1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-5858
Book Chapter: Verse
2501 2Kro 12:4 | En zij hoorden de woorden des HEEREN, en zij keerden weder
2502 2Kro 12:14 | verstoten, van het priesterdom des HEEREN te mogen bedienen. ~
2503 2Kro 13:1 | geworden was, dat hij de wet des HEEREN verliet, en gans
2504 2Kro 13:3 | zestig duizend ruiteren; en des volks was geen getal, dat
2505 2Kro 13:7 | verootmoedigden, geschiedde het woord des HEEREN tot Semaja, zeggende:
2506 2Kro 13:9 | de schatten van het huis des HEEREN en de schatten van
2507 2Kro 13:9 | de schatten van het huis des konings weg; hij nam alles
2508 2Kro 13:10 | die de deur van het huis des konings bewaarden. ~
2509 2Kro 13:11 | wanneer de koning in het huis des HEEREN ging, dat de trawanten
2510 2Kro 13:12 | verootmoedigde, keerde de toorn des HEEREN van hem af, opdat
2511 2Kro 14:8 | versterken tegen het koninkrijk des HEEREN, hetwelk in de hand
2512 2Kro 14:9 | Hebt gij niet de priesteren des HEEREN, de zonen van Aaron,
2513 2Kro 14:11 | specerijen, nevens de toerichting des broods op de reine tafel,
2514 2Kro 14:11 | wij nemen waar de wacht des HEEREN, onzes Gods; maar
2515 2Kro 14:12 | priesteren met de trompetten des geklanks, om tegen u alarmgeklank
2516 2Kro 15:2 | dat recht was in de ogen des HEEREN, zijns Gods. ~
2517 2Kro 15:14 | Gerar; want de verschrikking des HEEREN was over hen; en
2518 2Kro 16:8 | en vernieuwde het altaar des HEEREN, dat voor het voorhuis
2519 2Kro 16:8 | HEEREN, dat voor het voorhuis des HEEREN was. ~
2520 2Kro 17:2 | de schatten van het huis des HEEREN en van het huis des
2521 2Kro 17:2 | des HEEREN en van het huis des konings, en zond tot Benhadad,
2522 2Kro 17:7 | God, daarom is het heir des konings van Syrie uit uw
2523 2Kro 18:6 | verhief zich in de wegen des HEEREN; en hij nam verder
2524 2Kro 18:9 | in Juda, en het wetboek des HEEREN was bij hen; en zij
2525 2Kro 18:10 | 10 En een verschrikking des HEEREN werd over alle koninkrijken
2526 2Kro 18:19 | Dezen waren in den dienst des konings; behalve degenen,
2527 2Kro 19:4 | als heden naar het woord des HEEREN. ~
2528 2Kro 19:5 | want God zal hen in de hand des konings geven. ~
2529 2Kro 19:6 | hier niet nog een profeet des HEEREN, dat wij van hem
2530 2Kro 19:11 | HEERE zal hen in de hand des konings geven. ~
2531 2Kro 19:15 | de waarheid, in den Naam des HEEREN? ~
2532 2Kro 19:18 | Daarom hoort het woord des HEEREN: Ik zag den HEERE,
2533 2Kro 19:20 | stond voor het aangezicht des HEEREN, en zeide: Ik zal
2534 2Kro 19:23 | Door wat weg is de Geest des HEEREN van mij doorgegaan,
2535 2Kro 19:25 | stad, en tot Joas, den zoon des konings; ~
2536 2Kro 20:2 | over u van het aangezicht des HEEREN grote toornigheid. ~
2537 2Kro 20:7 | Nu dan, de verschrikking des HEEREN zij op ulieden; neemt
2538 2Kro 20:8 | Israel, over het gericht des HEEREN, en over rechtsgeschillen,
2539 2Kro 20:9 | zeggende: Doet alzo in de vreze des HEEREN, met getrouwheid
2540 2Kro 20:11 | is over u in alle zaak des HEEREN; en Zebadja, de zoon
2541 2Kro 20:11 | huis van Juda, in alle zaak des konings; ook zijn de ambtlieden,
2542 2Kro 21:5 | en Jeruzalem, in het huis des HEEREN, voor het nieuwe
2543 2Kro 21:9 | enig kwaad komt, het zwaard des oordeels, of pestilentie,
2544 2Kro 21:13 | stond voor het aangezicht des HEEREN, ook hun kinderkens,
2545 2Kro 21:14 | 14 Toen kwam de Geest des HEEREN in het midden der
2546 2Kro 21:16 | hen vinden in het einde des dals, voor aan de woestijn
2547 2Kro 21:17 | staat en ziet het heil des HEEREN met u, o Juda en
2548 2Kro 21:18 | neder voor het aangezicht des HEEREN, aanbiddende den
2549 2Kro 21:20 | 20 En zij maakten zich des morgens vroeg op, en togen
2550 2Kro 21:28 | trompetten, tot het huis des HEEREN. ~
2551 2Kro 21:32 | dat recht was in de ogen des HEEREN. ~
2552 2Kro 22:6 | dat kwaad was in de ogen des HEEREN. ~
2553 2Kro 22:7 | Davids niet verderven, om des verbonds wil, dat Hij met
