1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-5967
Book Chapter: Verse
1501 Joz 14:10 | veertig jaren, sedert dat de HEERE dit woord tot Mozes gesproken
1502 Joz 14:12 | dit gebergte, waarvan de HEERE te dien dage gesproken heeft;
1503 Joz 14:12 | vaste steden waren; of de HEERE met mij ware, dat ik hen
1504 Joz 14:12 | verdreef, gelijk als de HEERE gesproken heeft. ~
1505 Joz 14:14 | omdat hij volhard had den HEERE, den God Israels, na te
1506 Joz 17:4 | der oversten, zeggende: De HEERE heeft Mozes geboden, dat
1507 Joz 17:14 | volk ben, voor zoveel de HEERE mij dus verre gezegend heeft? ~
1508 Joz 18:3 | land te beerven, hetwelk de HEERE, de God uwer vaderen, u
1509 Joz 20:1 | 1Verder sprak de HEERE tot Jozua, zeggende: ~
1510 Joz 21:2 | land Kanaan, zeggende: De HEERE heeft geboden door den dienst
1511 Joz 21:8 | bij het lot, gelijk de HEERE geboden had door den dienst
1512 Joz 22:16 | 43 Alzo gaf de HEERE aan Israel het ganse land,
1513 Joz 22:17 | 44 En de HEERE gaf hun rust rondom, naar
1514 Joz 22:17 | al hun vijanden gaf de HEERE in hun hand. ~
1515 Joz 22:18 | de goede woorden, die de HEERE gesproken had tot het huis
1516 Joz 23:3 | onderhouding der geboden van den HEERE, uw God. ~
1517 Joz 23:4 | 4 En nu, de HEERE, uw God, heeft uw broederen
1518 Joz 23:5 | geboden heeft, dat gij den HEERE, uw God, liefhebt, en dat
1519 Joz 23:16 | afkerende van achter den HEERE, mits dat gij een altaar
1520 Joz 23:16 | hebt, om heden tegen den HEERE wederspannig te zijn? ~
1521 Joz 23:18 | gij u heden van achter den HEERE afkeert, het zal dan geschieden,
1522 Joz 23:18 | wederspannig zijt tegen den HEERE, zo zal Hij Zich morgen
1523 Joz 23:19 | niet wederspannig tegen den HEERE, en zijt ook niet wederspannig
1524 Joz 23:19 | behalve het altaar van den HEERE, onzen God. ~
1525 Joz 23:22 | 22 De God der goden, de HEERE, de God der goden, de HEERE,
1526 Joz 23:22 | HEERE, de God der goden, de HEERE, Die weet het; Israel zelf
1527 Joz 23:22 | door overtreding tegen den HEERE, zo behoudt ons heden niet; ~
1528 Joz 23:23 | hebben, om ons van achter den HEERE af te keren, of om brandoffer
1529 Joz 23:23 | te doen, zo eise het de HEERE. ~
1530 Joz 23:24 | zeggende: Wat hebt gij met den HEERE, den God van Israel, te
1531 Joz 23:25 | 25 De HEERE heeft immers de Jordaan
1532 Joz 23:25 | gij hebt geen deel aan den HEERE. Zo mochten uw kinderen
1533 Joz 23:25 | doen ophouden, dat zij den HEERE niet vreesden. ~
1534 Joz 23:27 | Gijlieden hebt geen deel aan den HEERE. ~
1535 Joz 23:29 | wederspannig zijn tegen den HEERE, of dat wij te dezen dage
1536 Joz 23:29 | dage ons van achter den HEERE afkeren zouden, bouwende
1537 Joz 23:29 | behalve het altaar van den HEERE, onzen God, dat voor Zijn
1538 Joz 23:31 | Heden weten wij, dat de HEERE in het midden van ons is,
1539 Joz 23:31 | deze overtreding tegen den HEERE niet begaan hebt; toen hebt
1540 Joz 23:34 | getuige zij tussen ons, dat de HEERE God is. ~
1541 Joz 24:1 | na vele dagen, nadat de HEERE Israel rust gegeven had
1542 Joz 24:3 | hebt gezien alles, wat de HEERE, uw God, gedaan heeft aan
1543 Joz 24:3 | voor uw aangezicht; want de HEERE, uw God, Zelf, is het, Die
1544 Joz 24:5 | 5 En de HEERE, uw God, Zelf zal hen uitstoten
1545 Joz 24:5 | bezitten, gelijk als de HEERE, uw God, tot u gesproken
1546 Joz 24:8 | 8 Maar den HEERE, uw God, zult gij aanhangen,
1547 Joz 24:9 | 9 Want de HEERE heeft van uw aangezicht
1548 Joz 24:10 | duizend jagen; want het is de HEERE, uw God, Zelf, Die voor
1549 Joz 24:11 | naarstiglijk, dat gij den HEERE, uw God, liefhebt. ~
1550 Joz 24:13 | 13 Weet voorzeker, dat de HEERE, uw God, niet voortvaren
1551 Joz 24:13 | goede land, hetwelk u de HEERE, uw God, gegeven heeft. ~
1552 Joz 24:14 | goede woorden, welke de HEERE, uw God, over u gesproken
1553 Joz 24:15 | over u gekomen zijn, die de HEERE, uw God, tot u gesproken
1554 Joz 24:15 | gesproken heeft, alzo zal de HEERE over u komen laten al die
1555 Joz 24:15 | dit goede land, hetwelk u HEERE, uw God gegeven heeft. ~
1556 Joz 25:2 | ganse volk: Alzo zegt de HEERE, de God Israels: Over gene
1557 Joz 25:7 | 7 Zij nu riepen tot den HEERE, en Hij stelde een duisternis
1558 Joz 25:14 | 14 En nu, vreest den HEERE, en dient Hem in oprechtheid
1559 Joz 25:14 | in Egypte; en dient den HEERE. ~
1560 Joz 25:15 | kwaad is in uw ogen den HEERE te dienen, kiest u heden,
1561 Joz 25:15 | mijn huis, wij zullen den HEERE dienen! ~
1562 Joz 25:16 | verre van ons, dat wij den HEERE verlaten zouden, om andere
1563 Joz 25:17 | 17 Want de HEERE is onze God; Hij is het,
1564 Joz 25:18 | 18 En de HEERE heeft voor ons aangezicht
1565 Joz 25:18 | lands. Wij zullen ook den HEERE dienen, want Hij is onze
