Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
antwoorddet 2
antwoorde 3
antwoorden 63
antwoordende 88
antwoorder 2
antwoordt 21
anub 1
Frequency    [«  »]
89 wagenen
89 wolk
89 zilveren
88 antwoordende
88 bevel
88 farizeen
88 gebood

Bijbel

IntraText - Concordances

antwoordende

   Book Chapter: Verse
1 Zac 4:12 | 12      En andermaal antwoordende, zo zeide ik tot Hem: Wat 2 Matt 2:38| 15 Maar Jezus, antwoordende, zeide tot hem: Laat nu 3 Matt 4:4 | 4 Doch Hij, antwoordende, zeide: Er is geschreven: 4 Matt 8:8 | de hoofdman over honderd, antwoordende, zeide: Heere! ik ben niet 5 Matt 12:48| 48 Maar Hij, antwoordende, zeide tot dengene die Hem 6 Matt 13:11| 11 En Hij, antwoordende, zeide tot hen: Omdat het 7 Matt 13:37| 37 En Hij, antwoordende, zeide tot hen: Die het 8 Matt 15:3 | 3 Maar Hij, antwoordende, zeide tot hen: Waarom overtreedt 9 Matt 15:13| 13 Maar Hij, antwoordende zeide: Alle plant, die Mijn 10 Matt 15:15| 15 En Petrus, antwoordende, zeide tot Hem: Verklaar 11 Matt 15:24| 24 Maar Hij, antwoordende, zeide: Ik ben niet gezonden, 12 Matt 16:16| 16 En Simon Petrus, antwoordende, zeide: Gij zijt de Christus, 13 Matt 16:17| 17 En Jezus, antwoordende, zeide tot hem: Zalig zijt 14 Matt 17:4 | 4 En Petrus, antwoordende, zeide tot Jezus: Heere! 15 Matt 17:11| 11 Doch Jezus, antwoordende, zeide tot hen: Elias zal 16 Matt 17:17| 17 En Jezus, antwoordende, zeide: O, ongelovig en 17 Matt 19:4 | 4 Doch Hij, antwoordende, zeide tot hen: Hebt gij 18 Matt 20:13| 13 Doch hij, antwoordende, zeide tot een van hen: 19 Matt 21:21| 21 Doch Jezus, antwoordende, zeide tot hen: Voorwaar 20 Matt 21:24| 24 En Jezus, antwoordende, zeide tot hen: Ik zal u 21 Matt 21:27| 27 En zij, Jezus antwoordende, zeiden: Wij weten het niet. 22 Matt 22:1 | 1 En Jezus, antwoordende, sprak tot hen wederom door 23 Matt 24:4 | 4 En Jezus, antwoordende, zeide tot hen: Ziet toe, 24 Matt 25:12| 12 En hij, antwoordende, zeide: Voorwaar zeg ik 25 Matt 25:26| 26 Maar zijn heer, antwoordende, zeide tot hem: Gij boze 26 Matt 26:23| 23 En Hij, antwoordende, zeide: Die de hand met 27 Matt 26:33| 33 Doch Petrus, antwoordende, zeide tot Hem: Al werden 28 Matt 26:63| stil. En de hogepriester, antwoordende, zeide tot Hem: Ik bezweer 29 Matt 26:66| Wat dunkt ulieden? En zij, antwoordende, zeiden: Hij is des doods 30 Matt 27:21| 21 En de stadhouder, antwoordende, zeide tot hen: Welke van 31 Matt 27:25| 25 En al het volk, antwoordende, zeide: Zijn bloed kome 32 Matt 28:5 | 5 Maar de engel, antwoordende, zeide tot de vrouwen: Vreest 33 Mark 6:37| 37 Maar Hij, antwoordende, zeide tot hen: Geeft gij 34 Mark 8:29| gij dat Ik ben? En Petrus, antwoordende, zeide tot Hem: Gij zijt 35 Mark 9:5 | 5 En Petrus, antwoordende, zeide tot Jezus: Rabbi, 36 Mark 9:12| 12 En Hij, antwoordende, zeide tot hen: Elias zal 37 Mark 9:17| 17 En een uit de schare, antwoordende, zeide: Meester, ik heb 38 Mark 10:3 | 3 Maar Hij antwoordende, zeide tot hen: Wat heeft 39 Mark 10:5 | 5 En Jezus, antwoordende, zeide tot hen: Vanwege 40 Mark 10:20| 20 Doch hij, antwoordende, zeide tot Hem: Meester! 41 Mark 10:24| woorden. Maar Jezus, wederom antwoordende, zeide tot hen: Kinderen! 