Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
helpt 8
helse 4
helt 1
hem 5824
hemam 1
heman 19
hemdan 1
Frequency    [«  »]
6026 te
5967 heere
5858 des
5824 hem
5303 met
5157 op
4462 als

Bijbel

IntraText - Concordances

hem

1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-5824

     Book Chapter: Verse
5001 Joha 6:5 | dat een grote schare tot Hem kwam, zeide tot Filippus: 5002 Joha 6:6 | 6 (Doch dit zeide Hij, hem beproevende; want Hij wist 5003 Joha 6:7 | 7 Filippus antwoordde Hem: Voor tweehonderd penningen 5004 Joha 6:8 | Simon Petrus, zeide tot Hem: ~ 5005 Joha 6:15| dat zij zouden komen, en Hem met geweld nemen, opdat 5006 Joha 6:15| geweld nemen, opdat zij Hem Koning maakten, ontweek 5007 Joha 6:21| 21 Zij hebben dan Hem gewilliglijk in het schip 5008 Joha 6:25| 25 En als zij Hem gevonden hadden over de 5009 Joha 6:25| over de zee, zeiden zij tot Hem: Rabbi, wanneer zijt Gij 5010 Joha 6:28| 28 Zij zeiden dan tot Hem: Wat zullen wij doen, opdat 5011 Joha 6:29| Gods, dat gij gelooft in Hem, Dien Hij gezonden heeft. ~ 5012 Joha 6:30| 30 Zij zeiden dan tot Hem: Wat teken doet Gij dan, 5013 Joha 6:34| 34 Zij zeiden dan tot Hem: Heere, geef ons altijd 5014 Joha 6:40| den Zoon aanschouwt, en in Hem gelooft, het eeuwige leven 5015 Joha 6:40| eeuwige leven hebbe; en Ik zal hem opwekken ten uitersten dage. ~ 5016 Joha 6:41| Joden dan murmureerden over Hem, omdat Hij gezegd had: Ik 5017 Joha 6:44| Die Mij gezonden heeft, hem trekke; en Ik zal hem opwekken 5018 Joha 6:44| heeft, hem trekke; en Ik zal hem opwekken ten uitersten dage. ~ 5019 Joha 6:54| eeuwige leven; en Ik zal hem opwekken ten uitersten dage. ~ 5020 Joha 6:56| blijft in Mij, en Ik in hem. ~ 5021 Joha 6:64| geloofden, en wie hij was, die Hem verraden zou. ~ 5022 Joha 6:65| komen kan, tenzij dat het hem gegeven zij van Mijn Vader. ~ 5023 Joha 6:66| wandelden niet meer met Hem. ~ 5024 Joha 6:68| Simon Petrus dan antwoordde Hem: Heere, tot Wien zullen 5025 Joha 6:71| Iskariot; want deze zou Hem verraden, zijnde een van 5026 Joha 7:1 | wandelen, omdat de Joden Hem zochten te doden. ~ 5027 Joha 7:3 | zeiden dan Zijn broeders tot Hem: Vertrek van hier, en ga 5028 Joha 7:4 | zelf, dat men openlijk van hem spreke. Indien Gij deze 5029 Joha 7:5 | broeders geloofden niet in Hem. ~ 5030 Joha 7:11| 11 De Joden dan zochten Hem in het feest, en zeiden: 5031 Joha 7:12| er was veel gemurmels van Hem onder de scharen. Sommigen 5032 Joha 7:13| niemand vrijmoediglijk van Hem, om de vrees der Joden. ~ 5033 Joha 7:18| eer zoekt Desgenen, Die Hem gezonden heeft, Die is waarachtig, 5034 Joha 7:18| geen ongerechtigheid is in Hem. ~ 5035 Joha 7:26| vrijmoediglijk, en zij zeggen Hem niets. Zouden nu wel de 5036 Joha 7:29| 29 Maar Ik ken Hem; want Ik ben van Hem, en 5037 Joha 7:29| ken Hem; want Ik ben van Hem, en Hij heeft Mij gezonden. ~ 5038 Joha 7:30| 30 Zij zochten Hem dan te grijpen; maar niemand 5039 Joha 7:30| niemand sloeg de hand aan Hem; want Zijn ure was nog niet 5040 Joha 7:31| uit de schare geloofden in Hem, en zeiden: Wanneer de Christus 5041 Joha 7:32| hoorden, dat de schare dit van Hem murmelde; en de Farizeen 5042 Joha 7:32| zonden dienaren, opdat zij Hem grijpen zouden. ~ 5043 Joha 7:35| zal Deze heengaan, dat wij Hem niet zullen vinden? Zal 5044 Joha 7:39| ontvangen zouden, die in Hem geloven; want de Heilige 5045 Joha 7:44| sommigen van hen wilden Hem grijpen; maar niemand sloeg 5046 Joha 7:44| niemand sloeg de handen aan Hem. ~ 5047 Joha 7:45| tot hen: Waarom hebt gij Hem niet gebracht? ~ 5048 Joha 7:48| iemand uit de oversten in Hem geloofd, of uit de Farizeen? ~ 5049 Joha 7:50| hen, welke des nachts tot Hem gekomen was, zijnde een 5050 Joha 7:51| tenzij dat zij eerst van hem gehoord heeft, en verstaat, 5051 Joha 7:52| antwoordden en zeiden tot hem: Zijt gij ook uit Galilea? 5052 Joha 8:2 | en al het volk kwam tot Hem; en nedergezeten zijnde, 5053 Joha 8:3 | de Farizeen brachten tot Hem een vrouw, in overspel gegrepen. ~ 5054 Joha 8:4 | het midden, zeiden zij tot Hem: Meester, deze vrouw is 5055 Joha 8:6 | 6 En dit zeiden zij, Hem verzoekende, opdat zij iets 5056 Joha 8:6 | opdat zij iets hadden, om Hem te beschuldigen. Maar Jezus, 5057 Joha 8:7 | 7 En als zij Hem bleven vragen, richtte Hij 5058 Joha 8:13| Farizeen dan zeiden tot Hem: Gij getuigt van Uzelven; 5059 Joha 8:19| 19 Zij dan zeiden tot Hem: Waar is Uw Vader? Jezus 5060 Joha 8:20| tempel; en niemand greep Hem; want Zijn ure was nog niet 5061 Joha 8:25| 25 Zij zeiden dan tot Hem: Wie zijt Gij? En Jezus 5062 Joha 8:26| en de dingen, die Ik van Hem gehoord heb, dezelve spreek 5063 Joha 8:29| want Ik doe altijd, wat Hem behagelijk is. ~ 5064 Joha 8:30| sprak, geloofden velen in Hem. ~ 5065 Joha 8:31| zeide tot de Joden, die in Hem geloofden: Indien gijlieden 5066 Joha 8:33| 33 Zij antwoordden Hem: Wij zijn Abrahams zaad, 5067 Joha 8:39| antwoordden en zeiden tot Hem: Abraham is onze vader. 