEERE hem 2555 2Kro 27:1 | hij regeerde zestien jaren te Jeruzalem; en de naam zijner 2556 2Kro 27:8 | hij regeerde zestien jaren te Jeruzalem. ~ 2557 2Kro 28:1 | en regeerde zestien jaren te Jeruzalem; en hij deed niet 2558 2Kro 28:5 | van gevangenen, die zij te Damaskus brachten. En hij 2559 2Kro 28:8 | en zij brachten den roof te Samaria. ~ 2560 2Kro 28:10 | tot slaven en slavinnen te onderwerpen; zijt gij het 2561 2Kro 28:13 | HEERE; denkt gijlieden toe te doen tot onze zonden en 2562 2Kro 28:15 | zwak waren, en brachten hen te Jericho, de Palmstad, bij 2563 2Kro 28:25 | hoogten, om anderen goden te roken; alzo verwekte hij 2564 2Kro 28:27 | begroeven hem in de stad te Jeruzalem; maar zij brachten 2565 2Kro 29:1 | regeerde negen en twintig jaren te Jeruzalem; en de naam zijner 2566 2Kro 29:10 | in mijn hart een verbond te maken met den HEERE, den 2567 2Kro 29:11 | aangezicht staan zoudt, om Hem te dienen; en opdat gij Hem 2568 2Kro 29:15 | om het huis des HEEREN te reinigen. ~ 2569 2Kro 29:16 | huis des HEEREN, om dat te reinigen, en zij brachten 2570 2Kro 29:16 | ze op, om naar buiten uit te brengen, in de beek Kidron. ~ 2571 2Kro 29:17 | 17 Zij begonnen nu te heiligen op den eersten 2572 2Kro 29:24 | het altaar, om verzoening te doen voor het ganse Israel; 2573 2Kro 29:29 | Als men nu geeindigd had te offeren, bukten de koning 2574 2Kro 29:34 | van de priesteren waren er te weinig, en zij konden al 2575 2Kro 29:34 | rechter van hart, om zich te heiligen, dan de priesteren. ~ 2576 2Kro 30:1 | tot het huis des HEEREN te Jeruzalem, om den HEERE, 2577 2Kro 30:1 | den God Israels, pascha te houden. ~ 2578 2Kro 30:2 | oversten en de ganse gemeente te Jeruzalem, om het pascha 2579 2Kro 30:2 | Jeruzalem, om het pascha te houden, in de tweede maand. ~ 2580 2Kro 30:3 | hadden het niet kunnen houden te dierzelfder tijd, omdat 2581 2Kro 30:3 | zich niet verzameld had te Jeruzalem. ~ 2582 2Kro 30:5 | HEERE, den God Israels, te houden in Jeruzalem; want 2583 2Kro 30:11 | en van Zebulon, en kwamen te Jeruzalem. ~ 2584 2Kro 30:13 | 13 En te Jeruzalem verzamelde zich 2585 2Kro 30:13 | feest der ongezuurde broden te houden, in de tweede maand, 2586 2Kro 30:14 | namen de altaren weg, die te Jeruzalem waren; daartoe 2587 2Kro 30:17 | rein was, om die den HEERE te heiligen. ~ 2588 2Kro 30:19 | den God zijner vaderen, te zoeken, hoewel niet naar 2589 2Kro 30:21 | de kinderen Israels, die te Jeruzalem gevonden werden, 2590 2Kro 30:23 | had, om andere zeven dagen te houden, hielden zij nog 2591 2Kro 30:26 | was er grote blijdschap te Jeruzalem; want van de dagen 2592 2Kro 31:1 | Manasse, totdat zij alles te niet gemaakt hadden; daarna 2593 2Kro 31:2 | en tot de dankofferen, om te dienen, en om te loven, 2594 2Kro 31:2 | dankofferen, om te dienen, en om te loven, en om te prijzen 2595 2Kro 31:2 | dienen, en om te loven, en om te prijzen in de poort van 2596 2Kro 31:7 | den grond van die hopen te leggen, en in de zevende 2597 2Kro 31:10 | tot het huis des HEEREN te brengen, is er te eten geweest 2598 2Kro 31:10 | HEEREN te brengen, is er te eten geweest en verzadigd 2599 2Kro 31:10 | eten geweest en verzadigd te worden, ja, over te houden 2600 2Kro 31:10 | verzadigd te worden, ja, over te houden tot overvloed toe; 2601 2Kro 31:14 | en het allerheiligste uit te delen. ~ 2602 2Kro 31:15 | kleinen als de groten, uit te delen: ~ 2603 2Kro 31:19 | Levieten gesteld waren, delen te geven. ~ 2604 2Kro 31:21 | in het gebod, om zijn God te zoeken, deed hij met zijn 2605 2Kro 32:1 | en dacht ze tot zich af te scheuren. ~ 2606 2Kro 32:3 | helden, om de fonteinwateren te stoppen, die buiten de stad 2607 2Kro 32:8 | HEERE, onze God, om ons te helpen, en om onze krijgen 2608 2Kro 32:8 | helpen, en om onze krijgen te krijgen. En het volk steunde 2609 2Kro 32:9 | tot het ganse Juda, dat te Jeruzalem was, zeggende: ~ 2610 