1566 Joz 25:19 | tot het volk: Gij zult den HEERE niet kunnen dienen, want
1567 Joz 25:20 | 20 Indien gij den HEERE verlaten en vreemde goden
1568 Joz 25:21 | Neen, maar wij zullen den HEERE dienen. ~
1569 Joz 25:22 | over uzelven, dat gij u den HEERE verkoren hebt, om Hem te
1570 Joz 25:23 | neigt uw harten tot den HEERE, den God van Israel. ~
1571 Joz 25:24 | tot Jozua: Wij zullen den HEERE, onzen God, dienen, en wij
1572 Joz 25:31 | 31 Israel nu diende den HEERE al de dagen van Jozua, en
1573 Ric 1:1 | de kinderen Israels den HEERE vraagden, zeggende: Wie
1574 Ric 1:2 | 2 En de HEERE zeide: Juda zal optrekken;
1575 Ric 1:4 | 4 En Juda toog op, en de HEERE gaf de Kanaanieten en de
1576 Ric 1:19 | 19 En de HEERE was met Juda, dat hij de
1577 Ric 1:22 | ook op naar Beth-El. En de HEERE was met hen. ~
1578 Ric 2:5 | zij offerden aldaar den HEERE. ~
1579 Ric 2:7 | 7 En het volk diende den HEERE, al de dagen van Jozua,
1580 Ric 2:10 | geslacht na hen op, dat den HEERE niet kende, noch ook het
1581 Ric 2:12 | 12 En zij verlieten den HEERE, hunner vaderen God, Die
1582 Ric 2:12 | die, en zij verwekten den HEERE tot toorn. ~
1583 Ric 2:13 | 13 Want zij verlieten den HEERE, en dienden de Baal en Astharoth. ~
1584 Ric 2:15 | ten kwade, gelijk als de HEERE gesproken, en gelijk als
1585 Ric 2:15 | gesproken, en gelijk als de HEERE gezworen had; en hun was
1586 Ric 2:16 | 16 En de HEERE verwekte richteren, die
1587 Ric 2:18 | 18 En wanneer de HEERE hun richteren verwekte,
1588 Ric 2:18 | richteren verwekte, zo was de HEERE met den richter, en verloste
1589 Ric 2:18 | richters; want het berouwde den HEERE, huns zuchtens halve vanwege
1590 Ric 2:23 | 23 Alzo liet de HEERE deze heidenen blijven, dat
1591 Ric 3:1 | zijn de heidenen, die de HEERE liet blijven, om door hen
1592 Ric 3:7 | HEEREN, en vergaten den HEERE, hun God, en zij dienden
1593 Ric 3:9 | kinderen Israels tot den HEERE; en de HEERE verwekte de
1594 Ric 3:9 | Israels tot den HEERE; en de HEERE verwekte de kinderen Israels
1595 Ric 3:10 | toog uit ten strijde; en de HEERE gaf Cuschan Rischataim,
1596 Ric 3:12 | HEEREN; toen sterkte de HEERE Eglon, den koning der Moabieten,
1597 Ric 3:15 | kinderen Israels tot den HEERE, en de HEERE verwekte hun
1598 Ric 3:15 | Israels tot den HEERE, en de HEERE verwekte hun een verlosser,
1599 Ric 3:28 | hen: Volgt mij na; want de HEERE heeft uw vijanden, de Moabieten,
1600 Ric 4:2 | 2 Zo verkocht hen de HEERE in de hand van Jabin, koning
1601 Ric 4:3 | kinderen Israels tot den HEERE; want hij had negenhonderd
1602 Ric 4:6 | zeide tot hem: Heeft de HEERE, de God Israels, niet geboden:
1603 Ric 4:9 | dien gij wandelt; want de HEERE zal Sisera verkopen in de
1604 Ric 4:14 | is de dag, in welken de HEERE Sisera in uw hand gegeven
1605 Ric 4:14 | hand gegeven heeft; is de HEERE niet voor uw aangezicht
1606 Ric 4:15 | 15 En de HEERE versloeg Sisera, met al
1607 Ric 4:26 | 2 Looft den HEERE, van het wreken der wraken
1608 Ric 4:27 | oren, gij vorsten! Ik, den HEERE zal ik zingen, ik zal den
1609 Ric 4:27 | zal ik zingen, ik zal den HEERE, den God Israels, psalmzingen. ~
1610 Ric 4:28 | 4 HEERE! toen Gij voorttoogt van
1611 Ric 4:33 | onder het volk; looft den HEERE! ~
1612 Ric 4:37 | heerlijken onder het volk; de HEERE doet mij heersen over de
1613 Ric 4:55 | omkomen al Uw vijanden, o HEERE! die Hem daarentegen liefhebben,
1614 Ric 5:1 | des HEEREN; zo gaf hen de HEERE in de hand der Midianieten,
1615 Ric 5:6 | kinderen Israels tot den HEERE. ~
1616 Ric 5:7 | kinderen Israels tot den HEERE riepen, ter oorzake van
1617 Ric 5:8 | 8 Zo zond de HEERE een man, die een profeet
1618 Ric 5:8 | zeide tot hen: Alzo zegt de HEERE, de God Israels: Ik heb
1619 Ric 5:10 | zeide tot ulieden: Ik ben de HEERE, uw God; vreest de goden
1620 Ric 5:12 | HEEREN, en zeide tot hem: De HEERE is met u, gij strijdbare
1621 Ric 5:13 | Hem: Och, mijn Heer! zo de HEERE met ons is, waarom is ons
1622 Ric 5:13 | zeggende: Heeft ons de HEERE niet uit Egypte opgevoerd?
1623 Ric 5:13 | opgevoerd? Doch nu heeft ons de HEERE verlaten, en heeft ons in
1624 Ric 5:14 | 14 Toen keerde zich de HEERE tot hem, en zeide: Ga heen
1625 Ric 5:16 | 16 En de HEERE zeide tot hem: Omdat Ik
1626 Ric 5:22 | was; en Gideon zeide: Ach, Heere, HEERE! daarom, omdat ik
1627 Ric 5:22 | Gideon zeide: Ach, Heere, HEERE! daarom, omdat ik een Engel
1628 Ric 5:23 | 23 Doch de HEERE zeide tot hem: Vrede zij
1629 Ric 5:24 | bouwde Gideon aldaar den HEERE een altaar, en noemde het:
1630 Ric 5:24 | altaar, en noemde het: De HEERE is vrede! het is nog tot
1631 Ric 5:25 | dienzelven nacht, dat de HEERE tot hem zeide: Neem een