2554 2Kro 22:9 | hem; en hij maakte zich des nachts op, en sloeg de Edomieten,
2555 2Kro 22:17 | have weg, die in het huis des konings gevonden werd, zelfs
2556 2Kro 22:26 | dat kwaad was in de ogen des HEEREN. ~
2557 2Kro 22:27 | Davids niet verderven, om des verbonds wil, dat Hij met
2558 2Kro 22:29 | hem; en hij maakte zich des nachts op, en sloeg de Edomieten,
2559 2Kro 22:37 | have weg, die in het huis des konings gevonden werd, zelfs
2560 2Kro 23:4 | dat kwaad was in de ogen des HEEREN, gelijk het huis
2561 2Kro 23:11 | Maar Jozabath, de dochter des konings, nam Joas, den zoon
2562 2Kro 23:11 | stal hem uit het midden van des konings zonen, die gedood
2563 2Kro 23:16 | zeide tot hen: Ziet, de zoon des konings zal koning zijn,
2564 2Kro 23:18 | deel zal zijn aan het huis des konings; en een derde deel
2565 2Kro 23:18 | voorhoven zijn van het huis des HEEREN. ~
2566 2Kro 23:19 | niemand kome in het huis des HEEREN, dan de priesteren
2567 2Kro 23:19 | al het volk zal de wacht des HEEREN waarnemen. ~
2568 2Kro 23:24 | 11 Toen brachten zij des Konings zoon voor, en zetten
2569 2Kro 23:25 | nu Athalia hoorde de stem des volks, dat toeliep en den
2570 2Kro 23:25 | tot het volk in het huis des HEEREN. ~
2571 2Kro 23:26 | den koning; en al het volk des lands was blijde, en blies
2572 2Kro 23:27 | Gij zult ze in het huis des HEEREN niet doden. ~
2573 2Kro 23:28 | Paardenpoort, naar het huis des konings; en zij doodden
2574 2Kro 23:31 | bestelde de ambten in het huis des HEEREN, onder de hand der
2575 2Kro 23:31 | priesteren, die David in het huis des HEEREN afgedeeld had, om
2576 2Kro 23:31 | had, om de brandofferen des HEEREN te offeren, gelijk
2577 2Kro 23:32 | de poorten van het huis des HEEREN, opdat niemand, in
2578 2Kro 23:33 | het volk, en al het volk des lands, en bracht den koning
2579 2Kro 23:33 | den koning van het huis des HEEREN af, en zij kwamen
2580 2Kro 23:33 | der hoge poort in het huis des konings; en zij zetten den
2581 2Kro 23:33 | den koning op den troon des koninkrijks.
2582 2Kro 23:34 | 21 En al het volk des lands was blijde, en de
2583 2Kro 24:2 | dat recht was in de ogen des HEEREN, al de dagen van
2584 2Kro 24:4 | hart van Joas was, het huis des HEEREN te vernieuwen. ~
2585 2Kro 24:6 | schatting van Mozes, den knecht des HEEREN, en van de gemeente
2586 2Kro 24:7 | geheiligde dingen van het huis des HEEREN besteed aan de Baals. ~
2587 2Kro 24:8 | aan de poort van het huis des HEEREN. ~
2588 2Kro 24:11 | tijd, als hij de kist, naar des konings bevel, door de hand
2589 2Kro 24:11 | gelds was, dat de schrijver des konings kwam, en de bestelde
2590 2Kro 24:12 | den dienst van het huis des HEEREN verzorgden; en zij
2591 2Kro 24:12 | timmerlieden, om het huis des HEEREN te vernieuwen, mitsgaders
2592 2Kro 24:12 | ijzer en koper, om het huis des HEEREN te beteren. ~
2593 2Kro 24:13 | het werk, dat de betering des werks door hun hand toenam;
2594 2Kro 24:14 | koning en Jojada het overige des gelds, waarvan hij vaten
2595 2Kro 24:14 | vaten maakte voor het huis des HEEREN, vaten om te dienen
2596 2Kro 24:14 | brandofferen in het huis des HEEREN al de dagen van Jojada. ~
2597 2Kro 24:18 | Zo verlieten zij het huis des HEEREN, des Gods hunner
2598 2Kro 24:18 | zij het huis des HEEREN, des Gods hunner vaderen, en
2599 2Kro 24:20 | overtreedt gij de geboden des HEEREN? Daarom zult gij
2600 2Kro 24:21 | met stenen door het gebod des konings, in het voorhof
2601 2Kro 24:21 | het voorhof van het huis des HEEREN. ~
2602 2Kro 24:23 | geschiedde het met den omgang des jaars, dat de heirkracht
2603 2Kro 24:23 | uit het volk al de vorsten des volks; en zij zonden al
2604 2Kro 25:2 | dat recht was in de ogen des HEEREN, doch niet met een
2605 2Kro 25:10 | hun plaats in hittigheid des toorns. ~
2606 2Kro 25:15 | 15 Toen ontstak de toorn des HEEREN tegen Amazia; en
2607 2Kro 25:16 | hem zeide: Heeft men u tot des konings raadgever gesteld?