2Kro 32:10 | Waarom vertrouwt gij, dat gij te Jeruzalem blijft in de vesting? ~ 2611 2Kro 32:11 | door honger en door dorst te sterven, zeggende: De HEERE, 2612 2Kro 32:15 | hand kunnen redden; hoeveel te min zal uw God u uit mijn 2613 2Kro 32:17 | HEERE, den God Israels, te honen en om tegen Hem te 2614 2Kro 32:17 | te honen en om tegen Hem te spreken, zeggende: Gelijk 2615 2Kro 32:18 | muur was, om die bevreesd te maken en die te beroeren, 2616 2Kro 32:18 | bevreesd te maken en die te beroeren, opdat zij de stad 2617 2Kro 32:23 | geschenken tot den HEERE te Jeruzalem, en kostelijkheden 2618 2Kro 32:31 | hem gezonden hadden, om te vragen naar dat wonderteken, 2619 2Kro 32:31 | verliet hem God, om hem te verzoeken, om te weten al 2620 2Kro 32:31 | om hem te verzoeken, om te weten al wat in zijn hart 2621 2Kro 33:1 | regeerde vijf en vijftig jaren te Jeruzalem. ~ 2622 2Kro 33:4 | hetwelk de HEERE gezegd had: Te Jeruzalem zal Mijn Naam 2623 2Kro 33:6 | HEEREN, om Hem tot toorn te verwekken. ~ 2624 2Kro 33:7 | Salomo: In dit huis, en te Jeruzalem, dat Ik uit alle 2625 2Kro 33:8 | alleenlijk zo zij waarnemen te doen, al hetgeen Ik hun 2626 2Kro 33:9 | Manasse Juda en de inwoners te Jeruzalem dwalen, dat zij 2627 2Kro 33:13 | en Hij bracht hem weder te Jeruzalem, in zijn koninkrijk. 2628 2Kro 33:15 | het huis des HEEREN, en te Jeruzalem; en hij wierp 2629 2Kro 33:21 | en regeerde twee jaren te Jeruzalem. ~ 2630 2Kro 34:1 | regeerde een en dertig jaren te Jeruzalem. ~ 2631 2Kro 34:3 | God zijns vaders Davids te zoeken; en in het twaalfde 2632 2Kro 34:3 | gesneden en de gegoten beelden te reinigen. ~ 2633 2Kro 34:8 | des HEEREN, zijns Gods, te verbeteren. ~ 2634 2Kro 34:9 | gans Juda en Benjamin, en te Jeruzalem wedergekomen waren; ~ 2635 2Kro 34:10 | des HEEREN, om het huis te vermaken en te verbeteren. ~ 2636 2Kro 34:10 | het huis te vermaken en te verbeteren. ~ 2637 2Kro 34:11 | bouwlieden, om gehouwen stenen te kopen, en hout tot de samenvoegingen, 2638 2Kro 34:11 | samenvoegingen, en om de huizen te zolderen, die de koningen 2639 2Kro 34:12 | Kohathieten, om het werk voort te drijven; en die Levieten 2640 2Kro 34:18 | de schrijver, den koning te kennen, zeggende: Hilkia, 2641 2Kro 34:21 | het woord des HEEREN, om te doen naar al hetgeen in 2642 2Kro 34:22 | klederbewaarder. Zij nu woonde te Jeruzalem in het tweede 2643 2Kro 34:26 | gezonden heeft, om den HEERE te vragen, tot hem zult gij 2644 2Kro 34:31 | aangezicht, om den HEERE na te wandelen, en om Zijn geboden, 2645 2Kro 34:31 | en met zijn ganse ziel, te onderhouden, doende de woorden 2646 2Kro 34:32 | 32 En hij deed allen, die te Jeruzalem en in Benjamin 2647 2Kro 34:33 | Israel gevonden werden, te dienen; te dienen den HEERE, 2648 2Kro 34:33 | gevonden werden, te dienen; te dienen den HEERE, hun God; 2649 2Kro 34:33 | den God hunner vaderen, na te volgen. ~ 2650 2Kro 35:1 | Josia het pascha den HEERE te Jeruzalem; en zij slachtten 2651 2Kro 35:12 | geven mochten, om den HEERE te offeren, gelijk geschreven 2652 2Kro 35:15 | poort; zij behoefden niet te wijken van hun dienst, overmits 2653 2Kro 35:16 | dag beschikt, om pascha te houden, en brandofferen 2654 2Kro 35:16 | op het altaar des HEEREN te offeren, naar het gebod 2655 2Kro 35:20 | koning van Egypte, op, om te krijgen tegen Karchemis, 2656 2Kro 35:21 | zeggende: Wat heb ik met u te doen, gij, koning van Juda? 2657 2Kro 35:22 | verstelde zich, om tegen hem te strijden, en hoorde niet 2658 2Kro 35:22 | van God; maar hij kwam om te strijden in het dal Megiddo. ~ 2659 2Kro 35:24 | hij had, en brachten hem te Jeruzalem; en hij stierf, 2660 2Kro 36:1 | Josia het pascha den HEERE te Jeruzalem; en zij slachtten 2661 2Kro 36:12 | geven mochten, om den HEERE te offeren, gelijk geschreven 2662 2Kro 36:15 | poort; zij behoefden niet te wijken van hun dienst, overmits 2663 2Kro 36:16 | dag beschikt, om pascha te houden, en brandofferen 2664 2Kro 36:16 | op het altaar des HEEREN te offeren, naar het gebod 2665 2Kro 36:20 | koning van Egypte, op, om te krijgen tegen Karchemis, 2666 2Kro 36:21 | zeggende: Wat heb ik met u te doen, gij, koning van Juda? 2667 2Kro 36:22 | verstelde zich, om tegen hem te strijden, en hoorde niet 2668 2Kro 36:22 | van God; maar hij kwam om te strijden in het dal Megiddo. ~ 2669 2Kro 36:24 | hij had, en brachten hem te Jeruzalem; en hij stierf, 2670 2Kro 37:1 | in zijns vaders plaats, te Jeruzalem. ~ 2671 2Kro 37:2 | hij regeerde drie maanden te Jeruzalem. ~ 2672 2Kro 37:3 | van Egypte zette hem af te Jeruzalem; en hij legde 2673 2Kro 37:5 | werd, en regeerde elf jaren te Jeruzalem; en hij deed dat 2674 2Kro 37:6 | koperen ketenen, om hem te voeren naar Babel. ~ 2675 2Kro 37:7 | stelde ze in zijn tempel te Babel. ~ 2676 2Kro 37:9 | drie maanden en tien dagen te Jeruzalem, en deed dat kwaad 2677 2Kro 37:11 | werd, en regeerde elf jaren te Jeruzalem. ~ 2678 2Kro 37:14 | HEEREN, dat Hij geheiligd had te Jeruzalem. ~ 2679 2Kro 37:15 | vroeg op zijnde, om die te zenden; want Hij verschoonde 2680 2Kro 37:23 | mij bevolen Hem een huis te bouwen te Jeruzalem, hetwelk 2681 2Kro 37:23 | bevolen Hem een huis te bouwen te Jeruzalem, hetwelk in Juda 2682 Ezra 1:2 | mij bevolen Hem een huis te bouwen te Jeruzalem, hetwelk 2683 Ezra 1:2 | bevolen Hem een huis te bouwen te Jeruzalem, hetwelk in Juda 2684 Ezra 1:3 | Israel; Hij is de God, Die te Jeruzalem woont. ~ 2685 Ezra 1:4 | voor het huis Gods, Die te Jeruzalem woont. ~ 2686 Ezra 1:5 | verwekte, dat zij optrokken om te bouwen het huis des HEEREN, 2687 Ezra 1:5 | het huis des HEEREN, die te Jeruzalem woont. ~ 2688 Ezra 2:64 | 64 Deze ganse gemeente te zamen was twee en veertig 2689 Ezra 2:68 | ten huize des HEEREN, die te Jeruzalem woont, gaven vrijwilliglijk 2690 Ezra 2:68 | vrijwilliglijk ten huize Gods, om dat te zetten op zijn vaste plaats. ~ 2691 Ezra 3:1 | volk, als een enig man, te Jeruzalem. ~ 2692 Ezra 3:2 | om daarop brandofferen te offeren, gelijk geschreven 2693 Ezra 3:6 | zij den HEERE brandofferen te offeren; doch de grond van 2694 Ezra 3:7 | cederenhout van den Libanon te brengen aan de zee naar 2695 Ezra 3:8 | aankomst ten huize Gods te Jeruzalem, in de tweede 2696 Ezra 3:8 | allen, die uit de gevangenis te Jeruzalem gekomen waren; 2697 Ezra 3:8 | en daarboven, om opzicht te nemen over het werk van 2698 Ezra 3:9 | als een man, om opzicht te hebben over degenen, die 2699 Ezra 3:10 | met cimbalen, om den HEERE te loven, naar de instelling 2700 Ezra 3:11 | bij beurten, met den HEERE te loven en te danken, dat 2701 Ezra 3:11 | met den HEERE te loven en te danken, dat Hij goedig is, 2702 Ezra 4:5 | raadslieden, om hun raad te vernietigen, al de dagen 2703 Ezra 4:12 | opgetogen, tot ons gekomen zijn te Jeruzalem, bouwende die 2704 Ezra 4:14 | betaamt des konings oneer te zien, daarom hebben wij 2705 Ezra 4:17 | van hun gezelschappen, die te Samaria woonden; mitsgaders 2706 Ezra 4:21 | bevel, om diezelve mannen te beletten, dat diezelve stad 2707 Ezra 4:22 | gewaarschuwd, van feil in dezen te begaan; waarom zou het verderf 2708 Ezra 4:24 | op van het huis Gods, Die te Jeruzalem woont, ja, het 2709 Ezra 5:1 | de Joden, die in Juda en te Jeruzalem waren; in den 2710 Ezra 5:2 | van Jozadak, en begonnen te bouwen het huis Gods, Die 2711 Ezra 5:2 | bouwen het huis Gods, Die te Jeruzalem woont; en met 2712 Ezra 5:3 | 3 Te dier tijd kwam tot hen Thathnai, 2713 Ezra 5:3 | ulieden bevel gegeven dit huis te bouwen, en dezen muur te 2714 Ezra 5:3 | te bouwen, en dezen muur te voltrekken? ~ 2715 Ezra 5:9 | ulieden bevel gegeven dit huis te bouwen, en dezen muur te 2716 Ezra 5:9 | te bouwen, en dezen muur te voltrekken? ~ 2717 Ezra 5:13 | bevel gegeven dit huis Gods te bouwen. ~ 2718 Ezra 5:14 | Nebukadnezar