1632 Ric 5:26 | 26 En bouw den HEERE, uw God, een altaar, op
1633 Ric 5:27 | en deed, gelijk als de HEERE tot hem gesproken had. Doch
1634 Ric 6:2 | 2 En de HEERE zeide tot Gideon: Des volks
1635 Ric 6:4 | 4 En de HEERE zeide tot Gideon: Nog is
1636 Ric 6:5 | het water. Toen zeide de HEERE tot Gideon: Al wie met zijn
1637 Ric 6:7 | 7 En de HEERE zeide tot Gideon: Door deze
1638 Ric 6:9 | denzelven nacht, dat de HEERE tot hem zeide: Sta op, ga
1639 Ric 6:15 | zeide: Maakt u op, want de HEERE heeft het leger der Midianieten
1640 Ric 6:18 | gij zult zeggen: Voor den HEERE en voor Gideon! ~
1641 Ric 6:20 | riepen: Het zwaard van den HEERE, en van Gideon! ~
1642 Ric 6:22 | bazuinen bliezen, zo zette de HEERE het zwaard des een tegen
1643 Ric 7:7 | zeide Gideon: Daarom, als de HEERE Zebah en Tsalmuna in mijn
1644 Ric 7:19 | moeder; zo waarlijk als de HEERE leeft, zo gij hen hadt laten
1645 Ric 7:23 | over u niet heersen; de HEERE zal over u heersen. ~
1646 Ric 7:34 | Israels dachten niet aan den HEERE, hun God, Die hen gered
1647 Ric 9:6 | Filistijnen; en zij verlieten den HEERE, en dienden Hem niet. ~
1648 Ric 9:10 | kinderen Israels tot den HEERE, zeggende: Wij hebben tegen
1649 Ric 9:11 | 11 Maar de HEERE zeide tot de kinderen Israels:
1650 Ric 9:15 | kinderen Israels zeiden tot den HEERE: Wij hebben gezondigd; doe
1651 Ric 9:16 | midden weg, en dienden den HEERE. Toen werd Zijn ziel verdrietig
1652 Ric 10:9 | de kinderen Ammons, en de HEERE hen voor mijn aangezicht
1653 Ric 10:10 | Gilead zeiden tot Jeftha: De HEERE zij toehoorder tussen ons,
1654 Ric 10:21 | 21 En de HEERE, de God Israels, gaf Sihon
1655 Ric 10:23 | 23 Zo heeft nu de HEERE, de God Israels, de Amorieten
1656 Ric 10:24 | al dengene erven, dien de HEERE, onze God, voor ons aangezicht
1657 Ric 10:27 | gij tegen mij krijgt; de HEERE, Die Rechter is, richte
1658 Ric 10:30 | 30 En Jeftha beloofde den HEERE een gelofte, en zeide: Indien
1659 Ric 10:32 | tegen hen te strijden; en de HEERE gaf hen in zijn hand. ~
1660 Ric 10:35 | mond opengedaan tot den HEERE, en ik zal niet kunnen teruggaan. ~
1661 Ric 10:36 | mond opengedaan tot den HEERE, doe mij, gelijk als uit
1662 Ric 10:36 | gegaan is; naardien u de HEERE volkomene wraak gegeven
1663 Ric 11:3 | de kinderen Ammons, en de HEERE gaf hen in mijn hand; waarom
1664 Ric 12:1 | ogen des HEEREN; zo gaf de HEERE hen in de hand der Filistijnen
1665 Ric 12:8 | Toen aanbad Manoach den HEERE vuriglijk, en zeide: Och,
1666 Ric 12:8 | vuriglijk, en zeide: Och, HEERE! dat toch de Man Gods, Dien
1667 Ric 12:16 | zult doen, dat zult gij den HEERE offeren. Want Manoach wist
1668 Ric 12:19 | het op den rotssteen, den HEERE. En Hij handelde wonderlijk
1669 Ric 12:23 | huisvrouw zeide tot hem: Zo de HEERE lust had ons te doden, Hij
1670 Ric 12:24 | knechtje werd groot, en de HEERE zegende het. ~
1671 Ric 13:4 | wisten niet, dat dit van den HEERE was, dat hij gelegenheid
1672 Ric 14:18 | dorstte, zo riep hij tot den HEERE, en zeide: Gij hebt door
1673 Ric 15:20 | want hij wist niet, dat de HEERE van hem geweken was. ~
1674 Ric 15:28 | Toen riep Simson tot den HEERE, en zeide: Heere, HEERE!
1675 Ric 15:28 | tot den HEERE, en zeide: Heere, HEERE! gedenk toch mijner,
1676 Ric 15:28 | HEERE, en zeide: Heere, HEERE! gedenk toch mijner, en
1677 Ric 16:2 | Gezegend zij mijn zoon den HEERE! ~
1678 Ric 16:3 | zeide: Ik heb dat geld den HEERE ganselijk geheiligd van
1679 Ric 16:13 | Micha: Nu weet ik, dat de HEERE mij weldoen zal, omdat ik
1680 Ric 17:6 | heentrekken, is voor den HEERE. ~
1681 Ric 19:1 | land van Gilead, tot den HEERE te Mizpa. ~
1682 Ric 19:18 | kinderen van Benjamin? En de HEERE zeide: Juda vooreerst. ~
1683 Ric 19:23 | den avond, en vraagden den HEERE zeggende: Zal ik weder genaken
1684 Ric 19:23 | Benjamin, mijn broeder? En de HEERE zeide: Trekt tegen hem op. ~
1685 Ric 19:27 | kinderen Israels vraagden den HEERE, want aldaar was de ark
1686 Ric 19:28 | of zal ik ophouden? en de HEERE zeide: Trekt op, want morgen
1687 Ric 19:35 | 35 Toen sloeg de HEERE Benjamin voor Israels aangezicht;
1688 Ric 20:3 | 3 En zeiden: O HEERE, God van Israel! Waarom
1689 Ric 20:5 | stammen van Israel tot den HEERE? Want er was een grote eed
1690 Ric 20:5 | die niet opkwam tot den HEERE te Mizpa, zeggende: Hij
1691 Ric 20:7 | Want wij hebben bij den HEERE gezworen, dat wij hun van
1692 Ric 20:8 | niet opgekomen is tot den HEERE te Mizpa? En ziet, van Jabes
1693 Ric 20:15 | over Benjamin, omdat de HEERE een scheur gemaakt had in
1694 Rut 1:6 | het land van Moab, dat de HEERE Zijn volk bezocht had, gevende
1695 Rut 1:8 | huis van haar moeder; de HEERE doe bij u weldadigheid,
