1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-5824
Book Chapter: Verse
2501 2Kro 31:10| huis van Zadok, sprak tot hem en zeide: Van dat men deze
2502 2Kro 32:3 | stad waren; en zij hielpen hem. ~
2503 2Kro 32:7 | der ganse menigte, die met hem is; want met ons is er meer,
2504 2Kro 32:7 | ons is er meer, dan met hem. ~
2505 2Kro 32:8 | 8 Met hem is een vreselijke arm, maar
2506 2Kro 32:9 | al zijn heerschappij met hem) tot Jehizkia, den koning
2507 2Kro 32:15| niet opruie, en gelooft hem niet; want geen god van
2508 2Kro 32:17| Israels, te honen en om tegen Hem te spreken, zeggende: Gelijk
2509 2Kro 32:21| ingegaan was, zo velden hem daar met het zwaard, die
2510 2Kro 32:24| den HEERE, Die sprak tot hem, en Hij gaf hem een wonderteken. ~
2511 2Kro 32:24| sprak tot hem, en Hij gaf hem een wonderteken. ~
2512 2Kro 32:25| vergelding, naar de weldaad aan hem geschied, dewijl zijn hart
2513 2Kro 32:25| verheven werd; daarom werd over hem, en over Juda en Jeruzalem,
2514 2Kro 32:29| in menigte; want God gaf hem zeer grote have. ~
2515 2Kro 32:31| vorsten van Babel, die tot hem gezonden hadden, om te vragen
2516 2Kro 32:31| het land geschied was, bij hem waren, verliet hem God,
2517 2Kro 32:31| bij hem waren, verliet hem God, om hem te verzoeken,
2518 2Kro 32:31| waren, verliet hem God, om hem te verzoeken, om te weten
2519 2Kro 32:33| vaderen, en zij begroeven hem in het hoogste van de graven
2520 2Kro 32:33| de inwoners van Jeruzalem hem eer aan in zijn dood; en
2521 2Kro 33:6 | in de ogen des HEEREN, om Hem tot toorn te verwekken. ~
2522 2Kro 33:11| de doornen; en zij bonden hem met twee koperen ketenen,
2523 2Kro 33:11| koperen ketenen, en voerden hem naar Babel. ~
2524 2Kro 33:12| 12 En als hij hem benauwde, bad hij het aangezicht
2525 2Kro 33:13| 13 En bad Hem; en Hij liet Zich van hem
2526 2Kro 33:13| Hem; en Hij liet Zich van hem verbidden, en hoorde zijn
2527 2Kro 33:13| zijn smeking, en Hij bracht hem weder te Jeruzalem, in zijn
2528 2Kro 33:18| woorden der zieners, die tot hem gesproken hebben in den
2529 2Kro 33:19| gebed, en hoe God Zich van hem heeft laten verbidden, ook
2530 2Kro 33:20| vaderen, en zij begroeven hem in zijn huis; en zijn zoon
2531 2Kro 33:24| maakten een verbintenis tegen hem, en doodden hem in zijn
2532 2Kro 33:24| verbintenis tegen hem, en doodden hem in zijn huis. ~
2533 2Kro 34:26| den HEERE te vragen, tot hem zult gij alzo zeggen: Zo
2534 2Kro 35:20| Frath; en Josia toog uit hem tegemoet. ~
2535 2Kro 35:21| Toen zond hij boden tot hem, zeggende: Wat heb ik met
2536 2Kro 35:22| zijn aangezicht niet van hem; maar hij verstelde zich,
2537 2Kro 35:22| verstelde zich, om tegen hem te strijden, en hoorde niet
2538 2Kro 35:24| 24 En zijn knechten namen hem weg van den wagen, en voerden
2539 2Kro 35:24| van den wagen, en voerden hem op den tweeden wagen, dien
2540 2Kro 35:24| dien hij had, en brachten hem te Jeruzalem; en hij stierf,
2541 2Kro 36:20| Frath; en Josia toog uit hem tegemoet. ~
2542 2Kro 36:21| Toen zond hij boden tot hem, zeggende: Wat heb ik met
2543 2Kro 36:22| zijn aangezicht niet van hem; maar hij verstelde zich,