uit den tempel, die te Jeruzalem was, had weggenomen 2719 Ezra 5:15 | afvoeren in den tempel, die te Jeruzalem is, en laat het 2720 Ezra 5:16 | fondamenten van het huis Gods, Die te Jeruzalem woont; en er is 2721 Ezra 5:17 | des konings aldaar, dat te Babel is, of het zij, dat 2722 Ezra 5:17 | gegeven zij, om dit huis Gods te Jeruzalem te bouwen; en 2723 Ezra 5:17 | dit huis Gods te Jeruzalem te bouwen; en dat men des konings 2724 Ezra 6:2 | 2 En te Achmetha, in de burcht, 2725 Ezra 6:3 | dit bevel: Het huis Gods te Jeruzalem, dat huis zal 2726 Ezra 6:5 | Nebukadnezar uit den tempel, die te Jeruzalem was, heeft weggevoerd, 2727 Ezra 6:5 | gaan naar den tempel, die te Jeruzalem is, aan zijn plaats, 2728 Ezra 6:8 | Joden, om dit huis Gods te bouwen; te weten, dat uit 2729 Ezra 6:8 | dit huis Gods te bouwen; te weten, dat uit des konings 2730 Ezra 6:9 | zeggen der priesteren, die te Jeruzalem zijn, dat het 2731 Ezra 6:12 | hand zullen uitstrekken, om te veranderen en te verderven 2732 Ezra 6:12 | uitstrekken, om te veranderen en te verderven dit huis Gods, 2733 Ezra 6:12 | verderven dit huis Gods, dat te Jeruzalem is. Ik, Darius, 2734 Ezra 6:18 | tot den dienst Gods, Die te Jeruzalem is, naar het voorschrift 2735 Ezra 6:21 | HEERE, den God Israels, te zoeken. ~ 2736 Ezra 6:22 | hen gewend, om hun handen te sterken in het huis Gods, 2737 Ezra 7:8 | 8 En hij kwam te Jeruzalem in de vijfde maand; 2738 Ezra 7:9 | der vijfde maand kwam hij te Jeruzalem, naar de goede 2739 Ezra 7:10 | gericht, om de wet des HEEREN te zoeken en te doen, en om 2740 Ezra 7:10 | des HEEREN te zoeken en te doen, en om in Israel te 2741 Ezra 7:10 | te doen, en om in Israel te leren de inzettingen en 2742 Ezra 7:13 | priesteren en Levieten, om te gaan naar Jeruzalem, dat 2743 Ezra 7:14 | gezonden zijt, om onderzoek te doen in Judea, en te Jeruzalem, 2744 Ezra 7:14 | onderzoek te doen in Judea, en te Jeruzalem, naar de wet uws 2745 Ezra 7:15 | 15 En om henen te brengen het zilver en goud, 2746 Ezra 7:15 | God Israels, Wiens woning te Jeruzalem is; ~ 2747 Ezra 7:16 | ten huize huns Gods, dat te Jeruzalem is; 2748 Ezra 7:17 | huis van ulieder God, dat te Jeruzalem is. ~ 2749 Ezra 7:18 | het overige zilver en goud te doen, zult gijlieden doen 2750 Ezra 7:20 | dat u voorvallen zal uit te geven, zult gij geven uit 2751 Ezra 7:24 | hun niet zal vermogen op te leggen. ~ 2752 Ezra 7:27 | konings gegeven heeft, om te versieren het huis des HEEREN, 2753 Ezra 7:27 | het huis des HEEREN, dat te Jeruzalem is. ~ 2754 Ezra 7:28 | vergaderd, om met mij op te trekken. ~  ~ 2755 Ezra 8:17 | woorden in hun mond, om te zeggen tot Iddo, zijn broeder, 2756 Ezra 8:21 | aangezicht onzes Gods, om van Hem te verzoeken een rechten weg, 2757 Ezra 8:22 | koning een heir en ruiters te begeren, om ons te helpen 2758 Ezra 8:22 | ruiters te begeren, om ons te helpen van den vijand, op 2759 Ezra 8:29 | der vaderen van Israel, te Jeruzalem, in de kameren 2760 Ezra 8:30 | gouds, en der vaten, om te brengen te Jeruzalem, ten 2761 Ezra 8:30 | der vaten, om te brengen te Jeruzalem, ten huize onzes 2762 Ezra 8:31 | twaalfden der eerste maand, om te gaan naar Jeruzalem; en 2763 Ezra 8:32 | 32 En wij kwamen te Jeruzalem; en wij bleven 2764 Ezra 9:6 | mijn aangezicht tot U op te heffen, mijn God; want onze 2765 Ezra 9:7 | aangezichts, gelijk het is te dezen dage. ~ 2766 Ezra 9:8 | om ons een ontkoming over te laten, en ons een nagel 2767 Ezra 9:8 | laten, en ons een nagel te geven in Zijn heilige plaats, 2768 Ezra 9:8 | heilige plaats, om onze ogen te verlichten, o onze God, 2769 Ezra 9:8 | om ons een weinig levens te geven in onze dienstbaarheid. ~ 2770 Ezra 9:9 | om het huis onzes Gods te verhogen, en de woestigheden 2771 Ezra 9:9 | woestigheden van hetzelve op te richten, en om ons een tuin 2772 Ezra 9:9 | richten, en om ons een tuin te geven in Juda en