5068 Joha 8:41| vaders. Zij zeiden dan tot Hem: Wij zijn niet geboren uit 5069 Joha 8:42| God uitgegaan; en kom van Hem. Want Ik ben ook van Mijzelven 5070 Joha 8:44| want geen waarheid is in hem. Wanneer hij de leugen spreekt, 5071 Joha 8:48| antwoordden en zeiden tot Hem: Zeggen wij niet wel, dat 5072 Joha 8:52| De Joden dan zeiden tot Hem: Nu bekennen wij, dat Gij 5073 Joha 8:55| 55 En gij kent Hem niet, maar Ik ken Hem; en 5074 Joha 8:55| kent Hem niet, maar Ik ken Hem; en indien Ik zeg, dat Ik 5075 Joha 8:55| en indien Ik zeg, dat Ik Hem niet ken, zo zal Ik ulieden 5076 Joha 8:55| een leugenaar; maar Ik ken Hem, en bewaar Zijn woord. ~ 5077 Joha 8:56| dag zien zou; en hij heeft hem gezien, en is verblijd geweest. ~ 5078 Joha 8:57| De Joden dan zeiden tot Hem: Gij hebt nog geen vijftig 5079 Joha 8:59| stenen op, dat zij ze op Hem wierpen. Maar Jezus verborg 5080 Joha 9:2 | Zijn discipelen vraagden Hem, zeggende: Rabbi, wie heeft 5081 Joha 9:3 | opdat de werken Gods in hem zouden geopenbaard worden. ~ 5082 Joha 9:7 | 7 En zeide tot hem: Ga heen, was u in het badwater 5083 Joha 9:8 | 8 De geburen dan, en die hem te voren gezien hadden, 5084 Joha 9:9 | het; en anderen: Hij is hem gelijk. Hij zeide: Ik ben 5085 Joha 9:10| 10 Zij dan zeiden tot hem: Hoe zijn u de ogen geopend? ~ 5086 Joha 9:12| 12 Zij dan zeiden tot hem: Waar is Die? Hij zeide: 5087 Joha 9:13| 13 Zij brachten hem tot de Farizeen, hem namelijk, 5088 Joha 9:13| brachten hem tot de Farizeen, hem namelijk, die te voren blind 5089 Joha 9:15| De Farizeen dan vraagden hem ook wederom, hoe hij ziende 5090 Joha 9:17| blinde: Gij, wat zegt gij van Hem; dewijl Hij uw ogen geopend 5091 Joha 9:18| Joden dan geloofden van hem niet, dat hij blind geweest 5092 Joha 9:22| besluit gemaakt, zo iemand Hem beleed Christus te zijn, 5093 Joha 9:24| geweest was, en zeiden tot hem: Geef God de eer; wij weten, 5094 Joha 9:26| En zij zeiden wederom tot hem: Wat heeft Hij u gedaan? 5095 Joha 9:28| 28 Zij gaven hem dan scheldwoorden, en zeiden: 5096 Joha 9:34| antwoordden, en zeiden tot hem: Gij zijt geheel in zonden 5097 Joha 9:34| gij ons? En zij wierpen hem uit. ~ 5098 Joha 9:35| 35 Jezus hoorde, dat zij hem uitgeworpen hadden, en hem 5099 Joha 9:35| hem uitgeworpen hadden, en hem vindende, zeide Hij tot 5100 Joha 9:35| vindende, zeide Hij tot hem: Gelooft gij in den Zoon 5101 Joha 9:36| Hij, Heere, opdat ik in Hem moge geloven? ~ 5102 Joha 9:37| 37 En Jezus zeide tot Hem: En gij hebt Hem gezien, 5103 Joha 9:37| zeide tot Hem: En gij hebt Hem gezien, en Die met u spreekt, 5104 Joha 9:38| geloof, Heere! En hij aanbad Hem. ~ 5105 Joha 9:40| uit de Farizeen, die bij Hem waren, en zeiden tot Hem: 5106 Joha 9:40| Hem waren, en zeiden tot Hem: Zijn wij dan ook blind? ~ 5107 Joha 10:4 | heen; en de schapen volgen hem, overmits zij zijn stem 5108 Joha 10:5 | volgen, maar zullen van hem vlieden; overmits zij de 5109 Joha 10:20| uitzinnig; wat hoort gij Hem? ~ 5110 Joha 10:24| 24 De Joden dan omringden Hem, en zeiden tot Hem: Hoe 5111 Joha 10:24| omringden Hem, en zeiden tot Hem: Hoe lang houdt Gij onze 5112 Joha 10:31| namen wederom stenen op, om Hem te stenigen. ~ 5113 Joha 10:33| 33 De Joden antwoordden Hem, zeggende: Wij stenigen 5114 Joha 10:38| Vader in Mij is, en Ik in Hem. ~ 5115 Joha 10:39| Zij zochten dan wederom Hem te grijpen, en Hij ontging 5116 Joha 10:41| 41 En velen kwamen tot Hem, en zeiden: Johannes deed 5117 Joha 10:42| velen geloofden aldaar in Hem. ~  ~ 5118 Joha 11:3 | Zijn zusters dan zonden tot Hem, zeggende: Heere, zie, dien 5119 Joha 11:8 | De discipelen zeiden tot Hem: Rabbi! de Joden hebben 5120 Joha 11:10| zich, overmits het licht in hem niet is. ~ 5121 Joha 11:11| slaapt; maar Ik ga heen, om hem uit den slaap op te wekken. ~ 5122 Joha 11:15| moogt; doch laat ons tot hem gaan. ~ 5123 Joha 11:16| ook gaan, opdat wij met Hem sterven. ~ 5124 