Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
helpt 8
helse 4
helt 1
hem 5824
hemam 1
heman 19
hemdan 1
Frequency    [«  »]
6026 te
5967 heere
5858 des
5824 hem
5303 met
5157 op
4462 als

Bijbel

IntraText - Concordances

hem

1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-5824

     Book Chapter: Verse
2001 2Kon 2:16| misschien de Geest des HEEREN hem opgenomen, en op een der 2002 2Kon 2:16| bergen, of in een der dalen hem geworpen heeft. Doch hij 2003 2Kon 2:17| 17 Maar zij hielden bij hem aan tot schamens toe; en 2004 2Kon 2:17| drie dagen zochten, doch hem niet vonden. ~ 2005 2Kon 2:18| Toen kwamen zij weder tot hem, daar hij te Jericho gebleven 2006 2Kon 2:20| En zij brachten ze tot hem. ~ 2007 2Kon 2:23| uit de stad; die bespotten hem, en zeiden tot hem: Kaalkop, 2008 2Kon 2:23| bespotten hem, en zeiden tot hem: Kaalkop, ga op, kaalkop, 2009 2Kon 3:11| des HEEREN, dat wij door hem den HEERE mochten vragen? 2010 2Kon 3:12| Des HEEREN woord is bij hem. Zo togen tot hem af de 2011 2Kon 3:12| is bij hem. Zo togen tot hem af de koning van Israel, 2012 2Kon 3:13| koning van Israel zeide tot hem: Neen, want de HEERE heeft 2013 2Kon 3:15| dat de hand des HEEREN op hem kwam. ~ 2014 2Kon 3:26| koning der Moabieten zag, dat hem de strijd te sterk was, 2015 2Kon 3:27| koning zou worden, en offerde hem ten brandoffer op den muur. 2016 2Kon 3:27| daarom trokken zij van hem af, en keerden weder in 2017 2Kon 4:5 | 5 Zo ging zij van hem, en sloot de deur voor zich 2018 2Kon 4:8 | grote vrouw was, dewelke hem aanhield om brood te eten. 2019 2Kon 4:10| maken, en laat ons daar voor hem zetten een bed, en tafel, 2020 2Kon 4:13| 13 (Want hij had hem gezegd: Zeg nu tot haar: 2021 2Kon 4:19| zeide tot een jongen: Draag hem tot zijn moeder. ~ 2022 2Kon 4:20| 20 En hij droeg hem, en bracht hem tot zijn 2023 2Kon 4:20| hij droeg hem, en bracht hem tot zijn moeder. En hij 2024 2Kon 4:21| En zij ging op, en legde hem op het bed van den man Gods; 2025 2Kon 4:21| Gods; daarna sloot zij voor hem toe, en ging uit. ~ 2026 2Kon 4:23| Waarom gaat gij heden tot hem? Het is geen nieuwe maan, 2027 2Kon 4:29| gij iemand vindt, groet hem niet; en zo u iemand groet, 2028 2Kon 4:29| u iemand groet, antwoord hem niet; en leg mijn staf op 2029 2Kon 4:31| opmerking. Zo keerde hij weder hem tegemoet, en bracht hem 2030 2Kon 4:31| hem tegemoet, en bracht hem boodschap, zeggende: De 2031 2Kon 4:34| handen, breidde zich over hem uit. En het vlees des kinds 2032 2Kon 4:35| op, en breidde zich over hem uit; en de jongen niesde 2033 2Kon 4:36| riep ze, en zij kwam tot hem; en hij zeide: Neem uw zoon 2034 2Kon 5:1 | hoog aanzien; want door hem had de HEERE den Syriers 2035 2Kon 5:3 | Samaria is, dan zou hij hem van zijn melaatsheid ontledigen. ~ 2036 2Kon 5:6 | tot u gezonden, dat gij hem ontledigt van zijn melaatsheid. ~ 2037 2Kon 5:8 | klederen gescheurd? Laat hem nu tot mij komen, zo zal 2038 2Kon 5:10| 10 Toen zond Elisa tot hem een bode, zeggende: Ga heen 2039 2Kon 5:13| knechten toe, en spraken tot hem, en zeiden: Mijn vader, 2040 2Kon 5:16| het neme! En hij hield bij hem aan, opdat hij het nam, 2041 2Kon 5:19| 19 En hij zeide tot hem: Ga in vrede. En hij ging 2042 2Kon 5:19| in vrede. En hij ging van hem een kleine streek lands. ~ 2043 2Kon 5:20| als de HEERE leeft, ik zal hem nalopen, en zal wat van 2044 2Kon 5:20| nalopen, en zal wat van hem nemen! ~ 2045 2Kon 5:21| toen Naaman zag, dat hij hem naliep, viel hij van den 2046 2Kon 5:21| viel hij van den wagen af, hem tegemoet, en hij zeide: 2047 2Kon 5:23| talenten. En hij hield aan bij hem, en bond twee talenten zilvers 2048 2Kon 5:25| heer. En Elisa zeide tot hem: Van waar, Gehazi? En hij 2049 2Kon 5:26| 26 Maar hij zeide tot hem: Ging niet mijn hart mede, 2050 2Kon 6:6 | het gevallen? En toen hij hem de plaats gewezen had, sneed 2051 2Kon 6:10| aan die plaats, waarvan hem de man Gods gezegd en hem 2052 2Kon 6:10| hem de man Gods gezegd en hem gewaarschuwd had, en wachtte 2053 2Kon 6:13| hij is, dat ik zende en hem halen late. En hem werd 2054 2Kon 6:13| zende en hem halen late. En hem werd te kennen gegeven, 2055 2Kon 6:15| Toen zeide zijn jongen tot hem: Ach, mijn heer, hoe zullen 2056 2Kon 6:18| 18 Als zij nu tot hem afkwamen, bad Elisa tot 2057 2Kon 6:26| voorbijging, dat een vrouw tot hem riep, zeggende: Help mij, 2058 2Kon 6:28| gezegd: Geef uw zoon, dat wij hem heden eten, en morgen zullen 2059 2Kon 6:29| zoon gezoden, en hebben hem gegeten; maar als ik des 2060 2Kon 6:29| zeide: Geef uw zoon, dat wij hem eten, zo heeft zij haar 2061 2Kon 6:31| zoon van Safat, heden op hem zal blijven staan! ~ 2062 2Kon 6:32| en de oudsten zaten bij hem.) En hij zond een man van 2063 2Kon 6:32| aangezicht; maar eer de bode tot hem gekomen was, had hij gezegd 2064 2Kon 6:32| sluit de deur toe, en dringt hem uit met de deur; is niet 2065 2Kon 6:32| voeten van zijn heer achter hem? ~ 2066 2Kon 6:33| ziet, zo kwam de bode tot hem af; en hij zeide: Zie, dat 2067 2Kon 7:17| gesteld; en het volk vertrad hem in de poort, dat hij stierf, 2068 2Kon 7:17| sprak, als de koning tot hem afgekomen was. ~ 2069 2Kon 7:20| 20 Even alzo geschiedde hem, want het volk vertrad hem 2070 2Kon 7:20| hem, want het volk vertrad hem in de poort, dat hij stierf. ~  ~ 2071 2Kon 8:6 | vrouw, en zij vertelde het hem. Toen gaf de koning haar 2072 2Kon 8:7 | was; en men boodschapte hem, zeggende: De man Gods is 2073 2Kon 8:8 | tegemoet; en vraag door hem den HEERE, zeggende: Zal 2074 2Kon 8:9 | 9 Zo ging Hazael hem tegemoet, en nam een geschenk 2075 2Kon 8:10| 10 En Elisa zeide tot hem: Ga, zeg, gij zult ganselijk 2076 2Kon 8:14| kwam tot zijn heer, die tot hem zeide: Wat heeft Elisa tot 2077 2Kon 8:18| de dochter van Achab was hem ter vrouw geworden; en hij 2078 2Kon 8:19| knechts wil; gelijk als Hij hem gezegd had, dat Hij hem 2079 2Kon 8:19| hem gezegd had, dat Hij hem te allen tijde voor zijn 2080 2Kon 8:21| Zair, en al de wagenen met hem; en hij maakte zich des 2081 2Kon 8:21| de Edomieten, die rondom hem waren, daartoe de oversten 2082 2Kon 8:29| liet van de slagen, die hem de Syriers te Rama geslagen 2083 2Kon 9:1 | profeten, en hij zeide tot hem: Gord uw lenden, en neem 2084 2Kon 9:2 | Nimsi, is; en ga in, en doe hem opstaan uit het midden zijner 2085 2Kon 9:2 | zijner broederen, en breng hem in een binnenste kamer. ~ 2086 2Kon 9:6 | hoofd, en hij zeide tot hem: Zo zegt de HEERE, de God 2087 2Kon 9:11| zijns heren, zeide men tot hem: Is het al wel? Waarom is 2088 2Kon 9:13| kleed, en legde het onder hem, op den hoogsten trap; en 2089 2Kon 9:15| liet van de slagen, die hem de Syriers geslagen hadden, 2090 2Kon 9:18| ruiter te paard toog heen hem tegemoet, en zeide: Zo zegt 2091 2Kon 9:21| Jehu tegemoet, en vonden hem op het stuk lands van Naboth, 2092 2Kon 9:25| zijn hoofdman: Neem, werp hem op dat stuk lands van Naboth, 2093 2Kon 9:25| zijn vader Achab reden, dat hem de HEERE dezen last oplegde, 2094 2Kon 9:26| HEERE. Nu dan, neem, werp hem op dat stuk land, naar het 2095 2Kon 9:27| hofs; doch Jehu vervolgde hem achterna, en zeide: Slaat 2096 2Kon 9:27| achterna, en zeide: Slaat hem ook op den wagen, aan den 2097 2Kon 9:28| En zijn knechten voerden hem naar Jeruzalem, en zij begroeven 2098 2Kon 9:28| Jeruzalem, en zij begroeven hem in zijn graf, bij zijn vaderen 2099 2Kon 9:32| mij? Wie? Toen zagen op hem twee, drie kamerlingen. ~ 2100 2Kon 9:36| zij weder, en gaven het hem te kennen, en hij zeide: 2101 2Kon 10:7 | hoofden in korven, die zij tot hem zonden naar Jizreel. ~ 2102 2Kon 10:8 | een bode, en boodschapte hem, zeggende: Zij hebben de 2103 2Kon 10:9 | tegen mijn heer, en heb hem doodgeslagen; en wie heeft 2104 2Kon 10:11| zijn priesteren; totdat hij hem geen overigen liet overblijven. ~ 2105 2Kon 10:15| Jonadab, den zoon van Rechab, hem tegemoet; die hem groette; 2106 2Kon 10:15| Rechab, hem tegemoet; die hem groette; en hij zeide tot 2107 2Kon 10:15| groette; en hij zeide tot hem: Is uw hart recht, gelijk 2108 2Kon 10:15| gaf zijn hand, en hij deed hem tot zich op den wagen klimmen. ~ 2109 2Kon 10:16| den HEERE. Zo deden zij hem rijden op zijn wagen. ~ 2110 2Kon 10:17| overgebleven waren, totdat hij hem verdelgd had, naar het woord 2111 2Kon 10:18| weinig gediend; Jehu zal hem veel dienen. ~ 2112 2Kon 10:35| vaderen, en zij begroeven hem te Samaria, en zijn zoon 2113 2Kon 11:2 | zoon van Ahazia, en stal hem uit het midden van des konings 2114 2Kon 11:2 | gedood werden, zettende hem en zijn voedster in een 2115 2Kon 11:2 | slaapkamer; en zij verborgen hem voor Athalia, dat hij niet 2116 2Kon 11:12| konings zoon voor, en zette hem de kroon op, en gaf hem 2117 2Kon 11:12| hem de kroon op, en gaf hem de getuigenis; en zij maakten 2118 2Kon 11:12| getuigenis; en zij maakten hem koning, en zalfden hem; 2119 2Kon 11:12| maakten hem koning, en zalfden hem; daartoe klapten zij met 2120 2Kon 12:2 | dewelke de priester Jojada hem onderwees. ~ 2121 2Kon 12:21| zijn knechten, sloegen hem, dat hij stierf; en zij 2122 2Kon 12:21| stierf; en zij begroeven hem met zijn vaderen in de stad 2123 2Kon 13:2 | dewelke de priester Jojada hem onderwees. ~ 2124 2Kon 13:21| zijn knechten, sloegen hem, dat hij stierf; en zij 2125 2Kon 13:21| stierf; en zij begroeven hem met zijn vaderen in de stad 2126 2Kon 14:4 | aan; en de HEERE verhoorde hem; want Hij zag de verdrukking 2127 2Kon 14:9 | vaderen, en zij begroeven hem te Samaria; en Joas, zijn 2128 2Kon 14:14| koning van Israel, was tot hem afgekomen, en had geweend 2129 2Kon 14:15| 15 En Elisa zeide tot hem: Neem een boog en pijlen. 