te Jeruzalem. ~ 2773 Ezra 9:9 | tuin te geven in Juda en te Jeruzalem. ~ 2774 Ezra 9:11 | gijlieden inkomt, om dat te erven, is een vuil land, 2775 Ezra 9:13 | belet hebt, dat wij niet te onder zijn vanwege onze 2776 Ezra 9:14 | wederkeren, om Uw geboden te vernietigen, en ons te verzwageren 2777 Ezra 9:14 | geboden te vernietigen, en ons te verzwageren met de volken 2778 Ezra 9:15 | ter ontkoming, als het is te dezen dage. Zie, wij zijn 2779 Ezra 10:5 | Levieten en gans Israel zweren, te zullen doen naar dit woord; 2780 Ezra 10:7 | gevangenis, dat zij zich te Jeruzalem zouden verzamelen. ~ 2781 Ezra 10:9 | mannen van Juda en Benjamin te Jeruzalem in drie dagen; 2782 Ezra 10:10 | wonen, om Israels schuld te vermeerderen. ~ 2783 Ezra 10:12 | woorden, alzo komt het ons toe te doen. ~ 2784 Ezra 10:16 | tiende maand, om deze zaak te onderzoeken. ~ 2785 Neh 1:1 | twintigste jaar, als ik te Susan in het paleis was; ~ 2786 Neh 1:6 | en Uw ogen open zijn, om te horen naar het gebed Uws 2787 Neh 1:9 | heb, om Mijn Naam aldaar te doen wonen. ~ 2788 Neh 1:11 | die lust hebben Uw Naam te vrezen; en doe het toch 2789 Neh 2:8 | dat hij mij hout geve om te zolderen de poorten van 2790 Neh 2:10 | gekomen was, om wat goeds te zoeken voor de kinderen 2791 Neh 2:11 | 11 En ik kwam te Jeruzalem, en was daar drie 2792 Neh 2:12 | mij, en ik gaf geen mens te kennen, wat mijn God in 2793 Neh 2:12 | gegeven had, om aan Jeruzalem te doen; en er was geen dier 2794 Neh 2:14 | dier, om onder mij voort te gaan. ~ 2795 Neh 2:16 | die het werk deden, niets te kennen gegeven. ~ 2796 Neh 2:18 | 18 En ik gaf hun te kennen de hand mijns Gods, 2797 Neh 4:6 | het hart des volks was om te werken. ~ 2798 Neh 4:7 | scheuren begonnen gestopt te worden, zo ontstaken zij 2799 Neh 4:8 | 8 En zij maakten allen te zamen een verbintenis, dat 2800 Neh 4:8 | komen om tegen Jeruzalem te strijden, en een verbijstering 2801 Neh 4:8 | een verbijstering daarin te maken. ~ 2802 Neh 4:15 | geworden, en God hun raad te niet gemaakt had, zo keerden 2803 Neh 4:22 | 22 Ook zeide ik te dier tijd tot het volk: 2804 Neh 5:14 | bevolen heeft hun landvoogd te zijn in het land Juda, van 2805 Neh 6:2 | Sanballat, en Gesem, tot mij, om te zeggen: Kom en laat ons 2806 Neh 6:2 | zeggen: Kom en laat ons te zamen vergaderen in de dorpen, 2807 Neh 6:2 | Maar zij dachten mij kwaad te doen. ~ 2808 Neh 6:3 | ik zond boden tot hen, om te zeggen: Ik doe een groot 2809 Neh 6:6 | zegt: Gij en de Joden denkt te rebelleren, daarom bouwt 2810 Neh 6:7 | profeten hebt besteld, om van u te Jeruzalem uit te roepen, 2811 Neh 6:7 | om van u te Jeruzalem uit te roepen, zeggende: Hij is 2812 Neh 6:7 | kom dan nu, en laat ons te zamen raadslaan. ~ 2813 Neh 6:8 | Doch ik zond tot hem, om te zeggen: Er is van al zulke 2814 Neh 6:9 | zochten ons vreesachtig te maken, zeggende: Hun handen 2815 Neh 6:10 | want zij zullen komen om u te doden, ja, bij nacht zullen 2816 Neh 6:10 | nacht zullen zij komen, om u te doden. ~ 2817 Neh 6:14 | gezocht hebben vreesachtig te maken. ~ 2818 Neh 6:19 | brieven, om mij vreesachtig te maken. ~  ~  ~  2819 Neh 7:2 | den overste van den burg te Jeruzalem, want hij was 2820 Neh 7:5 | verzamelde, om de geslachten te rekenen; en ik vond het 2821 Neh 7:66 | 66 Deze ganse gemeente te zamen was twee en veertig 2822 Neh 8:3 | die verstandig waren om te horen, op den eersten dag 2823 Neh 8:13 | ging al het volk henen om te eten, en om te drinken, 2824 Neh 8:13 | henen om te eten, en om te drinken, en om delen te 2825 Neh 8:13 | te drinken, en om delen te zenden, en om grote blijdschap 2826 Neh 8:13 | en om grote blijdschap te maken; want zij hadden de 2827 Neh 8:14 | schriftgeleerde, en dat, om verstand te bekomen in de woorden der 2828 Neh 8:16 | doorgaan door al hun steden, en te Jeruzalem, zeggende: Gaat 2829 Neh 8:16 | dichte bomen, om loofhutten te maken, als er geschreven 2830 Neh 9:10 | Naam gemaakt, als het is te dezen dage. ~ 2831 Neh 9:12 | met een vuurkolom, om hen te lichten op den weg, waarin 2832 Neh 9:15 | dat zij zouden ingaan om te erven het land, waarover 2833 Neh 9:17 | En zij hebben geweigerd te horen, en niet gedacht aan 2834 Neh 9:17 | hoofd gesteld, om weder te keren tot hun dienstbaarheid. 