2608 2Kro 25:18 | vrouw; maar het gedierte des velds, dat op den Libanon
2609 2Kro 25:24 | de schatten van het huis des konings, mitsgaders gijzelaars,
2610 2Kro 26:4 | dat recht was in de ogen des HEEREN, naar alles, wat
2611 2Kro 26:11 | Hananja, een van de vorsten des konings. ~
2612 2Kro 26:16 | want hij ging in den tempel des HEEREN, om te roken op het
2613 2Kro 26:17 | ging hem na, en met hem des HEEREN priesters, tachtig
2614 2Kro 26:19 | der priesteren in het huis des HEEREN, van boven het reukaltaar. ~
2615 2Kro 26:21 | want hij was van het huis des HEEREN afgesneden; Jotham
2616 2Kro 26:21 | zoon, was over het huis des konings, richtende het volk
2617 2Kro 26:21 | konings, richtende het volk des lands. ~
2618 2Kro 27:2 | dat recht was in de ogen des HEEREN, naar alles, wat
2619 2Kro 27:2 | behalve dat hij in den tempel des HEEREN niet ging; en het
2620 2Kro 27:3 | hoge poorten aan het huis des HEEREN; hij bouwde ook veel
2621 2Kro 27:6 | wegen voor het aangezicht des HEEREN, zijns Gods. ~
2622 2Kro 28:1 | dat recht was in de ogen des HEEREN, gelijk zijn vader
2623 2Kro 28:3 | Dezelve rookte ook in het dal des zoons van Hinnom; en hij
2624 2Kro 28:5 | HEERE, zijn God, in de hand des konings van Syrie, dat zij
2625 2Kro 28:5 | werd ook gegeven in de hand des konings van Israel, die
2626 2Kro 28:7 | sloeg Maaseja, den zoon des konings, dood, en Azirkam,
2627 2Kro 28:9 | Aldaar nu was een profeet des HEEREN, wiens naam was Oded;
2628 2Kro 28:9 | Ziet, door de grimmigheid des HEEREN, des Gods uwer vaderen,
2629 2Kro 28:9 | grimmigheid des HEEREN, des Gods uwer vaderen, over
2630 2Kro 28:11 | hebt; want de hitte van des HEEREN toorn is over u. ~
2631 2Kro 28:13 | schulden hebben, en de hitte des toorns over Israel is? ~
2632 2Kro 28:21 | nam een deel van het huis des HEEREN, en van het huis
2633 2Kro 28:21 | HEEREN, en van het huis des konings en der vorsten,
2634 2Kro 28:22 | benauwde, zo maakte hij des overtredens tegen den HEERE
2635 2Kro 28:24 | sloot de deuren van het huis des HEEREN toe; daartoe maakte
2636 2Kro 29:2 | dat recht was in de ogen des HEEREN, naar alles, wat
2637 2Kro 29:3 | de deuren van het huis des HEEREN open, en beterde
2638 2Kro 29:5 | uzelven, en heiligt het huis des HEEREN, des Gods uwer vaderen,
2639 2Kro 29:5 | heiligt het huis des HEEREN, des Gods uwer vaderen, en brengt
2640 2Kro 29:6 | dat kwaad was in de ogen des HEEREN, onzes Gods, en hebben
2641 2Kro 29:6 | aangezichten van den tabernakel des HEEREN omgewend, en hebben
2642 2Kro 29:8 | Daarom is een grote toorn des HEEREN over Juda en Jeruzalem
2643 2Kro 29:15 | en kwamen, naar het gebod des konings, door de woorden
2644 2Kro 29:15 | konings, door de woorden des HEEREN, om het huis des
2645 2Kro 29:15 | des HEEREN, om het huis des HEEREN te reinigen. ~
2646 2Kro 29:16 | gingen binnen in het huis des HEEREN, om dat te reinigen,
2647 2Kro 29:16 | het voorhof van het huis des HEEREN al de onreinigheid,
2648 2Kro 29:16 | onreinigheid, die zij in den tempel des HEEREN vonden; en de Levieten
2649 2Kro 29:17 | kwamen zij in het voorhuis des HEEREN, en heiligden het
2650 2Kro 29:17 | HEEREN, en heiligden het huis des HEEREN in acht dagen; en
2651 2Kro 29:18 | Wij hebben het gehele huis des HEEREN gereinigd, mitsgaders
2652 2Kro 29:19 | zij zijn voor het altaar des HEEREN. ~
2653 2Kro 29:20 | hij ging op in het huis des HEEREN. ~
2654 2Kro 29:21 | dat zij die op het altaar des HEEREN zouden offeren. ~
2655 2Kro 29:23 | zondoffer, voor het aangezicht des konings en der gemeente,
2656 2Kro 29:25 | de Levieten in het huis des HEEREN, met cimbalen, met
2657 2Kro 29:25 | en van Gad, den ziener des konings, en van Nathan,
2658 2Kro 29:25 | dit gebod was van de hand des HEEREN, door de hand Zijner
2659 2Kro 29:27 | begon, begon het gezang des HEEREN met de trompetten
2660 2Kro 29:31 | lofofferen tot het huis des HEEREN; en de gemeente bracht
2661 2Kro 29:35 | werd de dienst van het huis des HEEREN besteld. ~
2662 2Kro 30:1 | zouden komen tot het huis des HEEREN te Jeruzalem, om
2663 2Kro 30:4 | zaak was recht in de ogen des konings, en in de ogen der
2664 2Kro 30:6 | met de brieven van de hand des konings en zijner vorsten,
2665 2Kro 30:6 | Juda, en naar het gebod des konings, zeggende: Gij,
2666 2Kro 30:12 | gevende, dat zij het gebod des konings en der vorsten deden,
2667 2Kro 30:12 | vorsten deden, naar het woord des HEEREN. ~
2668 2Kro 30:15 | brandofferen gebracht in het huis des HEEREN. ~
2669 2Kro 30:18 | 18 Want een menigte des volks, velen van Efraim
2670 2Kro 30:19 | niet naar de reinigheid des heiligdoms. ~
2671 2Kro 30:21 | sterk luidende instrumenten des HEEREN. ~
2672 2Kro 30:22 | hadden in de goede kennis des HEEREN; en zij aten de offeranden
2673 2Kro 30:22 | en zij aten de offeranden des gezetten hoogtijds zeven
2674 2Kro 31:2 | in de poort van de legers des HEEREN; ~
2675 2Kro 31:3 | 3 Ook het deel des konings van zijn have tot
2676 2Kro 31:3 | brandofferen, tot de brandofferen des morgens en des avonds, en
2677 2Kro 31:3 | brandofferen des morgens en des avonds, en de brandofferen
2678 2Kro 31:3 | geschreven is in de wet des HEEREN. ~
2679 2Kro 31:4 | mochten worden in de wet des HEEREN. ~
2680 2Kro 31:5 | en van al de inkomsten des velds; ook brachten zij
2681 2Kro 31:10 | begonnen heeft tot het huis des HEEREN te brengen, is er
2682 2Kro 31:11 | men kameren aan het huis des HEEREN bereiden zou; en
2683 2Kro 31:14 | gaven Gods, om het hefoffer des HEEREN en het allerheiligste
2684 2Kro 31:16 | allen, die in het huis des HEEREN gingen, tot het dagelijkse
2685 2Kro 31:20 | was, voor het aangezicht des HEEREN, zijns Gods. ~
2686 2Kro 32:4 | beek, die door het midden des lands henenvloeide, zeggende:
2687 2Kro 32:7 | niet, voor het aangezicht des konings van Assyrie, noch
2688 2Kro 32:11 | God, zal ons uit de hand des konings van Assyrie redden? ~
2689 2Kro 32:21 | en oversten in het leger des konings van Assyrie verdelgde.
