Book Chapter: Verse
1 Exo 11:1 | gesproken: Ik zal nog een plaag over Farao, en over Egypte
2 Exo 12:13| voorbij gaan; en er zal geen plaag onder ulieden ten verderve
3 Lev 13:2 | vel zijns vleses tot een plaag der melaatsheid zou worden,
4 Lev 13:3 | 3 En de priester zal de plaag in het vel des vleses bezien;
5 Lev 13:3 | bezien; zo het haar in die plaag in wit veranderd is, en
6 Lev 13:3 | veranderd is, en het aanzien der plaag dieper is dan het vel zijns
7 Lev 13:3 | zijns vleses, het is de plaag der melaatsheid; als de
8 Lev 13:4 | de priester hem, die de plaag heeft, zeven dagen opsluiten. ~
9 Lev 13:5 | bezien; indien, ziet, de plaag, naar dat hij zien kan,
10 Lev 13:5 | staande gebleven, en de plaag in het vel niet uitgespreid
11 Lev 13:6 | bezien; indien, ziet, de plaag ingetrokken, en de plaag
12 Lev 13:6 | plaag ingetrokken, en de plaag in het vel niet uitgespreid
13 Lev 13:9 | 9 Wanneer de plaag der melaatsheid in een mens
14 Lev 13:12| gehele vel desgenen, die de plaag heeft, van zijn hoofd tot
15 Lev 13:13| zo zal hij hem, die de plaag heeft, rein verklaren; zij
16 Lev 13:17| zal hebben, dat, ziet, de plaag in wit veranderd is, zo
17 Lev 13:17| de priester hem, die de plaag heeft, rein verklaren; hij
18 Lev 13:20| onrein verklaren; het is de plaag der melaatsheid, zij is
19 Lev 13:22| onrein verklaren; het is de plaag. ~
20 Lev 13:25| onrein verklaren; het is de plaag der melaatsheid. ~
21 Lev 13:27| onrein verklaren; het is de plaag der melaatsheid. ~
22 Lev 13:29| in een man of vrouw een plaag zal zijn in het hoofd, of
23 Lev 13:30| 30 En de priester die plaag zal bezien hebben, dat,
24 Lev 13:31| Maar als de priester de plaag der schurftheid zal bezien
25 Lev 13:31| de priester hem, die de plaag der schurftheid heeft, zeven
26 Lev 13:32| Daarna zal de priester die plaag op den zevenden dag bezien;
27 Lev 13:42| blesse, een witte roodachtige plaag is, dat is melaatsheid,
28 Lev 13:43| ziet, het gezwel van die plaag in zijn kaalheid, of blesse,
29 Lev 13:44| ganselijk onrein verklaren, zijn plaag is op zijn hoofd. ~
30 Lev 13:45| des melaatsen, in wien die plaag is, gescheurd zijn, en zijn
31 Lev 13:46| de dagen, in welke deze plaag aan hem zal zijn, zal hij
32 Lev 13:47| Verder als aan een kleed de plaag der melaatsheid zal zijn,
33 Lev 13:49| 49 En die plaag aan het kleed, of aan het
34 Lev 13:49| roodachtig is; het is de plaag der melaatsheid; daarom
35 Lev 13:50| 50 En de priester zal de plaag bezien; en hij zal hetgeen
36 Lev 13:50| bezien; en hij zal hetgeen de plaag heeft, zeven dagen doen
37 Lev 13:51| hij op den zevenden dag de plaag bezien; zo de plaag uitgespreid
38 Lev 13:51| dag de plaag bezien; zo de plaag uitgespreid is aan het kleed,
39 Lev 13:51| mogen gemaakt zijn, die plaag is een knagende melaatsheid,
40 Lev 13:52| alle vellentuig, waarin die plaag zal zijn, verbranden; want
41 Lev 13:53| zal zien, dat, ziet, de plaag aan het kleed, of aan den
42 Lev 13:54| men hetgeen, waaraan die plaag is, wasse, en hij zal dat
43 Lev 13:55| nadat het gewassen is, de plaag zal bezien hebben, dat,
44 Lev 13:55| bezien hebben, dat, ziet, de plaag haar gedaante niet veranderd
45 Lev 13:55| niet veranderd heeft, en de plaag niet uitgespreid is, het
46 Lev 13:56| merken zal, dat, ziet, die plaag, nadat zij zal gewassen
47 Lev 13:57| zult hetgeen, waaraan de plaag is, met vuur verbranden. ~
48 Lev 13:58| gewassen zult hebben, als de plaag daarvan geweken zal zijn,
49 Lev 13:59| 59 Dit is de wet van de plaag der melaatsheid, van een
50 Lev 14:3 | merken zal, dat, ziet, die plaag der melaatsheid van den
51 Lev 14:32| wet desgenen, in wien de plaag der melaatsheid zal zijn,
52 Lev 14:34| bezitting geven zal, en Ik de plaag der melaatsheid aan een
53 Lev 14:35| schijnt mij, alsof er een plaag in het huis ware. ~
54 Lev 14:36| de priester komt, om die plaag te bezien, opdat niet al
55 Lev 14:37| 37 Als hij die plaag bezien zal, dat, ziet, die
56 Lev 14:37| bezien zal, dat, ziet, die plaag aan de wanden van dat huis
57 Lev 14:39| merken zal, dat, ziet, die plaag aan de wanden van dat huis
58 Lev 14:40| de stenen, in welke die plaag is, uitbreken, en dezelve
59 Lev 14:43| 43 Maar indien die plaag wederkeert, en in dat huis
60 Lev 14:44| zal merken, dat, ziet, die plaag aan dat huis uitgespreid
61 Lev 14:48| zal merken, dat, ziet, die plaag aan dat huis niet uitgespreid
62 Lev 14:48| rein verklaren, dewijl die plaag genezen is. ~
63 Num 11:33| volk met een zeer grote plaag. ~
64 Num 14:37| hadden, stierven door een plaag, voor het aangezicht des
65 Num 16:46| des HEEREN uitgegaan, de plaag heeft aangevangen. ~
66 Num 16:47| der gemeente, en ziet, de plaag had aangevangen onder het
67 Num 16:48| de levenden; alzo werd de plaag opgehouden. ~
68 Num 16:49| 49 Die nu aan die plaag gestorven zijn, waren veertien
69 Num 16:50| tent der samenkomst; en de plaag was opgehouden. ~
70 Num 25:8 | door hun buik. Toen werd de plaag van over de kinderen Israels
71 Num 25:9 | 9 Degenen nu, die aan de plaag stierven, waren vier en
72 Num 25:18| verslagen is, ten dage der plaag, om de zaak van Peor. ~ ~ ~
73 Num 26:1 | Het geschiedde nu na die plaag, dat de HEERE sprak tot
74 Num 31:16| zaak van Peor; waardoor die plaag werd onder de vergadering
75 Deu 21:5 | mond zal alle twist en alle plaag afgedaan worden. ~
76 Deu 24:8 | 8 Wacht u in de plaag der melaatsheid, dat gij
77 Joz 23:17| op dezen dag, hoewel de plaag in de vergadering des HEEREN
78 1Sa 6:4 | Filistijnen; want het is enerlei plaag over u allen, en over uw
79 Psa 106:29| met hun daden, zodat de plaag een inbreuk onder hen deed. ~
80 Psa 106:30| hij oefende gericht, en de plaag werd opgehouden. ~
81 Jes 14:6 | in verbolgenheid met een plaag zonder ophouden, die in
|