Joha 11:20| hoorde, dat Jezus kwam, ging Hem tegemoet; doch Maria bleef 5125 Joha 11:24| 24 Martha zeide tot Hem: Ik weet, dat hij opstaan 5126 Joha 11:27| 27 Zij zeide tot Hem: Ja, Heere; ik heb geloofd, 5127 Joha 11:29| haastelijk op, en ging tot Hem. ~ 5128 Joha 11:30| maar was in de plaats, waar Hem Martha tegemoet gekomen 5129 Joha 11:32| kwam, waar Jezus was, en Hem zag, viel aan Zijn voeten, 5130 Joha 11:32| Zijn voeten, zeggende tot Hem: Heere, indien Gij hier 5131 Joha 11:34| En zeide: Waar hebt gij hem gelegd? Zij zeiden tot Hem: 5132 Joha 11:34| hem gelegd? Zij zeiden tot Hem: Heere, kom en zie het. ~ 5133 Joha 11:36| zeiden: Ziet, hoe lief Hij hem had! ~ 5134 Joha 11:39| des gestorvenen, zeide tot Hem: Heere, hij riekt nu al, 5135 Joha 11:44| zeide tot hen: Ontbindt hem, en laat hem heengaan. ~ 5136 Joha 11:44| hen: Ontbindt hem, en laat hem heengaan. ~ 5137 Joha 11:45| gedaan had, geloofden in Hem. ~ 5138 Joha 11:48| 48 Indien wij Hem alzo laten geworden, zij 5139 Joha 11:48| geworden, zij zullen allen in Hem geloven, en de Romeinen 5140 Joha 11:53| beraadslaagden zij te zamen, dat zij Hem doden zouden. ~ 5141 Joha 11:57| kennen geven, opdat zij Hem mochten vangen. ~  ~ 5142 Joha 12:2 | 2 Zij bereidden Hem dan aldaar een avondmaal, 5143 Joha 12:2 | een van degenen, die met Hem aanzaten. ~ 5144 Joha 12:4 | Simons zoon, Iskariot, die Hem verraden zou: ~ 5145 Joha 12:13| palmbomen, en gingen uit Hem tegemoet, en riepen: Hosanna! 5146 Joha 12:16| zij indachtig, dat dit van Hem geschreven was, en dat zij 5147 Joha 12:16| geschreven was, en dat zij Hem dit gedaan hadden. ~ 5148 Joha 12:17| 17 De schare dan, die met Hem was, getuigde dat Hij Lazarus 5149 Joha 12:17| uit het graf geroepen, en hem uit de doden opgewekt had. ~ 5150 Joha 12:18| Daarom ging ook de schare Hem tegemoet, overmits zij gehoord 5151 Joha 12:19| Ziet, de gehele wereld gaat Hem na. ~ 5152 Joha 12:21| in Galilea was, en baden hem, zeggende: Heer, wij wilden 5153 Joha 12:26| Mij dient, de Vader zal hem eren. ~ 5154 Joha 12:28| hemel, zeggende: En Ik heb Hem verheerlijkt, en Ik zal 5155 Joha 12:28| verheerlijkt, en Ik zal Hem wederom verheerlijken. ~ 5156 Joha 12:29| zeiden: Een engel heeft tot Hem gesproken. 5157 Joha 12:34| 34 De schare antwoordde Hem: Wij hebben uit de wet gehoord, 5158 Joha 12:37| nochtans geloofden zij in Hem niet; ~ 5159 Joha 12:41| heerlijkheid zag, en van Hem sprak. ~ 5160 Joha 12:42| velen uit de oversten in Hem; maar om der Farizeen wil 5161 Joha 12:47| geloofd zal hebben, Ik oordeel hem niet; want Ik ben niet gekomen, 5162 Joha 12:48| niet ontvangt, heeft, die hem oordeelt; het woord, dat 5163 Joha 12:48| Ik gesproken heb, dat zal hem oordelen ten laatsten dage. ~ 5164 Joha 13:2 | Iskariot, gegeven had, dat hij Hem verraden zou), ~ 5165 Joha 13:3 | Jezus, wetende, dat de Vader Hem alle dingen in de handen 5166 Joha 13:6 | Petrus; en die zeide tot Hem: Heere, zult Gij mij de 5167 Joha 13:7 | antwoordde en zeide tot hem: Wat Ik doe, weet gij nu 5168 Joha 13:8 | 8 Petrus zeide tot Hem: Gij zult mijn voeten niet 5169 Joha 13:8 | eeuwigheid! Jezus antwoordde hem: Indien Ik u niet wasse, 5170 Joha 13:9 | 9 Simon Petrus zeide tot Hem: Heere, niet alleen mijn 5171 Joha 13:10| 10 Jezus zeide tot hem: Die gewassen is, heeft 5172 Joha 13:11| 11 Want Hij wist, wie Hem verraden zou; daarom zeide 5173 Joha 13:16| gezant meerder, dan die hem gezonden heeft. ~ 5174 Joha 13:20| Mij ontvangt, die ontvangt Hem, Die Mij gezonden heeft. ~ 5175 Joha 13:25| borst van Jezus, zeide tot Hem: Heere, wie is het? ~ 5176 Joha 13:27| bete, toen voer de satan in hem. Jezus dan zeide tot hem: 5177 Joha 13:27| hem. Jezus dan zeide tot hem: Wat gij doet, doe het haastelijk. ~ 5178 Joha 13:28| die aanzaten, waartoe Hij hem dat zeide. ~ 5179 Joha 13:29| Judas de beurs had, dat hem Jezus zeide: Koop, hetgeen 5180 Joha 13:31| verheerlijkt, en God is in Hem verheerlijkt. ~ 5181 Joha 13:32| 32 Indien God in Hem verheerlijkt is, zo zal 5182 Joha 13:32| verheerlijkt is, zo zal ook God Hem verheerlijken in Zichzelven, 5183 Joha 13:32| in Zichzelven, en Hij zal Hem terstond verheerlijken. ~ 5184 Joha 13:36| 36 Simon Petrus zeide tot Hem: Heere, waar gaat Gij heen? 5185 Joha 13:36| Gij heen? Jezus antwoordde hem: Waar Ik heenga, kunt gij 5186 Joha 13:37| 37 Petrus zeide tot Hem: Heere, waarom kan ik U 5187 Joha 13:38| 38 Jezus antwoordde hem: Zult