2835 Neh 9:19 | daags, om hen op den weg te leiden, noch de vuurkolom 2836 Neh 9:19 | vuurkolom des nachts, om hen te lichten, en dat, op den 2837 Neh 9:20 | goeden Geest gegeven om hen te onderwijzen; en Uw Manna 2838 Neh 9:22 | bezeten het land van Sihon, te weten, het land des konings 2839 Neh 9:23 | zouden ingaan om het erfelijk te bezitten. ~ 2840 Neh 9:24 | volken des lands, om daarmede te doen naar hun welgevallen. ~ 2841 Neh 9:26 | tegen hen betuigden, om hen te doen wederkeren tot U; alzo 2842 Neh 9:28 | keerden zij weder om kwaad te doen voor Uw aangezicht; 2843 Neh 9:29 | tegen hen betuigd, om hen te doen wederkeren tot Uw wet; 2844 Neh 9:36 | daarvan, en het goede daarvan te eten, zie, daarin zijn wij 2845 Neh 10:33 | zondofferen, om verzoening te doen over Israel; en tot 2846 Neh 10:34 | tijden, jaar op jaar, om te branden op het altaar des 2847 Neh 11:1 | woonden de oversten des volks te Jeruzalem; maar het overige 2848 Neh 11:1 | loten, om uit tien een uit te brengen, die in de heilige 2849 Neh 11:2 | vrijwilliglijk aanboden te Jeruzalem te wonen. ~ 2850 Neh 11:2 | vrijwilliglijk aanboden te Jeruzalem te wonen. ~ 2851 Neh 11:3 | hoofden van het landschap, die te Jeruzalem woonden; (maar 2852 Neh 11:4 | 4 Te Jeruzalem dan woonden sommigen 2853 Neh 11:6 | kinderen van Perez, die te Jeruzalem woonden, waren 2854 Neh 11:22 | En der Levieten opziener te Jeruzalem was Uzzi, de zoon 2855 Neh 11:23 | gebod des konings van hen, te weten, een zeker onderhoud 2856 Neh 11:26 | 26 En te Jesua, en te Molada, en 2857 Neh 11:26 | 26 En te Jesua, en te Molada, en te Beth-Pelet, ~ 2858 Neh 11:26 | Jesua, en te Molada, en te Beth-Pelet, ~ 2859 Neh 11:27 | 27 En te Hazar-Sual, en in Ber-Seba, 2860 Neh 11:28 | 28 En te Ziklag, en in Mechona en 2861 Neh 11:29 | 29 En te En-Rimmon, en te Zora, en 2862 Neh 11:29 | 29 En te En-Rimmon, en te Zora, en te Jarmuth, ~ 2863 Neh 11:29 | En-Rimmon, en te Zora, en te Jarmuth, ~ 2864 Neh 12:24 | broederen tegen hen over, om te prijzen en te danken, naar 2865 Neh 12:24 | hen over, om te prijzen en te danken, naar het gebod van 2866 Neh 12:27 | hun plaatsen, dat zij hen te Jeruzalem brachten, om de 2867 Neh 12:27 | brachten, om de inwijding te doen met vreugde, en met 2868 Neh 12:44 | uit de akkers der steden te verzamelen de delen der 2869 Neh 13:1 | 1 Te dien dage werd er gelezen 2870 Neh 13:2 | hen gehuurd hadden, om hen te vloeken, hoewel onze God 2871 Neh 13:5 | kamer gemaakt, alwaar zij te voren henenleiden het spijsoffer, 2872 Neh 13:6 | in dit alles was ik niet te Jeruzalem; want in het twee 2873 Neh 13:7 | 7 En ik kwam te Jeruzalem, en verstond van 2874 Neh 13:13 | opgelegd aan hun broederen uit te delen. ~ 2875 Neh 13:15 | en allen last, dien zij te Jeruzalem inbrachten op 2876 Neh 13:16 | de kinderen van Juda en te Jeruzalem. ~ 2877 Neh 13:22 | wachten, om den sabbatdag te heiligen. Gedenk mijner 2878 Est 1:7 | 7 En men gaf te drinken in vaten van goud, 2879 Est 1:11 | vorsten haar schoonheid te tonen; want zij was schoon 2880 Est 1:12 | koningin Vasthi weigerde te komen op het woord des konings, 2881 Est 1:18 | 18 Te dezen zelfden dage zullen 2882 Est 4:1 | versierselen en met haar delen haar te geven, en zeven aanzienlijke 2883 Est 4:1 | aanzienlijke jonge dochters haar te geven uit het huis des konings; 2884 Est 5 | en haar maagschap niet te kennen gegeven; want Mordechai 2885 Est 5 | geboden, dat zij het niet zou te kennen geven. ~ 2886 Est 5:1 | het huis der vrouwen, om te vernemen