1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-5824
Book Chapter: Verse
2001 2Kon 2:16| misschien de Geest des HEEREN hem opgenomen, en op een der
2002 2Kon 2:16| bergen, of in een der dalen hem geworpen heeft. Doch hij
2003 2Kon 2:17| 17 Maar zij hielden bij hem aan tot schamens toe; en
2004 2Kon 2:17| drie dagen zochten, doch hem niet vonden. ~
2005 2Kon 2:18| Toen kwamen zij weder tot hem, daar hij te Jericho gebleven
2006 2Kon 2:20| En zij brachten ze tot hem. ~
2007 2Kon 2:23| uit de stad; die bespotten hem, en zeiden tot hem: Kaalkop,
2008 2Kon 2:23| bespotten hem, en zeiden tot hem: Kaalkop, ga op, kaalkop,
2009 2Kon 3:11| des HEEREN, dat wij door hem den HEERE mochten vragen?
2010 2Kon 3:12| Des HEEREN woord is bij hem. Zo togen tot hem af de
2011 2Kon 3:12| is bij hem. Zo togen tot hem af de koning van Israel,
2012 2Kon 3:13| koning van Israel zeide tot hem: Neen, want de HEERE heeft
2013 2Kon 3:15| dat de hand des HEEREN op hem kwam. ~
2014 2Kon 3:26| koning der Moabieten zag, dat hem de strijd te sterk was,
2015 2Kon 3:27| koning zou worden, en offerde hem ten brandoffer op den muur.
2016 2Kon 3:27| daarom trokken zij van hem af, en keerden weder in
2017 2Kon 4:5 | 5 Zo ging zij van hem, en sloot de deur voor zich
2018 2Kon 4:8 | grote vrouw was, dewelke hem aanhield om brood te eten.
2019 2Kon 4:10| maken, en laat ons daar voor hem zetten een bed, en tafel,
2020 2Kon 4:13| 13 (Want hij had hem gezegd: Zeg nu tot haar:
2021 2Kon 4:19| zeide tot een jongen: Draag hem tot zijn moeder. ~
2022 2Kon 4:20| 20 En hij droeg hem, en bracht hem tot zijn
2023 2Kon 4:20| hij droeg hem, en bracht hem tot zijn moeder. En hij
2024 2Kon 4:21| En zij ging op, en legde hem op het bed van den man Gods;
2025 2Kon 4:21| Gods; daarna sloot zij voor hem toe, en ging uit. ~
2026 2Kon 4:23| Waarom gaat gij heden tot hem? Het is geen nieuwe maan,
2027 2Kon 4:29| gij iemand vindt, groet hem niet; en zo u iemand groet,
2028 2Kon 4:29| u iemand groet, antwoord hem niet; en leg mijn staf op
2029 2Kon 4:31| opmerking. Zo keerde hij weder hem tegemoet, en bracht hem
2030 2Kon 4:31| hem tegemoet, en bracht hem boodschap, zeggende: De
2031 2Kon 4:34| handen, breidde zich over hem uit. En het vlees des kinds
2032 2Kon 4:35| op, en breidde zich over hem uit; en de jongen niesde
2033 2Kon 4:36| riep ze, en zij kwam tot hem; en hij zeide: Neem uw zoon
2034 2Kon 5:1 | hoog aanzien; want door hem had de HEERE den Syriers
2035 2Kon 5:3 | Samaria is, dan zou hij hem van zijn melaatsheid ontledigen. ~
2036 2Kon 5:6 | tot u gezonden, dat gij hem ontledigt van zijn melaatsheid. ~
2037 2Kon 5:8 | klederen gescheurd? Laat hem nu tot mij komen, zo zal
2038 2Kon 5:10| 10 Toen zond Elisa tot hem een bode, zeggende: Ga heen
2039 2Kon 5:13| knechten toe, en spraken tot hem, en zeiden: Mijn vader,
2040 2Kon 5:16| het neme! En hij hield bij hem aan, opdat hij het nam,
2041 2Kon 5:19| 19 En hij zeide tot hem: Ga in vrede. En hij ging
2042 2Kon 5:19| in vrede. En hij ging van hem een kleine streek lands. ~
2043 2Kon 5:20| als de HEERE leeft, ik zal hem nalopen, en zal wat van
2044 2Kon 5:20| nalopen, en zal wat van hem nemen! ~
2045 2Kon 5:21| toen Naaman zag, dat hij hem naliep, viel hij van den
2046 2Kon 5:21| viel hij van den wagen af, hem tegemoet, en hij zeide:
2047 2Kon 5:23| talenten. En hij hield aan bij hem, en bond twee talenten zilvers
2048 2Kon 5:25| heer. En Elisa zeide tot hem: Van waar, Gehazi? En hij
2049 2Kon 5:26| 26 Maar hij zeide tot hem: Ging niet mijn hart mede,
2050 2Kon 6:6 | het gevallen? En toen hij hem de plaats gewezen had, sneed
2051 2Kon 6:10| aan die plaats, waarvan hem de man Gods gezegd en hem
2052 2Kon 6:10| hem de man Gods gezegd en hem gewaarschuwd had, en wachtte
2053 2Kon 6:13| hij is, dat ik zende en hem halen late. En hem werd
2054 2Kon 6:13| zende en hem halen late. En hem werd te kennen gegeven,
2055 2Kon 6:15| Toen zeide zijn jongen tot hem: Ach, mijn heer, hoe zullen
2056 2Kon 6:18| 18 Als zij nu tot hem afkwamen, bad Elisa tot
2057 2Kon 6:26| voorbijging, dat een vrouw tot hem riep, zeggende: Help mij,
2058 2Kon 6:28| gezegd: Geef uw zoon, dat wij hem heden eten, en morgen zullen
2059 2Kon 6:29| zoon gezoden, en hebben hem gegeten; maar als ik des
2060 2Kon 6:29| zeide: Geef uw zoon, dat wij hem eten, zo heeft zij haar
2061 2Kon 6:31| zoon van Safat, heden op hem zal blijven staan! ~
2062 2Kon 6:32| en de oudsten zaten bij hem.) En hij zond een man van
2063 2Kon 6:32| aangezicht; maar eer de bode tot hem gekomen was, had hij gezegd
2064 2Kon 6:32| sluit de deur toe, en dringt hem uit met de deur; is niet
2065 2Kon 6:32| voeten van zijn heer achter hem? ~