gij uw leven voor 5188 Joha 14:5 | 5 Thomas zeide tot Hem: Heere, wij weten niet, 5189 Joha 14:6 | 6 Jezus zeide tot hem: Ik ben de Weg, en de Waarheid, 5190 Joha 14:7 | hebben; en van nu kent gij Hem, en hebt Hem gezien. ~ 5191 Joha 14:7 | nu kent gij Hem, en hebt Hem gezien. ~ 5192 Joha 14:8 | 8 Filippus zeide tot Hem: Heere, toon ons den Vader, 5193 Joha 14:9 | 9 Jezus zeide tot hem: Ben Ik zo langen tijd met 5194 Joha 14:17| ontvangen; want zij ziet Hem niet, en kent Hem niet; 5195 Joha 14:17| zij ziet Hem niet, en kent Hem niet; maar gij kent Hem; 5196 Joha 14:17| Hem niet; maar gij kent Hem; want Hij blijft bij ulieden, 5197 Joha 14:21| geliefd worden; en Ik zal hem liefhebben, en Ik zal Mijzelven 5198 Joha 14:21| en Ik zal Mijzelven aan hem openbaren. ~ 5199 Joha 14:22| niet de Iskariot, zeide tot Hem: Heere, wat is het, dat 5200 Joha 14:23| antwoordde en zeide tot hem: Zo iemand Mij liefheeft, 5201 Joha 14:23| bewaren; en Mijn Vader zal hem liefhebben, en Wij zullen 5202 Joha 14:23| liefhebben, en Wij zullen tot hem komen, en zullen woning 5203 Joha 14:23| komen, en zullen woning bij hem maken. ~ 5204 Joha 14:27| niet gelijkerwijs de wereld hem geeft, geef Ik hem u. Uw 5205 Joha 14:27| wereld hem geeft, geef Ik hem u. Uw hart worde niet ontroerd 5206 Joha 15:5 | in Mij blijft, en Ik in hem, die draagt veel vrucht; 5207 Joha 15:21| Mijns Naams wil, omdat zij Hem niet kennen, Die Mij gezonden 5208 Joha 16:7 | indien Ik heenga, zo zal Ik Hem tot u zenden. ~ 5209 Joha 16:19| Jezus dan bekende, dat zij Hem wilden vragen, en zeide 5210 Joha 16:29| Zijn discipelen zeiden tot Hem: Zie, nu spreekt Gij vrijuit, 5211 Joha 17:2 | 2 Gelijkerwijs Gij Hem macht gegeven hebt over 5212 Joha 17:2 | vlees, opdat al wat Gij Hem gegeven hebt, Hij hun het 5213 Joha 17:26| Naam bekend gemaakt, en zal Hem bekend maken; opdat de liefde, 5214 Joha 18:2 | 2 En Judas, die Hem verried, wist ook die plaats, 5215 Joha 18:4 | wetende alles, wat over Hem komen zou, ging uit, en 5216 Joha 18:5 | 5 Zij antwoordden Hem: Jezus den Nazarener. Jezus 5217 Joha 18:5 | Ik ben het. En Judas, die Hem verried, stond ook bij hen. ~ 5218 Joha 18:12| Jezus gezamenlijk, en bonden Hem; ~ 5219 Joha 18:13| 13 En leidden Hem henen, eerst tot Annas; 5220 Joha 18:20| 20 Jezus antwoordde hem: Ik heb vrijuit gesproken 5221 Joha 18:23| 23 Jezus antwoordde hem: Indien Ik kwalijk gesproken 5222 Joha 18:24| 24 (Annas dan had Hem gebonden gezonden tot Kajafas, 5223 Joha 18:25| zich. Zij zeiden dan tot hem: Zijt gij ook niet uit Zijn 5224 Joha 18:26| niet gezien in den hof met Hem? ~ 5225 Joha 18:30| antwoordden en zeiden tot hem: Indien Deze geen kwaaddoener 5226 Joha 18:30| kwaaddoener ware, zo zouden wij Hem u niet overgeleverd hebben. ~ 5227 Joha 18:31| zeide tot hen: Neemt gij Hem, en oordeelt Hem naar uw 5228 Joha 18:31| Neemt gij Hem, en oordeelt Hem naar uw wet. De Joden dan 5229 Joha 18:31| De Joden dan zeiden tot hem: Het is ons niet geoorloofd 5230 Joha 18:33| riep Jezus, en zeide tot Hem: Zijt Gij de Koning der 5231 Joha 18:34| 34 Jezus antwoordde hem: Zegt gij dit van uzelven, 5232 Joha 18:37| 37 Pilatus dan zeide tot Hem: Zijt Gij dan een Koning? 5233 Joha 18:38| 38 Pilatus zeide tot Hem: Wat is waarheid? En als 5234 Joha 18:38| Ik vind geen schuld in Hem. ~ 5235 Joha 19:1 | Pilatus dan Jezus, en geselde Hem. ~ 5236 Joha 19:2 | op Zijn hoofd, en wierpen Hem een purperen kleed om; ~ 5237 Joha 19:3 | der Joden! En zij gaven Hem kinnebakslagen. ~ 5238 Joha 19:4 | tot hen: Ziet, ik breng Hem tot ulieden uit, opdat gij 5239 Joha 19:4 | opdat gij wetet, dat ik in Hem geen schuld vinde. ~ 5240 Joha 19:6 | 6 Als Hem dan de overpriesters en 5241 Joha 19:6 | riepen zij, zeggende: Kruis Hem, kruis Hem! Pilatus zeide 5242 Joha 19:6 | zeggende: Kruis Hem, kruis Hem! Pilatus zeide tot hen: 5243 Joha 19:6 | tot hen: Neemt gijlieden Hem en kruist Hem; want ik vind 5244 Joha 19:6 | gijlieden Hem en kruist Hem; want ik vind in Hem geen 5245 Joha 19:6 | kruist Hem; want ik vind in Hem geen schuld. ~ 5246 Joha 19:7 | 7 De Joden antwoordden hem: Wij hebben een wet, en 5247 Joha 19:9 | zijt Gij? Maar Jezus gaf hem geen antwoord. ~ 5248 Joha 19:10| 10 Pilatus dan zeide tot Hem: Spreekt Gij tot mij niet? 5249 Joha 19:12| Van toen af zocht Pilatus Hem los te laten; maar de Joden 5250 Joha 19:15| Neem weg, neem weg, kruis Hem! Pilatus zeide tot hen: 5251 Joha 19:16| 16 