1696 Rut 1:9 | 9 De HEERE geve u, dat gij ruste vindt,
1697 Rut 1:17 | worden; alzo doe mij de HEERE en alzo doe Hij daartoe,
1698 Rut 1:21 | maar ledig heeft mij de HEERE doen wederkeren; waarom
1699 Rut 1:21 | mij Naomi noemen, daar de HEERE tegen mij getuigt, en de
1700 Rut 2:4 | zeide tot de maaiers: De HEERE zij met ulieden! En zij
1701 Rut 2:4 | En zij zeiden tot hem: De HEERE zegene u! ~
1702 Rut 2:12 | 12 De HEERE vergelde u uw daad en uw
1703 Rut 2:12 | loon zij volkomen, van den HEERE, den God Israels, onder
1704 Rut 2:20 | schoondochter: Gezegend zij den HEERE, Die Zijn weldadigheid niet
1705 Rut 3:10 | zeide: Gezegend zijt gij den HEERE, mijn dochter! Gij hebt
1706 Rut 3:13 | lossen, zo waarachtig als de HEERE leeft; leg u neder tot den
1707 Rut 4:11 | zeiden: Wij zijn getuigen; de HEERE make deze vrouw, die in
1708 Rut 4:12 | baarde), van het zaad, dat de HEERE u geven zal uit deze jonge
1709 Rut 4:13 | ging tot haar in; en de HEERE gaf haar, dat zij zwanger
1710 Rut 4:14 | tot Naomi: Geloofd zij de HEERE, Die niet heeft nagelaten
1711 1Sa 1:3 | aanbidden, en om te offeren den HEERE der heirscharen te Silo;
1712 1Sa 1:5 | had Hanna lief; doch de HEERE had haar baarmoeder toegesloten. ~
1713 1Sa 1:6 | te vergrimmen, omdat de HEERE haar baarmoeder toegesloten
1714 1Sa 1:10 | zijnde, zo bad zij tot den HEERE, en zij weende zeer. ~
1715 1Sa 1:11 | beloofde een gelofte, en zeide: HEERE der heirscharen, zo Gij
1716 1Sa 1:11 | zaad, zo zal ik dat den HEERE geven al de dagen zijns
1717 1Sa 1:19 | zijn huisvrouw Hanna, en de HEERE gedacht aan haar. ~
1718 1Sa 1:20 | zeide zij, ik heb hem van de HEERE gebeden. ~
1719 1Sa 1:21 | zijn ganse huis, om den HEERE te offeren het jaarlijkse
1720 1Sa 1:23 | zult gespeend hebben; de HEERE bevestige naar Zijn woord!
1721 1Sa 1:26 | hier bij u stond, om den HEERE te bidden. ~
1722 1Sa 1:27 | om deze jongeling, en de HEERE heeft mij mijn bede gegeven,
1723 1Sa 1:28 | Daarom heb ik hem ook den HEERE overgegeven al de dagen,
1724 1Sa 1:28 | wezen zal; hij is van den HEERE gebeden. En hij bad aldaar
1725 1Sa 1:28 | gebeden. En hij bad aldaar den HEERE aan. ~ ~ ~
1726 1Sa 2:1 | springt van vreugde op in den HEERE; mijn hoorn is verhoogd
1727 1Sa 2:1 | hoorn is verhoogd in den HEERE; mijn mond is wijd opengedaan
1728 1Sa 2:2 | niemand heilig, gelijk de HEERE; want er is niemand dan
1729 1Sa 2:3 | uw mond zou gaan; want de HEERE is een God der wetenschappen,
1730 1Sa 2:6 | 6 De HEERE doodt en maakt levend; Hij
1731 1Sa 2:7 | 7 De HEERE maakt arm en maakt rijk;
1732 1Sa 2:10 | 10 Die met den HEERE twisten, zullen verpletterd
1733 1Sa 2:10 | hemel over hen donderen; de HEERE zal de einden der aarde
1734 1Sa 2:11 | maar de jongeling was den HEERE dienende voor het aangezicht
1735 1Sa 2:12 | Belials; zij kenden den HEERE niet. ~
1736 1Sa 2:20 | huisvrouw, en zeide: De HEERE geve u zaad uit deze vrouw
1737 1Sa 2:20 | voor de bede, die zij den HEERE afgebeden heeft. En zij
1738 1Sa 2:21 | 21 Want de HEERE bezocht Hanna, en zij werd
1739 1Sa 2:21 | Samuel werd groot bij den HEERE. ~
1740 1Sa 2:25 | wanneer een mens tegen den HEERE zondigt, wie zal voor hem
1741 1Sa 2:25 | huns vaders niet, want de HEERE wilde hen doden. ~
1742 1Sa 2:26 | aangenaam beide bij den HEERE en ook bij de mensen. ~
1743 1Sa 2:27 | zeide tot hem: Zo zegt de HEERE: Heb Ik Mij klaarlijk geopenbaard
1744 1Sa 2:30 | 30 Daarom spreekt de HEERE, de God Israels: Ik had
1745 1Sa 2:30 | eeuwigheid; maar nu spreekt de HEERE: Dat zij verre van Mij;
1746 1Sa 3:1 | jongeling Samuel diende den HEERE voor het aangezicht van
1747 1Sa 3:4 | 4 Dat de HEERE Samuel riep; en hij zeide:
1748 1Sa 3:6 | 6 Toen riep de HEERE Samuel wederom; en Samuel
1749 1Sa 3:7 | 7 Doch Samuel kende de HEERE nog niet; en het woord des
1750 1Sa 3:8 | 8 Toen riep de HEERE Samuel wederom, ten derde
1751 1Sa 3:8 | Toen verstond Eli, dat de HEERE den jongeling riep. ~
1752 1Sa 3:9 | zult gij zeggen: Spreek, HEERE, want Uw knecht hoort. Toen
1753 1Sa 3:10 | 10 Toen kwam de HEERE, en stelde Zich daar, en
1754 1Sa 3:11 | 11 En de HEERE zeide tot Samuel: Zie, Ik
1755 1Sa 3:18 | En hij zeide: Hij is de HEERE; Hij doe, wat goed is in
1756 1Sa 3:19 | Samuel nu werd groot; en de HEERE was met hem, en liet niet
1757 1Sa 3:21 | 21 En de HEERE voer voort te verschijnen
1758 1Sa 3:21 | verschijnen te Silo; want de HEERE openbaarde Zich aan Samuel
1759 1Sa 4:3 | Israel: Waarom heeft ons de HEERE heden geslagen voor het
1760 1Sa 6:14 | en offerden de koeien den HEERE ten brandoffer. ~
1761 1Sa 6:15 | slachtten slachtofferen den HEERE, op denzelven dag. ~
1762 1Sa 6:17 | die de Filistijnen aan den HEERE ten schuldoffer vergolden
