Book Chapter: Verse
1 Gen 11:30 | onvruchtbaar; zij had geen kind. ~
2 Gen 16:17 | honderd jaren oud is, een kind geboren worden; en zal Sara,
3 Gen 20:8 | 8 En het kind werd groot, en werd gespeend;
4 Gen 20:14 | schouder; ook gaf hij haar het kind, en zond haar weg. En zij
5 Gen 20:15 | uit was, zo wierp zij het kind onder een van de struiken. ~
6 Gen 20:16 | want zij zeide: Dat ik het kind niet zie sterven; en zij
7 Num 23:19 | liegen zou, noch eens mensen kind, dat het Hem berouwen zou;
8 Deu 6:2 | ik u gebiede; gij, en uw kind, en kindskind, al de dagen
9 Deu 32:25 | jonge dochter, het zuigende kind met den grijzen man. ~
10 Joz 6:21 | tot de vrouw toe, van het kind tot den oude, en tot den
11 Ric 10:34 | nu was alleen, een enig kind; hij had uit zich anders
12 Rut 4:16 | 16 En Naomi nam dat kind, en zette het op haar schoot,
13 1Sa 1:25 | var; alzo brachten zij het kind tot Eli. ~
14 1Sa 20:31 | tot mij, want hij is een kind des doods. ~
15 2Sa 6:23 | Sauls dochter, had geen kind, tot den dag van haar dood
16 2Sa 12:5 | dat gedaan heeft, is een kind des doods! ~
17 2Sa 12:15 | huis. En de HEERE sloeg het kind, dat de huisvrouw van Uria
18 2Sa 12:18 | den zevenden dag, dat het kind stierf; en Davids knechten
19 2Sa 12:18 | hem aan te zeggen, dat het kind dood was, want zij zeiden:
20 2Sa 12:18 | zij zeiden: Ziet, als het kind nog levend was, spraken
21 2Sa 12:18 | dan tot hem zeggen: Het kind is dood? Want het mocht
22 2Sa 12:19 | zo merkte David, dat het kind dood was. Dies zeide David
23 2Sa 12:19 | tot zijn knechten: Is het kind dood? En zij zeiden: Het
24 2Sa 12:21 | geweend; maar nadat het kind gestorven is, zijt gij opgestaan
25 2Sa 12:22 | 22 En hij zeide: Als het kind nog leefde, heb ik gevast
26 2Sa 12:22 | mogen genadig zijn, dat het kind levend bleve. ~
27 1Kon 3:25| Doorsnijdt dat levende kind in tweeen, en geeft de ene
28 1Kon 3:26| heer! Geef haar dat levende kind, en dood het geenszins;
29 1Kon 3:27| Geeft aan die het levende kind, den doodt het geenszins;
30 1Kon 14:12| gekomen zijn, zo zal het kind sterven. ~
31 1Kon 17:21| zich driemaal uit over dat kind, en riep den HEERE aan,
32 1Kon 17:21| laat toch de ziel van dit kind in hem wederkomen. ~
33 1Kon 17:22| Elia; en de ziel van het kind kwam weder in hem, dat het
34 1Kon 17:23| 23 En Elia nam het kind, en bracht het af van de
35 2Kon 4:18| 18 Toen nu het kind groot werd, geschiedde het
36 2Kon 4:26| uw man? Is het wel met uw kind? En zij zeide: Het is wel. ~
37 2Kon 4:34| legde zich neder op het kind, en leggende zijn mond op
38 Job 16:21 | man met God, gelijk een kind des mensen voor zijn vriend. ~
39 Job 25:6 | een made is, en des mensen kind, die een worm is! ~
40 Job 35:8 | gerechtigheid voor eens mensen kind. ~
41 Psa 72:17 | zon is, zal zijn naam van kind tot kind voortgeplant worden;
42 Psa 72:17 | zal zijn naam van kind tot kind voortgeplant worden; en
43 Psa 131:2 | gehouden, gelijk een gespeend kind bij zijn moeder! Mijn ziel