2130 2Kon 14:19| man Gods zeer toornig op hem, en zeide: Gij zoudt vijfmaal 2131 2Kon 14:20| Elisa, en zij begroeven hem. De benden nu der Moabieten 2132 2Kon 14:25| genomen had; Joas sloeg hem driemaal, en bracht de steden 2133 2Kon 15:19| maakten een verbintenis tegen hem te Jeruzalem, dat hij vluchtte 2134 2Kon 15:19| Lachis; maar zij zonden hem na tot Lachis, en doodden 2135 2Kon 15:19| na tot Lachis, en doodden hem aldaar. ~ 2136 2Kon 15:20| 20 En zij brachten hem op paarden; en hij werd 2137 2Kon 15:21| jaren oud was), en maakten hem koning in plaats van zijn 2138 2Kon 16:7 | vaderen, en zij begroeven hem bij zijn vaderen, in de 2139 2Kon 16:10| maakte een verbintenis tegen hem, en sloeg hem voor het volk, 2140 2Kon 16:10| verbintenis tegen hem, en sloeg hem voor het volk, en doodde 2141 2Kon 16:10| voor het volk, en doodde hem; en hij werd koning in zijn 2142 2Kon 16:14| Jabes, te Samaria, en doodde hem, en werd koning in zijn 2143 2Kon 16:16| af; omdat men niet voor hem had opengedaan, zo sloeg 2144 2Kon 16:19| zilvers, opdat zijn hand met hem zoude zijn, om het koninkrijk 2145 2Kon 16:25| maakte een verbintenis tegen hem, en sloeg hem te Samaria, 2146 2Kon 16:25| verbintenis tegen hem, en sloeg hem te Samaria, in het paleis 2147 2Kon 16:25| Argob en met Arje, en met hem vijftig mannen van de kinderen 2148 2Kon 16:25| Gileadieten; alzo doodde hij hem, en werd koning in zijn 2149 2Kon 16:30| zoon van Remalia, en sloeg hem, en doodde hem, en werd 2150 2Kon 16:30| en sloeg hem, en doodde hem, en werd koning in zijn 2151 2Kon 17:9 | koning van Assyrie naar hem; want de koning van Assyrie 2152 2Kon 18:9 | koning van Assyrie naar hem; want de koning van Assyrie 2153 2Kon 19:2 | koningen van Israel, die voor hem geweest waren. ~ 2154 2Kon 19:3 | 3 Tegen hem toog op Salmaneser, koning 2155 2Kon 19:3 | werd zijn knecht, dat hij hem een geschenk gaf. ~ 2156 2Kon 19:4 | jaar opbracht; zo besloot hem de koning van Assyrie, en 2157 2Kon 19:4 | koning van Assyrie, en bond hem in het gevangenhuis. ~ 2158 2Kon 19:17| in de ogen des HEEREN, om Hem tot toorn te verwekken. ~ 2159 2Kon 19:36| zult gij vrezen, en voor Hem zult gij u buigen, en Hem 2160 2Kon 19:36| Hem zult gij u buigen, en Hem zult gij offerande doen; ~ 2161 2Kon 20:5 | den God Israels, zodat na hem zijns gelijke niet was onder 2162 2Kon 20:5 | van Juda, noch die voor hem geweest waren. ~ 2163 2Kon 20:6 | HEERE aan; hij week niet van Hem na te volgen, en hij hield 2164 2Kon 20:7 | 7 Zo was de HEERE met hem; overal, waar hij henen 2165 2Kon 20:7 | koning van Assyrie, dat hij hem niet diende. ~ 2166 2Kon 20:21| Egypte, al dengenen, die op hem vertrouwen. ~ 2167 2Kon 20:36| zweeg stil en antwoordde hem niet een woord; want het 2168 2Kon 20:36| was, zeggende: Gij zult hem niet antwoorden. ~ 2169 2Kon 20:37| gescheurde klederen; en zij gaven hem de woorden van Rabsake te 2170 2Kon 21:3 | 3 En zij zeiden tot hem: Alzo zegt Hizkia: Deze 2171 2Kon 21:7 | Zie, Ik zal een geest in hem geven, dat hij een gerucht 2172 2Kon 21:7 | zijn land keren; en ik zal hem door het zwaard in zijn 2173 2Kon 21:21| woord, dat de HEERE over hem gesproken heeft: De jonkvrouw, 2174 2Kon 21:37| en Sarezer, zijn zonen, hem met het zwaard versloegen; 2175 2Kon 22:1 | zoon van Amoz, kwam tot hem, en zeide tot hem: Zo zegt 2176 2Kon 22:1 | kwam tot hem, en zeide tot hem: Zo zegt de HEERE: Geef 2177 2Kon 22:4 | het woord des HEEREN tot hem geschiedde, zeggende: ~ 2178 2Kon 22:14| koning Hizkia, en zeide tot hem: Wat hebben die mannen gezegd, 2179 2Kon 23:6 | in de ogen des HEEREN, om Hem tot toorn te verwekken. ~ 2180 2Kon 23:11| gedaan hebben, die voor hem geweest zijn, ja, ook Juda 2181 2Kon 23:13| wist dien uit, en men keert hem om op zijn holligheid. ~ 2182 2Kon 23:23| maakten een verbintenis tegen hem, en zij doodden den koning 2183 2Kon 23:26| 26 En men begroef hem in zijn graf, in den hof 2184 2Kon 24:18| vragen, alzo zult gij tot hem zeggen: Zo zegt de HEERE, 2185 2Kon 25:1 | de koning henen, en tot hem verzamelden al de oudsten 2186 2Kon 25:2 | huis des HEEREN, en met hem alle inwoners van Jeruzalem, 2187 2Kon 25:17| lieden der stad zeiden tot hem: Het is het graf van den 2188 2Kon 25:18| 18 En hij zeide: Laat hem liggen, dat niemand zijn 2189 2Kon 25:25| 25 En voor hem was geen koning zijns gelijke, 2190 2Kon 25:25| Mozes, bekeerd had; en na hem stond zijns gelijke niet 2191 2Kon 25:26| tergingen, waarmede Manasse Hem getergd had. ~ 2192 2Kon 25:29| en de koning Josia toog hem tegemoet, en hij doodde 2193 2Kon 25:29| tegemoet, en hij doodde hem te Megiddo, als hij hem 2194 2Kon 25:29| hem te Megiddo, als hij hem gezien had. ~ 2195 2Kon 25:30| En zijn knechten voerden hem dood op een wagen van Megiddo, 2196 2Kon 25:30| van Megiddo, en brachten hem te Jeruzalem, en begroeven 2197 2Kon 25:30| Jeruzalem, en begroeven hem in zijn graf; en het volk 2198 2Kon 25:30| den zoon Josia, en zalfden hem, en maakten hem koning in 2199 2Kon 25:30| zalfden hem, en maakten hem koning in zijns vaders plaats. ~ 2200 2Kon 25:33| 33 Doch Farao Necho liet hem binden te Ribla in het land 2201 2Kon 26:1 | om, en rebelleerde tegen hem. ~ 2202 2Kon 26:2 | 2 En de HEERE zond tegen hem de benden der Chaldeen, 2203 2Kon 26:12| de koning van Babel nam hem gevangen in het achtste 2204 2Kon 26:17| oom, koning in plaats van hem, en veranderde zijn naam 2205 2Kon 27:5 | na, en zij achterhaalden hem in de vlakke velden van 2206 2Kon 27:5 | zal zijn heir werd van bij hem verstrooid. ~ 2207 2Kon 27:6 | grepen den koning, en voerden hem opwaarts tot den koning 2208 2Kon 27:6 | spraken een oordeel tegen hem. ~ 2209 2Kon 27:7 | Zedekia's ogen, en zij bonden hem met twee koperen ketenen, 2210 2Kon 27:7 | koperen ketenen, en voerden hem naar Babel. ~ 2211 2Kon 27:25| kwam, en tien mannen met hem; en zij sloegen Gedalia, 2212 2Kon 27:25| en de Chaldeen, die met hem te Mizpa waren. ~ 2213 2Kon 27:28| hij sprak vriendelijk met hem, en stelde zijn stoel boven 2214 2Kon 27:28| stoel der koningen, die bij hem te Babel waren. ~ 2215 2Kon 27:30| een gedurige tering werd hem van den koning gegeven, 2216 1Kro 2:3 | Onan, en Sela; drie zijn er hem geboren van de dochter van 2217 1Kro 2:3 | HEEREN; daarom doodde Hij hem. 2218 1Kro 2:4 | zijn schoondochter, baarde hem Perez en Zerah. Al de zonen 2219 1Kro 2:9 | kinderen van Hezron, die hem geboren zijn, waren Jerahmeel, 2220 1Kro 2:19| Kaleb Efrath, die baarde hem Hur. ~ 2221 1Kro 2:21| jaren oud was; en zij baarde hem Segub. ~ 2222 1Kro 2:24| Abia, Hezrons huisvrouw, hem ook gebaard Aschur, de vader 2223 1Kro 2:29| was Abihail: die baarde hem Achban en Molid. ~ 2224 1Kro 2:35| een vrouw; en zij baarde hem Attai. ~ 2225 1Kro 3:1 | kinderen van David, die hem te Hebron geboren zijn: 2226 1Kro 3:4 | 4 Zes zijn hem te Hebron geboren; want 2227 1Kro 3:5 | 5 Dezen nu zijn hem te Jeruzalem geboren: Simea, 2228 1Kro 4:6 | 6 En Naara baarde hem Ahuzzam, en Hefer, en Temeni, 2229 1Kro 4:9 | genoemd, zeggende: Want ik heb hem met smarten gebaard. ~ 2230 1Kro 5:2 | voorganger was, was uit hem; doch de eerstgeboorte was 2231 1Kro 5:20| verbidden, dewijl zij op Hem vertrouwden. ~ 2232 1Kro 7:22| zijn broeders kwamen om hem te troosten. ~ 2233 1Kro 10:3 | schutters met de bogen troffen hem aan; en hij vreesde zeer 2234 1Kro 10:9 | 9 En zij plunderden hem, en zij namen zijn hoofd 2235 1Kro 10:14| gezocht had; daarom doodde Hij hem, en keerde het koninkrijk 2236 1Kro 11:9 | der heirscharen was met hem. ~ 2237 1Kro 11:10| had, die zich dapper bij hem gedragen hebben in zijn 2238 1Kro 11:10| koninkrijk bij geheel Israel, om hem koning te maken, naar het 2239 1Kro 11:12| 12 En na hem was Eleazar, de zoon van 2240 1Kro 11:23| weversboom; maar hij ging tot hem af met een staf, en rukte 2241 1Kro 11:23| Egyptenaars, en hij doodde hem met zijn eigen spies. ~ 2242 1Kro 11:25| drie niet. En David stelde hem over zijn trawanten. ~ 2243 1Kro 11:42| nochtans waren er dertig boven hem; ~ 2244 1Kro 12:19| der Filistijnen verlieten hem met raad, zeggende: Met 2245 1Kro 12:20| Ziklag toog, vielen tot hem uit Manasse: Adnah, en Jozabad, 2246 1Kro 12:22| dag bij dag tot David, om hem te helpen, tot een groot 2247 1Kro 12:23| koninkrijk van Saul tot hem te wenden, naar den mond 2248 1Kro 12:27| overste der Aaronieten; en met hem waren er drie duizend en 2249 1Kro 13:10| HEEREN over Uza, en Hij sloeg hem, omdat hij zijn hand had 2250 1Kro 14:1 | en timmerlieden, dat zij hem een huis