1763 1Sa 6:19 | 19 En de Heere sloeg onder die lieden van
1764 1Sa 6:19 | het volk rouw, omdat de HEERE een groten slag onder het
1765 1Sa 6:20 | voor het aangezicht van de HEERE, dezen heiligen God? En
1766 1Sa 7:2 | huis van Israel klaagde den HEERE achterna. ~
1767 1Sa 7:3 | met uw ganse hart tot den HEERE bekeert, zo doet de vreemde
1768 1Sa 7:3 | en richt uw hart tot den HEERE, en dient Hem alleen, zo
1769 1Sa 7:4 | weg, en zij dienden den HEERE alleen. ~
1770 1Sa 7:5 | naar Mizpa, en ik zal den HEERE voor u bidden. ~
1771 1Sa 7:6 | aldaar: Wij hebben tegen den HEERE gezondigd. Alzo richtte
1772 1Sa 7:8 | niet zoudt roepen tot den HEERE, onzen God, opdat Hij ons
1773 1Sa 7:9 | hij offerde het geheel den HEERE ten brandoffer; en Samuel
1774 1Sa 7:9 | en Samuel riep tot den HEERE voor Israel; en de HEERE
1775 1Sa 7:9 | HEERE voor Israel; en de HEERE verhoorde hem. ~
1776 1Sa 7:10 | strijde tegen Israel; en de HEERE donderde te dien dage met
1777 1Sa 7:12 | zeide: Tot hiertoe heeft de HEERE ons geholpen. ~
1778 1Sa 7:17 | en hij bouwde aldaar den HEERE een altaar. ~ ~ ~
1779 1Sa 8:6 | richten. En Samuel bad den HEERE aan. ~
1780 1Sa 8:7 | 7 Doch de HEERE zeide tot Samuel: Hoor naar
1781 1Sa 8:18 | verkoren hebben, maar de HEERE zal u te dien dage niet
1782 1Sa 8:22 | 22 De HEERE nu zeide tot Samuel: Hoor
1783 1Sa 9:15 | 15 Want de HEERE had het voor Samuels oor
1784 1Sa 9:17 | aanzag, zo antwoordde hem de HEERE: Zie, dit is de man, van
1785 1Sa 10:1 | Is het niet alzo, dat de HEERE u tot een voorganger over
1786 1Sa 10:17 | het volk te zamen tot den HEERE, te Mizpa.
1787 1Sa 10:18 | kinderen Israels: Alzo heeft de HEERE, de God Israel, gesproken:
1788 1Sa 10:22 | vraagden zij verder den HEERE, of die man nog derwaarts
1789 1Sa 10:22 | derwaarts komen zou? De HEERE dan zeide: Ziet, hij heeft
1790 1Sa 10:24 | volk: Ziet gij, dien de HEERE verkoren heeft? Want gelijk
1791 1Sa 11:13 | man gedood worden, want de HEERE heeft heden een verlossing
1792 1Sa 12:3 | betuigt tegen mij, voor den HEERE, en voor Zijn gezalfde,
1793 1Sa 12:5 | Toen zeide hij tot hen: De HEERE zij een Getuige tegen ulieden,
1794 1Sa 12:6 | tot het volk: Het is de HEERE, Die Mozes en Aaron gemaakt
1795 1Sa 12:8 | riepen uw vaders tot den HEERE; en de HEERE zond Mozes
1796 1Sa 12:8 | vaders tot den HEERE; en de HEERE zond Mozes en Aaron, en
1797 1Sa 12:9 | 9 Maar zij vergaten den HEERE, hun God; zo verkocht Hij
1798 1Sa 12:10 | 10 En zij riepen tot den HEERE, en zeiden: Wij hebben gezondigd,
1799 1Sa 12:10 | gezondigd, dewijl wij den HEERE verlaten, en de Baals en
1800 1Sa 12:11 | 11 En de HEERE zond Jerubbaal, en Bedan,
1801 1Sa 12:12 | ons regeren; zo toch de HEERE, uw God, uw Koning was. ~
1802 1Sa 12:13 | begeerd hebt; en ziet, de HEERE heeft een koning over ulieden
1803 1Sa 12:14 | 14 Zo gij den HEERE zult vrezen, en Hem dienen,
1804 1Sa 12:14 | regeren zal, achter den HEERE, uw God, zijn. ~
1805 1Sa 12:16 | ziet die grote zaak, die de HEERE voor uw ogen doen zal. ~
1806 1Sa 12:17 | tarweoogst? Ik zal tot den HEERE roepen, en Hij zal donder
1807 1Sa 12:18 | 18 Toen Samuel den HEERE aanriep, zo gaf de HEERE
1808 1Sa 12:18 | HEERE aanriep, zo gaf de HEERE donder en regen te dien
1809 1Sa 12:18 | vreesde al het volk zeer den HEERE en Samuel. ~
1810 1Sa 12:19 | Bid voor uw knechten den HEERE, uw God, dat wij niet sterven;
1811 1Sa 12:20 | wijkt niet van achter den HEERE af, maar dient den HEERE
1812 1Sa 12:20 | HEERE af, maar dient den HEERE met uw ganse hart. ~
1813 1Sa 12:22 | 22 Want de HEERE zal Zijn volk niet verlaten,
1814 1Sa 12:22 | Naams wil, dewijl het den HEERE beliefd heeft, ulieden Zich
1815 1Sa 12:23 | van mij, dat ik tegen den HEERE zou zondigen, dat ik zou
1816 1Sa 12:24 | 24 Vreest slechts den HEERE, en dient Hem trouwelijk
1817 1Sa 13:13 | gij hebt het gebod van den HEERE, uw God, niet gehouden,
1818 1Sa 13:13 | u geboden heeft; want de HEERE zou nu uw rijk over Israel
1819 1Sa 13:14 | uw rijk niet bestaan. De HEERE heeft Zich een man gezocht
1820 1Sa 13:14 | gezocht naar Zijn hart, en de HEERE heeft hem geboden een voorganger
1821 1Sa 13:14 | gehouden hebt, wat u de HEERE geboden had. ~
1822 1Sa 14:6 | overgaan; misschien zal de HEERE voor ons werken; want bij
1823 1Sa 14:6 | ons werken; want bij den HEERE is geen verhindering, om
1824 1Sa 14:10 | zullen wij opklimmen, want de HEERE heeft hen in onze hand gegeven;
1825 1Sa 14:12 | Klim op achter mij, want de HEERE heeft hen gegeven in de
1826 1Sa 14:23 | 23 Alzo verloste de HEERE Israel te dien dage; en
1827 1Sa 14:33 | verzondigt zich aan den HEERE, etende met het bloed. En
1828 1Sa 14:34 | bezondigt u niet aan den HEERE, die etende met het bloed.
