Book Chapter: Verse
1 Gen 16:18 | En Abraham zeide tot God: Och, dat Ismael mocht leven
2 Gen 27:69 | 34 Toen zeide Laban: Zie, och ja, het zij naar uw woord! ~
3 Gen 30:10 | 10 Toen zeide Jakob: Och neen! indien ik nu genade
4 Gen 39:20 | 20 En zij zeiden: Och, mijn heer! wij waren in
5 Gen 40:18 | Juda tot hem, en zeide: Och, mijn heer! laat toch uw
6 Exo 4:10 | zeide Mozes tot de HEERE: Och Heere! ik ben geen man wel
7 Exo 4:13 | 13 Doch hij zeide: Och, Heere! zend toch door de
8 Exo 16:3 | Israels zeiden tot hen: Och, dat wij in Egypteland gestorven
9 Exo 32:31 | tot den HEERE, en zeide: Och, dit volk heeft een grote
10 Exo 33:31 | tot den HEERE, en zeide: Och, dit volk heeft een grote
11 Num 11:29 | gij voor mij ijverende? Och of al dat volk des HEEREN
12 Num 12:11 | Daarom zeide Aaron tot Mozes: Och, mijn heer! leg toch niet
13 Num 14:2 | vergadering zeide tot hen: Och, of wij in Egypteland gestorven
14 Num 14:2 | Egypteland gestorven waren! of, och, of wij in deze woestijn
15 Num 20:3 | en zij spraken, zeggende: Och, of wij den geest gegeven
16 Num 22:29 | Omdat gij mij bespot hebt; och, of ik een zwaard in mijn
17 Num 24:23 | zijn spreuk op, en zeide: Och, wie zal leven, als God
18 Deu 5:29 | 29 Och, dat zij zulk een hart hadden,
19 Deu 28:67 | morgens zult gij zeggen: Och, dat het avond ware; en
20 Deu 28:67 | avonds zult gij zeggen: Och, dat het morgen ware; vermits
21 Joz 7:7 | Amorieten, om ons te verderven? Och, dat wij toch tevreden geweest
22 Joz 7:8 | 8 Och, HEERE! wat zal ik zeggen,
23 Ric 5:13 | Maar Gideon zeide tot Hem: Och, mijn Heer! zo de HEERE
24 Ric 5:15 | 15 En hij zeide tot Hem: Och, mijn Heer! waarmede zal
25 Ric 8:29 | 29 Och, dat dit volk in mijn hand
26 Ric 12:8 | HEERE vuriglijk, en zeide: Och, HEERE! dat toch de Man
27 1Sa 1:26 | 26 En zij zeide: Och, mijn heer! zo waarachtig
28 1Sa 25:24 | aan zijn voeten en zeide: Och, mijn heer, mijn zij de
29 2Sa 15:4 | 4 Voorts zeide Absalom: Och, dat men mij ten rechter
30 2Sa 18:33 | zoon, mijn zoon Absalom! Och, dat ik, ik voor u gestorven
31 1Kon 3:17| 17 En de ene vrouw zeide: Och, mijn heer. Ik en deze vrouw
32 1Kon 3:26| over haar zoon), en zeide: Och, mijn heer! Geef haar dat
33 2Kon 5:3 | Deze zeide tot haar vrouw: Och, of mijn heer ware voor
34 2Kon 22:3 | 3 Och, HEERE, gedenk toch, dat
35 Neh 1:5 | 5 En ik zeide: Och, HEERE, God des hemels,
36 Neh 1:11 | 11 Och, HEERE, laat toch Uw oor
37 Job 6:2 | 2 Och, of mijn verdriet recht
38 Job 6:8 | 8 Och, of mijn begeerte kwame,
39 Job 10:18 | baarmoeder voortgebracht? Och, dat ik den geest gegeven
40 Job 11:5 | 5 Maar gewisselijk, och, of God sprak, en Zijn lippen
41 Job 13:5 | 5 Och, of gij gans stilzweegt!
42 Job 14:13 | 13 Och, of Gij mij in het graf
43 Job 16:21 | 21 Och, mocht men rechten voor
44 Job 19:23 | 23 Och, of nu mijn woorden toch
45 Job 19:23 | toch opgeschreven wierden. Och, of zij in een boek ook
46 Job 23:3 | 3 Och, of ik wist, dat ik Hem
47 Job 29:2 | 2 Och, of ik ware, gelijk in de
48 Job 31:31 | tent niet hebben gezegd: Och, of wij van zijn vlees hadden,
49 Job 31:35 | 35 Och, of ik een hadde, die mij
50 Job 32:21 | 21 Och, dat ik niemands aangezicht
51 Psa 55:7 | 7 Zodat ik zeg: Och, dat mij iemand vleugelen,
52 Psa 81:14 | 14 Och, dat Mijn volk naar Mij
53 Psa 116:4 | des HEEREN aan, zeggende: Och HEERE! bevrijd mijn ziel. ~
54 Psa 116:16 | 16 Och, HEERE! zekerlijk ik ben
55 Psa 118:25 | 25 Och HEERE! geef nu heil; och
56 Psa 118:25 | Och HEERE! geef nu heil; och HEERE! geef nu voorspoed. ~
57 Psa 119:5 | 5 Och, dat mijn wegen gericht
58 Spre 23:29| Bij wien is wee? bij wien och arme? bij wien gekijf? bij
59 Hoo 8:1 | 1 Och, dat Gij mij als een Broeder
60 Jes 38:3 | 3 En hij zeide: Och HEERE, gedenk toch, dat
61 Jes 48:18 | 18 Och, dat gij naar Mijn geboden
62 Jes 65:1 | 1 Och, dat Gij de hemelen scheurdet,
63 Jer 9:1 | 1 Och, dat mijn hoofd water ware,
64 Jer 9:2 | 2 Och, dat ik in de woestijn een
65 Jer 22:18 | zullen hem niet beklagen: Och mijn broeder! of, och zuster!
66 Jer 22:18 | beklagen: Och mijn broeder! of, och zuster! Zij zullen hem niet
67 Jer 22:18 | zullen hem niet beklagen: Och, heer! of, och zijn
68 Jer 22:18 | beklagen: Och, heer! of, och zijn majesteit! ~
69 Jer 34:5 | en u beklagen, zeggende: Och heer! want Ik heb het
70 Dan 9:4 | deed belijdenis, en zeide: Och Heere! Gij grote en verschrikkelijke
71 Amos 5:16| wijken zullen zij zeggen: Och! och! en zullen den akkerman
72 Amos 5:16| zullen zij zeggen: Och! och! en zullen den akkerman
73 Jona 1:14| tot den HEERE, en zeiden: Och HEERE! laat ons toch niet
74 Jona 4:2 | tot den HEERE, en zeide: Och HEERE! was dit mijn woord
75 Luk 19:42 | 42 Zeggende: Och, of gij ook bekendet, ook
76 1Kor 4:8 | ons hebt gij geheerst; en och, of gij heerstet, opdat
77 2Kor 11:1 | 1 Och, of gij mij een weinig verdroegt
78 Gal 5:12 | 12 Och, of zij ook afgesneden werden,
79 Open 3:15| noch koud zijt, noch heet; och, of gij koud waart, of heet! ~
|