Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
helpt 8
helse 4
helt 1
hem 5824
hemam 1
heman 19
hemdan 1
Frequency    [«  »]
6026 te
5967 heere
5858 des
5824 hem
5303 met
5157 op
4462 als

Bijbel

IntraText - Concordances

hem

1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-5824

     Book Chapter: Verse
501 Exo 29:5 | borstlap aandoen; en gij zult hem omgorden met den kunstelijken 502 Exo 29:7 | hoofd gieten; alzo zult gij hem zalven. ~ 503 Exo 29:21 | klederen zijner zonen met hem; opdat hij geheiligd zij, 504 Exo 29:21 | klederen zijner zonen met hem. ~ 505 Exo 29:26 | van Aaron is, en beweeg hem ten beweegoffer voor het 506 Exo 29:29 | zullen van zijn zonen na hem zijn, opdat men hen in dezelve 507 Exo 30:21 | eeuwige inzetting zijn, voor hem en zijn zaad, bij hun geslachten. ~ 508 Exo 31:3 | 3 En Ik heb hem vervuld met den Geest Gods, 509 Exo 31:6 | 6 En Ik, zie, Ik heb hem bijgevoegd Aholiab, den 510 Exo 31:14 | hij ulieden heilig is! Wie hem ontheiligt, zal zekerlijk 511 Exo 31:18 | gaf aan Mozes, als Hij met hem op den berg Sinai te spreken 512 Exo 32:1 | Aaron, en zij zeiden tot hem: Sta op, maak ons goden, 513 Exo 32:1 | heeft, wij weten niet, wat hem geschied zij. ~ 514 Exo 32:23 | heeft, wij weten niet, wat hem geschied zij. ~ 515 Exo 32:26 | Toen verzamelden zich tot hem al de zonen van Levi. ~ 516 Exo 33:1 | Aaron, en zij zeiden tot hem: Sta op, maak ons goden, 517 Exo 33:1 | heeft, wij weten niet, wat hem geschied zij. ~ 518 Exo 33:23 | heeft, wij weten niet, wat hem geschied zij. ~ 519 Exo 33:26 | Toen verzamelden zich tot hem al de zonen van Levi. ~ 520 Exo 34:15 | 15 Toen zeide hij tot Hem: Indien Uw aangezicht niet 521 Exo 34:27 | den berg Sinai, gelijk als hem de HEERE geboden had; en 522 Exo 34:28 | en stelde Zich aldaar bij hem; en Hij riep uit den Naam 523 Exo 34:43 | lossen; maar indien gij hem niet zult lossen, zo zult 524 Exo 34:43 | zult lossen, zo zult gij hem den nek breken. Al de eerstgeborenen 525 Exo 34:52 | glinsterde, toen Hij met hem sprak. ~ 526 Exo 34:53 | daarom vreesden zij tot hem toe te treden. ~ 527 Exo 34:54 | vergadering keerden weder tot hem; en Mozes sprak tot hen. ~ 528 Exo 34:55 | hun al wat de HEERE met hem gesproken had op den berg 529 Exo 34:57 | des HEEREN kwam, om met Hem te spreken, zo nam hij het 530 Exo 34:57 | de kinderen Israels, wat hem geboden was. ~ 531 Exo 34:58 | totdat hij inging om met Hem te spreken. ~  ~ 532 Exo 35:21 | kwamen, alle man, wiens hart hem bewoog, en een ieder, wiens 533 Exo 35:21 | en een ieder, wiens geest hem vrijwillig maakte, die brachten 534 Exo 35:31 | 31 En de Geest Gods heeft hem vervuld met wijsheid, met 535 Exo 35:34 | 34 Hij heeft hem ook in zijn hart gegeven 536 Exo 35:34 | anderen te onderwijzen, hem en Aholiab, den zoon van 537 Exo 36:2 | gegeven had, al wiens hart hem bewogen had, dat hij toetrad 538 Exo 36:3 | maken; doch zij brachten tot hem nog allen morgen vrijwillig 539 Exo 37:17 | en zijn bloemen waren uit hem. ~ 540 Exo 37:22 | knopen en rieten waren uit hem; het was altemaal een enig 541 Exo 37:23 | 23 En hij maakte hem zeven lampen; zijn snuiters 542 Exo 38:23 | 23 En met hem Aholiab, de zoon van Ahisamach, 543 Exo 40:13 | aantrekken; en gij zult hem zalven, en hem heiligen, 544 Exo 40:13 | gij zult hem zalven, en hem heiligen, dat hij Mij het 545 Exo 40:16 | deed het naar alles, wat hem de HEERE geboden had; alzo 546 Lev 1:1 | riep Mozes, en sprak tot hem uit de tent der samenkomst, 547 Lev 1:4 | brandoffers leggen, opdat het voor hem aangenaam zij, om hem te 548 Lev 1:4 | voor hem aangenaam zij, om hem te verzoenen. ~ 549 Lev 3:13 | hoofd leggen, en hij zal hem slachten voor de tent der 550 Lev 4:12 | men de as uitstort, en zal hem met vuur op het hout verbranden; 551 Lev 4:19 | zal hij al zijn vet van hem opnemen, en op het altaar 552 Lev 4:20 | gedaan heeft, alzo zal hij hem doen; en de priester zal 553 Lev 4:21 | leger uitvoeren, en zal hem verbranden, gelijk als hij 554 Lev 4:23 | daartegen gezondigd heeft, aan hem zal bekend gemaakt hebben; 555 Lev 4:24 | van den bok leggen, en zal hem slachten in de plaats, waar 556 Lev 4:26 | zo zal de priester voor hem verzoening doen van zijn 557 Lev 4:26 | zijn zonden, en het zal hem vergeven worden. ~ 558 Lev 4:28 | hij gezondigd heeft, aan hem zal bekend gemaakt hebben; 559 Lev 4:31 | en de priester zal voor hem verzoening doen, en het 