naar den welstand 2887 Est 6:1 | tot den koning Ahasveros te komen, nadat haar twaalf 2888 Est 12 | maagschap en haar volk niet te kennen gegeven, gelijk als 2889 Est 13:1 | en zij zochten de hand te slaan aan den koning Ahasveros. ~ 2890 Est 16:4 | zo gaven zij het Haman te kennen, opdat zij zagen, 2891 Est 16:4 | zouden; want hij had hun te kennen gegeven, dat hij 2892 Est 16:6 | het volk van Mordechai, te verdelgen. ~ 2893 Est 16:8 | koning niet oorbaar hen te laten blijven. ~ 2894 Est 16:9 | in des konings schatten te brengen. ~ 2895 Est 16:11 | ook dat volk, om daarmede te doen, naar dat het goed 2896 Est 17:4 | zo gaven zij het Haman te kennen, opdat zij zagen, 2897 Est 17:4 | zouden; want hij had hun te kennen gegeven, dat hij 2898 Est 17:6 | het volk van Mordechai, te verdelgen. ~ 2899 Est 17:8 | koning niet oorbaar hen te laten blijven. ~ 2900 Est 17:9 | in des konings schatten te brengen. ~ 2901 Est 17:11 | ook dat volk, om daarmede te doen, naar dat het goed 2902 Est 28:1 | den koning goeddunkt, mij te geven mijn bede, en mijn 2903 Est 28:1 | mijn bede, en mijn verzoek te doen, zo kome de koning 2904 Est 30:2 | geschreven, dat Mordechai had te kennen gegeven van Bigthana 2905 Est 30:2 | dorpelwachters, die de hand zochten te leggen aan den koning Ahasveros. ~ 2906 Est 30:4 | des konings, om den koning te zeggen, dat men Mordechai 2907 Est 30:6 | een welbehagen, om hem eer te doen, meer dan tot mij? ~ 2908 Est 30:8 | dat de koning pleegt aan te trekken, en het paard, waarop 2909 Est 30:8 | waarop de koning pleegt te rijden; en dat de koninklijke 2910 Est 30:13 | aangezicht gij hebt begonnen te vallen, van het zaad der 2911 Est 30:14 | haastten Haman tot den maaltijd te brengen, dien ~ 2912 Est 32:1 | met Haman gekomen was, om te drinken met de koningin ~ 2913 Est 37 | hart vervuld heeft, om alzo te doen? ~ 2914 Est 39 | aangaande zijn leven verzoek te doen; want hij zag, dat 2915 Est 41:1 | 1 Te dienzelfden dage gaf de 2916 Est 47:1 | geschreven heeft, om de Joden om te brengen, die in al de landschappen 2917 Est 49:1 | ring verzegeld is, is niet te wederroepen. ~ 2918 Est 49:3 | door de hand der lopers te paard, rijdende op snelle 2919 Est 49:4 | in elke stad waren, zich te vergaderen, en voor hun 2920 Est 49:4 | vergaderen, en voor hun leven te staan, om te verdelgen, 2921 Est 49:4 | voor hun leven te staan, om te verdelgen, om te doden en 2922 Est 49:4 | staan, om te verdelgen, om te doden en om om te brengen 2923 Est 49:4 | verdelgen, om te doden en om om te brengen alle macht des volks 2924 Est 49:4 | de vrouwen, en hun buit te roven; ~ 2925 Est 49:6 | tegen dien dag, om zich te wreken aan hun vijanden. ~ 2926 Est 50:1 | der Joden hoopten over hen te heersen, zo is het omgekeerd, 2927 Est 50:2 | koning Ahasveros, om de hand te slaan aan degenen, die hun 2928 Est 51 | Te Susan op den burg hebben 2929 Est 52 | ook morgen den Joden, die te Susan zijn, toe, te doen 2930 Est 52 | die te Susan zijn, toe, te doen naar het gebod van 2931 Est 52:1 | er werd een gebod gegeven te Susan, en men hing de tien 2932 Est 52:2 | 15 En de Joden, die te Susan waren, vergaderden 2933 Est 52:2 | maand Adar, en zij doodden te Susan driehonderd mannen; 2934 Est 52:5 | 18 En de Joden, die te Susan waren, vergaderden 2935 Est 52:8 | 21 Om over hen te bevestigen, dat zij zouden 2936 Est 52:10 | 23 En de Joden namen aan te doen, wat zij begonnen hadden, 2937 Est 52:11 | Joden gedacht had hen om te brengen; en dat hij het 2938 Est 52:11 | lot had geworpen, om hen te verslaan, en om hen om te 2939 Est 52:11 | te verslaan, en om hen om te brengen. ~ 2940 Est 53 | van Purim ten tweeden male te bevestigen. ~ 2941 Job 1:4 | drie zusteren, om met hen te eten en te drinken. ~ 2942 Job 1:4 | zusteren, om met hen te eten en te drinken. ~ 2943 Job 1:6 | om zich voor den HEERE te stellen, dat de satan ook 2944 