2066 2Kon 6:33| ziet, zo kwam de bode tot hem af; en hij zeide: Zie, dat
2067 2Kon 7:17| gesteld; en het volk vertrad hem in de poort, dat hij stierf,
2068 2Kon 7:17| sprak, als de koning tot hem afgekomen was. ~
2069 2Kon 7:20| 20 Even alzo geschiedde hem, want het volk vertrad hem
2070 2Kon 7:20| hem, want het volk vertrad hem in de poort, dat hij stierf. ~ ~
2071 2Kon 8:6 | vrouw, en zij vertelde het hem. Toen gaf de koning haar
2072 2Kon 8:7 | was; en men boodschapte hem, zeggende: De man Gods is
2073 2Kon 8:8 | tegemoet; en vraag door hem den HEERE, zeggende: Zal
2074 2Kon 8:9 | 9 Zo ging Hazael hem tegemoet, en nam een geschenk
2075 2Kon 8:10| 10 En Elisa zeide tot hem: Ga, zeg, gij zult ganselijk
2076 2Kon 8:14| kwam tot zijn heer, die tot hem zeide: Wat heeft Elisa tot
2077 2Kon 8:18| de dochter van Achab was hem ter vrouw geworden; en hij
2078 2Kon 8:19| knechts wil; gelijk als Hij hem gezegd had, dat Hij hem
2079 2Kon 8:19| hem gezegd had, dat Hij hem te allen tijde voor zijn
2080 2Kon 8:21| Zair, en al de wagenen met hem; en hij maakte zich des
2081 2Kon 8:21| de Edomieten, die rondom hem waren, daartoe de oversten
2082 2Kon 8:29| liet van de slagen, die hem de Syriers te Rama geslagen
2083 2Kon 9:1 | profeten, en hij zeide tot hem: Gord uw lenden, en neem
2084 2Kon 9:2 | Nimsi, is; en ga in, en doe hem opstaan uit het midden zijner
2085 2Kon 9:2 | zijner broederen, en breng hem in een binnenste kamer. ~
2086 2Kon 9:6 | hoofd, en hij zeide tot hem: Zo zegt de HEERE, de God
2087 2Kon 9:11| zijns heren, zeide men tot hem: Is het al wel? Waarom is
2088 2Kon 9:13| kleed, en legde het onder hem, op den hoogsten trap; en
2089 2Kon 9:15| liet van de slagen, die hem de Syriers geslagen hadden,
2090 2Kon 9:18| ruiter te paard toog heen hem tegemoet, en zeide: Zo zegt
2091 2Kon 9:21| Jehu tegemoet, en vonden hem op het stuk lands van Naboth,
2092 2Kon 9:25| zijn hoofdman: Neem, werp hem op dat stuk lands van Naboth,
2093 2Kon 9:25| zijn vader Achab reden, dat hem de HEERE dezen last oplegde,
2094 2Kon 9:26| HEERE. Nu dan, neem, werp hem op dat stuk land, naar het
2095 2Kon 9:27| hofs; doch Jehu vervolgde hem achterna, en zeide: Slaat
2096 2Kon 9:27| achterna, en zeide: Slaat hem ook op den wagen, aan den
2097 2Kon 9:28| En zijn knechten voerden hem naar Jeruzalem, en zij begroeven
2098 2Kon 9:28| Jeruzalem, en zij begroeven hem in zijn graf, bij zijn vaderen
2099 2Kon 9:32| mij? Wie? Toen zagen op hem twee, drie kamerlingen. ~
2100 2Kon 9:36| zij weder, en gaven het hem te kennen, en hij zeide:
2101 2Kon 10:7 | hoofden in korven, die zij tot hem zonden naar Jizreel. ~
2102 2Kon 10:8 | een bode, en boodschapte hem, zeggende: Zij hebben de
2103 2Kon 10:9 | tegen mijn heer, en heb hem doodgeslagen; en wie heeft
2104 2Kon 10:11| zijn priesteren; totdat hij hem geen overigen liet overblijven. ~
2105 2Kon 10:15| Jonadab, den zoon van Rechab, hem tegemoet; die hem groette;
2106 2Kon 10:15| Rechab, hem tegemoet; die hem groette; en hij zeide tot
2107 2Kon 10:15| groette; en hij zeide tot hem: Is uw hart recht, gelijk
2108 2Kon 10:15| gaf zijn hand, en hij deed hem tot zich op den wagen klimmen. ~
2109 2Kon 10:16| den HEERE. Zo deden zij hem rijden op zijn wagen. ~
2110 2Kon 10:17| overgebleven waren, totdat hij hem verdelgd had, naar het woord
2111 2Kon 10:18| weinig gediend; Jehu zal hem veel dienen. ~
2112 2Kon 10:35| vaderen, en zij begroeven hem te Samaria, en zijn zoon
2113 2Kon 11:2 | zoon van Ahazia, en stal hem uit het midden van des konings
2114 2Kon 11:2 | gedood werden, zettende hem en zijn voedster in een
2115 2Kon 11:2 | slaapkamer; en zij verborgen hem voor Athalia, dat hij niet
2116 2Kon 11:12| konings zoon voor, en zette hem de kroon op, en gaf hem
2117 2Kon 11:12| hem de kroon op, en gaf hem de getuigenis; en zij maakten
2118 2Kon 11:12| getuigenis; en zij maakten hem koning, en zalfden hem;
2119 2Kon 11:12| maakten hem koning, en zalfden hem; daartoe klapten zij met
2120 2Kon 12:2 | dewelke de priester Jojada hem onderwees. ~
2121 2Kon 12:21| zijn knechten, sloegen hem, dat hij stierf; en zij
2122 2Kon 12:21| stierf; en zij begroeven hem met zijn vaderen in de stad
2123 2Kon 13:2 | dewelke de priester Jojada hem onderwees. ~
2124 2Kon 13:21| zijn knechten, sloegen hem, dat hij stierf; en zij
2125 2Kon 13:21| stierf; en zij begroeven hem met zijn vaderen in de stad
2126 2Kon 14:4 | aan; en de HEERE verhoorde hem; want Hij zag de verdrukking
2127 2Kon 14:9 | vaderen, en zij begroeven hem te Samaria; en Joas, zijn
2128 2Kon 14:14| koning van Israel, was tot hem afgekomen, en had geweend
2129 2Kon 14:15| 15 En Elisa zeide tot hem: Neem een boog en pijlen.