bouwden. ~ 2251 1Kro 14:2 | 2 En David merkte, dat hem de HEERE tot koning bevestigd 2252 1Kro 14:10| geven? En de HEERE zeide tot hem: Trek op, want Ik zal hen 2253 1Kro 14:14| nog eens; en God zeide tot hem: Gij zult niet optrekken 2254 1Kro 14:16| David nu deed, gelijk als hem God geboden had; en zij 2255 1Kro 15:2 | ark Gods te dragen, en om Hem te dienen tot in der eeuwigheid. ~ 2256 1Kro 15:13| scheur gedaan, omdat wij Hem niet gezocht hebben naar 2257 1Kro 15:29| spelende; zo verachtte zij hem in haar hart. ~ 2258 1Kro 16:5 | en Zecharja de tweede na hem; Jeiel, en Semiramoth, en 2259 1Kro 16:9 | 9 Zingt Hem, psalmzingt Hem, spreekt 2260 1Kro 16:9 | 9 Zingt Hem, psalmzingt Hem, spreekt aandachtelijk van 2261 1Kro 17:9 | Israel een plaats besteld, en hem geplant, dat hij aan zijn 2262 1Kro 17:9 | der verkeerdheid zullen hem niet meer krenken, gelijk 2263 1Kro 17:13| 13 Ik zal hem tot een Vader zijn, en hij 2264 1Kro 17:13| goedertierenheid zal Ik van hem niet wenden, gelijk als 2265 1Kro 17:14| 14 Maar Ik zal hem in Mijn huis bestendig maken, 2266 1Kro 17:25| knechts geopenbaard, dat Gij hem een huis bouwen zoudt; daarom 2267 1Kro 18:4 | 4 En David nam hem duizend wagens af, en zeven 2268 1Kro 18:10| tot den koning David, om hem naar zijn welstand te vragen, 2269 1Kro 18:10| welstand te vragen, en om hem te zegenen, vanwege dat 2270 1Kro 18:10| Hadar-ezer gestreden, en hem verslagen had (want Hadar-ezer 2271 1Kro 19:4 | 4 En David nam hem duizend wagens af, en zeven 2272 1Kro 19:10| tot den koning David, om hem naar zijn welstand te vragen, 2273 1Kro 19:10| welstand te vragen, en om hem te zegenen, vanwege dat 2274 1Kro 19:10| Hadar-ezer gestreden, en hem verslagen had (want Hadar-ezer 2275 1Kro 20:2 | Daarom zond David boden, om hem te troosten over zijn vader. 2276 1Kro 20:2 | Ammons tot Hanun kwamen, om hem te troosten, ~ 2277 1Kro 20:10| voren en van achteren tegen hem was, zo verkoos hij enigen 2278 1Kro 20:14| Joab en het volk, dat bij hem was, ten strijde voor het 2279 1Kro 20:17| had, zo streden zij met hem. ~ 2280 1Kro 20:19| vrede met David, en dienden hem; en de Syriers wilden de 2281 1Kro 21:7 | broeder van David, versloeg hem. ~ 2282 1Kro 22:11| tot David, en zeide tot hem: Zo zegt de HEERE: Neem 2283 1Kro 22:15| de HEERE, en het berouwde Hem over dat kwaad; en Hij zeide 2284 1Kro 22:20| zijn vier zonen, die bij hem waren, verstaken zich; en 2285 1Kro 22:26| aanriep, zo antwoordde Hij hem door vuur uit den hemel, 2286 1Kro 22:28| David zag, dat de HEERE hem geantwoord had op den dorsvloer 2287 1Kro 23:5 | heerlijkheid in alle landen; ik zal hem nu voorraad bereiden. Alzo 2288 1Kro 23:6 | zijn zoon Salomo, en gebood hem den HEERE, den God Israels, 2289 1Kro 23:9 | der rust zijn, want Ik zal hem rust geven van al zijn vijanden 2290 1Kro 23:10| tot een zoon zijn, en Ik hem tot een Vader; en Ik zal 2291 1Kro 24:13| aangezicht des HEEREN, om Hem te dienen en om in Zijn 2292 1Kro 25:19| huns vaders; gelijk als hem de HEERE, de God Israels, 2293 1Kro 27:5 | de achtste; want God had hem gezegend. ~ 2294 1Kro 27:10| niet was, nochtans stelde hem zijn vader tot een hoofd). ~ 2295 1Kro 28:7 | broeder van Joab, en na hem Zebadja, zijn zoon; in zijn 2296 1Kro 29:6 | voorhoven bouwen; want Ik heb hem Mij uitverkoren tot een 2297 1Kro 29:6 | tot een zoon, en Ik zal hem tot een Vader zijn. ~ 2298 1Kro 29:9 | God uws vaders, en dien Hem met een volkomen hart en 2299 1Kro 29:9 | der gedachten; indien gij Hem zoekt, Hij zal van u gevonden 2300 1Kro 29:9 | worden; maar indien gij Hem verlaat, Hij zal u tot in 2301 1Kro 29:12| voorbeeld van alles, wat bij hem door den Geest was, namelijk 2302 1Kro 30:22| male koning, en zij zalfden hem den HEERE tot voorganger, 2303 1Kro 30:23| gans Israel hoorde naar hem. ~ 2304 1Kro 30:25| gans Israel; en Hij gaf aan hem een koninklijke majesteit, 2305 1Kro 30:25| geen koning van Israel voor hem geweest is. ~ 2306 1Kro 30:30| en de tijden, die over hem verlopen zijn, en over Israel, 2307 2Kro 1:1 | HEERE, zijn God, was met hem, en maakte hem ten hoogste 2308 2Kro 1:1 | was met hem, en maakte hem ten hoogste groot. ~ 2309 2Kro 1:3 | en de ganse gemeente met hem, naar de hoogte, die te 2310 2Kro 1:7 | Salomo; en Hij zeide tot hem: Begeer, wat Ik u geven 2311 2Kro 2:3 | David gedaan hebt, en hebt hem cederen gezonden, om voor 2312 2Kro 2:3 | cederen gezonden, om voor hem een huis te bouwen, om daarin 2313 2Kro 2:4 | mijns Gods, bouwen, om Hem te heiligen, om reukwerk 2314 2Kro 