560 Lev 4:31 | verzoening doen, en het zal hem vergeven worden. ~ 561 Lev 4:35 | en de priester zal voor hem verzoening doen over zijn 562 Lev 4:35 | gezondigd heeft, en het zal hem vergeven worden. ~ 563 Lev 5:2 | gedierte; al is het voor hem verborgen geweest, nochtans 564 Lev 5:3 | onrein wordt; en het is voor hem verborgen geweest, en hij 565 Lev 5:4 | uitspreekt, en het is voor hem verborgen geweest, en hij 566 Lev 5:6 | zo zal de priester voor hem vanwege zijn zonde verzoening 567 Lev 5:10 | zo zal de priester voor hem, vanwege zijn zonde, die 568 Lev 5:10 | verzoening doen, en het zal hem vergeven worden. ~ 569 Lev 5:13 | Zo zal de priester voor hem verzoening doen over zijn 570 Lev 5:13 | die stukken, en het zal hem vergeven worden; en het 571 Lev 5:16 | ram des schuldoffers voor hem verzoening doen, en het 572 Lev 5:16 | verzoening doen, en het zal hem vergeven worden. ~ 573 Lev 5:18 | en de priester zal voor hem verzoening doen over zijn 574 Lev 5:18 | geweten had; zo zal het hem vergeven worden. ~ 575 Lev 6:2 | gelogen hebben van hetgeen hem in bewaring gegeven, of 576 Lev 6:4 | of het bewaarde, dat bij hem te bewaren gegeven was, 577 Lev 6:7 | Dan zal de priester voor hem verzoening doen voor het 578 Lev 6:7 | aangezicht des HEEREN, en het zal hem vergeven worden; over iets 579 Lev 7:18 | aangenaam zijn; het zal hem niet toegerekend worden, 580 Lev 8:2 | Aaron en zijn zonen met hem, en de klederen, en de zalfolie, 581 Lev 8:4 | deed, gelijk als de HEERE hem geboden had; en de vergadering 582 Lev 8:7 | 7 Daar deed hij hem den rok aan, en gordde hem 583 Lev 8:7 | hem den rok aan, en gordde hem met den gordel, en trok 584 Lev 8:7 | met den gordel, en trok hem den mantel aan; en deed 585 Lev 8:7 | mantel aan; en deed hij hem den efod aan, en gordde 586 Lev 8:7 | riem des efods, en ombond hem daarmede. ~ 587 Lev 8:8 | 8 Voorts deed hij hem den borstlap aan, en voegde 588 Lev 8:12 | van Aaron, en hij zalfde hem, om hem te heiligen. ~ 589 Lev 8:12 | Aaron, en hij zalfde hem, om hem te heiligen. ~ 590 Lev 8:15 | 15 En men slachtte hem; en Mozes nam het bloed, 591 Lev 8:19 | 19 En men slachtte hem; en Mozes sprengde het bloed 592 Lev 8:23 | 23 En men slachtte hem; en Mozes nam van zijn bloed, 593 Lev 8:30 | klederen zijner zonen met hem; en hij heiligde Aaron, 594 Lev 8:30 | klederen zijner zonen met hem. ~ 595 Lev 9:8 | des zondoffers, dat voor hem was. ~ 596 Lev 9:9 | Aaron brachten het bloed tot hem, en hij doopte zijn vinger 597 Lev 9:12 | zonen van Aaron leverden aan hem het bloed; en hij sprengde 598 Lev 9:13 | 13 Ook leverden zij aan hem het brandoffer in zijn stukken, 599 Lev 9:15 | het volk was, en slachtte hem, en bereidde hem ten zondoffer, 600 Lev 9:15 | slachtte hem, en bereidde hem ten zondoffer, gelijk het 601 Lev 9:18 | Aaron leverden het bloed aan hem, hetwelk hij rondom op het 602 Lev 13:3 | melaatsheid; als de priester hem bezien zal hebben, dan zal 603 Lev 13:3 | zal hebben, dan zal hij hem onrein verklaren. ~ 604 Lev 13:4 | veranderd is, zo zal de priester hem, die de plaag heeft, zeven 605 Lev 13:5 | priester op den zevenden dag hem bezien; indien, ziet, de 606 Lev 13:5 | uitgespreid is, zo zal de priester hem zeven andere dagen opsluiten. ~ 607 Lev 13:6 | 6 En de priester zal hem andermaal op den zevenden 608 Lev 13:6 | uitgespreid is, zo zal de priester hem rein verklaren; het was 609 Lev 13:8 | uitgespreid is, zo zal de priester hem onrein verklaren; het is 610 Lev 13:11 | zijns vleses; daarom zal hem de priester onrein verklaren; 611 Lev 13:11 | onrein verklaren; hij zal hem niet doen opsluiten, want 612 Lev 13:13 | bedekt heeft, zo zal hij hem, die de plaag heeft, rein 613 Lev 13:15 | gezien zal hebben, zal hij hem onrein verklaren; dat levende 614 Lev 13:17 | 17 Als de priester hem bezien zal hebben, dat, 615 Lev 13:17 | veranderd is, zo zal de priester hem, die de plaag heeft, rein 616 Lev 13:20 | veranderd is, zo zal de priester hem onrein verklaren; het is 617 Lev 13:21 | ingetrokken is, zo zal de priester hem zeven dagen opsluiten. ~ 618 Lev 13:22 | zijn, zo zal de priester hem onrein verklaren; het is 619 Lev 13:23 | zweer, zo zal de priester hem rein verklaren; ~ 620 Lev 13:25 | zij uitgebot; daarom zal hem de priester onrein verklaren; 621 Lev 13:26 | ingetrokken is, zo zal de priester hem zeven dagen opsluiten. ~ 622 Lev 13:27 | 27 Daarna zal de priester hem op