2130 2Kon 14:19| man Gods zeer toornig op hem, en zeide: Gij zoudt vijfmaal
2131 2Kon 14:20| Elisa, en zij begroeven hem. De benden nu der Moabieten
2132 2Kon 14:25| genomen had; Joas sloeg hem driemaal, en bracht de steden
2133 2Kon 15:19| maakten een verbintenis tegen hem te Jeruzalem, dat hij vluchtte
2134 2Kon 15:19| Lachis; maar zij zonden hem na tot Lachis, en doodden
2135 2Kon 15:19| na tot Lachis, en doodden hem aldaar. ~
2136 2Kon 15:20| 20 En zij brachten hem op paarden; en hij werd
2137 2Kon 15:21| jaren oud was), en maakten hem koning in plaats van zijn
2138 2Kon 16:7 | vaderen, en zij begroeven hem bij zijn vaderen, in de
2139 2Kon 16:10| maakte een verbintenis tegen hem, en sloeg hem voor het volk,
2140 2Kon 16:10| verbintenis tegen hem, en sloeg hem voor het volk, en doodde
2141 2Kon 16:10| voor het volk, en doodde hem; en hij werd koning in zijn
2142 2Kon 16:14| Jabes, te Samaria, en doodde hem, en werd koning in zijn
2143 2Kon 16:16| af; omdat men niet voor hem had opengedaan, zo sloeg
2144 2Kon 16:19| zilvers, opdat zijn hand met hem zoude zijn, om het koninkrijk
2145 2Kon 16:25| maakte een verbintenis tegen hem, en sloeg hem te Samaria,
2146 2Kon 16:25| verbintenis tegen hem, en sloeg hem te Samaria, in het paleis
2147 2Kon 16:25| Argob en met Arje, en met hem vijftig mannen van de kinderen
2148 2Kon 16:25| Gileadieten; alzo doodde hij hem, en werd koning in zijn
2149 2Kon 16:30| zoon van Remalia, en sloeg hem, en doodde hem, en werd
2150 2Kon 16:30| en sloeg hem, en doodde hem, en werd koning in zijn
2151 2Kon 17:9 | koning van Assyrie naar hem; want de koning van Assyrie
2152 2Kon 18:9 | koning van Assyrie naar hem; want de koning van Assyrie
2153 2Kon 19:2 | koningen van Israel, die voor hem geweest waren. ~
2154 2Kon 19:3 | 3 Tegen hem toog op Salmaneser, koning
2155 2Kon 19:3 | werd zijn knecht, dat hij hem een geschenk gaf. ~
2156 2Kon 19:4 | jaar opbracht; zo besloot hem de koning van Assyrie, en
2157 2Kon 19:4 | koning van Assyrie, en bond hem in het gevangenhuis. ~
2158 2Kon 19:17| in de ogen des HEEREN, om Hem tot toorn te verwekken. ~
2159 2Kon 19:36| zult gij vrezen, en voor Hem zult gij u buigen, en Hem
2160 2Kon 19:36| Hem zult gij u buigen, en Hem zult gij offerande doen; ~
2161 2Kon 20:5 | den God Israels, zodat na hem zijns gelijke niet was onder
2162 2Kon 20:5 | van Juda, noch die voor hem geweest waren. ~
2163 2Kon 20:6 | HEERE aan; hij week niet van Hem na te volgen, en hij hield
2164 2Kon 20:7 | 7 Zo was de HEERE met hem; overal, waar hij henen
2165 2Kon 20:7 | koning van Assyrie, dat hij hem niet diende. ~
2166 2Kon 20:21| Egypte, al dengenen, die op hem vertrouwen. ~
2167 2Kon 20:36| zweeg stil en antwoordde hem niet een woord; want het
2168 2Kon 20:36| was, zeggende: Gij zult hem niet antwoorden. ~
2169 2Kon 20:37| gescheurde klederen; en zij gaven hem de woorden van Rabsake te
2170 2Kon 21:3 | 3 En zij zeiden tot hem: Alzo zegt Hizkia: Deze
2171 2Kon 21:7 | Zie, Ik zal een geest in hem geven, dat hij een gerucht
2172 2Kon 21:7 | zijn land keren; en ik zal hem door het zwaard in zijn
2173 2Kon 21:21| woord, dat de HEERE over hem gesproken heeft: De jonkvrouw,
2174 2Kon 21:37| en Sarezer, zijn zonen, hem met het zwaard versloegen;
2175 2Kon 22:1 | zoon van Amoz, kwam tot hem, en zeide tot hem: Zo zegt
2176 2Kon 22:1 | kwam tot hem, en zeide tot hem: Zo zegt de HEERE: Geef
2177 2Kon 22:4 | het woord des HEEREN tot hem geschiedde, zeggende: ~
2178 2Kon 22:14| koning Hizkia, en zeide tot hem: Wat hebben die mannen gezegd,
2179 2Kon 23:6 | in de ogen des HEEREN, om Hem tot toorn te verwekken. ~
2180 2Kon 23:11| gedaan hebben, die voor hem geweest zijn, ja, ook Juda
2181 2Kon 23:13| wist dien uit, en men keert hem om op zijn holligheid. ~
2182 2Kon 23:23| maakten een verbintenis tegen hem, en zij doodden den koning
2183 2Kon 23:26| 26 En men begroef hem in zijn graf, in den hof
2184 2Kon 24:18| vragen, alzo zult gij tot hem zeggen: Zo zegt de HEERE,
2185 2Kon 25:1 | de koning henen, en tot hem verzamelden al de oudsten
2186 2Kon 25:2 | huis des HEEREN, en met hem alle inwoners van Jeruzalem,
2187 2Kon 25:17| lieden der stad zeiden tot hem: Het is het graf van den
2188 2Kon 25:18| 18 En hij zeide: Laat hem liggen, dat niemand zijn
2189 2Kon 25:25| 25 En voor hem was geen koning zijns gelijke,
2190 2Kon 25:25| Mozes, bekeerd had; en na hem stond zijns gelijke niet