2690 2Kro 32:21 | Zo is hij met schaamte des aangezichts in zijn land
2691 2Kro 32:26 | zodat de grote toornigheid des HEEREN over hen niet kwam
2692 2Kro 33:2 | dat kwaad was in de ogen des HEEREN, naar de gruwelen
2693 2Kro 33:3 | zich neder voor al het heir des hemels, en diende ze; ~
2694 2Kro 33:4 | bouwde altaren in het huis des HEEREN, van hetwelk de HEERE
2695 2Kro 33:5 | altaren voor al het heir des hemels, in beide de voorhoven
2696 2Kro 33:5 | de voorhoven van het huis des HEEREN. ~
2697 2Kro 33:6 | het vuur gaan, in het dal des zoons van Hinnom, en pleegde
2698 2Kro 33:6 | zeer veel kwaads in de ogen des HEEREN, om Hem tot toorn
2699 2Kro 33:12 | bad hij het aangezicht des HEEREN, zijns Gods, ernstelijk
2700 2Kro 33:15 | gelijkenis uit het huis des HEEREN weg, mitsgaders al
2701 2Kro 33:15 | op den berg van het huis des HEEREN, en te Jeruzalem;
2702 2Kro 33:16 | En hij richtte het altaar des HEEREN toe, en offerde daarop
2703 2Kro 33:22 | dat kwaad was in de ogen des HEEREN, gelijk als zijn
2704 2Kro 33:23 | niet voor het aangezicht des HEEREN, gelijk Manasse,
2705 2Kro 33:25 | 25 Maar het volk des lands sloeg hen allen, die
2706 2Kro 33:25 | gemaakt hadden; en het volk des lands maakte zijn zoon Josia
2707 2Kro 34:2 | dat recht was in de ogen des HEEREN, en wandelde in de
2708 2Kro 34:8 | den kanselier, om het huis des HEEREN, zijns Gods, te verbeteren. ~
2709 2Kro 34:10 | besteld waren over het huis des HEEREN, en deze gaven dat
2710 2Kro 34:10 | die arbeidden aan het huis des HEEREN, om het huis te vermaken
2711 2Kro 34:14 | uitnamen, dat in het huis des HEEREN gebracht was, vond
2712 2Kro 34:14 | priester Hilkia het wetboek des HEEREN, gegeven door de
2713 2Kro 34:15 | wetboek gevonden in het huis des HEEREN. En Hilkia gaf Safan
2714 2Kro 34:17 | samengestort, dat in het huis des HEEREN gevonden is, en hebben
2715 2Kro 34:18 | daarin voor het aangezicht des konings. ~
2716 2Kro 34:20 | schrijver, en Asaja, den knecht des konings, zeggende: ~
2717 2Kro 34:21 | is; want de grimmigheid des HEEREN is groot, die over
2718 2Kro 34:21 | hebben gehouden het woord des HEEREN, om te doen naar
2719 2Kro 34:22 | ging Hilkia henen, en die des konings waren, tot de profetes
2720 2Kro 34:24 | men voor het aangezicht des konings van Juda gelezen
2721 2Kro 34:30 | koning ging op in het huis des HEEREN, en al de mannen
2722 2Kro 34:30 | de woorden van het boek des verbonds, dat in het huis
2723 2Kro 34:30 | verbonds, dat in het huis des HEEREN gevonden was. ~
2724 2Kro 34:31 | maakte een verbond voor des HEEREN aangezicht, om den
2725 2Kro 34:31 | onderhouden, doende de woorden des verbonds, die in datzelve
2726 2Kro 35:2 | den dienst van het huis des HEEREN. ~
2727 2Kro 35:6 | broederen, doende naar het woord des HEEREN, door de hand van
2728 2Kro 35:7 | drie duizend; dit was van des konings have. ~
2729 2Kro 35:10 | verdelingen, naar het gebod des konings.
2730 2Kro 35:14 | offeren der brandofferen en des vets; daarom bereidden de
2731 2Kro 35:15 | en Jeduthun, den ziener des konings, mitsgaders de poortiers
2732 2Kro 35:16 | Alzo werd de ganse dienst des HEEREN op denzelfden dag
2733 2Kro 35:16 | brandofferen op het altaar des HEEREN te offeren, naar
2734 2Kro 35:26 | geschreven is in de wet des HEEREN; ~
2735 2Kro 36:2 | den dienst van het huis des HEEREN. ~
2736 2Kro 36:6 | broederen, doende naar het woord des HEEREN, door de hand van
2737 2Kro 36:7 | drie duizend; dit was van des konings have. ~
2738 2Kro 36:10 | verdelingen, naar het gebod des konings.
