Book Chapter: Verse
1 Gen 18:2 | hij zeide: Ziet nu, mijne heren! keert toch in ten huize
2 Gen 23:10 | nam tien kemelen van zijns heren kemelen, en toog heen; en
3 Gen 23:10 | heen; en al het goed zijns heren was in zijn hand; en hij
4 Gen 23:27 | geleid, ten huize van mijns heren broederen. ~
5 Gen 23:51 | de vrouw van den zoon uws heren, gelijk de HEERE gesproken
6 Gen 28:35 | toorn niet ontsteke in mijns heren ogen, omdat ik voor uw aangezicht
7 Gen 30:8 | vinden in de ogen mijns heren! ~
8 Gen 30:15 | mij genade vinden in mijns heren ogen! ~
9 Gen 36:7 | dat de huisvrouw zijns heren haar ogen op Jozef wierp;
10 Gen 36:8 | zeide tot de huisvrouw zijns heren: Zie, mijn heer heeft geen
11 Gen 36:30 | hechtenis van het huis zijns heren, zeggende: Waarom zijn uw
12 Gen 40:8 | wij dan uit het huis uws heren zilver of goud stelen? ~
13 Gen 40:16 | gevonden; zie, wij zijn mijns heren slaven, zo wij, als hij,
14 Gen 40:18 | woord spreken voor mijns heren oren, en laat uw toorn tegen
15 Gen 40:24 | wij hem de woorden mijns heren verhaald hebben; ~
16 Gen 43:18 | voor het aangezichts mijns heren, dan ons lichaam en ons
17 Gen 43:25 | vinden in de ogen mijns heren, en wij zullen Farao's knechten
18 Exo 21:4 | vrouw en haar kinderen haars heren zijn, en hij zal met zijn
19 Exo 21:8 | bevalt in de ogen haars heren, dat hij haar niet ondertrouwd
20 Exo 32:22 | zeide Aaron: De toorn mijns heren ontsteke niet! gij kent
21 Exo 33:22 | zeide Aaron: De toorn mijns heren ontsteke niet! gij kent
22 Num 21:28 | Ar der Moabieten, en de heren der hoogten van de Arnon. ~
23 Deu 10:17 | goden, en een Heere der heren; die grote, die machtige,
24 1Sa 25:27 | den jongelingen, die mijns heren voetstappen nawandelen. ~
25 1Sa 25:29 | zoeken, zo zal de ziel mijns heren ingebonden zijn in het bundeltje
26 1Sa 25:41 | voeten der knechten mijns heren te wassen. ~
27 1Sa 29:10 | vroeg op met de knechten uws heren, die met u gekomen zijn;
28 1Sa 30:15 | overleveren in de hand mijns heren! Zo zal ik u tot deze bende
29 2Sa 9:9 | huis, heb ik den zoon uws heren gegeven. ~
30 2Sa 9:10 | inbrengen, opdat de zoon uws heren brood hebbe, dat hij ete;
31 2Sa 9:10 | Mefiboseth, de zoon uws heren, zal geduriglijk brood eten
32 2Sa 11:9 | met al de knechten zijns heren; en hij ging niet af in
33 2Sa 11:11 | Joab, en de knechten mijns heren zijn gelegerd op het open
34 2Sa 11:13 | op zijn leger, met zijns heren knechten, maar ging niet
35 2Sa 12:8 | 8 En Ik heb u uws heren huis gegeven, daartoe uws
36 2Sa 12:8 | huis gegeven, daartoe uws heren vrouwen in uw schoot, ja,
37 2Sa 14:17 | dienstmaagd: Het woord mijns heren, des konings, zij toch tot
38 2Sa 16:3 | Waar is dan de zoon uws heren? En Ziba zeide tot den koning:
39 2Sa 20:6 | neem gij de knechten uws heren, en jaag hem achterna, opdat
40 1Kon 1:33| Neemt met u de knechten uws heren, en doet mijn zoon Salomo
41 2Kon 5:1 | voor het aangezicht zijns heren, en van hoog aanzien; want
42 2Kon 9:11| uitging tot de knechten zijns heren, zeide men tot hem: Is het