2191 2Kon 25:26| tergingen, waarmede Manasse Hem getergd had. ~
2192 2Kon 25:29| en de koning Josia toog hem tegemoet, en hij doodde
2193 2Kon 25:29| tegemoet, en hij doodde hem te Megiddo, als hij hem
2194 2Kon 25:29| hem te Megiddo, als hij hem gezien had. ~
2195 2Kon 25:30| En zijn knechten voerden hem dood op een wagen van Megiddo,
2196 2Kon 25:30| van Megiddo, en brachten hem te Jeruzalem, en begroeven
2197 2Kon 25:30| Jeruzalem, en begroeven hem in zijn graf; en het volk
2198 2Kon 25:30| den zoon Josia, en zalfden hem, en maakten hem koning in
2199 2Kon 25:30| zalfden hem, en maakten hem koning in zijns vaders plaats. ~
2200 2Kon 25:33| 33 Doch Farao Necho liet hem binden te Ribla in het land
2201 2Kon 26:1 | om, en rebelleerde tegen hem. ~
2202 2Kon 26:2 | 2 En de HEERE zond tegen hem de benden der Chaldeen,
2203 2Kon 26:12| de koning van Babel nam hem gevangen in het achtste
2204 2Kon 26:17| oom, koning in plaats van hem, en veranderde zijn naam
2205 2Kon 27:5 | na, en zij achterhaalden hem in de vlakke velden van
2206 2Kon 27:5 | zal zijn heir werd van bij hem verstrooid. ~
2207 2Kon 27:6 | grepen den koning, en voerden hem opwaarts tot den koning
2208 2Kon 27:6 | spraken een oordeel tegen hem. ~
2209 2Kon 27:7 | Zedekia's ogen, en zij bonden hem met twee koperen ketenen,
2210 2Kon 27:7 | koperen ketenen, en voerden hem naar Babel. ~
2211 2Kon 27:25| kwam, en tien mannen met hem; en zij sloegen Gedalia,
2212 2Kon 27:25| en de Chaldeen, die met hem te Mizpa waren. ~
2213 2Kon 27:28| hij sprak vriendelijk met hem, en stelde zijn stoel boven
2214 2Kon 27:28| stoel der koningen, die bij hem te Babel waren. ~
2215 2Kon 27:30| een gedurige tering werd hem van den koning gegeven,
2216 1Kro 2:3 | Onan, en Sela; drie zijn er hem geboren van de dochter van
2217 1Kro 2:3 | HEEREN; daarom doodde Hij hem.
2218 1Kro 2:4 | zijn schoondochter, baarde hem Perez en Zerah. Al de zonen
2219 1Kro 2:9 | kinderen van Hezron, die hem geboren zijn, waren Jerahmeel,
2220 1Kro 2:19| Kaleb Efrath, die baarde hem Hur. ~
2221 1Kro 2:21| jaren oud was; en zij baarde hem Segub. ~
2222 1Kro 2:24| Abia, Hezrons huisvrouw, hem ook gebaard Aschur, de vader
2223 1Kro 2:29| was Abihail: die baarde hem Achban en Molid. ~
2224 1Kro 2:35| een vrouw; en zij baarde hem Attai. ~
2225 1Kro 3:1 | kinderen van David, die hem te Hebron geboren zijn:
2226 1Kro 3:4 | 4 Zes zijn hem te Hebron geboren; want
2227 1Kro 3:5 | 5 Dezen nu zijn hem te Jeruzalem geboren: Simea,
2228 1Kro 4:6 | 6 En Naara baarde hem Ahuzzam, en Hefer, en Temeni,
2229 1Kro 4:9 | genoemd, zeggende: Want ik heb hem met smarten gebaard. ~
2230 1Kro 5:2 | voorganger was, was uit hem; doch de eerstgeboorte was
2231 1Kro 5:20| verbidden, dewijl zij op Hem vertrouwden. ~
2232 1Kro 7:22| zijn broeders kwamen om hem te troosten. ~
2233 1Kro 10:3 | schutters met de bogen troffen hem aan; en hij vreesde zeer
2234 1Kro 10:9 | 9 En zij plunderden hem, en zij namen zijn hoofd
2235 1Kro 10:14| gezocht had; daarom doodde Hij hem, en keerde het koninkrijk
2236 1Kro 11:9 | der heirscharen was met hem. ~
2237 1Kro 11:10| had, die zich dapper bij hem gedragen hebben in zijn
2238 1Kro 11:10| koninkrijk bij geheel Israel, om hem koning te maken, naar het
2239 1Kro 11:12| 12 En na hem was Eleazar, de zoon van
2240 1Kro 11:23| weversboom; maar hij ging tot hem af met een staf, en rukte
2241 1Kro 11:23| Egyptenaars, en hij doodde hem met zijn eigen spies. ~
2242 1Kro 11:25| drie niet. En David stelde hem over zijn trawanten. ~
2243 1Kro 11:42| nochtans waren er dertig boven hem; ~
2244 1Kro 12:19| der Filistijnen verlieten hem met raad, zeggende: Met
2245 1Kro 12:20| Ziklag toog, vielen tot hem uit Manasse: Adnah, en Jozabad,
2246 1Kro 12:22| dag bij dag tot David, om hem te helpen, tot een groot
2247 1Kro 12:23| koninkrijk van Saul tot hem te wenden, naar den mond
2248 1Kro 12:27| overste der Aaronieten; en met hem waren er drie duizend en
2249 1Kro 13:10| HEEREN over Uza, en Hij sloeg hem, omdat hij zijn hand had
2250 1Kro 14:1 | en timmerlieden, dat zij hem een huis bouwden. ~
2251 1Kro 14:2 | 2 En David merkte, dat hem de HEERE tot koning bevestigd
2252 1Kro 14:10| geven? En de HEERE zeide tot hem: Trek op, want Ik zal hen
2253 1Kro 14:14| nog eens; en God zeide tot hem: Gij zult niet optrekken
2254 1Kro 14:16| David nu deed, gelijk als hem God geboden had; en zij
2255 1Kro 15:2 | ark Gods te dragen, en om Hem te dienen tot in der eeuwigheid. ~