den zevenden dag bezien; 623 Lev 13:27 | vel, zo zal de priester hem onrein verklaren; het is 624 Lev 13:28 | daarom zal de priester hem rein verklaren, want het 625 Lev 13:30 | daarop is, zo zal de priester hem onrein verklaren; het is 626 Lev 13:31 | daarop is, zo zal de priester hem, die de plaag der schurftheid 627 Lev 13:33 | scheren; en de priester zal hem, die de schurftheid heeft, 628 Lev 13:34 | vel, zo zal de priester hem rein verklaren; en hij zal 629 Lev 13:36 | 36 En de priester hem zal bezien hebben, dat, 630 Lev 13:37 | daarom zal de priester hem rein verklaren. ~ 631 Lev 13:43 | 43 Als de priester hem zal bezien hebben, dat, 632 Lev 13:44 | onrein; de priester zal hem ganselijk onrein verklaren, 633 Lev 13:46 | in welke deze plaag aan hem zal zijn, zal hij onrein 634 Lev 14:4 | priester gebieden, dat men voor hem, die te reinigen zal zijn, 635 Lev 14:7 | 7 En hij zal over hem, die van de melaatsheid 636 Lev 14:7 | sprengen; daarna zal hij hem rein verklaren, en den levenden 637 Lev 14:18 | zo zal de priester over hem verzoening doen voor het 638 Lev 14:19 | zondoffer bereiden, en voor hem, die van zijn onreinigheid 639 Lev 14:20 | priester de verzoening voor hem doen, en hij zal rein zijn. ~ 640 Lev 14:21 | beweging nemen, om voor hem verzoening te doen; daartoe 641 Lev 14:29 | is, om de verzoening voor hem te doen, voor het aangezicht 642 Lev 14:31 | zo zal de priester voor hem, die te reinigen is, verzoening 643 Lev 15:10 | iets aanroert, dat onder hem zal geweest zijn, zal onrein 644 Lev 15:15 | zo zal de priester over hem voor het aangezicht des 645 Lev 15:16 | Verder een man, als van hem het zaad des bijliggens 646 Lev 15:24 | dat haar afzondering op hem zij, zo zal hij zeven dagen 647 Lev 16:6 | des zondoffers, die voor hem zal zijn, offeren, en zal 648 Lev 16:9 | zijn, toebrengen, en zal hem ten zondoffer maken. ~ 649 Lev 16:10 | gesteld worden, om door hem verzoening te doen; opdat 650 Lev 16:10 | verzoening te doen; opdat men hem als een weggaanden bok naar 651 Lev 16:21 | des boks leggen, en zal hem door de hand eens mans, 652 Lev 19:17 | berispen, en zult de zonde in hem niet verdragen. ~ 653 Lev 19:22 | ram des schuldoffers, voor hem over zijn zonde, die hij 654 Lev 19:22 | HEEREN verzoening doen; en hem zal vergeving geschieden 655 Lev 19:33 | vreemdeling verkeren zal, gij zult hem niet verdrukken. ~ 656 Lev 19:34 | inboorling van ulieden; gij zult hem liefhebben als uzelven; 657 Lev 20:2 | het volk des lands zal hem met stenen stenigen. ~ 658 Lev 20:3 | dien man zetten, en zal hem uit het midden zijns volks 659 Lev 20:4 | gegeven hebben, dat het hem niet dode; ~ 660 Lev 20:5 | huisgezin zetten, en Ik zal hem, en al degenen, die hem 661 Lev 20:5 | hem, en al degenen, die hem nahoereren, om den Molech 662 Lev 20:9 | gevloekt; zijn bloed is op hem! ~ 663 Lev 20:14 | schandelijke daad; men zal hem, en diezelve met vuur verbranden, 664 Lev 21:2 | over zijn bloedvriend, die hem ten naaste bestaat, over 665 Lev 21:3 | zijn zuster, die maagd is, hem nabestaande, die nog geen 666 Lev 21:8 | 8 Daarom zult gij hem heiligen, omdat hij de spijze 667 Lev 21:12 | zalfolie zijns Gods is op hem; Ik ben de HEERE! ~ 668 Lev 21:15 | want Ik ben de HEERE, Die hem heilige! ~ 669 Lev 21:21 | offeren; een gebrek is in hem, hij zal niet toetreden, 670 Lev 21:23 | toetreden, omdat een gebrek in hem is; opdat hij Mijn heiligdommen 671 Lev 22:3 | als zijn onreinigheid op hem is; diezelve mens zal van 672 Lev 22:28 | ook een os, of klein vee, hem en zijn jong, op een dag 673 Lev 23:9 | zullen eten; want het is voor hem een heiligheid der heiligheden 674 Lev 23:11 | vloekte; daarom brachten zij hem tot Mozes; de naam nu zijner 675 Lev 23:12 | 12 En zij leidden hem in de gevangenis, opdat 676 Lev 23:12 | in de gevangenis, opdat hem, naar den mond des HEEREN, 677 Lev 23:14 | hoofd leggen; daarna zal hem de gehele vergadering stenigen. ~ 678 Lev 23:16 | de ganse vergadering zal hem zekerlijk stenigen; alzo 679 Lev 23:19 | gedaan heeft, zo zal ook aan hem gedaan worden: ~ 680 Lev 23:20 | aangebracht hebben, zo zal ook hem aangebracht worden. ~ 681 Lev 23:23 | het leger uitbrengen, en hem met stenen stenigen zouden. 