2:6 | de kracht hebben, om voor Hem een huis te bouwen, dewijl 2315 2Kro 2:6 | ja, de hemel der hemelen, Hem niet bevatten zouden? En 2316 2Kro 2:6 | wie ben ik, dat ik voor Hem een huis zou bouwen, ten 2317 2Kro 2:14| allen vernuftigen vond, die hem zal voorgesteld worden, 2318 2Kro 5:6 | vergadering van Israel, die bij hem vergaderd waren voor de 2319 2Kro 6:6 | vergadering van Israel, die bij hem vergaderd waren voor de 2320 2Kro 7:15| gehouden hebt, wat Gij tot hem gesproken hadt; want met 2321 2Kro 7:16| vader David, wat Gij tot hem gesproken hebt, zeggende: 2322 2Kro 7:22| gezondigd hebben, en die hem een eed des vloeks opgelegd 2323 2Kro 7:23| den rechtvaardige, gevende hem naar zijn gerechtigheid. ~ 2324 2Kro 7:28| het land zijner poorten hem belegeren zal, of enige 2325 2Kro 8:6 | als David door hun dienst Hem prees; en de priesters trompetten 2326 2Kro 8:8 | dagen, en gans Israel met hem, een zeer grote gemeente, 2327 2Kro 8:12| nachts, en Hij zeide tot hem: Ik heb uw gebed verhoord, 2328 2Kro 9:2 | Salomo de steden, welke Huram hem gegeven had, bouwde, en 2329 2Kro 9:18| 18 En Huram zond hem, door de hand zijner knechten, 2330 2Kro 10:1 | tot Salomo, en sprak met hem al wat in haar hart was. ~ 2331 2Kro 10:31| vaderen, en zij begroeven hem in de stad zijns vaders 2332 2Kro 11:1 | was te Sichem gekomen, om hem koning te maken. ~ 2333 2Kro 11:3 | zonden henen, en lieten hem roepen; zo kwam Jerobeam 2334 2Kro 11:7 | 7 En zij spraken tot hem, zeggende: Indien gij dit 2335 2Kro 11:8 | raad der oudsten, dien zij hem geraden hadden; en hij hield 2336 2Kro 11:8 | de jongelingen, die met hem opgewassen waren, die voor 2337 2Kro 11:10| En de jongelingen die met hem opgewassen waren, spraken 2338 2Kro 11:10| opgewassen waren, spraken tot hem, zeggende: Alzo zult gij 2339 2Kro 11:18| kinderen Israels stenigden hem met stenen, dat hij stierf; 2340 2Kro 12:13| waren, stelden zich bij hem uit al hun landpalen. ~ 2341 2Kro 12:19| 19 Dewelke hem zonen baarde, Jeus, en Semaria, 2342 2Kro 12:20| van Absalom; deze baarde hem Abia, en Attai, en Ziza, 2343 2Kro 12:22| broederen; want het was om hem koning te maken. ~ 2344 2Kro 13:1 | verliet, en gans Israel met hem. ~ 2345 2Kro 13:3 | was geen getal, dat met hem kwam uit Egypte, Libiers, 2346 2Kro 13:8 | 8 Doch zij zullen hem tot knechten zijn, opdat 2347 2Kro 13:12| de toorn des HEEREN van hem af, opdat Hij hem niet ten 2348 2Kro 13:12| HEEREN van hem af, opdat Hij hem niet ten uiterste toe verdierf; 2349 2Kro 14:3 | en Jerobeam stelde tegen hem de slagorde, met achthonderd 2350 2Kro 14:5 | heeft, tot in eeuwigheid, hem en zijn zonen, met een zoutverbond? ~ 2351 2Kro 14:7 | mannen, kinderen Belials, tot hem vergaderd, en hebben zich 2352 2Kro 14:10| onze God, en wij hebben Hem niet verlaten; en de priesters, 2353 2Kro 14:11| onzes Gods; maar gij hebt Hem verlaten. ~ 2354 2Kro 14:19| Jerobeam achterna, en nam van hem de steden, Beth-El met haar 2355 2Kro 14:20| Abia; maar de HEERE sloeg hem, dat hij stierf. ~ 2356 2Kro 15:1 | vaderen, en zij begroeven hem in de stad Davids, en zijn 2357 2Kro 15:5 | het koninkrijk was voor hem stil. ~ 2358 2Kro 15:6 | oorlog in die jaren tegen hem, dewijl de HEERE hem rust 2359 2Kro 15:6 | tegen hem, dewijl de HEERE hem rust gaf. ~ 2360 2Kro 15:7 | God, gezocht, wij hebben Hem gezocht, en Hij heeft ons 2361 2Kro 15:10| 10 Toen toog Asa tegen hem uit; en zij stelden de slagorde 2362 2Kro 15:13| nu en het volk, dat met hem was, jaagden hen na tot 2363 2Kro 16:2 | tegen, en hij zeide tot hem: Hoort mij, Asa, en gans 2364 2Kro 16:2 | ulieden, terwijl gij met Hem zijt; en zo gij Hem zoekt, 2365 2Kro 16:2 | met Hem zijt; en zo gij Hem zoekt, Hij zal van u gevonden 2366 2Kro 16:2 | gevonden worden; maar zo gij Hem verlaat, Hij zal u verlaten. ~ 2367 2Kro 16:4 | HEERE, den God Israels, en Hem zochten, zo werd Hij van 2368 2Kro 16:9 | uit Israel vielen zij tot hem in menigte, als zij zagen, 2369 2Kro 16:9 | de HEERE, zijn God, met hem was. ~ 2370 2Kro 16:15| gezworen, en met hun gansen wil Hem gezocht; en Hij werd van 2371 2Kro 16:16| verbrijzelde en verbrandde hem aan de beek Kidron. ~ 2372 2Kro 17:7 | van Juda, en hij zeide tot hem: Omdat gij gesteund hebt 2373 2Kro 17:9 | welker hart volkomen is tot Hem; gij hebt hierin zottelijk 2374 2Kro 17:10| tegen den ziener, en leidde hem in het gevangenhuis; want 2375 2Kro 17:10| want hij was hierover tegen hem ontsteld; daartoe onderdrukte 2376 2Kro 17:14| 14 En zij begroeven hem in zijn graf, dat hij