Toen gaf hij Hem dan hun over, opdat Hij 5252 Joha 19:16| namen Jezus, en leidden Hem weg. ~ 5253 Joha 19:18| 18 Alwaar zij Hem kruisten, en met Hem twee 5254 Joha 19:18| zij Hem kruisten, en met Hem twee anderen, aan elke zijde 5255 Joha 19:32| en des anderen, die met Hem gekruist was; ~ 5256 Joha 19:36| vervuld worde: Geen been van Hem zal verbroken worden. ~ 5257 Joha 20:2 | wij weten niet, waar zij Hem gelegd hebben. ~ 5258 Joha 20:6 | Petrus dan kwam en volgde hem, en ging in het graf, en 5259 Joha 20:13| en ik weet niet, waar zij Hem gelegd hebben. ~ 5260 Joha 20:15| hovenier was, zeide tot Hem: Heere, zo gij Hem weg gedragen 5261 Joha 20:15| zeide tot Hem: Heere, zo gij Hem weg gedragen hebt, zeg mij, 5262 Joha 20:15| hebt, zeg mij, waar gij Hem gelegd hebt, en ik zal Hem 5263 Joha 20:15| Hem gelegd hebt, en ik zal Hem wegnemen. ~ 5264 Joha 20:16| zich omkerende, zeide tot Hem: Rabbouni, hetwelk is gezegd: 5265 Joha 20:25| discipelen dan zeiden tot hem: Wij hebben den Heere gezien. 5266 Joha 20:28| antwoordde en zeide tot Hem: Mijn Heere en mijn God! ~ 5267 Joha 20:29| 29 Jezus zeide tot hem: Omdat gij Mij gezien hebt, 5268 Joha 21:3 | ga vissen. Zij zeiden tot hem: Wij gaan ook met u. Zij 5269 Joha 21:5 | toespijs? Zij antwoordden Hem: Neen. ~ 5270 Joha 21:12| van de discipelen durfde Hem vragen: Wie zijt Gij? wetende, 5271 Joha 21:15| dan dezen? Hij zeide tot Hem: Ja, Heere! Gij weet, dat 5272 Joha 21:15| U liefheb. Hij zeide tot hem: Weid Mijn lammeren. ~ 5273 Joha 21:16| 16 Hij zeide wederom tot hem ten tweeden maal: Simon, 5274 Joha 21:16| Mij lief? Hij zeide tot Hem: Ja, Heere, gij weet, dat 5275 Joha 21:16| U liefheb. Hij zeide tot hem: Hoed Mijn schapen. ~ 5276 Joha 21:17| 17 Hij zeide tot hem ten derden maal: Simon, 5277 Joha 21:17| Hij ten derden maal tot hem zeide: Hebt gij Mij lief, 5278 Joha 21:17| gij Mij lief, en zeide tot Hem: Heere! Gij weet alle dingen, 5279 Joha 21:17| liefheb. Jezus zeide tot hem: Weid Mijn schapen. ~ 5280 Joha 21:19| hebbende, zeide Hij tot hem: Volg Mij. ~ 5281 Joha 21:22| 22 Jezus zeide tot hem: Indien Ik wil, dat hij 5282 Joha 21:23| sterven. En Jezus had tot hem niet gezegd, dat hij niet 5283 Hand 1:6 | samengekomen waren, vraagden Hem, zeggende: Heere, zult Gij 5284 Hand 1:9 | het zagen, en een wolk nam Hem weg van hun ogen. ~ 5285 Hand 1:11| komen, gelijkerwijs gij Hem naar den hemel hebt zien 5286 Hand 2:22| en tekenen, die God door Hem gedaan heeft, in het midden 5287 Hand 2:25| 25 Want David zegt van Hem: Ik zag den Heere allen 5288 Hand 2:30| profeet was, en wist, dat God hem met ede gezworen had, dat 5289 Hand 2:30| Christus verwekken zou, om Hem op zijn troon te zetten; ~ 5290 Hand 2:36| ganse huis Israels, dat God Hem tot een Heere en Christus 5291 Hand 3:4 | 4 En Petrus, sterk op hem ziende, met Johannes, zeide: 5292 Hand 3:7 | 7 En hem grijpende bij de rechterhand 5293 Hand 3:7 | rechterhand richtte hij hem op, en terstond werden zijn 5294 Hand 3:9 | 9 En al het volk zag hem wandelen en God loven. ~ 5295 Hand 3:10| 10 En zij kenden hem, dat hij die was, die om 5296 Hand 3:10| ontzetting over hetgeen hem geschied was. ~ 5297 Hand 3:13| overgeleverd hebt, en hebt Hem verloochend, voor het aangezicht 5298 Hand 3:13| als hij oordeelde, dat men Hem zoude loslaten. ~ 5299 Hand 3:16| en het geloof, dat door Hem is, heeft hem deze volmaakte 5300 Hand 3:16| dat door Hem is, heeft hem deze volmaakte gezondheid 5301 Hand 4:10| doden heeft opgewekt, door Hem, zeg ik, staat deze hier 5302 Hand 5:3 | daags, een engel Gods tot hem inkomen, en tot hem zeggende: 5303 Hand 5:3 | tot hem inkomen, en tot hem zeggende: Cornelius! ~ 5304 Hand 5:4 | 4 En hij, de ogen op hem houdende, en zeer bevreesd 5305 Hand 5:4 | Heere? En hij zeide tot hem: Uw gebeden en uw aalmoezen 5306 Hand 5:7 | degenen, die gedurig bij hem waren; ~ 5307 Hand 5:10| het bereidden, viel over hem een vertrekking van zinnen. ~ 5308 Hand 5:11| geopend, en een zeker vat tot hem nederdalen, gelijk een groot 5309 Hand 5:13| geschiedde een stem tot hem: Sta op, Petrus! slacht 5310 Hand 5:15| wederom ten tweeden male tot hem: Hetgeen God gereinigd heeft, 5311 Hand 5:19| dacht, zeide de Geest tot hem: Zie, drie mannen zoeken 5312 Hand 5:21| mannen die van Cornelius tot hem gezonden waren, en zeide: 5313 Hand 5:23| Joppe waren, gingen met hem. ~ 5314 Hand 5:25| dat Petrus inkwam, ging hem Cornelius tegemoet, en