1829 1Sa 14:35 | 35 Toen bouwde Saul den HEERE een altaar; dit was het
1830 1Sa 14:35 | eerste altaar, dat hij den HEERE bouwde. ~
1831 1Sa 14:39 | Want zo waarachtig als de HEERE leeft, Die Israel verlost,
1832 1Sa 14:41 | 41 Saul nu sprak tot den HEERE, den God Israels: Toon den
1833 1Sa 14:45 | verre! zo waarachtig als de HEERE leeft, als er een haar van
1834 1Sa 15:1 | zeide Samuel tot Saul: de HEERE heeft mij gezonden, dat
1835 1Sa 15:2 | 2 Alzo zegt de HEERE der heirscharen: Ik heb
1836 1Sa 15:11 | Samuel, en hij riep tot den HEERE den gansen nacht. ~
1837 1Sa 15:13 | hem: Gezegend zijt gij den HEERE! Ik heb des HEEREN woord
1838 1Sa 15:15 | runderen verschoond, om den HEERE, uw God, te offeren; maar
1839 1Sa 15:16 | te kennen geven, wat de HEERE van nacht tot mij gesproken
1840 1Sa 15:17 | geworden zijt, en dat u de HEERE tot koning over Israel gezalfd
1841 1Sa 15:18 | 18 En de HEERE heeft u op den weg gezonden,
1842 1Sa 15:20 | weg, op denwelken mij de HEERE gezonden heeft; en ik heb
1843 1Sa 15:21 | van het verbannene, om den HEERE, uw God, op te offeren te
1844 1Sa 15:22 | Doch Samuel zeide: Heeft de HEERE lust aan brandofferen, en
1845 1Sa 15:25 | mij wederom, dat ik den HEERE aanbidde. ~
1846 1Sa 15:26 | verworpen hebt, zo heeft u de HEERE verworpen, dat gij geen
1847 1Sa 15:28 | zeide Samuel tot hem: De HEERE heeft heden het koninkrijk
1848 1Sa 15:30 | wederom met mij, dat ik den HEERE, uw God, aanbidde. ~
1849 1Sa 15:31 | Saul na; en Saul aanbad den HEERE. ~
1850 1Sa 15:35 | Saul; en het berouwde den HEERE, dat Hij Saul tot koning
1851 1Sa 16:1 | 1 Toen zeide de HEERE tot Samuel: Hoe lang draagt
1852 1Sa 16:2 | mij doden. Toen zeide de HEERE: Neem een kalf van de runderen
1853 1Sa 16:2 | Ik ben gekomen, om den HEERE offerande te doen. ~
1854 1Sa 16:4 | Samuel nu deed, hetgeen de HEERE gesproken had, en hij kwam
1855 1Sa 16:5 | vrede; ik ben gekomen om den HEERE offerande te doen; heiligt
1856 1Sa 16:6 | Zekerlijk, is deze voor den HEERE, Zijn gezalfde. ~
1857 1Sa 16:7 | 7 Doch de HEERE zeide tot Samuel: Zie zijn
1858 1Sa 16:7 | wat voor ogen is, maar de HEERE ziet het hart aan. ~
1859 1Sa 16:8 | hij zeide: Dezen heeft de HEERE ook niet verkoren. ~
1860 1Sa 16:9 | hij zeide: Dezen heeft de HEERE ook niet verkoren. ~
1861 1Sa 16:10 | Samuel zeide tot Isai: De HEERE heeft dezen niet verkoren. ~
1862 1Sa 16:12 | en schoon van aanzien; en HEERE zeide: Sta op, zalf hem,
1863 1Sa 16:14 | en een boze geest van den HEERE verschrikte hem. ~
1864 1Sa 16:18 | en een schoon man, en de HEERE is met hem. ~
1865 1Sa 17:37 | 37 Verder zeide David: De HEERE, Die mij van de hand des
1866 1Sa 17:37 | tot David: Ga heen, en de HEERE zij met u!