2739 2Kro 36:14 | offeren der brandofferen en des vets; daarom bereidden de
2740 2Kro 36:15 | en Jeduthun, den ziener des konings, mitsgaders de poortiers
2741 2Kro 36:16 | Alzo werd de ganse dienst des HEEREN op denzelfden dag
2742 2Kro 36:16 | brandofferen op het altaar des HEEREN te offeren, naar
2743 2Kro 36:26 | geschreven is in de wet des HEEREN; ~
2744 2Kro 37:1 | 1 Toen nam het volk des lands Joahaz, den zoon van
2745 2Kro 37:5 | dat kwaad was in de ogen des HEEREN, zijns Gods. ~
2746 2Kro 37:7 | van de vaten van het huis des HEEREN naar Babel, en stelde
2747 2Kro 37:9 | dat kwaad was in de ogen des HEEREN. ~
2748 2Kro 37:10 | 10 En met de wederkomst des jaars zond de koning Nebukadnezar
2749 2Kro 37:10 | kostelijke vaten van het huis des HEEREN; en hij maakte zijn
2750 2Kro 37:12 | dat kwaad was in de ogen des HEEREN, zijns Gods; hij
2751 2Kro 37:12 | sprekende uit den mond des HEEREN. ~
2752 2Kro 37:14 | verontreinigden het huis des HEEREN, dat Hij geheiligd
2753 2Kro 37:16 | profeten; totdat de grimmigheid des HEEREN tegen Zijn volk opging,
2754 2Kro 37:18 | de schatten van het huis des HEEREN, en de schatten des
2755 2Kro 37:18 | des HEEREN, en de schatten des konings en zijner vorsten,
2756 2Kro 37:20 | knechten, tot het regeren des koninkrijks van Perzie; ~
2757 2Kro 37:21 | 21 Opdat het woord des HEEREN vervuld wierd, door
2758 2Kro 37:22 | volbracht wierd het woord des HEEREN, door den mond van
2759 2Kro 37:23 | Perzie: De HEERE, de God des hemels, heeft mij alle koninkrijken
2760 Ezra 1:1 | volbracht wierd het woord des HEEREN, uit den mond van
2761 Ezra 1:2 | Perzie: De HEERE, de God des hemels, heeft mij alle koninkrijken
2762 Ezra 1:3 | is, en hij bouwe het huis des HEEREN, des Gods van Israel;
2763 Ezra 1:3 | bouwe het huis des HEEREN, des Gods van Israel; Hij is
2764 Ezra 1:5 | optrokken om te bouwen het huis des HEEREN, die te Jeruzalem
2765 Ezra 1:7 | uit, de vaten van het huis des HEEREN, die Nebukadnezar
2766 Ezra 2:2 | is het getal der mannen des volks van Israel. ~
2767 Ezra 2:68 | als zij kwamen ten huize des HEEREN, die te Jeruzalem
2768 Ezra 2:69 | hun vermogen tot den schat des werks, aan goud, een en
2769 Ezra 3:2 | en zij bouwden het altaar des Gods van Israel, om daarop
2770 Ezra 3:3 | den HEERE, brandofferen des morgens en des avonds. ~
2771 Ezra 3:3 | brandofferen des morgens en des avonds. ~
2772 Ezra 3:5 | alle gezette hoogtijden des HEEREN, die geheiligd waren;
2773 Ezra 3:6 | de grond van den tempel des HEEREN was niet gelegd. ~
2774 Ezra 3:8 | nemen over het werk van des HEEREN huis. ~
2775 Ezra 3:10 | bouwlieden den grond van des HEEREN tempel legden, zo
2776 Ezra 3:11 | grondlegging van het huis des HEEREN. ~
2777 Ezra 3:13 | der vreugde, van de stem des geweens van het volk; want
2778 Ezra 4:4 | Evenwel maakte het volk des lands de handen des volks
2779 Ezra 4:4 | volk des lands de handen des volks van Juda slap, en
2780 Ezra 4:7 | van Perzie; en de schrift des briefs was in het Syrisch
2781 Ezra 4:11 | 11 Dit is een afschrift des briefs, dien zij aan hem,
2782 Ezra 4:14 | en het ons niet betaamt des konings oneer te zien, daarom
2783 Ezra 4:23 | Toen, van dat het afschrift des briefs van den koning Arthahsasta
2784 Ezra 5:6 | 6 Afschrift des briefs, dien Thathnai, de
2785 Ezra 5:8 | landschap Juda, ten huize des groten Gods, hetwelk gebouwd
2786 Ezra 5:11 | zijn knechten van den God des hemels en der aarde, en
2787 Ezra 5:12 | nadat onze vaders den God des hemels hadden vertoornd,
2788 Ezra 5:17 | worden in het schathuis des konings aldaar, dat te Babel
2789 Ezra 5:17 | Jeruzalem te bouwen; en dat men des konings believen hiervan
2790 Ezra 6:4 | en de onkosten zullen uit des konings huis gegeven worden. ~
2791 Ezra 6:8 | bouwen; te weten, dat uit des konings goederen, van den
2792 Ezra 6:9 | brandofferen aan den God des hemels, tarwe, zout, wijn
2793 Ezra 6:10 | liefelijken reuk aan den God des hemels offeren, en bidden
2794 Ezra 6:10 | en bidden voor het leven des konings en zijner kinderen. ~
2795 Ezra 6:18 | is, naar het voorschrift des boeks van Mozes. ~
2796 Ezra 6:21 | onreinigheid der heidenen des lands tot hen afgezonderd
2797 Ezra 6:22 | hen verblijd, en het hart des konings van Assur tot hen
2798 Ezra 6:22 | sterken in het huis Gods, des Gods van Israel. ~ ~
2799 Ezra 7:6 | koning gaf hem, naar de hand des HEEREN, zijns Gods, over
2800 Ezra 7:9 | eerste maand was het begin des optochts uit Babel, en op
2801 Ezra 7:10 | hart gericht, om de wet des HEEREN te zoeken en te doen,
2802 Ezra 7:11 | Dit is nu het afschrift des briefs, dien de koning Arthahsasta
2803 Ezra 7:11 | van de woorden der geboden des HEEREN, en Zijn inzettingen