vallende 5315 Hand 5:26| 26 Maar Petrus richtte hem op, zeggende: Sta op, ik 5316 Hand 5:27| 27 En met hem sprekende, ging hij in, 5317 Hand 5:35| Maar in allen volke, die Hem vreest en gerechtigheid 5318 Hand 5:35| gerechtigheid werkt, is Hem aangenaam. ~ 5319 Hand 5:38| Jezus van Nazareth, hoe Hem God gezalfd heeft met den 5320 Hand 5:38| waren; want God was met Hem. 5321 Hand 5:39| Welken zij gedood hebben, Hem hangende aan het hout. ~ 5322 Hand 5:41| waren, ons namelijk, die met Hem gegeten en gedronken hebben, 5323 Hand 5:43| dat een iegelijk, die in Hem gelooft, vergeving der zonden 5324 Hand 5:48| des Heeren. Toen baden zij hem, dat hij enige dagen bij 5325 Hand 6:2 | Jeruzalem, twistten tegen hem degenen, die uit de besnijdenis 5326 Hand 6:13| zijn huis stond, en tot hem zeide: Zend mannen naar 5327 Hand 6:25| Saulus te zoeken; en als hij hem gevonden had, bracht hij 5328 Hand 6:25| gevonden had, bracht hij hem te Antiochie. ~ 5329 Hand 6:34| gevangenis zette, en gaf hem over aan vier wachten, elk 5330 Hand 6:34| vier krijgsknechten, om hem te bewaren, willende na 5331 Hand 6:34| willende na het paas feest hem voorbrengen voor het volk. ~ 5332 Hand 6:35| gedurig gebed tot God voor hem gedaan. ~ 5333 Hand 6:36| 6 Toen hem nu Herodes zou voorbrengen, 5334 Hand 6:37| zijde van Petrus, wekte hij hem op, zeggende: Sta haastelijk 5335 Hand 6:38| 8 En de engel zeide tot hem: Omgord u, en bind uw schoenzolen 5336 Hand 6:38| deed alzo. En hij zeide tot hem: Werp uw mantel om, en volg 5337 Hand 6:39| En uitgaande volgde hij hem, en wist niet, dat het waarachtig 5338 Hand 6:40| terstond scheidde de engel van hem. ~ 5339 Hand 6:46| opengedaan hadden, zagen zij hem, en ontzetten zich. ~ 5340 Hand 6:47| verhaalde hij hun, hoe hem de Heere uit de gevangenis 5341 Hand 6:49| 19 En als Herodes hem gezocht had, en niet vond, 5342 Hand 6:50| kwamen eendrachtelijk tot hem, en Blastus, die des konings 5343 Hand 6:52| 22 En het volk riep hem toe: Een stem Gods, en niet 5344 Hand 6:53| En van stonde aan sloeg hem een engel des Heeren, daarom 5345 Hand 7:9 | Heiligen Geest, en de ogen op hem houdende, zeide: ~ 5346 Hand 7:11| En van stonde aan viel op hem donkerheid en duisternis: 5347 Hand 7:11| rondom gaande, zocht hij, die hem met de hand mochten leiden. ~ 5348 Hand 7:13| 13 En Paulus, en die met hem waren, van Pafos afgevaren 5349 Hand 7:27| sabbat dag gelezen worden, Hem veroordelende, vervuld; ~ 5350 Hand 7:29| volbracht hadden, wat van Hem geschreven was, namen zij 5351 Hand 7:29| geschreven was, namen zij Hem af van het hout, en legden 5352 Hand 7:29| van het hout, en legden Hem in het graf. ~ 5353 Hand 7:30| 30 Maar God heeft Hem uit de doden opgewekt; ~ 5354 Hand 7:31| lang, van degenen, die met Hem opgekomen waren van Galilea 5355 Hand 7:34| 34 En dat Hij Hem uit de doden heeft opgewekt, 5356 Hand 8:9 | spreken; welke de ogen op hem houdende, en ziende, dat 5357 Hand 8:19| stenigden Paulus, en sleepten hem buiten de stad, menende, 5358 Hand 8:20| 20 Doch als hem de discipelen omringd hadden, 5359 Hand 9:21| tijden in elke stad, die hem prediken, en hij wordt op 5360 Hand 10:3 | Deze wilde Paulus, dat met hem zou reizen; en hij nam en 5361 Hand 10:3 | reizen; en hij nam en besneed hem, om der Joden wil, die in 5362 Hand 10:9 | Macedonisch man staande, die hem bad en zeide: Kom over in 5363 Hand 10:32| 32 En zij spraken tot hem het woord des Heeren, en 5364 Hand 11:15| Paulus geleidden, brachten hem tot Athene toe; en als zij 5365 Hand 11:15| zij op het spoedigste tot hem zouden komen, vertrokken 5366 Hand 11:16| verwachtte, werd zijn geest in hem ontstoken, ziende, dat de 5367 Hand 11:17| alle dagen met degenen, die hem voorkwamen. ~ 5368 Hand 11:18| Stoische wijsgeren streden met hem; en sommigen zeiden: Wat 5369 Hand 11:19| 19 En zij namen hem, en brachten hem op de plaats, 5370 Hand 11:19| zij namen hem, en brachten hem op de plaats, genaamd Areopagus, 5371 Hand 11:27| Heere zouden zoeken, of zij Hem immers tasten en vinden 5372 Hand 11:28| 28 Want in Hem leven wij, en bewegen ons, 5373 Hand 11:31| doende aan allen, dewijl Hij Hem uit de doden opgewekt heeft. ~ 5374 Hand 11:34| Doch sommige mannen hingen hem aan, en geloofden; onder 5375 Hand 12:8 | velen van de Korinthiers, hem horende, geloofden, en werden 5376 Hand 12:12| tegen Paulus op, en brachten hem voor den rechterstoel. ~ 5377 Hand 12:17| der