voor 2377 2Kro 17:14| de stad Davids, en legden hem op het bed, hetwelk hij 2378 2Kro 17:14| toebereid; en zij brandden over hem een ganse grote branding. ~  ~  ~  2379 2Kro 18:11| opgelegde geld; ook brachten hem de Arabieren klein vee, 2380 2Kro 18:14| Adna de overste, en met hem waren driehonderd duizend 2381 2Kro 18:15| 15 Naast hem nu was de overste Johanan; 2382 2Kro 18:15| overste Johanan; en met hem waren tweehonderd tachtig 2383 2Kro 18:16| 16 En naast hem was Amasia, de zoon van 2384 2Kro 18:16| overgegeven had; en met hem waren tweehonderd duizend 2385 2Kro 18:17| een kloek held; en met hem tweehonderd duizend, die 2386 2Kro 18:18| 18 En naast hem was Jozabad; en met hem 2387 2Kro 18:18| hem was Jozabad; en met hem waren honderd en tachtig 2388 2Kro 19:2 | schapen en runderen voor hem in menigte, en voor het 2389 2Kro 19:2 | en voor het volk, dat met hem was; en hij porde hem aan, 2390 2Kro 19:2 | met hem was; en hij porde hem aan, om op te trekken naar 2391 2Kro 19:3 | Gilead? En hij zeide tot hem: Zo zal ik zijn, gelijk 2392 2Kro 19:6 | des HEEREN, dat wij van hem vragen mochten? ~ 2393 2Kro 19:7 | is nog een man, om door hem den HEERE te vragen; maar 2394 2Kro 19:7 | te vragen; maar ik haat hem, want hij profeteert over 2395 2Kro 19:12| Micha te roepen, sprak tot hem, zeggende: Zie, de woorden 2396 2Kro 19:14| zo zeide de koning tot hem: Micha, zullen wij naar 2397 2Kro 19:15| 15 En de koning zeide tot hem: Tot hoevele reizen zal 2398 2Kro 19:20| HEEREN, en zeide: Ik zal hem overreden. En de HEERE zeide 2399 2Kro 19:20| overreden. En de HEERE zeide tot hem: Waarmede? ~ 2400 2Kro 19:25| Neemt Micha, en brengt hem weder tot Amon, den overste 2401 2Kro 19:26| gevangenhuis, en spijst hem met brood der bedruktheid, 2402 2Kro 19:31| Israel; en zij togen rondom hem, om te strijden; maar Josafat 2403 2Kro 19:31| riep, en de HEERE hielp hem, en God wendde hen van hem 2404 2Kro 19:31| hem, en God wendde hen van hem af. ~ 2405 2Kro 19:32| was, dat zij van achter hem afkeerden. ~ 2406 2Kro 20:2 | Hanani, de ziener, ging uit, hem tegen, en zeide tot den 2407 2Kro 21:30| Josafat stil; en zijn God gaf hem rust rondom henen. ~ 2408 2Kro 21:34| zoon van Hanani, die men hem optekenen deed in het boek 2409 2Kro 21:36| vergezelschapte zich met hem, om schepen te maken, om 2410 2Kro 22:7 | gelijk als Hij gezegd had, hem en zijn zonen te allen dage 2411 2Kro 22:9 | oversten, en al de wagenen met hem; en hij maakte zich des 2412 2Kro 22:9 | de Edomieten, die rondom hem waren, en de oversten der 2413 2Kro 22:12| Zo kwam een schrift tot hem van den profeet Elia, zeggende: 2414 2Kro 22:17| en zijn vrouwen; zodat hem geen zoon overgelaten werd, 2415 2Kro 22:18| En na dit alles plaagde hem de HEERE in zijn ingewand 2416 2Kro 22:19| krankheden; en zijn volk maakte hem gene branding, als de branding 2417 2Kro 22:20| te zijn; en zij begroeven hem in de stad Davids, maar 2418 2Kro 22:27| gelijk als Hij gezegd had, hem en zijn zonen te allen dage 2419 2Kro 22:29| oversten, en al de wagenen met hem; en hij maakte zich des 2420 2Kro 22:29| de Edomieten, die rondom hem waren, en de oversten der 2421 2Kro 22:32| Zo kwam een schrift tot hem van den profeet Elia, zeggende: 2422 2Kro 22:37| en zijn vrouwen; zodat hem geen zoon overgelaten werd, 2423 2Kro 22:38| En na dit alles plaagde hem de HEERE in zijn ingewand 2424 2Kro 22:39| krankheden; en zijn volk maakte hem gene branding, als de branding 2425 2Kro 22:40| te zijn; en zij begroeven hem in de stad Davids, maar 2426 2Kro 23:4 | na den dood zijns vaders, hem ten verderve. ~ 2427 2Kro 23:6 | hij had wonden, die men hem bij Rama geslagen had, als 2428 2Kro 23:9 | hij Ahazia, en zij kregen hem (want hij was verstoken 2429 2Kro 23:9 | Samaria), en zij brachten hem tot Jehu, en zij doodden 2430 2Kro 23:9 | tot Jehu, en zij doodden hem, en begroeven hem; want 2431 2Kro 23:9 | doodden hem, en begroeven hem; want zij zeiden: Hij is 2432 2Kro 23:11| zoon van Ahazia, en stal hem uit het midden van des konings 2433 2Kro 23:11| gedood werden, en zette hem en zijn voedster in een 2434 2Kro 23:11| een slaapkamer; zo verborg hem Jozabath, de dochter van 2435 2Kro 23:11| voor Athalia, dat zij hem niet doodde. ~ 2436 2Kro 23:24| Konings zoon voor, en zetten hem de kroon op, en gaven hem 2437 2Kro 23:24| hem de kroon op, en gaven hem de getuigenis, en zij maakten 2438 2Kro 23:24| getuigenis, en zij maakten hem koning; en Jojada en zijn 2439 2Kro 23:24| Jojada en zijn zonen zalfden hem, en zeiden: De