2804 Ezra 7:12 | schriftgeleerde der wet van den God des hemels, volkomen vrede en
2805 Ezra 7:16 | met de vrijwillige gave des volks en der priesteren,
2806 Ezra 7:20 | geven uit het schathuis des konings. ~
2807 Ezra 7:21 | schriftgeleerde der wet van den God des hemels, van u zal begeren,
2808 Ezra 7:23 | naar het bevel van den God des hemels is, dat het vlijtiglijk
2809 Ezra 7:23 | voor het huis van den God des hemels; want waartoe zou
2810 Ezra 7:23 | zijn over het koninkrijk des konings en zijner kinderen? ~
2811 Ezra 7:26 | de wet uws Gods en de wet des konings niet zal doen, over
2812 Ezra 7:27 | Die alzulks in het hart des konings gegeven heeft, om
2813 Ezra 7:27 | om te versieren het huis des HEEREN, dat te Jeruzalem
2814 Ezra 7:28 | geneigd, voor het aangezicht des konings en zijner raadsheren,
2815 Ezra 7:28 | aller geweldige vorsten des konings! Zo heb ik mij gesterkt,
2816 Ezra 7:28 | mij gesterkt, naar de hand des HEEREN, mijns Gods, over
2817 Ezra 8:29 | Jeruzalem, in de kameren van des HEEREN huis. ~
2818 Ezra 8:30 | de Levieten het gewicht des zilvers en des gouds, en
2819 Ezra 8:30 | het gewicht des zilvers en des gouds, en der vaten, om
2820 Ezra 8:31 | en redde ons van de hand des vijands, en desgenen, die
2821 Ezra 8:36 | Daarna gaven zij de wetten des konings aan des konings
2822 Ezra 8:36 | de wetten des konings aan des konings stadhouders en landvoogden
2823 Ezra 9:7 | in roof, en in schaamte des aangezichts, gelijk het
2824 Ezra 9:12 | sterk wordt, en het goede des lands eet, en uw kinderen
2825 Ezra 10:2 | vreemde vrouwen van de volken des lands bij ons doen wonen;
2826 Ezra 10:3 | doen uitgaan, naar den raad des HEEREN, en dergenen, die
2827 Ezra 10:11 | scheidt u af van de volken des lands, en van de vreemde
2828 Ezra 10:13 | 13 Maar des volks is veel, en het is
2829 Ezra 10:14 | ons afwenden de hittigheid des toorns onzes Gods, om dezer
2830 Neh 1:4 | het aangezicht van den God des hemels. ~
2831 Neh 1:5 | ik zeide: Och, HEERE, God des hemels, Gij, grote en vreselijke
2832 Neh 1:8 | 8 Gedenk toch des woords, dat Gij Uw knecht
2833 Neh 1:9 | verdrevenen aan het einde des hemels, Ik zal hen vandaar
2834 Neh 1:11 | aangezicht dezes mans. Ik nu was des konings schenker. ~ ~
2835 Neh 2:2 | is niet dan treurigheid des harten. Toen vreesde ik
2836 Neh 2:9 | rivier, en gaf hun de brieven des konings. En de koning had
2837 Neh 2:9 | En de koning had oversten des heirs en ruiteren met mij
2838 Neh 2:12 | 12 Daarna maakte ik mij des nachts op, ik en weinig
2839 Neh 2:14 | de Fonteinpoort, en naar des konings vijver; doch daar
2840 Neh 2:15 | 15 Toen ging ik op, des nachts, door de beek, en
2841 Neh 2:18 | was, als ook de woorden des konings, die hij tot mij
2842 Neh 3:7 | Mizpa; tot aan den stoel des landvoogds aan deze zijde
2843 Neh 3:9 | de zoon van Hur, overste des halven deels van Jeruzalem. ~
2844 Neh 3:15 | grendelen; daartoe den muur des vijvers Schelah bij des
2845 Neh 3:15 | des vijvers Schelah bij des konings hof, en tot aan
2846 Neh 3:25 | hogen toren over, die van des konings huis uitsteekt,
2847 Neh 4:6 | helft toe; want het hart des volks was om te werken. ~
2848 Neh 4:10 | dragers is vervallen, en des stofs is veel, zodat wij
2849 Neh 4:14 | overheden, en tot het overige des volks: Vreest niet voor
2850 Neh 4:19 | overheden, en tot het overige des volks: Het werk is groot
2851 Neh 4:21 | spiesen, van het opgaan des dageraads tot het voortkomen
2852 Neh 4:22 | Jeruzalem, opdat zij ons des nachts ter wacht zijn, en
2853 Neh 4:22 | nachts ter wacht zijn, en des daags aan het werk. ~
2854 Neh 5:1 | 1 Maar het geroep des volks en hunner vrouwen
2855 Neh 5:4 | hebben geld ontleend tot des konings cijns, op onze akkers
2856 Neh 5:14 | met mijn broederen, het des landvoogds niet gegeten. ~
2857 Neh 5:18 | heb ik bij dezen het brood des landvoogds niet gezocht,
2858 Neh 6:10 | huis Gods, in het midden des tempels, en laat ons de
2859 Neh 6:10 | tempels, en laat ons de deuren des tempels toesluiten; want
2860 Neh 7:4 | van ruimte en groot; doch des volks was weinig daarbinnen;
2861 Neh 7:34 | 34 De kinderen des anderen Elams, duizend,
2862 Neh 7:71 | vaderen gaven tot den schat des werks, aan goud, twintig
2863 Neh 7:72 | 72 En wat de overigen des volks gaven, was aan goud,
2864 Neh 8:4 | verstandigen; en de oren des gansen volks waren naar
2865 Neh 8:6 | opende het boek voor de ogen des gansen volks, want hij was
2866 Neh 8:11 | niet, want de blijdschap des HEEREN, die is uw sterkte. ~
2867 Neh 8:14 | 14 En des anderen daags verzamelden
2868 Neh 9:3 | lazen zij in het wetboek des HEEREN, huns Gods, een vierendeel
2869 Neh 9:12 | 12 En Gij hebt ze des daags geleid met een wolkkolom,