synagoge, en sloegen hem voor den rechterstoel; en 5378 Hand 12:18| Priscilla en Aquila met hem, zijn hoofd te Kenchreen 5379 Hand 12:26| spreken in de synagoge. En als hem Aquila en Priscilla gehoord 5380 Hand 12:26| gehoord hadden, namen zij hem tot zich, en legden hem 5381 Hand 12:26| hem tot zich, en legden hem den weg Gods bescheidenlijker 5382 Hand 12:27| Achaje reizen, de broeders, hem vermaand hebbende, schreven 5383 Hand 12:27| aan de discipelen, dat zij hem ontvangen zouden; welke, 5384 Hand 13:2 | hebt? En zij zeiden tot hem: Wij hebben zelfs niet gehoord, 5385 Hand 13:4 | zouden in Dengene, Die na hem kwam, dat is, in Christus 5386 Hand 13:5 | 5 En die hem hoorden werden gedoopt in 5387 Hand 13:22| had twee van degenen, die hem dienden, namelijk Timotheus 5388 Hand 13:30| wilde ingaan, lieten het hem de discipelen niet toe. ~ 5389 Hand 13:31| der oversten van Azie, die hem vrienden waren, zonden tot 5390 Hand 13:31| vrienden waren, zonden tot hem, en baden, dat hij zichzelven 5391 Hand 13:33| schare voortkomen, alzo hem de Joden voortstieten. En 5392 Hand 13:38| nu Demetrius, en die met hem van de kunst zijn, tegen 5393 Hand 14:3 | maanden overgebracht had, en hem van de Joden lagen gelegd 5394 Hand 14:4 | 4 En hem vergezelschapte tot in Azie 5395 Hand 14:10| afgekomen zijnde, viel op hem, en hem omvangende, zeide 5396 Hand 14:10| zijnde, viel op hem, en hem omvangende, zeide hij: Weest 5397 Hand 14:10| beroerd; want zijn ziel is in hem. ~ 5398 Hand 14:14| ons gevoegd had, namen wij hem in, en kwamen te Mitylene. ~ 5399 Hand 14:16| spoedde zich, om (zo het hem mogelijk ware) op den pinksterdag 5400 Hand 14:18| 18 En als zij tot hem gekomen waren, zeide hij 5401 Hand 14:37| hals van Paulus, kusten hem; ~ 5402 Hand 14:38| zouden; en zij geleidden hem naar het schip. ~  ~  ~  5403 Hand 15:8 | Paulus en wij, die met hem waren, gingen van daar en 5404 Hand 15:8 | de zeven), bleven wij bij hem. ~ 5405 Hand 15:20| den Heere, en zeiden tot hem: Gij ziet, broeder, hoevele 5406 Hand 15:27| voleindigd worden, zagen hem de Joden van Azie in den 5407 Hand 15:27| en sloegen de handen aan hem, ~ 5408 Hand 15:29| Trofimus, den Efezier, met hem in de stad gezien, welken 5409 Hand 15:30| grepen Paulus, en trokken hem buiten den tempel; en terstond 5410 Hand 15:31| 31 En als zij hem zochten te doden, kwam het 5411 Hand 15:33| naderde de overste en greep hem, en beval, dat men hem met 5412 Hand 15:33| greep hem, en beval, dat men hem met twee ketenen zou binden; 5413 Hand 15:34| beroerte, beval hij, dat men hem in de legerplaats zou brengen. ~ 5414 Hand 15:36| volgde, al roepende: Weg met hem! 5415 Hand 16:13| zelfder ure werd ik ziende op hem. ~ 5416 Hand 16:15| 15 Want gij zult Hem getuige zijn bij alle mensen, 5417 Hand 16:18| 18 En dat ik Hem zag, en Hij tot mij zeide: 5418 Hand 16:20| klederen bewaarde dergenen, die hem doodden. ~ 5419 Hand 16:22| 22 Zij hoorden hem nu tot dit woord toe; en 5420 Hand 16:24| beval de overste, dat men hem in de legerplaats zou brengen, 5421 Hand 16:24| brengen, en zeide, dat men hem met geselen onderzoeken 5422 Hand 16:24| wat oorzaak zij alzo over hem riepen. ~ 5423 Hand 16:25| 25 En alzo zij hem met de riemen uitrekten, 5424 Hand 16:27| overste kwam toe, en zeide tot hem: Zeg mij, zijt gij een Romein? 5425 Hand 16:29| Terstond dan lieten zij van hem af, die hem zouden onderzocht 5426 Hand 16:29| lieten zij van hem af, die hem zouden onderzocht hebben. 5427 Hand 16:29| een Romein was, en dat hij hem had gebonden. ~ 5428 Hand 16:30| beschuldigd werd, maakte hij hem los van de banden, en beval, 5429 Hand 16:30| afgebracht hebbende, stelde hij hem voor hen. ~  ~ 5430 Hand 17:2 | beval dengenen, die bij hem stonden, dat zij hem op 5431 Hand 17:2 | bij hem stonden, dat zij hem op den mond zouden slaan. ~ 5432 Hand 17:3 | 3 Toen zeide Paulus tot hem: God zal u slaan, gij gewitte 5433 Hand 17:9 | en indien een geest tot hem gesproken heeft, of een 5434 Hand 17:10| krijgsvolk zou afkomen, en hem uit het midden van hen wegrukken, 5435 Hand 17:11| nacht stond de Heere bij hem, en zeide: Heb goeden moed, 5436 Hand 17:15| weten met den raad, dat hij hem morgen tot u afbrenge, alsof 5437 Hand 17:15| zaken; en wij zijn bereid hem om te brengen, eer hij bij 5438 Hand 17:17| overste; want hij heeft hem wat te boodschappen. ~ 5439 Hand 17:18| 18 Deze dan nam hem en bracht hem tot den overste, 5440 