682 Lev 24:25 | zo zal zijn losser, die hem nabestaande is, komen, en 683 Lev 24:28 | heeft, wat genoeg is, om aan hem weder uit te keren, zo zal 684 Lev 24:30 | gelost wordt, tegen dat hem het gehele jaar zal vervuld 685 Lev 24:30 | voor altoos blijven aan hem, die dat gekocht heeft, 686 Lev 24:35 | wankelen zal, zo zult gij hem vasthouden, zelfs een vreemdeling 687 Lev 24:36 | woeker noch overwinst van hem nemen; maar gij zult vrezen 688 Lev 24:37 | 37 Uw geld zult gij hem niet op woeker geven, en 689 Lev 24:39 | verkocht zal hebben, gij zult hem niet doen dienen den dienst 690 Lev 24:41 | hij en zijn kinderen met hem, en hij zal tot zijn geslacht 691 Lev 24:43 | zult geen heerschappij over hem hebben met wreedheid; maar 692 Lev 24:46 | zijn broeder, gij zult over hem geen heerschappij hebben 693 Lev 24:47 | en uw broeder, die bij hem is, verarmd zal zijn, dat 694 Lev 24:48 | hebben, zal er lossing voor hem zijn; een van zijn broeders 695 Lev 24:48 | een van zijn broeders zal hem lossen; ~ 696 Lev 24:49 | de zoon zijns ooms, zal hem lossen, of die uit de naasten 697 Lev 24:49 | van zijn geslacht is, zal hem lossen; of heeft zijn hand 698 Lev 24:50 | jaar af, dat hij zich aan hem verkocht heeft tot het jubeljaar 699 Lev 24:50 | eens dagloners zal het met hem zijn. ~ 700 Lev 24:52 | jubeljaar, zo zal hij met hem rekenen; naar zijn jaren 701 Lev 24:53 | hij van jaar tot jaar bij hem zijn; men zal over hem geen 702 Lev 24:53 | bij hem zijn; men zal over hem geen heerschappij hebben 703 Lev 24:54 | hij en zijn kinderen met hem. ~ 704 Lev 26:8 | zetten, opdat de priester hem schatte; naar dat de hand 705 Lev 26:8 | bekomen, zal de priester hem schatten. ~ 706 Lev 26:18 | geheiligd zal hebben, dan zal hem de priester het geld rekenen, 707 Lev 26:19 | toedoen, en dezelve zal hem gevestigd zijn. ~ 708 Lev 26:23 | 23 Zo zal de priester hem rekenen de som uwer schatting 709 Lev 26:24 | wederkomen tot dien, van wien hij hem gekocht had, tot hem, wiens 710 Lev 26:24 | hij hem gekocht had, tot hem, wiens de bezitting van 711 Num 2:12 | 12 En nevens hem zal zich legeren de stam 712 Num 2:20 | 20 En nevens hem de stam van Manasse; en 713 Num 2:27 | 27 En nevens hem zal zich legeren de stam 714 Num 3:6 | van Levi naderen, en stel hem voor het aangezicht van 715 Num 3:6 | priester Aaron, opdat zij hem dienen; ~ 716 Num 3:9 | zij zijn gegeven, zij zijn hem gegeven uit de kinderen 717 Num 3:16 | bevel des HEEREN, gelijk hem geboden was. ~ 718 Num 3:42 | telde, gelijk als de HEERE hem geboden had, alle eerstgeborenen 719 Num 4:10 | dassenvellen doen, en zullen hem op den draagboom leggen. ~ 720 Num 5:8 | hebben, om de schuld aan hem weder uit te keren, zal 721 Num 5:8 | verzoening, met welken hij voor hem verzoening doen zal. ~ 722 Num 5:12 | en door overtreding tegen hem overtreden zal hebben; ~ 723 Num 5:14 | 14 En de ijvergeest over hem gekomen is, dat hij ijvert 724 Num 5:14 | geworden is; of dat over hem de ijvergeest gekomen is, 725 Num 6:9 | En zo de gestorvene bij hem onvoorziens haastelijk gestorven 726 Num 6:11 | brandoffer, en zal voor hem verzoening doen, van dat 727 Num 7:89 | samenkomst ging, om met Hem te spreken, zo hoorde hij 728 Num 7:89 | hoorde hij een stem tot hem sprekende, van boven het 729 Num 7:89 | cherubim. Alzo sprak Hij tot hem. ~  ~ 730 Num 8:2 | Spreek tot Aaron, en zeg tot hem: Als gij de lampen aansteken 731 Num 9:7 | diezelve lieden zeiden tot hem: Wij zijn onrein over het 732 Num 10:30 | 30 Doch hij zeide tot hem: Ik zal niet gaan; maar 733 Num 11:25 | in de wolk, en sprak tot hem, en afzonderende van den 734 Num 11:25 | afzonderende van den Geest, die op hem was, legde Hem op de zeventig 735 Num 11:25 | Geest, die op hem was, legde Hem op de zeventig mannen, die 736 Num 11:29 | 29 Doch Mozes zeide tot hem: Zijt gij voor mij ijverende? 737 Num 12:6 | door een gezicht Mij aan hem bekend maken, door een droom 738 Num 12:6 | door een droom zal Ik met hem spreken. ~ 739 Num 12:8 | mond tot mond spreek Ik met hem, en door aanzien, en niet 740 Num 13:27 | 27 En zij vertelden hem, en zeiden: Wij zijn gekomen 741 Num 13:31 | Maar de mannen, die met hem opgetrokken waren, zeiden: 742 Num 14:24 | omdat een andere geest met hem geweest is, en hij volhard 743 Num 14:24 | na te volgen, zo zal Ik hem brengen tot het land, in 744 Num 14:36 | ganse vergadering tegen hem hadden doen murmureren, 745 Num 15:33 | 33 En die hem vonden, hout lezende, brachten 746 Num 15:33 | hout lezende, brachten hem tot Mozes, en tot Aaron, 747 Num 15:34 | 34 En zij stelden hem in bewaring; want het was 748 