2256 1Kro 15:13| scheur gedaan, omdat wij Hem niet gezocht hebben naar
2257 1Kro 15:29| spelende; zo verachtte zij hem in haar hart. ~
2258 1Kro 16:5 | en Zecharja de tweede na hem; Jeiel, en Semiramoth, en
2259 1Kro 16:9 | 9 Zingt Hem, psalmzingt Hem, spreekt
2260 1Kro 16:9 | 9 Zingt Hem, psalmzingt Hem, spreekt aandachtelijk van
2261 1Kro 17:9 | Israel een plaats besteld, en hem geplant, dat hij aan zijn
2262 1Kro 17:9 | der verkeerdheid zullen hem niet meer krenken, gelijk
2263 1Kro 17:13| 13 Ik zal hem tot een Vader zijn, en hij
2264 1Kro 17:13| goedertierenheid zal Ik van hem niet wenden, gelijk als
2265 1Kro 17:14| 14 Maar Ik zal hem in Mijn huis bestendig maken,
2266 1Kro 17:25| knechts geopenbaard, dat Gij hem een huis bouwen zoudt; daarom
2267 1Kro 18:4 | 4 En David nam hem duizend wagens af, en zeven
2268 1Kro 18:10| tot den koning David, om hem naar zijn welstand te vragen,
2269 1Kro 18:10| welstand te vragen, en om hem te zegenen, vanwege dat
2270 1Kro 18:10| Hadar-ezer gestreden, en hem verslagen had (want Hadar-ezer
2271 1Kro 19:4 | 4 En David nam hem duizend wagens af, en zeven
2272 1Kro 19:10| tot den koning David, om hem naar zijn welstand te vragen,
2273 1Kro 19:10| welstand te vragen, en om hem te zegenen, vanwege dat
2274 1Kro 19:10| Hadar-ezer gestreden, en hem verslagen had (want Hadar-ezer
2275 1Kro 20:2 | Daarom zond David boden, om hem te troosten over zijn vader.
2276 1Kro 20:2 | Ammons tot Hanun kwamen, om hem te troosten, ~
2277 1Kro 20:10| voren en van achteren tegen hem was, zo verkoos hij enigen
2278 1Kro 20:14| Joab en het volk, dat bij hem was, ten strijde voor het
2279 1Kro 20:17| had, zo streden zij met hem. ~
2280 1Kro 20:19| vrede met David, en dienden hem; en de Syriers wilden de
2281 1Kro 21:7 | broeder van David, versloeg hem. ~
2282 1Kro 22:11| tot David, en zeide tot hem: Zo zegt de HEERE: Neem
2283 1Kro 22:15| de HEERE, en het berouwde Hem over dat kwaad; en Hij zeide
2284 1Kro 22:20| zijn vier zonen, die bij hem waren, verstaken zich; en
2285 1Kro 22:26| aanriep, zo antwoordde Hij hem door vuur uit den hemel,
2286 1Kro 22:28| David zag, dat de HEERE hem geantwoord had op den dorsvloer
2287 1Kro 23:5 | heerlijkheid in alle landen; ik zal hem nu voorraad bereiden. Alzo
2288 1Kro 23:6 | zijn zoon Salomo, en gebood hem den HEERE, den God Israels,
2289 1Kro 23:9 | der rust zijn, want Ik zal hem rust geven van al zijn vijanden
2290 1Kro 23:10| tot een zoon zijn, en Ik hem tot een Vader; en Ik zal
2291 1Kro 24:13| aangezicht des HEEREN, om Hem te dienen en om in Zijn
2292 1Kro 25:19| huns vaders; gelijk als hem de HEERE, de God Israels,
2293 1Kro 27:5 | de achtste; want God had hem gezegend. ~
2294 1Kro 27:10| niet was, nochtans stelde hem zijn vader tot een hoofd). ~
2295 1Kro 28:7 | broeder van Joab, en na hem Zebadja, zijn zoon; in zijn
2296 1Kro 29:6 | voorhoven bouwen; want Ik heb hem Mij uitverkoren tot een
2297 1Kro 29:6 | tot een zoon, en Ik zal hem tot een Vader zijn. ~
2298 1Kro 29:9 | God uws vaders, en dien Hem met een volkomen hart en
2299 1Kro 29:9 | der gedachten; indien gij Hem zoekt, Hij zal van u gevonden
2300 1Kro 29:9 | worden; maar indien gij Hem verlaat, Hij zal u tot in
2301 1Kro 29:12| voorbeeld van alles, wat bij hem door den Geest was, namelijk
2302 1Kro 30:22| male koning, en zij zalfden hem den HEERE tot voorganger,
2303 1Kro 30:23| gans Israel hoorde naar hem. ~
2304 1Kro 30:25| gans Israel; en Hij gaf aan hem een koninklijke majesteit,
2305 1Kro 30:25| geen koning van Israel voor hem geweest is. ~
2306 1Kro 30:30| en de tijden, die over hem verlopen zijn, en over Israel,
2307 2Kro 1:1 | HEERE, zijn God, was met hem, en maakte hem ten hoogste
2308 2Kro 1:1 | was met hem, en maakte hem ten hoogste groot. ~
2309 2Kro 1:3 | en de ganse gemeente met hem, naar de hoogte, die te
2310 2Kro 1:7 | Salomo; en Hij zeide tot hem: Begeer, wat Ik u geven
2311 2Kro 2:3 | David gedaan hebt, en hebt hem cederen gezonden, om voor
2312 2Kro 2:3 | cederen gezonden, om voor hem een huis te bouwen, om daarin
2313 2Kro 2:4 | mijns Gods, bouwen, om Hem te heiligen, om reukwerk
2314 2Kro 2:6 | de kracht hebben, om voor Hem een huis te bouwen, dewijl
2315 2Kro 2:6 | ja, de hemel der hemelen, Hem niet bevatten zouden? En
2316 2Kro 2:6 | wie ben ik, dat ik voor Hem een huis zou bouwen, ten
2317 2Kro 2:14| allen vernuftigen vond, die hem zal voorgesteld worden,