Hand 17:18| Deze dan nam hem en bracht hem tot den overste, en zeide: 5441 Hand 17:19| 19 De overste nu nam hem bij de hand, en bezijden 5442 Hand 17:20| afbrengen, alsof zij iets van hem nader zouden onderzoeken. ~ 5443 Hand 17:21| veertig mannen uit hen leggen hem lagen, welke zichzelven 5444 Hand 17:21| noch te drinken, totdat zij hem zullen omgebracht hebben; 5445 Hand 17:22| liet den jongeling gaan, hem gebiedende: Zeg niemand 5446 Hand 17:27| met het krijgsvolk, en heb hem hun ontnomen, bericht zijnde, 5447 Hand 17:28| zaak weten, waarover zij hem beschuldigden, bracht ik 5448 Hand 17:28| beschuldigden, bracht ik hem af in hun raad; ~ 5449 Hand 17:29| geen beschuldiging tegen hem te zijn, die den dood of 5450 Hand 17:30| gelegd zou worden, zo heb ik hem terstond aan u gezonden; 5451 Hand 17:30| zeggen, hetgeen zij tegen hem hadden. Vaarwel. ~ 5452 Hand 17:31| namen Paulus, en brachten hem des nachts tot Antipatris. ~ 5453 Hand 17:32| latende de ruiters met hem trekken, keerden zij wederom 5454 Hand 17:33| hebben zij ook Paulus voor hem gesteld. ~ 5455 Hand 18:2 | geroepen was, begon Tertullus hem te beschuldigen, zeggende: ~ 5456 Hand 18:7 | daarover komende, heeft hem met groot geweld uit onze 5457 Hand 18:8 | van dewelken gij zelf, hem onderzocht hebbende, zult 5458 Hand 18:8 | al hetgeen, waarvan wij hem beschuldigen. ~ 5459 Hand 18:10| 10 Maar Paulus, als hem de stadhouder gewenkt had, 5460 Hand 18:23| van de zijnen zou beletten hem te dienen, of tot hem te 5461 Hand 18:23| beletten hem te dienen, of tot hem te komen. ~ 5462 Hand 18:24| ontbood Paulus, en hoorde hem van het geloof in Christus. ~ 5463 Hand 18:26| tegelijk ook hopende, dat hem van Paulus geld gegeven 5464 Hand 18:26| gegeven zou worden, opdat hij hem losliet; waarom hij hem 5465 Hand 18:26| hem losliet; waarom hij hem ook dikwijls ontbood, en 5466 Hand 18:26| dikwijls ontbood, en sprak met hem. ~ 5467 Hand 19:2 | der Joden, verschenen voor hem tegen Paulus en baden hem, ~ 5468 Hand 19:2 | hem tegen Paulus en baden hem, ~ 5469 Hand 19:3 | 3 Begerende gunst tegen hem, opdat hij hem zou doen 5470 Hand 19:3 | gunst tegen hem, opdat hij hem zou doen komen te Jeruzalem; 5471 Hand 19:3 | en leggende een lage, om hem op den weg om te brengen. ~ 5472 Hand 19:5 | in dezen man is, dat zij hem beschuldigen. ~ 5473 Hand 19:7 | afgekomen waren, rondom hem, vele en zware beschuldigingen 5474 Hand 19:15| begerende vonnis tegen hem; ~ 5475 Hand 19:19| 19 Maar hadden tegen hem enige vragen van hun godsdienst, 5476 Hand 19:21| Paulus zich beriep, dat men hem tot de kennis des keizers 5477 Hand 19:21| worden, ter tijd toe, dat ik hem tot den keizer zenden zou. ~ 5478 Hand 19:22| hij zeide: Morgen zult gij hem horen. ~ 5479 Hand 19:25| beroepen heeft, heb besloten hem te zenden. ~ 5480 Hand 19:26| schrijven; daarom heb ik hem voor ulieden voorgebracht, 5481 Hand 19:27| beschuldigingen, die tegen hem zijn, te kennen te geven. ~  ~ 5482 Hand 20:26| want ik geloof niet, dat hem iets van deze dingen verborgen 5483 Hand 21:3 | Paulus handelende, liet hem toe tot de vrienden te gaan, 5484 Hand 22:6 | zagen, dat geen ongemak hem overkwam, werden zij veranderd, 5485 Hand 22:8 | legde hij de handen op hem, en maakte hem gezond. ~ 5486 Hand 22:8 | handen op hem, en maakte hem gezond. ~ 5487 Hand 22:9 | geschied was, kwamen ook tot hem de anderen, die krankheden 5488 Hand 22:16| met den krijgsknecht, die hem bewaarde. ~ 5489 Hand 22:21| 21 Maar zij zeiden tot hem: Wij hebben noch brieven 5490 Hand 22:23| 23 En als zij hem een dag gesteld hadden, 5491 Hand 22:30| en ontving allen, die tot hem kwamen; ~ 5492 Rom 1:21 | Omdat zij, God kennende, Hem als God niet hebben verheerlijkt 5493 Rom 3:20 | gerechtvaardigd worden, voor Hem; want door de wet is de 5494 Rom 4:3 | geloofde God, en het is hem gerekend tot rechtvaardigheid. ~ 5495 Rom 4:5 | niet werkt, maar gelooft in Hem, Die den goddeloze rechtvaardigt, 5496 Rom 4:10 | 10 Hoe is het hem dan toegerekend? Als hij 5497 Rom 4:11 | rechtvaardigheid des geloofs, die hem in de voorhuid was toegerekend; 5498 Rom 4:17 | vele volken gesteld) voor Hem, aan Welken hij geloofd 5499 Rom 4:22 | 22 Daarom is het hem ook tot rechtvaardigheid 5500 Rom 4:23 | zijnentwil geschreven, dat het hem toegerekend is; ~


1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-5824

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License