Num 15:34 | was niet verklaard, wat hem gedaan zou worden. ~ 749 Num 15:35 | de ganse vergadering zal hem met stenen stenigen buiten 750 Num 15:36 | 36 Toen bracht hem de ganse vergadering uit 751 Num 15:36 | leger, en zij stenigden hem met stenen, dat hij stierf, 752 Num 16:11 | wat is hij, dat gij tegen hem murmureert? ~ 753 Num 16:25 | Dathan en Abiram; en achter hem gingen de oudsten van Israel. ~ 754 Num 16:40 | vergadering, gelijk als hem de HEERE door den dienst 755 Num 17:6 | al hun oversten gaven aan hem een staf, voor elken overste 756 Num 17:11 | het; gelijk als de HEERE hem geboden had, alzo deed hij. ~ 757 Num 18:6 | al hun oversten gaven aan hem een staf, voor elken overste 758 Num 18:11 | het; gelijk als de HEERE hem geboden had, alzo deed hij. ~ 759 Num 20:9 | des HEEREN, gelijk als Hij hem geboden had. ~ 760 Num 20:18 | 18 Doch Edom zeide tot hem: Gij zult door mij niet 761 Num 20:19 | de kinderen Israels tot hem: Wij zullen door den gebaanden 762 Num 20:20 | doortrekken! En Edom is hem tegemoet uitgetrokken, met 763 Num 20:21 | daarom week Israel van hem af. ~ 764 Num 21:24 | 24 Maar Israel sloeg hem met de scherpte des zwaards, 765 Num 21:34 | nu zeide tot Mozes: Vrees hem niet; want Ik heb hem in 766 Num 21:34 | Vrees hem niet; want Ik heb hem in uw hand gegeven, en al 767 Num 21:34 | ook zijn land; en gij zult hem doen, gelijk als gij Sihon, 768 Num 21:35 | 35 En zij sloegen hem, en zijn zonen, en al zijn 769 Num 21:35 | en al zijn volk, alzo dat hem niemand overbleef; en zij 770 Num 22:5 | kinderen zijns volks, om hem te roepen, zeggende: Zie, 771 Num 22:7 | tot Bileam, en spraken tot hem de woorden van Balak. ~ 772 Num 22:16 | Die tot Bileam kwamen, en hem zeiden: Alzo zegt Balak, 773 Num 22:20 | des nachts, en zeide tot hem: Dewijl die mannen gekomen 774 Num 22:22 | stelde Zich in den weg, hem tot een tegenpartij; hij 775 Num 22:22 | zijner jongeren waren bij hem. 776 Num 22:32 | de Engel des HEEREN tot hem: Waarom hebt gij uw ezelin 777 Num 22:36 | Bileam kwam, zo ging hij uit, hem tegemoet, tot de stad der 778 Num 22:40 | aan de vorsten, die bij hem waren. ~ 779 Num 22:41 | Balak Bileam nam, en voerde hem op de hoogten van Baal, 780 Num 23:4 | ontmoet was, zo zeide hij tot Hem: Zeven altaren heb ik toegericht, 781 Num 23:6 | 6 Als hij nu tot hem wederkeerde, ziet, zo stond 782 Num 23:9 | hoogte der steenrotsen zie ik hem, en van de heuvelen aanschouw 783 Num 23:9 | de heuvelen aanschouw ik hem; ziet, dat volk zal alleen 784 Num 23:13 | 13 Toen zeide Balak tot hem: Kom toch met mij aan een 785 Num 23:13 | andere plaats, van waar gij hem zult zien; gij zult niet 786 Num 23:13 | dan zijn einde zien, maar hem niet ganselijk zien; en 787 Num 23:13 | ganselijk zien; en vervloek hem mij van daar! ~ 788 Num 23:14 | 14 Alzo nam hij hem mede tot het veld Zofim, 789 Num 23:15 | uw brandoffer, en ik zal Hem aldaar ontmoeten. ~ 790 Num 23:17 | 17 Toen hij tot hem kwam, ziet, zo stond hij 791 Num 23:17 | vorsten der Moabieten bij hem. Balak nu zeide tot hem: 792 Num 23:17 | hem. Balak nu zeide tot hem: Wat heeft de HEERE gesproken? ~ 793 Num 23:19 | eens mensen kind, dat het Hem berouwen zou; zou Hij het 794 Num 23:21 | HEERE, zijn God, is met hem, en het geklank des Konings 795 Num 23:21 | geklank des Konings is bij hem. ~ 796 Num 24:2 | was de Geest van God op hem. ~ 797 Num 24:8 | 8 God heeft hem uit Egypte uitgevoerd; zijn 798 Num 24:9 | een oude leeuw; wie zal hem doen opstaan? Zo wie u zegent, 799 Num 24:17 | 17 Ik zal hem zien, maar nu niet; ik aanschouw 800 Num 24:17 | maar nu niet; ik aanschouw Hem, maar niet nabij. Er zal 801 Num 25:12 | Daarom spreek: Zie, Ik geef hem Mijn verbond des vredes. ~ 802 Num 25:13 | hebben, en zijn zaad na hem, het verbond des eeuwigen 803 Num 27:11 | zijn naastbestaande, die hem de naaste van zijn geslacht 804 Num 27:18 | Geest is; en leg uw hand op hem; ~ 805 Num 27:19 | 19 En stel hem voor het aangezicht van 806 Num 27:19 | ganse vergadering; en geef hem bevel voor hun ogen; ~ 807 Num 27:20 | 20 En leg op hem van uw heerlijkheid, opdat 808 Num 27:21 | priester, staan, die voor hem raad vragen zal, naar de 809 Num 27:21 | de kinderen Israels met hem, en de ganse vergadering. ~ 810 Num 27:22 | deed, gelijk als de HEERE hem geboden had; want hij nam 811 Num 27:22 | hij nam Jozua, en stelde hem voor het aangezicht van 812 Num 27:23 | hij legde zijn