1867 1Sa 17:45 | tot u in den Naam van den HEERE der heirscharen, den God
1868 1Sa 17:46 | 46 Te dezen dage zal de HEERE u besluiten in mijn hand,
1869 1Sa 17:47 | vergadering zal weten, dat de HEERE niet door het zwaard, noch
1870 1Sa 18:12 | vreesde voor David, want de HEERE was met hem, en Hij was
1871 1Sa 18:14 | op al zijn wegen; en de HEERE was met hem. ~
1872 1Sa 18:28 | Saul zag en merkte, dat de HEERE met David was; en Michal,
1873 1Sa 19:5 | Filistijn geslagen, en de HEERE heeft een groot heil aan
1874 1Sa 19:6 | zwoer: zo waarachtig als de HEERE leeft, hij zal niet gedood
1875 1Sa 20:3 | zekerlijk, zo waarachtig als de HEERE leeft, en uw ziel leeft,
1876 1Sa 20:12 | Jonathan zeide tot David: De HEERE, de God Israels, indien
1877 1Sa 20:13 | 13 Alzo doe de HEERE aan Jonathan, en alzo doe
1878 1Sa 20:13 | in vrede heengaat; en de HEERE zij met u, gelijk als Hij
1879 1Sa 20:15 | eeuwigheid; ook niet wanneer de HEERE een iegelijk der vijanden
1880 1Sa 20:16 | David, zeggende: Dat het de HEERE eise van de hand der vijanden
1881 1Sa 20:21 | geen ding, zo waarlijk de HEERE leeft! ~
1882 1Sa 20:22 | verder; ga heen, want de HEERE heeft u laten gaan. ~
1883 1Sa 20:23 | gesproken hebben, zie, de HEERE zij tussen mij en tussen
1884 1Sa 20:42 | gezworen Hebben, zeggende: De HEERE zij tussen mij en tussen
1885 1Sa 22:10 | 10 Die den HEERE voor hem vraagde, en gaf
1886 1Sa 23:2 | 2 En David vraagde den HEERE, zeggende: Zal ik heengaan
1887 1Sa 23:2 | Filistijnen slaan? En de HEERE zeide tot David: Ga heen,
1888 1Sa 23:4 | 4 Toen vraagde David den HEERE nog verder; en de HEERE
1889 1Sa 23:4 | HEERE nog verder; en de HEERE antwoordde hem en zeide:
1890 1Sa 23:10 | 10 En David zeide: HEERE, God van Israel! Uw knecht
1891 1Sa 23:11 | knecht gehoord heeft? O HEERE, God van Israel, geef het
1892 1Sa 23:11 | Uw knecht te kennen! De HEERE nu zeide: Hij zal afkomen. ~
1893 1Sa 23:12 | de hand van Saul? En de HEERE zeide: Zij zouden u overgeven. ~
1894 1Sa 23:21 | Gezegend zijt gijlieden den HEERE, dat gij u over mij ontfermd
1895 1Sa 24:5 | Zie den dag, in welken de HEERE tot u zegt: Zie, Ik geef
1896 1Sa 24:7 | zijn mannen: Dat late de HEERE ver van mij zijn, dat ik
1897 1Sa 24:11 | hebben uw ogen gezien, dat de HEERE u heden in mijn hand gegeven
1898 1Sa 24:13 | 13 De HEERE zal richten tussen mij en
1899 1Sa 24:13 | tussen mij en tussen u, en de HEERE zal mij wreken aan u; maar
1900 1Sa 24:16 | 16 Doch de HEERE zal zijn tot Rechter, en
1901 1Sa 24:19 | goed gedaan hebt; want de HEERE had mij in uw hand besloten,
1902 1Sa 24:20 | goeden weg laten gaan? De HEERE nu vergelde u het goede,
1903 1Sa 24:22 | zweer mij dan nu bij den HEERE, zo gij mijn zaad na mij
1904 1Sa 25:26 | heer! zo waarachtig als de HEERE leeft, en uw ziel leeft,
1905 1Sa 25:26 | uw ziel leeft, het is de HEERE, Die u verhinderd heeft
1906 1Sa 25:28 | de overtreding, want de HEERE zal zekerlijk mijn heer
1907 1Sa 25:29 | bundeltje der levenden bij den HEERE, uw God; maar de ziel uwer
1908 1Sa 25:30 | het zal geschieden, als de HEERE mijn heer naar al het goede
1909 1Sa 25:31 | verlost hebben; en als de HEERE mijn heer weldoen zal, zo
1910 1Sa 25:32 | Abigail: Gezegend zij de HEERE, de God Israels, Die u te
1911 1Sa 25:34 | 34 Want voorzeker, de HEERE, de God Israels, leeft,
1912 1Sa 25:38 | tien dagen, zo sloeg de HEERE Nabal, dat hij stierf. ~
1913 1Sa 25:39 | zeide hij: Gezegend zij de HEERE, Die den twist mijner smaadheid
1914 1Sa 25:39 | van het kwade, en dat de HEERE het kwaad van Nabal op zijn
1915 1Sa 26:10 | David: Zo waarachtig als de HEERE leeft, de HEERE zal hem
1916 1Sa 26:10 | waarachtig als de HEERE leeft, de HEERE zal hem slaan, of zijn dag
1917 1Sa 26:11 | 11 De HEERE late het verre van mij zijn,
1918 1Sa 26:16 | goed; zo waarachtig als de HEERE leeft, gijlieden zijt kinderen
1919 1Sa 26:19 | zijns knechts. Indien de HEERE u tegen mij aanport, laat
1920 1Sa 26:23 | 23 De HEERE dan vergelde aan een iegelijk
1921 1Sa 26:23 | zijn getrouwheid; want de HEERE had u heden in mijn hand
1922 1Sa 28:6 | 6 En Saul vraagde den HEERE; maar de HEERE antwoordde
1923 1Sa 28:6 | vraagde den HEERE; maar de HEERE antwoordde hem niet; noch
1924 1Sa 28:10 | Saul nu zwoer haar bij den HEERE, zeggende: Zo waarachtig
1925 1Sa 28:10 | zeggende: Zo waarachtig als de HEERE leeft, indien u een straf
1926 1Sa 28:16 | gij mij toch, dewijl de HEERE van u geweken en uw vijand
1927 1Sa 28:17 | 17 Want de HEERE heeft voor Zich gedaan,
1928 1Sa 28:18 | Amalek; daarom heeft de HEERE u deze zaak gedaan te dezen
1929 1Sa 28:19 | 19 En de HEERE zal ook Israel met u in
1930 1Sa 28:19 | bij mij zijn; ook zal de HEERE het leger van Israel in
1931 1Sa 29:6 | is zo waarachtig als de HEERE leeft, dat gij oprecht zijt,
1932 1Sa 30:6 | David sterkte zich in den HEERE, zijn God. ~
1933 1Sa 30:8 | 8 Toen vraagde David den HEERE, zeggende: Zal ik deze bende
1934 1Sa 30:23 | broeders, met hetgeen ons de HEERE gegeven heeft, en Hij heeft
1935 2Sa 2:1 | geschiedde daarna, dat David den HEERE vraagde, zeggende: Zal ik
1936 2Sa 2:1 | der steden van Juda? En de HEERE zeide tot hem: Trek op.
1937 2Sa 2:5 | hen: Gezegend zijt gij den HEERE, dat gij deze weldadigheid
1938 2Sa 2:6 | 6 Zo doe nu de HEERE aan u weldadigheid en trouw!