43 2Kon 10:3 | gerechtigste van de zonen uws heren, zet dien op zijns vaders
44 2Kon 10:3 | strijdt voor het huis uws heren. ~
45 2Kon 10:6 | de mannen, de zonen uws heren, en komt tot mij morgen
46 2Kon 20:24| geringste knechten mijns heren afkeren? Maar gij vertrouwt
47 Est 1:3 | Perzie en Medie, de grootste heren en de oversten der landschappen
48 Est 30:9 | konings, van de grootste heren, en men zal het dien man
49 Psa 123:2 | knechten zijn op de hand hunner heren; gelijk de ogen der dienstmaagd
50 Psa 136:3 | 3 Looft den Heere der heren; want Zijn goedertierenheid
51 Spre 12:4 | huisvrouw is een kroon haars heren; maar die beschaamt maakt,
52 Spre 17:8 | geschenk is in de ogen zijner heren een aangenaam gesteente;
53 Spre 25:13| want hij verkwikt zijns heren ziel. ~
54 Spre 31:11| Beth. Het hart haars heren vertrouwt op haar, zodat
55 Jes 1:3 | en een ezel de krib zijns heren; maar Israel heeft geen
56 Jes 16:8 | de wijnstok van Sibma, de heren der heidenen hebben zijn
57 Jes 19:4 | besluiten in de hand van harde heren, en een strenge koning zal
58 Jes 22:18 | schandvlek van het huis uws heren! ~
59 Jes 26:13 | HEERE, onze God! andere heren, behalve Gij, hebben over
60 Jes 36:9 | geringste knechten mijns heren, afkeren? Maar gij vertrouwt
61 Jer 2:31 | dan Mijn volk: Wij zijn heren, wij zullen niet meer
62 Jer 27:4 | En beveel hun aan hun heren te zeggen: Zo zegt de HEERE
63 Jer 27:4 | Israels: Zo zult gij tot uw heren zeggen: ~
64 Amos 4:1 | gij, die tot hunlieder heren zegt: Brengt aan, opdat
65 Zep 1:9 | springt; die het huis hunner heren vullen met geweld en bedrog. ~
66 Matt 6:24| 24 Niemand kan twee heren dienen; want of hij zal
67 Matt 15:27| vallen van de tafel hunner heren. ~
68 Matt 25:18| en verborg het geld zijns heren. ~
69 Luk 16:13 | Geen huisknecht kan twee heren dienen; want of hij zal
70 Luk 19:33 | veulen ontbonden, zeiden de heren van hetzelve tot hen: Waarom
71 Luk 22:25 | hebben, worden weldadige heren genaamd. ~
72 Hand 10:16| ons ontmoette, welke haar heren groot gewin toebracht met
73 Hand 10:19| 19 Als nu de heren van dezelve zagen, dat de
74 Hand 10:30| hebbende, zeide hij: Lieve heren, wat moet ik doen, opdat
75 1Kor 8:5 | gelijk er vele goden en vele heren zijn), ~
76 Efez 6:5 | dienstknechten, zijt gehoorzaam uw heren naar het vlees, met vreze
77 Efez 6:9 | 9 En gij heren, doet hetzelfde bij hen,
78 Kol 3:22 | zijt in alles gehoorzaam uw heren naar het vlees, niet met
79 Kol 4:1 | 1 Gij heren, doet uw dienstknechten
80 1Tim 6:1 | het juk zijn, zullen hun heren alle eer waardig achten,
81 1Tim 6:2 | 2 En die gelovige heren hebben, zullen hen niet
82 1Tim 6:15| der koningen, en Heere der heren; ~
83 Tit 2:9 | dienstknechten, dat zij hun eigen heren onderdanig zijn, dat zij
84 1Pet 2:18| alle vreze onderdanig den heren, niet alleen den goeden
85 Open 17:14| want Het is een Heere der heren, en een Koning der koningen),
86 Open 19:16| der koningen, en Heere der heren. ~
|