2870 Neh 9:12 | geleid met een wolkkolom, en des nachts met een vuurkolom,
2871 Neh 9:19 | wolkkolom week niet van hen des daags, om hen op den weg
2872 Neh 9:19 | leiden, noch de vuurkolom des nachts, om hen te lichten,
2873 Neh 9:22 | Sihon, te weten, het land des konings van Hesbon, en het
2874 Neh 9:23 | vermenigvuldigd, als de sterren des hemels; en Gij hebt hen
2875 Neh 9:24 | en Gij hebt de inwoners des lands, de Kanaanieten, voor
2876 Neh 9:24 | hun koningen en de volken des lands, om daarmede te doen
2877 Neh 10:14 | 14 De hoofden des volks: Parhos, Pahath-Moab,
2878 Neh 10:28 | 28 En het overige des volks, de priesteren, de
2879 Neh 10:29 | zouden doen al de geboden des HEEREN, onzes Heeren, en
2880 Neh 10:30 | zouden geven aan de volken des lands, noch hun dochteren
2881 Neh 10:31 | 31 Ook als de volken des lands waren en alle koren
2882 Neh 10:34 | te branden op het altaar des HEEREN, onzes Gods, gelijk
2883 Neh 10:35 | zouden brengen ten huize des HEEREN; ~
2884 Neh 10:39 | brengen, omdat aldaar de vaten des heiligdoms zijn, en de priesteren,
2885 Neh 11:1 | Voorts woonden de oversten des volks te Jeruzalem; maar
2886 Neh 11:1 | Jeruzalem; maar het overige des volks wierpen loten, om
2887 Neh 11:23 | 23 Want er was een gebod des konings van hen, te weten,
2888 Neh 11:24 | den zoon van Juda, was aan des konings hand, in alle zaken
2889 Neh 12:37 | Davids stad, door den opgang des muurs, boven Davids huis,
2890 Neh 12:38 | achter hetzelve, met de helft des volks, op den muur, van
2891 Neh 12:46 | hoofden der zangers, en des lofgezangs, en der dankzeggingen
2892 Neh 13:1 | van Mozes, voor de oren des volks; en daarin werd geschreven
2893 Neh 13:29 | verontreinigd, ja, het verbond des priesterdoms en der Levieten. ~
2894 Neh 13:31 | 31 Ook tot het offer des houts, op bestemde tijden,
2895 Est 1:4 | rijks, en de kostelijkheid des sieraads zijner grootheid,
2896 Est 1:7 | veel koninklijke wijn, naar des konings vermogen. ~
2897 Est 1:10 | Op den zevenden dag, toen des konings hart vrolijk was
2898 Est 1:11 | brengen voor het aangezicht des konings, met de koninklijke
2899 Est 1:12 | weigerde te komen op het woord des konings, hetwelk door den
2900 Est 1:13 | verstonden (want alzo moest des konings zaak geschieden,
2901 Est 1:14 | Meden, die het aangezicht des konings zagen, die vooraan
2902 Est 1:16 | Memuchan voor het aangezicht des konings en der vorsten:
2903 Est 1:18 | zeggen tot al de vorsten des konings, als zij deze daad
2904 Est 1:20 | 20 Als het bevel des konings, hetwelk hij doen
2905 Est 1:21 | woord nu was goed in de ogen des konings en der vorsten;
2906 Est 1:22 | brieven aan al de landschappen des konings, aan een iegelijk
2907 Est 2:2 | Toen zeiden de jongelingen des konings, die hem dienden:
2908 Est 2:3 | onder de hand van Hegai, des konings kamerling, bewaarder
2909 Est 2:4 | de jonge dochter, die in des konings oog schoon wezen
2910 Est 2:4 | zaak nu was goed in de ogen des konings, en hij deed alzo. ~
2911 Est 3:1 | geschiedde nu, toen het woord des konings en zijn wet ruchtbaar
2912 Est 4 | des konings huis, onder de hand
2913 Est 4:1 | haar te geven uit het huis des konings; en hij verplaatste
2914 Est 6:2 | der vrouwen tot het huis des konings. ~
2915 Est 6:3 | 14 Des avonds ging zij daarin,
2916 Est 6:3 | avonds ging zij daarin, en des morgens ging zij weder naar
2917 Est 6:3 | van Saasgaz, den kamerling des konings, bewaarder der bijwijven,
2918 Est 7 | niet met al, dan wat Hegai, des konings kamerling, de bewaarder
2919 Est 11 | hij gaf geschenken naar des konings vermogen. ~
2920 Est 11:1 | zat Mordechai in de poort des konings. ~
2921 Est 13:1 | als Mordechai in de poort des konings zat, werden Bigthan
2922 Est 13:1 | Theres, twee kamerlingen des konings van de dorpelwachters,
2923 Est 15:1 | geschreven voor het aangezicht des konings. ~ ~ ~
2924 Est 16:2 | 2 En al de knechten des konings, die in de poort
2925 Est 16:2 | konings, die in de poort des konings waren, neigden en
2926 Est 16:3 | Toen zeiden de knechten des konings, die in de poort
2927 Est 16:3 | konings, die in de poort des konings waren, tot Mordechai:
2928 Est 16:3 | Mordechai: Waarom overtreedt gij des konings gebod? ~
2929 Est 16:8 | aller volken; ook doen zij des konings wetten niet; daarom
2930 Est 16:9 | die het werk doen, om in des konings schatten te brengen. ~
2931 Est 16:12 | Toen werden de schrijvers des konings geroepen, in de
2932 Est 16:12 | beval, aan de stadhouders des konings, en aan de landvoogden,
2933 Est 16:12 | Ahasveros, en het werd met des konings ring verzegeld. ~
2934 Est 16:13 | lopers tot al de landschappen des konings, dat men zou verdelgen,