1939 2Sa 3:9 | Voorzeker, gelijk als de HEERE aan David gezworen heeft,
1940 2Sa 3:18 | Zo doet het nu; want de HEERE heeft tot David gesproken,
1941 2Sa 3:28 | mijn koninkrijk, bij den HEERE, tot in eeuwigheid, van
1942 2Sa 3:39 | zijn harder dan ik; de HEERE zal den boosdoener vergelden
1943 2Sa 4:8 | ziel zocht, alzo heeft de HEERE mijn heer den koning te
1944 2Sa 4:9 | hen: Zo waarachtig als De HEERE leeft, Die mijn ziel uit
1945 2Sa 5:2 | inbrengende; ook heeft de HEERE tot u gezegd: Gij zult Mijn
1946 2Sa 5:10 | en werd groot; want de HEERE, de God der heirscharen,
1947 2Sa 5:12 | En David merkte, dat de HEERE hem tot een koning over
1948 2Sa 5:19 | 19 Zo vraagde David den HEERE, zeggende: Zal ik optrekken
1949 2Sa 5:19 | in mijn hand geven? En de HEERE zeide tot David: Trek op,
1950 2Sa 5:20 | hen aldaar, en zeide: De HEERE heeft mijn vijanden voor
1951 2Sa 5:23 | 23 En David vraagde den HEERE, Dewelke zeide: Gij zult
1952 2Sa 5:24 | rep u; want alsdan is de HEERE voor uw aangezicht uitgegaan,
1953 2Sa 5:25 | deed alzo, gelijk als de HEERE hem geboden had; en hij
1954 2Sa 6:2 | aangeroepen, de Naam van den HEERE der heirscharen, Die daarop
1955 2Sa 6:8 | David ontstak, omdat de HEERE een scheur gescheurd had
1956 2Sa 6:9 | 9 En David vreesde den HEERE ten zelven dage; en hij
1957 2Sa 6:11 | Gethiet, drie maanden; en de HEERE zegende Obed-Edom en zijn
1958 2Sa 6:12 | koning David, zeggende: De HEERE heeft het huis van Obed-Edom,
1959 2Sa 7:1 | in zijn huis zat, en de HEERE hem rust gegeven had van
1960 2Sa 7:3 | wat in uw hart is, want de HEERE is met u. ~
1961 2Sa 7:5 | knecht, tot David: Zo zegt de HEERE: Zoudt gij Mij een huis
1962 2Sa 7:8 | David, zeggen: Zo zegt de HEERE der heirscharen: Ik heb
1963 2Sa 7:11 | vijanden. Ook geeft u de HEERE te kennen, dat de HEERE
1964 2Sa 7:11 | HEERE te kennen, dat de HEERE u een huis maken zal. ~
1965 2Sa 7:18 | en hij zeide: Wie ben ik, Heere HEERE, en wat is mijn huis,
1966 2Sa 7:18 | zeide: Wie ben ik, Heere HEERE, en wat is mijn huis, dat
1967 2Sa 7:19 | ogen nog klein geweest, Heere HEERE, maar Gij hebt ook
1968 2Sa 7:19 | nog klein geweest, Heere HEERE, maar Gij hebt ook over
1969 2Sa 7:19 | naar de wet der mensen, Heere HEERE! ~
1970 2Sa 7:19 | de wet der mensen, Heere HEERE! ~
1971 2Sa 7:20 | Want Gij kent Uw knecht, Heere HEERE! ~
1972 2Sa 7:20 | Gij kent Uw knecht, Heere HEERE! ~
1973 2Sa 7:22 | 22 Daarom zijt Gij groot, HEERE God! Want er is niemand
1974 2Sa 7:24 | tot in eeuwigheid; en Gij, HEERE, zijt hun tot een God geworden. ~
1975 2Sa 7:25 | 25 Nu dan, HEERE God, doe dit woord, dat
1976 2Sa 7:26 | eeuwigheid, dat men zegge: De HEERE der heirscharen is God over
1977 2Sa 7:27 | 27 Want Gij, HEERE der heirscharen, Gij, God
1978 2Sa 7:28 | 28 Nu dan, Heere HEERE! Gij zijt die God,
1979 2Sa 7:28 | 28 Nu dan, Heere HEERE! Gij zijt die God, en Uw
1980 2Sa 7:29 | aangezicht zij; want Gij, Heere HEERE, hebt het gesproken,
1981 2Sa 7:29 | aangezicht zij; want Gij, Heere HEERE, hebt het gesproken, en
1982 2Sa 8:6 | brengende geschenken; en de HEERE behoedde David overal, waar
1983 2Sa 8:11 | de koning David ook den HEERE heiligde, met het zilver
1984 2Sa 8:14 | David tot knechten; en de HEERE behoedde David overal, waar
1985 2Sa 10:12 | de steden onzes Gods; de HEERE nu doe, wat goed is in Zijn
1986 2Sa 12:1 | 1 En de HEERE zond Nathan tot David. Als
1987 2Sa 12:5 | Nathan: Zo waarachtig als de HEERE leeft, de man, die dat gedaan
1988 2Sa 12:7 | zijt die man! Zo zegt de HEERE, de God Israels: Ik heb
1989 2Sa 12:11 | 11 Zo zegt de HEERE: Zie, Ik zal kwaad over
1990 2Sa 12:13 | heb gezondigd tegen den HEERE! En Nathan zeide tot David:
1991 2Sa 12:13 | Nathan zeide tot David: De HEERE heeft ook uw zonde weggenomen,
1992 2Sa 12:15 | Nathan naar zijn huis. En de HEERE sloeg het kind, dat de huisvrouw
1993 2Sa 12:22 | want ik zeide: Wie weet, de HEERE zou mij mogen genadig zijn,
1994 2Sa 12:24 | zij noemde Salomo; en de HEERE had hem lief. ~
1995 2Sa 14:11 | koning gedenke toch aan den HEERE, uw God, dat de bloedwrekers
1996 2Sa 14:11 | hij: Zo waarachtig als de HEERE leeft, indien er een van
1997 2Sa 14:17 | goede en het kwade; en de HEERE, uw God, zal met u zijn. ~
1998 2Sa 15:7 | mijn gelofte, die ik den HEERE beloofd heb, te Hebron betalen. ~
1999 2Sa 15:8 | woonde, zeggende: Indien de HEERE mij zekerlijk weder te Jeruzalem
2000 2Sa 15:8 | zal brengen, zo zal ik den HEERE dienen. ~
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-5967 |