42 Mark 10:29| 29 En Jezus, antwoordende, zeide: Voorwaar zeg Ik 43 Mark 10:51| 51 En Jezus, antwoordende, zeide tot hem: Wat wilt 44 Mark 11:14| 14 En Jezus, antwoordende, zeide tot denzelven: Niemand 45 Mark 11:22| 22 En Jezus, antwoordende, zeide tot hen: Hebt geloof 46 Mark 11:29| 29 Maar Jezus, antwoordende, zeide tot hen: Ik zal u 47 Mark 11:33| 33 En, antwoordende, zeiden zij tot Jezus: Wij 48 Mark 11:33| weten het niet. En Jezus, antwoordende, zeide tot hen: Zo zeg Ik 49 Mark 12:17| 17 En Jezus, antwoordende, zeide tot hen: Geeft dan 50 Mark 12:24| 24 En Jezus, antwoordende, zeide tot hen: Dwaalt gij 51 Mark 13:2 | 2 En Jezus, antwoordende, zeide tot hem: Ziet gij 52 Mark 13:5 | 5 En Jezus, hun antwoordende, begon te zeggen: Ziet toe, 53 Mark 14:48| 48 En Jezus, antwoordende, zeide tot hen: Zijt gij 54 Mark 15:2 | Koning der Joden? En Hij antwoordende, zeide tot hem: Gij zegt 55 Mark 15:12| 12 En Pilatus, antwoordende, zeide wederom tot hen: 56 Luk 1:35 | 35 En de engel, antwoordende, zeide tot haar: De Heilige 57 Luk 3:11 | 11 En hij, antwoordende, zeide tot hen: Die twee 58 Luk 4:8 | 8 En Jezus, antwoordende, zeide tot hem: Ga weg van 59 Luk 4:12 | 12 En Jezus, antwoordende, zeide tot hem: Er is gezegd: 60 Luk 5:31 | 31 En Jezus, antwoordende, zeide tot hen: Die gezond 61 Luk 6:3 | 3 En Jezus, hun antwoordende, zeide: Hebt gij ook dat 62 Luk 7:22 | 22 En Jezus, antwoordende, zeide tot hen: Gaat heen, 63 Luk 7:40 | 40 En Jezus antwoordende, zeide tot hem: Simon! Ik 64 Luk 7:43 | 43 En Simon, antwoordende, zeide: Ik acht, dat hij 65 Luk 9:19 | 19 En zij, antwoordende, zeiden: Johannes de Doper; 66 Luk 9:20 | dat Ik ben? En Petrus, antwoordende, zeide: De Christus Gods. ~ 67 Luk 9:41 | 41 En Jezus, antwoordende, zeide: O ongelovig en verkeerd 68 Luk 10:27 | 27 En hij, antwoordende, zeide: Gij zult den Heere, 69 Luk 10:30 | 30 En Jezus, antwoordende, zeide: Een zeker mens kwam 70 Luk 10:41 | 41 En Jezus, antwoordende, zeide tot haar: Martha, 71 Luk 11:7 | 7 En dat die van binnen, antwoordende, zou zeggen: Doe mij geen 72 Luk 11:45 | een van de wetgeleerden, antwoordende, zeide tot Hem: Meester! 73 Luk 13:8 | 8 En hij, antwoordende, zeide tot hem: Heer, laat 74 Luk 14:3 | 3 En Jezus, antwoordende, zeide tot de wetgeleerden 75 Luk 14:5 | 5 En Hij, hun antwoordende, zeide: Wiens ezel of os 76 Luk 15:29 | 29 Doch hij, antwoordende, zeide tot den vader: Zie, 77 Luk 17:17 | 17 En Jezus, antwoordende, zeide: Zijn niet de tien 78 Luk 19:40 | 40 En Hij, antwoordende, zeide tot hen: Ik zeg ulieden, 79 Luk 20:3 | 3 En Hij, antwoordende, zeide tot hen: Ik zal u 80 Luk 20:24 | opschrift heeft hij? En zij, antwoordende, zeiden: Des keizers. ~ 81 Luk 20:34 | 34 En Jezus, antwoordende, zeide tot hen: De kinderen 82 Luk 20:39 | sommigen der Schriftgeleerden, antwoordende, zeiden: Meester! Gij hebt 83 Luk 22:51 | 51 En Jezus, antwoordende, zeide: Laat hen tot hiertoe 84 Luk 23:40 | 40 Maar de andere, antwoordende, bestrafte hem, zeggende: 85 Luk 24:18 | wiens naam was Kleopas, antwoordende, zeide tot Hem: Zijt Gij 86 Hand 4:19| Maar Petrus en Johannes, antwoordende, zeiden tot hen: Oordeelt 87 Hand 13:15| 15 Maar de boze geest, antwoordende, zeide: Jezus ken ik, en 88 Hand 19:8 | 8 Dewijl hij, antwoordende, zeide: Ik heb noch tegen


Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License