2318 2Kro 5:6 | vergadering van Israel, die bij hem vergaderd waren voor de
2319 2Kro 6:6 | vergadering van Israel, die bij hem vergaderd waren voor de
2320 2Kro 7:15| gehouden hebt, wat Gij tot hem gesproken hadt; want met
2321 2Kro 7:16| vader David, wat Gij tot hem gesproken hebt, zeggende:
2322 2Kro 7:22| gezondigd hebben, en die hem een eed des vloeks opgelegd
2323 2Kro 7:23| den rechtvaardige, gevende hem naar zijn gerechtigheid. ~
2324 2Kro 7:28| het land zijner poorten hem belegeren zal, of enige
2325 2Kro 8:6 | als David door hun dienst Hem prees; en de priesters trompetten
2326 2Kro 8:8 | dagen, en gans Israel met hem, een zeer grote gemeente,
2327 2Kro 8:12| nachts, en Hij zeide tot hem: Ik heb uw gebed verhoord,
2328 2Kro 9:2 | Salomo de steden, welke Huram hem gegeven had, bouwde, en
2329 2Kro 9:18| 18 En Huram zond hem, door de hand zijner knechten,
2330 2Kro 10:1 | tot Salomo, en sprak met hem al wat in haar hart was. ~
2331 2Kro 10:31| vaderen, en zij begroeven hem in de stad zijns vaders
2332 2Kro 11:1 | was te Sichem gekomen, om hem koning te maken. ~
2333 2Kro 11:3 | zonden henen, en lieten hem roepen; zo kwam Jerobeam
2334 2Kro 11:7 | 7 En zij spraken tot hem, zeggende: Indien gij dit
2335 2Kro 11:8 | raad der oudsten, dien zij hem geraden hadden; en hij hield
2336 2Kro 11:8 | de jongelingen, die met hem opgewassen waren, die voor
2337 2Kro 11:10| En de jongelingen die met hem opgewassen waren, spraken
2338 2Kro 11:10| opgewassen waren, spraken tot hem, zeggende: Alzo zult gij
2339 2Kro 11:18| kinderen Israels stenigden hem met stenen, dat hij stierf;
2340 2Kro 12:13| waren, stelden zich bij hem uit al hun landpalen. ~
2341 2Kro 12:19| 19 Dewelke hem zonen baarde, Jeus, en Semaria,
2342 2Kro 12:20| van Absalom; deze baarde hem Abia, en Attai, en Ziza,
2343 2Kro 12:22| broederen; want het was om hem koning te maken. ~
2344 2Kro 13:1 | verliet, en gans Israel met hem. ~
2345 2Kro 13:3 | was geen getal, dat met hem kwam uit Egypte, Libiers,
2346 2Kro 13:8 | 8 Doch zij zullen hem tot knechten zijn, opdat
2347 2Kro 13:12| de toorn des HEEREN van hem af, opdat Hij hem niet ten
2348 2Kro 13:12| HEEREN van hem af, opdat Hij hem niet ten uiterste toe verdierf;
2349 2Kro 14:3 | en Jerobeam stelde tegen hem de slagorde, met achthonderd
2350 2Kro 14:5 | heeft, tot in eeuwigheid, hem en zijn zonen, met een zoutverbond? ~
2351 2Kro 14:7 | mannen, kinderen Belials, tot hem vergaderd, en hebben zich
2352 2Kro 14:10| onze God, en wij hebben Hem niet verlaten; en de priesters,
2353 2Kro 14:11| onzes Gods; maar gij hebt Hem verlaten. ~
2354 2Kro 14:19| Jerobeam achterna, en nam van hem de steden, Beth-El met haar
2355 2Kro 14:20| Abia; maar de HEERE sloeg hem, dat hij stierf. ~
2356 2Kro 15:1 | vaderen, en zij begroeven hem in de stad Davids, en zijn
2357 2Kro 15:5 | het koninkrijk was voor hem stil. ~
2358 2Kro 15:6 | oorlog in die jaren tegen hem, dewijl de HEERE hem rust
2359 2Kro 15:6 | tegen hem, dewijl de HEERE hem rust gaf. ~
2360 2Kro 15:7 | God, gezocht, wij hebben Hem gezocht, en Hij heeft ons
2361 2Kro 15:10| 10 Toen toog Asa tegen hem uit; en zij stelden de slagorde
2362 2Kro 15:13| nu en het volk, dat met hem was, jaagden hen na tot
2363 2Kro 16:2 | tegen, en hij zeide tot hem: Hoort mij, Asa, en gans
2364 2Kro 16:2 | ulieden, terwijl gij met Hem zijt; en zo gij Hem zoekt,
2365 2Kro 16:2 | met Hem zijt; en zo gij Hem zoekt, Hij zal van u gevonden
2366 2Kro 16:2 | gevonden worden; maar zo gij Hem verlaat, Hij zal u verlaten. ~
2367 2Kro 16:4 | HEERE, den God Israels, en Hem zochten, zo werd Hij van
2368 2Kro 16:9 | uit Israel vielen zij tot hem in menigte, als zij zagen,
2369 2Kro 16:9 | de HEERE, zijn God, met hem was. ~
2370 2Kro 16:15| gezworen, en met hun gansen wil Hem gezocht; en Hij werd van
2371 2Kro 16:16| verbrijzelde en verbrandde hem aan de beek Kidron. ~
2372 2Kro 17:7 | van Juda, en hij zeide tot hem: Omdat gij gesteund hebt
2373 2Kro 17:9 | welker hart volkomen is tot Hem; gij hebt hierin zottelijk
2374 2Kro 17:10| tegen den ziener, en leidde hem in het gevangenhuis; want
2375 2Kro 17:10| want hij was hierover tegen hem ontsteld; daartoe onderdrukte
2376 2Kro 17:14| 14 En zij begroeven hem in zijn graf, dat hij voor
2377 2Kro 17:14| de stad Davids, en legden hem op het bed, hetwelk hij
2378 2Kro 17:14| toebereid; en zij brandden over hem een ganse grote branding. ~ ~ ~