44 Psa 131:2 | ziel is als een gespeend kind in mij. ~
45 Psa 144:3 | mens, dat Gij hem kent, het kind des mensen, dat Gij het
46 Psa 146:3 | op prinsen, op des mensen kind, bij hetwelk geen heil is. ~
47 Spre 29:15| geeft wijsheid; maar een kind, dat aan zichzelf gelaten
48 Pred 4:8 | tweede; hij heeft ook geen kind, noch broeder; nochtans
49 Pred 10:16| land! welks koning een kind is, en welks vorsten tot
50 Jes 9:5 | 5 Want een Kind is ons geboren, een Zoon
51 Jes 11:8 | een adder; en een gespeend kind zal zijn hand uitsteken
52 Jes 51:12 | zal? en voor eens mensen kind, dat hooi worden zal? ~
53 Jes 57:2 | zulks doet, en des mensen kind, dat daaraan vasthoudt;
54 Jer 44:7 | den man en de vrouw, het kind en den zuigeling uit
55 Klaa 1:33| dochter mijns volks; omdat het kind en de zuigeling op
56 Hos 11:1 | 1 Als Israel een kind was, toen heb Ik hem liefgehad,
57 Hos 13:13 | aankomen; hij is een onwijs kind; want anders zou hij geen
58 Matt 10:21| den dood, en de vader het kind, en de kinderen zullen opstaan
59 Matt 17:18| ging van hem uit, en het kind werd genezen van die ure
60 Matt 23:15| is, zo maakt gij hem een kind der helle, tweemaal meer
61 Mark 5:39| beroerte, en wat weent gij? Het kind is niet gestorven, maar
62 Mark 5:40| en ging binnen, waar het kind lag. ~
63 Mark 9:26| scheurende, ging uit; en het kind werd als dood, alzo dat
64 Mark 13:12| den dood, en de vader het kind; en de kinderen zullen opstaan
65 Luk 1:7 | 7 En zij hadden geen kind, omdat Elizabet onvruchtbaar
66 Luk 2:43 | wederkeerden, bleef het Kind Jezus te Jeruzalem, en Jozef
67 Luk 2:48 | Zijn moeder zeide tot Hem: Kind! waarom hebt Gij ons zo
68 Luk 8:54 | hand en riep, zeggende: Kind, sta op! ~
69 Luk 9:42 | onreinen geest, en maakte het kind gezond, en gaf hem zijn
70 Luk 15:31 | 31 En hij zeide tot hem: Kind, gij zijt altijd bij mij,
71 Luk 16:25 | 25 Maar Abraham zeide: Kind, gedenk, dat gij uw goed
72 Joha 4:49| Heere, kom af, eer mijn kind sterft. ~
73 Joha 4:51| boodschapten, zeggende: Uw kind leeft! ~
74 Hand 3:13| onzer vaderen, heeft Zijn Kind Jezus verheerlijkt, Welken
75 Hand 3:26| opgewekt hebbende Zijn Kind Jezus, heeft Denzelven eerst
76 Hand 4:27| vergaderd tegen Uw heilig Kind Jezus, Welken Gij gezalfd
77 Hand 4:30| door den Naam van Uw heilig Kind Jezus. ~
78 Hand 7:10| 10 O gij kind des duivels, vol van alle
79 1Kor 13:11| 11 Toen ik een kind was, sprak ik als een kind,
80 1Kor 13:11| kind was, sprak ik als een kind, was ik gezind als een kind,
81 1Kor 13:11| kind, was ik gezind als een kind, overlegde ik als een kind;
82 1Kor 13:11| kind, overlegde ik als een kind; maar wanneer ik een man
83 Gal 4:1 | tijd als de erfgenaam een kind is, zo verschilt hij niets
84 Fili 2:22| beproeving, dat hij, als een kind zijn vader, met mij gediend
85 Heb 5:13 | gerechtigheid; want hij is een kind. ~
86 Open 12:4 | baren zou, opdat hij haar kind zou verslinden, wanneer
87 Open 12:5 | een ijzeren roede; en haar kind werd weggerukt tot God en
|