Book Chapter: Verse
1 Gen 2:16 | 16 En de HEERE God gebood den mens, zeggende: Van
2 Gen 3:11 | gegeten, van welken Ik u gebood, dat gij daarvan niet eten
3 Gen 3:17 | boom gegeten, waarvan Ik u gebood, zeggende: Gij zult daarvan
4 Gen 12:20 | 20 En Farao gebood zijn mannen vanwege hem,
5 Gen 24:11 | 11 En Abimelech gebood het ganse volk, zeggende:
6 Gen 26:1 | Jakob, en zegende hem; en gebood hem, en zeide tot hem: Neem
7 Gen 29:4 | 4 En hij gebood hun, zeggende: Zo zult gij
8 Gen 29:17 | 17 En hij gebood de eerste, zeggende: Wanneer
9 Gen 29:19 | 19 En hij gebood ook den tweede, ook den
10 Gen 38:25 | 25 En Jozef gebood, dat men hun zakken met
11 Gen 40:1 | 1 En hij gebood dengene, die over zijn huis
12 Gen 45:29 | 29 Daarna gebood hij hun, en zeide tot hen:
13 Gen 46:2 | 2 En Jozef gebood zijn knechten, den medicijnmeesters,
14 Exo 1:22 | 22 Toen gebood Farao aan al zijn volk,
15 Exo 34:55 | kinderen Israels toe; en hij gebood hun al wat de HEERE met
16 Exo 36:6 | 6 Toen gebood Mozes, dat men een stem
17 Lev 7:38 | Hij den kinderen Israels gebood, dat zij hun offeranden
18 Num 31:81 | 28 Toen gebood Mozes, hunnenthalve, den
19 Num 33:13 | 13 En Mozes gebood den kinderen Israels, zeggende:
20 Num 35:5 | 5 Toen gebood Mozes den kinderen Israels,
21 Deu 1:16 | 16 En ik gebood uw rechters ter zelfder
22 Deu 1:18 | 18 Alzo gebood ik u te dier tijd alle zaken,
23 Deu 3:18 | 18 Voorts gebood ik ulieden ter zelfder tijd,
24 Deu 3:21 | 21 Ook gebood ik Jozua ter zelfder tijd,
25 Deu 4:13 | Zijn verbond, dat Hij u gebood te doen, de tien woorden,
26 Deu 4:14 | 14 Ook gebood mij de HEERE ter zelver
27 Deu 6:24 | 24 En de HEERE gebood ons te doen al deze inzettingen,
28 Deu 27:1 | met de oudsten van Israel, gebood het volk, zeggende: Behoudt
29 Deu 27:11 | 11 En Mozes gebood het volk te dien dage, zeggende: ~
30 Deu 31:10 | 10 En Mozes gebood hun, zeggende: Ten einde
31 Deu 31:23 | 23 En Hij gebood Jozua, den zoon van Nun,
32 Deu 31:25 | 25 Zo gebood Mozes den Levieten, die
33 Joz 1:10 | 10 Toen gebood Jozua den ambtlieden des
34 Joz 4:17 | 17 Toen gebood Jozua den priesteren, zeggende:
35 Joz 8:4 | 4 En gebood hun, zeggende: Ziet toe,
36 Joz 8:29 | omtrent den ondergang der zon gebood Jozua, dat men zijn dood
37 Joz 11:15 | knecht, geboden had, alzo gebood Mozes aan Jozua; en alzo
38 Joz 18:8 | en gingen heen. En Jozua gebood hun, die heengingen om het
39 Rut 2:15 | opstond, om op te lezen, zo gebood Boaz zijn jongens, zeggende:
40 1Sa 18:22 | 22 En Saul gebood zijn knechten: Spreekt met
41 2Sa 4:12 | 12 En David gebood zijn jongens, en zij doodden
42 2Sa 13:28 | 28 Absalom nu gebood zijn jongens, zeggende:
43 2Sa 18:5 | 5 En de koning gebood Joab, en Abisai, en Ithai,
44 2Sa 18:5 | oversten van Absaloms zaak gebood. ~
45 1Kon 2:1 | dat hij sterven zou, zo gebood hij zijn zoon Salomo, zeggende: ~