2379 2Kro 18:11| opgelegde geld; ook brachten hem de Arabieren klein vee,
2380 2Kro 18:14| Adna de overste, en met hem waren driehonderd duizend
2381 2Kro 18:15| 15 Naast hem nu was de overste Johanan;
2382 2Kro 18:15| overste Johanan; en met hem waren tweehonderd tachtig
2383 2Kro 18:16| 16 En naast hem was Amasia, de zoon van
2384 2Kro 18:16| overgegeven had; en met hem waren tweehonderd duizend
2385 2Kro 18:17| een kloek held; en met hem tweehonderd duizend, die
2386 2Kro 18:18| 18 En naast hem was Jozabad; en met hem
2387 2Kro 18:18| hem was Jozabad; en met hem waren honderd en tachtig
2388 2Kro 19:2 | schapen en runderen voor hem in menigte, en voor het
2389 2Kro 19:2 | en voor het volk, dat met hem was; en hij porde hem aan,
2390 2Kro 19:2 | met hem was; en hij porde hem aan, om op te trekken naar
2391 2Kro 19:3 | Gilead? En hij zeide tot hem: Zo zal ik zijn, gelijk
2392 2Kro 19:6 | des HEEREN, dat wij van hem vragen mochten? ~
2393 2Kro 19:7 | is nog een man, om door hem den HEERE te vragen; maar
2394 2Kro 19:7 | te vragen; maar ik haat hem, want hij profeteert over
2395 2Kro 19:12| Micha te roepen, sprak tot hem, zeggende: Zie, de woorden
2396 2Kro 19:14| zo zeide de koning tot hem: Micha, zullen wij naar
2397 2Kro 19:15| 15 En de koning zeide tot hem: Tot hoevele reizen zal
2398 2Kro 19:20| HEEREN, en zeide: Ik zal hem overreden. En de HEERE zeide
2399 2Kro 19:20| overreden. En de HEERE zeide tot hem: Waarmede? ~
2400 2Kro 19:25| Neemt Micha, en brengt hem weder tot Amon, den overste
2401 2Kro 19:26| gevangenhuis, en spijst hem met brood der bedruktheid,
2402 2Kro 19:31| Israel; en zij togen rondom hem, om te strijden; maar Josafat
2403 2Kro 19:31| riep, en de HEERE hielp hem, en God wendde hen van hem
2404 2Kro 19:31| hem, en God wendde hen van hem af. ~
2405 2Kro 19:32| was, dat zij van achter hem afkeerden. ~
2406 2Kro 20:2 | Hanani, de ziener, ging uit, hem tegen, en zeide tot den
2407 2Kro 21:30| Josafat stil; en zijn God gaf hem rust rondom henen. ~
2408 2Kro 21:34| zoon van Hanani, die men hem optekenen deed in het boek
2409 2Kro 21:36| vergezelschapte zich met hem, om schepen te maken, om
2410 2Kro 22:7 | gelijk als Hij gezegd had, hem en zijn zonen te allen dage
2411 2Kro 22:9 | oversten, en al de wagenen met hem; en hij maakte zich des
2412 2Kro 22:9 | de Edomieten, die rondom hem waren, en de oversten der
2413 2Kro 22:12| Zo kwam een schrift tot hem van den profeet Elia, zeggende:
2414 2Kro 22:17| en zijn vrouwen; zodat hem geen zoon overgelaten werd,
2415 2Kro 22:18| En na dit alles plaagde hem de HEERE in zijn ingewand
2416 2Kro 22:19| krankheden; en zijn volk maakte hem gene branding, als de branding
2417 2Kro 22:20| te zijn; en zij begroeven hem in de stad Davids, maar
2418 2Kro 22:27| gelijk als Hij gezegd had, hem en zijn zonen te allen dage
2419 2Kro 22:29| oversten, en al de wagenen met hem; en hij maakte zich des
2420 2Kro 22:29| de Edomieten, die rondom hem waren, en de oversten der
2421 2Kro 22:32| Zo kwam een schrift tot hem van den profeet Elia, zeggende:
2422 2Kro 22:37| en zijn vrouwen; zodat hem geen zoon overgelaten werd,
2423 2Kro 22:38| En na dit alles plaagde hem de HEERE in zijn ingewand
2424 2Kro 22:39| krankheden; en zijn volk maakte hem gene branding, als de branding
2425 2Kro 22:40| te zijn; en zij begroeven hem in de stad Davids, maar
2426 2Kro 23:4 | na den dood zijns vaders, hem ten verderve. ~
2427 2Kro 23:6 | hij had wonden, die men hem bij Rama geslagen had, als
2428 2Kro 23:9 | hij Ahazia, en zij kregen hem (want hij was verstoken
2429 2Kro 23:9 | Samaria), en zij brachten hem tot Jehu, en zij doodden
2430 2Kro 23:9 | tot Jehu, en zij doodden hem, en begroeven hem; want
2431 2Kro 23:9 | doodden hem, en begroeven hem; want zij zeiden: Hij is
2432 2Kro 23:11| zoon van Ahazia, en stal hem uit het midden van des konings
2433 2Kro 23:11| gedood werden, en zette hem en zijn voedster in een
2434 2Kro 23:11| een slaapkamer; zo verborg hem Jozabath, de dochter van
2435 2Kro 23:11| voor Athalia, dat zij hem niet doodde. ~
2436 2Kro 23:24| Konings zoon voor, en zetten hem de kroon op, en gaven hem
2437 2Kro 23:24| hem de kroon op, en gaven hem de getuigenis, en zij maakten
2438 2Kro 23:24| getuigenis, en zij maakten hem koning; en Jojada en zijn
2439 2Kro 23:24| Jojada en zijn zonen zalfden hem, en zeiden: De koning leve! ~