Job 1:7 | HEERE, en zeide: Van om te trekken op de aarde, en 2945 Job 1:7 | op de aarde, en van die te doorwandelen. ~ 2946 Job 1:15 | alleen ontkomen, om het u aan te zeggen. ~ 2947 Job 1:16 | alleen ontkomen, om het u aan te zeggen. ~ 2948 Job 1:17 | alleen ontkomen, om het u aan te zeggen. ~ 2949 Job 1:19 | alleen ontkomen, om het u aan te zeggen. ~ 2950 Job 2:1 | om zich voor den HEERE te stellen, dat de satan ook 2951 Job 2:1 | om zich voor den HEERE te stellen. ~ 2952 Job 2:2 | HEERE, en zeide: Van om te trekken op de aarde, en 2953 Job 2:2 | op de aarde, en van die te doorwandelen. ~ 2954 Job 2:3 | hem opgehitst hebt, om hem te verslinden zonder oorzaak. ~ 2955 Job 2:8 | potscherf, om zich daarmede te schrabben, en hij zat neder 2956 Job 2:11 | geworden, dat zij kwamen om hem te beklagen, en om hem te vertroosten. ~ 2957 Job 2:11 | hem te beklagen, en om hem te vertroosten. ~ 2958 Job 3:8 | die bereid zijn hun rouw te verwekken; ~ 2959 Job 3:18 | Daar zijn de gebondenen te zamen in rust; zij horen 2960 Job 4:15 | deed het haar mijns vleses te berge rijzen. ~ 2961 Job 4:19 | 19 Hoeveel te min op degenen, die lemen 2962 Job 5:11 | 11 Om de vernederden te stellen in het hoge; dat 2963 Job 5:12 | 12 Hij maakt te niet de gedachten der arglistigen; 2964 Job 5:26 | komen, gelijk de korenhoop te zijner tijd opgevoerd wordt. ~ 2965 Job 6:7 | ziel weigert uw woorden aan te roeren; die zijn als mijn 2966 Job 6:24 | zal zwijgen, en geeft mij te verstaan, waarin ik gedwaald 2967 Job 6:26 | 26 Zult gij, om te bestraffen, woorden bedenken, 2968 Job 6:30 | gehemelte niet de ellenden te verstaan geven? ~  ~ 2969 Job 7:4 | 4 Als ik te slapen lig, dan zeg ik: 2970 Job 7:7 | wederkomen, om het goede te zien. ~ 2971 Job 9:3 | Hij lust heeft, om met hem te twisten, niet een uit duizend 2972 Job 9:14 | 14 Hoeveel te min zal ik Hem antwoorden, 2973 Job 9:18 | laat mij niet toe mijn adem te verhalen; maar Hij verzadigt 2974 Job 9:32 | ik antwoorden zou, zo wij te zamen in het gericht kwamen. ~ 2975 Job 10:8 | zij mij gemaakt hebben, te zamen rondom mij zijn zij, 2976 Job 12:5 | hij is gereed met den voet te struikelen. ~ 2977 Job 12:7 | des hemels, dat zal het u te kennen geven. ~ 2978 Job 13:3 | spreken, en ben belust mij te verdedigen voor God. ~ 2979 Job 15:11 | de vertroostingen Gods u te klein, en schuilt er enige 2980 Job 15:16 | 16 Hoeveel te meer is een man gruwelijk 2981 Job 15:20 | 20 Te allen dage doet de goddeloze 2982 Job 15:22 | uit de duisternis weder te keren, maar dat hij beloerd 2983 Job 15:28 | gereed waren tot steen hopen te worden. ~ 2984 Job 16:10 | kinnebakken; zij vervullen zich te zamen aan mij. ~ 2985 Job 17:16 | handbomen des grafs, als er rust te zamen in het stof wezen 2986 Job 19:12 | 12 Zijn benden zijn te zamen aangekomen, en hebben 2987 Job 20:10 | zullen zoeken den armen te behagen; en zijn handen 2988 Job 20:23 | Er zij wat om zijn buik te vullen; God zal over hem 2989 Job 21:26 | 26 Zij liggen te zamen neder in het stof, 2990 Job 22:7 | moede hebt gij geen water te drinken gegeven, en van 2991 Job 24:3 | os ener weduwe nemen zij te pand. ~ 2992 Job 24:4 | nooddruftigen wijken van den weg; te zamen versteken zich de 2993 Job 24:9 | over den arme is, nemen zij te pand. ~ 2994 Job 24:17 | Want de morgenstond is hun te zamen de schaduw des doods; 2995 Job 25:6 | 6Hoeveel te min de mens, die een made 2996 Job 27:1 | ging voort zijn spreuk op te heffen, en zeide: ~ 2997 Job 27:10 | Almachtige? Zal hij God aanroepen te aller tijd? ~ 2998 Job 28:17 | waarderen; ook is zij niet te verwisselen voor een kleinood 2999 Job 28:28 | wijsheid, en van het kwade te wijken is het verstand. ~  ~  ~  ~ 3000 Job 29:1 | ging voort zijn spreuk op te heffen, en zeide: ~


1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6026

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License