handen op hem, en gaf hem bevel; gelijk 813 Num 27:23 | zijn handen op hem, en gaf hem bevel; gelijk als de HEERE 814 Num 31:68 | 15 Wanneer gij van achter Hem u zult afkeren, zo zal Hij 815 Num 31:69 | Toen traden zij toe tot hem, en zeiden: Wij zullen hier 816 Num 34:16 | 16 Maar indien hij hem met een ijzeren instrument 817 Num 34:17 | 17 Of indien hij hem met een handsteen, waarvan 818 Num 34:18 | 18 Of indien hij hem met een houten handinstrument, 819 Num 34:19 | doodslager doden; als hij hem ontmoet, zal hij hem doden. ~ 820 Num 34:19 | hij hem ontmoet, zal hij hem doden. ~ 821 Num 34:20 | 20 Indien hij hem ook door haat zal gestoten 822 Num 34:20 | hebben, of met opzet op hem geworpen heeft, dat hij 823 Num 34:21 | 21 Of hem door vijandschap met zijn 824 Num 34:21 | doodslager doden, als hij hem ontmoet. ~ 825 Num 34:22 | 22 Maar indien hij hem met der haast, zonder vijandschap 826 Num 34:22 | instrument zonder opzet op hem geworpen heeft; ~ 827 Num 34:23 | sterven, en hij dien op hem heeft doen vallen, dat hij 828 Num 34:23 | hij gestorven zij, zo hij hem toch geen vijand was, noch 829 Num 34:25 | bloedwrekers, en de vergadering zal hem doen wederkeren tot zijn 830 Num 34:27 | 27 En de bloedwreker hem zal vinden buiten de palen 831 Num 34:27 | doodslager zal doden, het zal hem geen bloedschuld zijn. ~ 832 Deu 1:3 | Israels, naar alles wat hem de HEERE aan hen bevolen 833 Deu 1:36 | die zal het zien, en aan hem zal Ik het land geven, waarop 834 Deu 2:30 | verstokte zijn hart, opdat Hij hem in uw hand gave, gelijk 835 Deu 2:33 | de HEERE, onze God, gaf hem voor ons aangezicht; en 836 Deu 2:33 | aangezicht; en wij sloegen hem, en zijn zonen, en al zijn 837 Deu 3:2 | de HEERE tot mij: Vrees hem niet, want Ik heb hem, en 838 Deu 3:2 | Vrees hem niet, want Ik heb hem, en al zijn volk, en zijn 839 Deu 3:2 | hand gegeven; en gij zult hem doen, gelijk als gij Sihon, 840 Deu 3:3 | in onze hand, zodat wij hem sloegen, totdat wij hem 841 Deu 3:3 | hem sloegen, totdat wij hem niemand lieten overblijven. ~ 842 Deu 3:9 | maar de Amorieten noemen hem Senir.) ~ 843 Deu 3:28 | Gebied dan Jozua, en versterk hem, en bekrachtig hem; want 844 Deu 3:28 | versterk hem, en bekrachtig hem; want hij zal voor het aangezicht 845 Deu 4:7 | God, zo dikwijls als wij Hem aanroepen? ~ 846 Deu 4:20 | Egypte, uitgevoerd; opdat gij Hem tot een erfvolk zoudt zijn, 847 Deu 4:25 | des HEEREN, uws Gods, om Hem tot toorn te verwekken; ~ 848 Deu 4:29 | zoeken, en vinden; als gij Hem zoeken zult met uw ganse 849 Deu 6:13 | HEERE, uw God, vrezen, en Hem dienen; en gij zult bij 850 Deu 6:16 | verzoeken, gelijk als gij Hem verzocht hebt te Massa. ~ 851 Deu 7:6 | uw God, verkoren, dat gij Hem tot een volk des eigendoms 852 Deu 7:9 | weldadigheid houdt dien, die Hem liefhebben, en Zijn geboden 853 Deu 7:10 | vergeldt een ieder van hen, die Hem haten, in zijn aangezicht, 854 Deu 7:10 | in zijn aangezicht, om hem te verderven; Hij zal het 855 Deu 7:10 | zijn aangezicht zal Hij het hem vergelden. ~ 856 Deu 8:6 | wegen te wandelen, en om Hem te vrezen. ~ 857 Deu 9:18 | is in des HEEREN ogen, om Hem tot toorn te verwekken. ~ 858 Deu 9:20 | HEERE zeer tegen Aaron, om hem te verdelgen; doch ik bad 859 Deu 9:23 | wederspannig, en geloofdet Hem niet, en waart Zijn stem 860 Deu 10:8 | des HEEREN te staan, om Hem te dienen, en om in Zijn 861 Deu 10:9 | als de HEERE, uw God, tot hem gesproken heeft. ~ 862 Deu 10:12 | Zijn wegen te wandelen, en Hem lief te hebben, en den HEERE, 863 Deu 10:18 | vreemdeling liefheeft, dat Hij hem brood en kleding geve. ~ 864 Deu 10:20 | uw God, zult gij vrezen; Hem zult gij dienen, en Hem 865 Deu 10:20 | Hem zult gij dienen, en Hem zult gij aanhangen, en bij 866 Deu 11:13 | God, lief te hebben, en Hem te dienen, met uw ganse 867 Deu 11:22 | wandelende in al Zijn wegen, en Hem aanhangende; ~ 868 Deu 13:4 | God, zult gij navolgen, en Hem vrezen, en Zijn geboden 869 Deu 13:4 | stem gehoorzaam zijn, en Hem dienen, en Hem aanhangen. ~ 870 Deu 13:4 | zijn, en Hem dienen, en Hem aanhangen. ~ 871 Deu 13:8 | 8 Zo zult gij hem niet ter wille zijn, en 872 Deu 13:8 | ter wille zijn, en naar hem niet horen; ook zal uw oog 873 Deu 13:8 | niet horen; ook zal uw oog hem niet verschonen, en gij 874 Deu 13:8 | zult u niet ontfermen, noch hem verbergen; ~ 875 Deu 13:9 | 9 Maar gij zult hem zekerlijk doodslaan; uw 876 Deu 13:9 | uw hand zal