2440 2Kro 24:3 | 3 En Jojada nam voor hem twee vrouwen; en hij gewon
2441 2Kro 24:6 | het hoofd, en zeide tot hem: Waarom hebt gij geen onderzoek
2442 2Kro 24:16| 16 En zij begroeven hem in de stad Davids, bij de
2443 2Kro 24:21| maakten een verbintenis tegen hem, en stenigden hem met stenen
2444 2Kro 24:21| tegen hem, en stenigden hem met stenen door het gebod
2445 2Kro 24:22| die zijn vader Jojada aan hem gedaan had, maar doodde
2446 2Kro 24:23| heirkracht van Syrie tegen hem optoog, en zij kwamen tot
2447 2Kro 24:25| 25 En toen zij van hem getogen waren (want zij
2448 2Kro 24:25| getogen waren (want zij lieten hem in grote krankheden), maakten
2449 2Kro 24:25| Jojada, een verbintenis tegen hem, en zij sloegen hem dood
2450 2Kro 24:25| tegen hem, en zij sloegen hem dood op zijn bed, dat hij
2451 2Kro 24:25| stierf; en zij begroeven hem in de stad Davids, maar
2452 2Kro 24:25| Davids, maar zij begroeven hem niet in de graven der koningen. ~
2453 2Kro 24:26| die een verbintenis tegen hem maakten: Zabad, de zoon
2454 2Kro 24:27| grootheid van den last, hem opgelegd, en het gebouw
2455 2Kro 25:3 | als het koninkrijk aan hem gesterkt was, dat hij zijn
2456 2Kro 25:7 | er kwam een man Gods tot hem, zeggende: O, koning! laat
2457 2Kro 25:10| benden, die uit Efraim tot hem gekomen waren, dat zij naar
2458 2Kro 25:13| wederkeren, dat zij met hem in den strijd niet zouden
2459 2Kro 25:15| Amazia; en Hij zond tot hem een profeet, die zeide tot
2460 2Kro 25:15| een profeet, die zeide tot hem: Waarom hebt gij de goden
2461 2Kro 25:16| geschiedde, als hij tot hem sprak, dat hij hem zeide:
2462 2Kro 25:16| hij tot hem sprak, dat hij hem zeide: Heeft men u tot des
2463 2Kro 25:23| Beth-Semes; en hij bracht hem te Jeruzalem, en hij brak
2464 2Kro 25:27| Jeruzalem een verbintenis tegen hem; doch hij vluchtte naar
2465 2Kro 25:27| Lachis. Toen zonden zij hem na tot Lachis, en doodden
2466 2Kro 25:27| na tot Lachis, en doodden hem aldaar. ~
2467 2Kro 25:28| 28 En zij brachten hem op paarden, en begroeven
2468 2Kro 25:28| op paarden, en begroeven hem bij zijn vaderen in de stad
2469 2Kro 26:1 | jaren oud was), en maakte hem koning in de plaats van
2470 2Kro 26:5 | den HEERE zocht, maakte hem God voorspoedig. ~
2471 2Kro 26:7 | 7 En God hielp hem tegen de Filistijnen, en
2472 2Kro 26:17| Azaria, de priester, ging hem na, en met hem des HEEREN
2473 2Kro 26:17| priester, ging hem na, en met hem des HEEREN priesters, tachtig
2474 2Kro 26:18| koning Uzzia, en zeiden tot hem: Het komt u niet toe, Uzzia,
2475 2Kro 26:20| hoofdpriester Azaria op hem, en al de priesteren en
2476 2Kro 26:20| voorhoofd, en zij stieten hem met der haast van daar,
2477 2Kro 26:20| te gaan, omdat de HEERE hem geplaagd had. ~
2478 2Kro 26:23| vaderen, en zij begroeven hem bij zijn vaderen, in het
2479 2Kro 27:5 | Ammons in datzelfde jaar hem gaven honderd talentenzilvers,
2480 2Kro 27:5 | duizend gerst; dit brachten hem de kinderen Ammons wederom,
2481 2Kro 27:9 | vaderen, en zij begroeven hem in de stad Davids; en zijn
2482 2Kro 28:5 | 5 Daarom gaf hem de HEERE, zijn God, in de
2483 2Kro 28:5 | konings van Syrie, dat zij hem sloegen, en van hem gevankelijk
2484 2Kro 28:5 | zij hem sloegen, en van hem gevankelijk wegvoerden een
2485 2Kro 28:5 | konings van Israel, die hem sloeg met een groten slag. ~
2486 2Kro 28:16| koningen van Assyrie, dat zij hem helpen zouden. ~
2487 2Kro 28:20| koning van Assyrie, kwam tot hem; doch hij benauwde hem,
2488 2Kro 28:20| tot hem; doch hij benauwde hem, en sterkte hem niet. ~
2489 2Kro 28:20| benauwde hem, en sterkte hem niet. ~
2490 2Kro 28:21| Assyrie gaf; maar hij hielp hem niet. ~
2491 2Kro 28:22| 22 Ja, ter tijd, als men hem benauwde, zo maakte hij
2492 2Kro 28:23| goden van Damaskus, die hem geslagen hadden, en zeide:
2493 2Kro 28:23| ook helpen; maar zij waren hem tot zijn val, mitsgaders
2494 2Kro 28:27| vaderen, en zij begroeven hem in de stad te Jeruzalem;
2495 2Kro 28:27| Jeruzalem; maar zij brachten hem niet in de graven der koningen
2496 2Kro 29:6 | HEEREN, onzes Gods, en hebben Hem verlaten, en zij hebben
2497 2Kro 29:11| aangezicht staan zoudt, om Hem te dienen; en opdat gij
2498 2Kro 29:11| te dienen; en opdat gij Hem dienaars en wierokers zoudt
2499 2Kro 29:29| koning en allen, die bij hem gevonden waren, en bogen
2500 2Kro 30:9 | niet afwenden, zo gij u tot Hem bekeert. ~
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-5824 |