2935 Est 16:15 | voortgedrongen zijnde door het woord des konings, en de wet werd
2936 Est 17:2 | 2 En al de knechten des konings, die in de poort
2937 Est 17:2 | konings, die in de poort des konings waren, neigden en
2938 Est 17:3 | Toen zeiden de knechten des konings, die in de poort
2939 Est 17:3 | konings, die in de poort des konings waren, tot Mordechai:
2940 Est 17:3 | Mordechai: Waarom overtreedt gij des konings gebod? ~
2941 Est 17:8 | aller volken; ook doen zij des konings wetten niet; daarom
2942 Est 17:9 | die het werk doen, om in des konings schatten te brengen. ~
2943 Est 17:12 | Toen werden de schrijvers des konings geroepen, in de
2944 Est 17:12 | beval, aan de stadhouders des konings, en aan de landvoogden,
2945 Est 17:12 | Ahasveros, en het werd met des konings ring verzegeld. ~
2946 Est 17:13 | lopers tot al de landschappen des konings, dat men zou verdelgen,
2947 Est 17:15 | voortgedrongen zijnde door het woord des konings, en de wet werd
2948 Est 19 | het binnenste voorhof van des konings huis, tegenover
2949 Est 19 | huis, tegenover het huis des konings; de koning nu zat
2950 Est 22 | en roerde de spits des scepters aan. ~
2951 Est 23 | worden, ook tot de helft des koninkrijks. ~
2952 Est 27 | des wijns: Wat is uw bede? en
2953 Est 27 | geschieden, ook tot de helft des koninkrijks. ~
2954 Est 28:1 | gevonden heb in de ogen des konings, en indien het den
2955 Est 28:1 | morgen doen naar het bevel des konings. ~
2956 Est 28:2 | Mordechai zag in de poort des konings, en dat hij niet
2957 Est 28:4 | boven de vorsten en knechten des konings. ~
2958 Est 29:1 | Mordechai zie zitten in de poort des konings. ~
2959 Est 30:1 | werden in de tegenwoordigheid des konings gelezen. ~
2960 Est 30:2 | Theres, twee kamerlingen des konings, uit de dorpelwachters,
2961 Est 30:3 | gedaan? En de jongelingen des konings, zijn dienaars,
2962 Est 30:4 | buitenvoorhof van het huis des konings, om den koning te
2963 Est 30:5 | 5 En des konings jongelingen zeiden
2964 Est 30:9 | hand van een uit de vorsten des konings, van de grootste
2965 Est 30:10 | Jood, dien aan de poort des konings zit; en laat niet
2966 Est 30:12 | Mordechai wederom tot de poort des konings; maar Haman werd
2967 Est 30:14 | met hem spraken, zo kwamen des konings kamerlingen nabij,
2968 Est 34 | tweeden dag, op den maaltijd des wijns: Wat is uw bede, koningin ~
2969 Est 35 | geschieden, ook tot de helft des koninkrijks. ~
2970 Est 36:1 | de onderdrukker de schade des konings geenszins zou kunnen
2971 Est 38 | Haman voor het aangezicht des konings en der koningin. ~
2972 Est 38:1 | grimmigheid van den maaltijd des wijns, en ging naar den
2973 Est 39:1 | het huis van den maaltijd des wijns, zo was Haman gevallen
2974 Est 40 | huis? Het woord ging uit des konings mond, en zij bedekten
2975 Est 40:1 | kamerlingen, voor het aanschijn des konings staande, zeide:
2976 Est 40:2 | bereiden; en de grimmigheid des konings werd gestild. ~ ~ ~ ~ ~
2977 Est 42 | kwam voor het aangezicht des konings, want ~
2978 Est 45 | het aangezicht des konings, en zij viel voor
2979 Est 47 | stond voor het aangezicht des konings. ~
2980 Est 47:1 | die in al de landschappen des konings zijn. ~
2981 Est 49:1 | het goed is in uw ogen, in des konings naam, en verzegelt
2982 Est 49:1 | naam, en verzegelt het met des konings ring; want het schrift,
2983 Est 49:1 | want het schrift, dat in des konings naam geschreven,
2984 Est 49:1 | naam geschreven, en met des konings ring verzegeld is,
2985 Est 49:2 | 9 Toen werden des konings schrijvers geroepen,
2986 Est 49:3 | en men verzegelde het met des konings ring; en men zond
2987 Est 49:4 | om te brengen alle macht des volks en des landschaps,
2988 Est 49:4 | alle macht des volks en des landschaps, die hen benauwen
2989 Est 49:7 | aangedreven zijnde door het woord des konings. Deze wet nu werd
2990 Est 49:8 | van voor het aangezicht des konings in een hemelsblauw
2991 Est 49:10 | stad, ter plaatse, waar des konings woord en zijn wet
2992 Est 49:10 | en velen uit de volken des lands werden Joden, want
2993 Est 50:1 | dertienden dag derzelve, toen des konings woord en zijn wet
2994 Est 50:3 | landvoogden, en die het werk des konings deden, verhieven
2995 Est 50:4 | Mordechai was groot in het huis des konings, en zijn gerucht
2996 Est 50:5 | hun vijanden, met den slag des zwaards, en der doding,
2997 Est 51 | al de andere landschappen des konings gedaan? Wat is nu
2998 Est 52:3 | die in de landschappen des konings waren, vergaderden,
2999 Job 1:5 | henenzond, en hen heiligde en des morgens vroeg opstond, en
3000 Job 1:12 | ging uit van het aangezicht des HEEREN. ~
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-5858 |