eerst tegen hem zijn, om hem te doden, en 877 Deu 13:9 | eerst tegen hem zijn, om hem te doden, en daarna de hand 878 Deu 13:10 | 10 En gij zult hem met stenen stenigen, dat 879 Deu 14:2 | heeft de HEERE verkoren, om Hem tot een volk des eigendoms 880 Deu 15:8 | 8 Maar gij zult hem uw hand mildelijk opendoen, 881 Deu 15:8 | mildelijk opendoen, en zult hem rijkelijk lenen, genoeg 882 Deu 15:8 | genoeg voor zijn gebrek, dat hem ontbreekt. ~ 883 Deu 15:9 | die arm is, en dat gij hem niet gevet; en hij over 884 Deu 15:10 | 10 Gij zult hem mildelijk geven, en uw hart 885 Deu 15:10 | niet boos zijn, als gij hem geeft; want om dezer zake 886 Deu 15:12 | het zevende jaar zult gij hem vrij van u laten gaan. ~ 887 Deu 15:13 | 13 En als gij hem vrij van u gaan laat, zo 888 Deu 15:13 | u gaan laat, zo zult gij hem niet ledig laten gaan: ~ 889 Deu 15:14 | 14 Gij zult hem rijkelijk opleggen van uw 890 Deu 15:14 | heeft, daarvan zult gij hem geven. ~ 891 Deu 15:16 | huis liefheeft, dewijl het hem wel bij u is; ~ 892 Deu 15:18 | zijn in uw ogen, als gij hem vrij van u gaan laat; want 893 Deu 17:7 | getuigen zal eerst tegen hem zijn, om hem te doden, en 894 Deu 17:7 | eerst tegen hem zijn, om hem te doden, en daarna de hand 895 Deu 17:19 | 19 En het zal bij hem zijn, en hij zal daarin 896 Deu 18:2 | Erfdeel, gelijk als Hij tot hem gesproken heeft. ~ 897 Deu 18:4 | beschering uwer schapen zult gij hem geven; ~ 898 Deu 18:5 | de HEERE, uw God, heeft hem uit al uw stammen verkoren, 899 Deu 18:15 | uw God, verwekken; naar Hem zult gij horen; ~ 900 Deu 18:18 | hen spreken alles, wat Ik Hem gebieden zal. ~ 901 Deu 18:20 | in Mijn Naam, hetwelk Ik hem niet geboden heb te spreken, 902 Deu 18:22 | gesproken; gij zult voor hem niet vrezen. ~  ~  ~ 903 Deu 19:6 | zijn hart verhit is, en hem achterhale, omdat de weg 904 Deu 19:6 | weg te verre zou zijn, en hem sla aan het leven; zo toch 905 Deu 19:6 | geen oordeel des doods aan hem is; want hij haatte hem 906 Deu 19:6 | hem is; want hij haatte hem niet van gisteren en eergisteren. ~ 907 Deu 19:11 | die zijn naaste haat, en hem lagen legt, en staat tegen 908 Deu 19:11 | lagen legt, en staat tegen hem op, en slaat hem aan het 909 Deu 19:11 | staat tegen hem op, en slaat hem aan het leven, dat hij sterve; 910 Deu 19:12 | zijner stad zenden, en nemen hem van daar, en zij zullen 911 Deu 19:12 | van daar, en zij zullen hem in de hand des bloedwrekers 912 Deu 19:13 | 13 Uw oog zal hem niet verschonen; maar gij 913 Deu 19:16 | om een afwijking tegen hem te betuigen; ~ 914 Deu 19:19 | 19 Zo zult gijlieden hem doen, gelijk als hij zijn 915 Deu 21:1 | niet bekend zijnde, wie hem geslagen heeft; ~ 916 Deu 21:5 | heeft hen verkoren, om Hem te dienen, en om in des 917 Deu 21:15 | de beminde en de gehate hem zonen zullen gebaard hebben, 918 Deu 21:17 | zal hij kennen, gevende hem het dubbele deel van alles, 919 Deu 21:17 | deel van alles, wat bij hem zal worden gevonden; want 920 Deu 21:18 | niet gehoorzaam is; en zij hem gekastijd zullen hebben, 921 Deu 21:19 | zijn vader en zijn moeder hem grijpen, en zij zullen hem 922 Deu 21:19 | hem grijpen, en zij zullen hem uitbrengen tot de oudsten 923 Deu 21:21 | alle lieden zijner stad hem met stenen overwerpen, dat 924 Deu 21:22 | gedood zal worden, en gij hem aan het hout zult opgehangen 925 Deu 22:2 | niet nabij u is, of gij hem niet kent, zo zult gij ze 926 Deu 22:2 | broeder die zoeke, en gij ze hem wedergeeft. ~ 927 Deu 22:3 | verlorene uws broeders, dat van hem verloren zal zijn, en dat 928 Deu 22:4 | verbergen; gij zult ze met hem ganselijk oprichten. ~ 929 Deu 22:18 | man nemen, en kastijden hem; ~ 930 Deu 22:19 | 19 En zij zullen hem een boete opleggen van honderd 931 Deu 22:19 | van Israel; voorts zal zij hem ter vrouwe zijn, hij zal 932 Deu 22:26 | naaste opstond, en sloeg hem dood aan het leven, alzo 933 Deu 22:29 | zilverlingen geven, en zij zal hem ter vrouwe zijn, omdat hij 934 Deu 23:16 | poorten, waar het goed voor hem is; gij zult hem niet verdrukken. ~ 935 Deu 23:16 | goed voor hem is; gij zult hem niet verdrukken. ~ 936 Deu 24:4 | mogen wedernemen, dat zij hem ter vrouwe zij, nadat zij 937 Deu 24:5 | niet uittrekken, en men zal hem geen last opleggen; een 938 Deu 24:7 | Israels, en drijft gewin met hem, en verkoopt hem; zo zal 939 Deu 24:7 | gewin met hem, en verkoopt hem; zo zal deze dief sterven, 940 Deu 24:13 | 13 Gij zult hem