46 1Kon 2:46| 46 En de koning gebood Benaja, den zoon van Jojada;
47 1Kon 5:17| 17 Als de koning het nu gebood, zo voerden zij grote stenen
48 2Kon 11:5 | 5 En hij gebood hun, zeggende: Dit is de
49 2Kon 11:15| Maar de priester Jojada gebood aan de oversten van honderd,
50 2Kon 17:15| 15 En de koning Achaz gebood Uria, den priester, zeggende:
51 2Kon 18:15| 15 En de koning Achaz gebood Uria, den priester, zeggende:
52 2Kon 19:27| 27 Toen gebood de koning van Assyrie, zeggende:
53 2Kon 24:12| 12 En de koning gebood Hilkia, den priester, en
54 2Kon 25:4 | 4 En de koning gebood den hogepriester Hilkia,
55 2Kon 25:21| 21 En de koning gebood het ganse volk, zeggende:
56 1Kro 14:12| zij hun goden; en David gebood, en zij werden met vuur
57 1Kro 17:6 | van Israel, denwelken Ik gebood Mijn volk te weiden, zeggende:
58 1Kro 23:6 | hij zijn zoon Salomo, en gebood hem den HEERE, den God Israels,
59 1Kro 23:17| 17 Ook gebood David aan alle vorsten van
60 2Kro 20:9 | 9 En hij gebood hun, zeggende: Doet alzo
61 2Kro 24:8 | 8 En de koning gebood, en zij maakten een kist,
62 2Kro 34:20| 20 En de koning gebood Hilkia, en Ahikam, den zoon
63 Est 49:2 | naar alles, wat Mordechai gebood, aan de Joden, en aan de
64 Psa 78:23 | Hij den wolken van boven gebood, en de deuren des hemels
65 Jer 36:5 | 5 En Jeremia gebood Baruch, zeggende: Ik ben
66 Jer 36:26 | 26 Daartoe gebood de koning aan Jerahmeel,
67 Jer 38:10 | 10 Toen gebood de koning den Moorman Ebed-melech,
68 Matt 12:16| 16 En Hij gebood hun scherpelijk, dat zij
69 Matt 14:9 | degenen, die met hem aanzaten, gebood hij, dat het haar zou gegeven
70 Matt 15:35| 35 En Hij gebood den scharen neder te zitten
71 Matt 17:9 | zij van de berg afkwamen, gebood hun Jezus, zeggende: Zegt
72 Mark 3:12| 12 En Hij gebood hun scherpelijk dat zij
73 Mark 5:43| 43 En Hij gebood hun zeer, dat niemand datzelve
74 Mark 6:8 | 8 En Hij gebood hun, dat zij niets zouden
75 Mark 6:27| terstond een scherprechter, en gebood zijn hoofd te brengen. Deze
76 Mark 6:39| 39 En Hij gebood hun, dat zij hen allen zouden
77 Mark 7:36| 36 En Hij gebood hunlieden, dat zij het niemand
78 Mark 7:36| zouden; maar wat Hij hun ook gebood, zo verkondigden zij het
79 Mark 8:6 | 6 En Hij gebood de schare neder te zitten
80 Mark 8:15| 15 En Hij gebood hun, zeggende: Ziet toe,
81 Mark 8:30| 30 En Hij gebood hun scherpelijk, dat zij
82 Mark 9:9 | zij van den berg afkwamen, gebood Hij hun, dat zij niemand
83 Mark 13:34| werk, en den deurwachter gebood, dat hij zou waken; ~
84 Luk 5:14 | 14 En Hij gebood hem, dat hij het niemand
85 Luk 8:55 | terstond opgestaan; en Hij gebood, dat men haar te eten geven
86 Luk 9:21 | 21 En Hij gebood hun scherpelijk en beval,
87 Hand 6:49| rechtelijk ondervraagd had, gebood hij, dat zij weggeleid zouden
88 Hand 17:10| verscheurd mocht worden, gebood, dat het krijgsvolk zou
|