koning leve! ~ 2440 2Kro 24:3 | 3 En Jojada nam voor hem twee vrouwen; en hij gewon 2441 2Kro 24:6 | het hoofd, en zeide tot hem: Waarom hebt gij geen onderzoek 2442 2Kro 24:16| 16 En zij begroeven hem in de stad Davids, bij de 2443 2Kro 24:21| maakten een verbintenis tegen hem, en stenigden hem met stenen 2444 2Kro 24:21| tegen hem, en stenigden hem met stenen door het gebod 2445 2Kro 24:22| die zijn vader Jojada aan hem gedaan had, maar doodde 2446 2Kro 24:23| heirkracht van Syrie tegen hem optoog, en zij kwamen tot 2447 2Kro 24:25| 25 En toen zij van hem getogen waren (want zij 2448 2Kro 24:25| getogen waren (want zij lieten hem in grote krankheden), maakten 2449 2Kro 24:25| Jojada, een verbintenis tegen hem, en zij sloegen hem dood 2450 2Kro 24:25| tegen hem, en zij sloegen hem dood op zijn bed, dat hij 2451 2Kro 24:25| stierf; en zij begroeven hem in de stad Davids, maar 2452 2Kro 24:25| Davids, maar zij begroeven hem niet in de graven der koningen. ~ 2453 2Kro 24:26| die een verbintenis tegen hem maakten: Zabad, de zoon 2454 2Kro 24:27| grootheid van den last, hem opgelegd, en het gebouw 2455 2Kro 25:3 | als het koninkrijk aan hem gesterkt was, dat hij zijn 2456 2Kro 25:7 | er kwam een man Gods tot hem, zeggende: O, koning! laat 2457 2Kro 25:10| benden, die uit Efraim tot hem gekomen waren, dat zij naar 2458 2Kro 25:13| wederkeren, dat zij met hem in den strijd niet zouden 2459 2Kro 25:15| Amazia; en Hij zond tot hem een profeet, die zeide tot 2460 2Kro 25:15| een profeet, die zeide tot hem: Waarom hebt gij de goden 2461 2Kro 25:16| geschiedde, als hij tot hem sprak, dat hij hem zeide: 2462 2Kro 25:16| hij tot hem sprak, dat hij hem zeide: Heeft men u tot des 2463 2Kro 25:23| Beth-Semes; en hij bracht hem te Jeruzalem, en hij brak 2464 2Kro 25:27| Jeruzalem een verbintenis tegen hem; doch hij vluchtte naar 2465 2Kro 25:27| Lachis. Toen zonden zij hem na tot Lachis, en doodden 2466 2Kro 25:27| na tot Lachis, en doodden hem aldaar. ~ 2467 2Kro 25:28| 28 En zij brachten hem op paarden, en begroeven 2468 2Kro 25:28| op paarden, en begroeven hem bij zijn vaderen in de stad 2469 2Kro 26:1 | jaren oud was), en maakte hem koning in de plaats van 2470 2Kro 26:5 | den HEERE zocht, maakte hem God voorspoedig. ~ 2471 2Kro 26:7 | 7 En God hielp hem tegen de Filistijnen, en 2472 2Kro 26:17| Azaria, de priester, ging hem na, en met hem des HEEREN 2473 2Kro 26:17| priester, ging hem na, en met hem des HEEREN priesters, tachtig 2474 2Kro 26:18| koning Uzzia, en zeiden tot hem: Het komt u niet toe, Uzzia, 2475 2Kro 26:20| hoofdpriester Azaria op hem, en al de priesteren en 2476 2Kro 26:20| voorhoofd, en zij stieten hem met der haast van daar, 2477 2Kro 26:20| te gaan, omdat de HEERE hem geplaagd had. ~ 2478 2Kro 26:23| vaderen, en zij begroeven hem bij zijn vaderen, in het 2479 2Kro 27:5 | Ammons in datzelfde jaar hem gaven honderd talentenzilvers, 2480 2Kro 27:5 | duizend gerst; dit brachten hem de kinderen Ammons wederom, 2481 2Kro 27:9 | vaderen, en zij begroeven hem in de stad Davids; en zijn 2482 2Kro 28:5 | 5 Daarom gaf hem de HEERE, zijn God, in de 2483 2Kro 28:5 | konings van Syrie, dat zij hem sloegen, en van hem gevankelijk 2484 2Kro 28:5 | zij hem sloegen, en van hem gevankelijk wegvoerden een 2485 2Kro 28:5 | konings van Israel, die hem sloeg met een groten slag. ~ 2486 2Kro 28:16| koningen van Assyrie, dat zij hem helpen zouden. ~ 2487 2Kro 28:20| koning van Assyrie, kwam tot hem; doch hij benauwde hem, 2488 2Kro 28:20| tot hem; doch hij benauwde hem, en sterkte hem niet. ~ 2489 2Kro 28:20| benauwde hem, en sterkte hem niet. ~ 2490 2Kro 28:21| Assyrie gaf; maar hij hielp hem niet. ~ 2491 2Kro 28:22| 22 Ja, ter tijd, als men hem benauwde, zo maakte hij 2492 2Kro 28:23| goden van Damaskus, die hem geslagen hadden, en zeide: 2493 2Kro 28:23| ook helpen; maar zij waren hem tot zijn val, mitsgaders 2494 2Kro 28:27| vaderen, en zij begroeven hem in de stad te Jeruzalem; 2495 2Kro 28:27| Jeruzalem; maar zij brachten hem niet in de graven der koningen 2496 2Kro 29:6 | HEEREN, onzes Gods, en hebben Hem verlaten, en zij hebben 2497 2Kro 29:11| aangezicht staan zoudt, om Hem te dienen; en opdat gij 2498 2Kro 29:11| te dienen; en opdat gij Hem dienaars en wierokers zoudt 2499 2Kro 29:29| koning en allen, die bij hem gevonden waren, en bogen 2500 2Kro 30:9 | niet afwenden, zo gij u tot Hem bekeert. ~


1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-5824

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License