dat pand zekerlijk wedergeven, 941 Deu 25:2 | verdiend heeft, dat de rechter hem zal doen nedervallen, en 942 Deu 25:2 | zal doen nedervallen, en hem doen slaan in zijn tegenwoordigheid, 943 Deu 25:3 | Met veertig slagen zal hij hem doen slaan, hij zal er niet 944 Deu 25:3 | misschien, zo hij voortvoere hem daarboven met meer slagen 945 Deu 25:8 | 8 Dan zullen hem de oudsten zijner stad roepen, 946 Deu 25:8 | zijner stad roepen, en tot hem spreken; blijft hij dan 947 Deu 25:9 | de ogen der oudsten tot hem toetreden, en zijn schoen 948 Deu 25:11 | uit de hand desgenen, die hem slaat, te redden, en haar 949 Deu 26:3 | die dagen zijn zal, en tot hem zeggen: Ik verklaar heden 950 Deu 26:18 | heden doen zeggen, dat gij Hem tot een volk des eigendoms 951 Deu 28:25 | door een weg zult gij tot hem uittrekken, en door zeven 952 Deu 28:44 | zal u lenen, maar gij zult hem niet lenen; hij zal tot 953 Deu 29:20 | 20 De HEERE zal hem niet willen vergeven; maar 954 Deu 29:20 | boek geschreven is, zal op hem liggen; en de HEERE zal 955 Deu 29:21 | 21 En de HEERE zal hem ten kwade afscheiden van 956 Deu 30:20 | stem gehoorzaam zijnde, en Hem aanhangende; want Hij is 957 Deu 31:7 | riep Jozua, en zeide tot hem voor de ogen van gans Israel: 958 Deu 31:14 | tent der samenkomst, dat Ik hem bevel geve. Zo ging Mozes, 959 Deu 31:29 | in de ogen des HEEREN, om Hem door het werk uwer handen 960 Deu 32:5 | 5 Hij heeft het tegen Hem verdorven; het zijn Zijn 961 Deu 32:10 | 10 Hij vond hem in een land der woestijn, 962 Deu 32:10 | huilende wildernis; Hij voerde hem rondom, Hij onderwees hem, 963 Deu 32:10 | hem rondom, Hij onderwees hem, Hij bewaarde hem als Zijn 964 Deu 32:10 | onderwees hem, Hij bewaarde hem als Zijn oogappel. ~ 965 Deu 32:12 | 12 Zo leidde hem de HEERE alleen, en er was 966 Deu 32:12 | was geen vreemd god met hem. ~ 967 Deu 32:13 | 13 Hij deed hem rijden op de hoogten der 968 Deu 32:13 | inkomsten des velds; en Hij deed hem honig zuigen uit de steenrots, 969 Deu 32:15 | hij liet God varen, Die hem gemaakt heeft, en versmaadde 970 Deu 32:16 | 16 Zij hebben Hem tot ijver verwekt door vreemde 971 Deu 32:16 | door gruwelen hebben zij Hem tot toorn verwekt. ~ 972 Deu 32:36 | volk recht doen, en het zal Hem over Zijn knechten berouwen; 973 Deu 33:7 | stem van Juda! en breng hem weder tot zijn volk; zijn 974 Deu 33:7 | volk; zijn handen moeten hem genoegzaam zijn, en zijt 975 Deu 33:7 | genoegzaam zijn, en zijt Gij hem een Hulp tegen zijn vijanden! ~ 976 Deu 33:9 | zijn moeder zeide: Ik zie hem niet; en die zijn broederen 977 Deu 33:11 | lenden dergenen, die tegen hem opstaan en hem haten, dat 978 Deu 33:11 | die tegen hem opstaan en hem haten, dat zij niet weder 979 Deu 33:12 | HEEREN, hij zal zeker bij Hem wonen. Hij zal hem den gansen 980 Deu 33:12 | zeker bij Hem wonen. Hij zal hem den gansen dag overdekken, 981 Deu 34:1 | Jericho is; en de HEERE wees hem dat ganse land, Gilead tot 982 Deu 34:4 | 4 En de HEERE zeide tot hem: Dit is het land, dat Ik 983 Deu 34:6 | 6 En Hij begroef hem in een dal, in het land 984 Deu 34:9 | Mozes had zijn handen op hem gelegd; zo hoorden de kinderen 985 Deu 34:9 | de kinderen Israels naar hem, en deden gelijk als de 986 Deu 34:11 | en de wonderen, waartoe hem de HEERE gezonden heeft, 987 Joz 1:18 | horen zal in alles, wat gij hem gebieden zult, die zal gedood 988 Joz 2:19 | hoofd, indien een hand tegen hem zijn zal! ~ 989 Joz 2:23 | van Nun; en zij vertelden hem al wat hun wedervaren was. ~ 990 Joz 4:14 | Israel; en zij vreesden hem, gelijk als zij Mozes gevreesd 991 Joz 5:13 | stond een Man tegenover hem, Die een uitgetogen zwaard 992 Joz 5:13 | hand had. En Jozua ging tot Hem, en zeide tot Hem: Zijt 993 Joz 5:13 | ging tot Hem, en zeide tot Hem: Zijt Gij van ons, of van 994 Joz 5:14 | en aanbad, en zeide tot Hem: Wat spreekt mijn Heere 995 Joz 7:3 | naar Jozua, en zeiden tot hem: Dat het ganse volk niet 996 Joz 7:19 | Israel, de eer, en doe voor Hem belijdenis; en geef mij 997 Joz 7:24 | Jozua, en gans Israel met hem, Achan, den zoon van Zerah, 998 Joz 7:25 | En gans Israel stenigde hem met stenen, en zij verbrandden 999 Joz 7:26 | 26 En zij richtten over hem een groten steenhoop, zijnde 1000 Joz 8:11 | het krijgsvolk op, dat bij hem was; en zij naderden en


1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-5824

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License