2544 2Kro 36:22| verstelde zich, om tegen hem te strijden, en hoorde niet
2545 2Kro 36:24| 24 En zijn knechten namen hem weg van den wagen, en voerden
2546 2Kro 36:24| van den wagen, en voerden hem op den tweeden wagen, dien
2547 2Kro 36:24| dien hij had, en brachten hem te Jeruzalem; en hij stierf,
2548 2Kro 37:1 | van Josia, en zij maakten hem koning, in zijns vaders
2549 2Kro 37:3 | koning van Egypte zette hem af te Jeruzalem; en hij
2550 2Kro 37:4 | Joahaz nam Necho, en bracht hem in Egypte. ~
2551 2Kro 37:6 | koning van Babel, toog tegen hem op, en bond hem met twee
2552 2Kro 37:6 | toog tegen hem op, en bond hem met twee koperen ketenen,
2553 2Kro 37:6 | twee koperen ketenen, om hem te voeren naar Babel. ~
2554 2Kro 37:8 | die hij deed, en wat aan hem gevonden werd, ziet, dat
2555 2Kro 37:10| Nebukadnezar henen, en liet hem naar Babel halen, met de
2556 2Kro 37:13| koning Nebukadnezar, die hem beedigd had bij God; en
2557 2Kro 37:20| naar Babel, en zij werden hem en zijn zonen tot knechten,
2558 2Kro 37:23| en Hij heeft mij bevolen Hem een huis te bouwen te Jeruzalem,
2559 2Kro 37:23| HEERE, zijn God, zij met hem, en hij trekke op. ~ ~
2560 Ezra 1:2 | en Hij heeft mij bevolen Hem een huis te bouwen te Jeruzalem,
2561 Ezra 1:3 | Zijn volk? Zijn God zij met hem, en hij trekke op naar Jeruzalem,
2562 Ezra 4:2 | gijlieden ook hebben wij Hem geofferd sinds de dagen
2563 Ezra 4:11| des briefs, dien zij aan hem, aan den koning Arthahsasta,
2564 Ezra 5:7 | Zij zonden een verhaal aan hem; en daarin was aldus geschreven:
2565 Ezra 5:15| 15 En hij zeide tot hem: Neem deze vaten, ga ze
2566 Ezra 7:6 | heeft; en de koning gaf hem, naar de hand des HEEREN,
2567 Ezra 7:6 | HEEREN, zijns Gods, over hem, al zijn verzoek. ~
2568 Ezra 7:9 | goede hand zijns Gods over hem. ~
2569 Ezra 8:3 | Paros, Zacharja; en met hem werden bij geslachtsregisters
2570 Ezra 8:4 | zoon van Zerahja; en met hem tweehonderd manspersonen. ~
2571 Ezra 8:5 | zoon van Jahaziel; en met hem driehonderd manspersonen. ~
2572 Ezra 8:6 | zoon van Jonathan; en met hem vijftig manspersonen. ~
2573 Ezra 8:7 | zoon van Athalja; en met hem zeventig manspersonen. ~
2574 Ezra 8:8 | zoon van Michael; en met hem tachtig manspersonen. ~
2575 Ezra 8:9 | zoon van Jehiel; en met hem tweehonderd en achttien
2576 Ezra 8:10| zoon van Josifja; en met hem honderd en zestig manspersonen. ~
2577 Ezra 8:11| de zoon van Bebai; en met hem acht en twintig manspersonen. ~
2578 Ezra 8:12| de zoon van Katan; en met hem honderd en tien manspersonen. ~
2579 Ezra 8:19| 19 En Hasabja, en met hem Jesaja, van de kinderen
2580 Ezra 8:21| aangezicht onzes Gods, om van Hem te verzoeken een rechten
2581 Ezra 8:22| ten goede over allen, die Hem zoeken, maar Zijn sterkte
2582 Ezra 8:22| Zijn toorn over allen, die Hem verlaten. ~
2583 Ezra 8:33| Uria, den priester, en met hem Eleazar, de zoon van Pinehas;
2584 Ezra 8:33| zoon van Pinehas; en met hem Jozabad, de zoon van Jesua,
2585 Ezra 10:1 | nederwerpende, verzamelde zich tot hem uit Israel een zeer grote
2586 Neh 1:5 | goedertierenheid houdt dien, die Hem liefhebben, en Zijn geboden
2587 Neh 1:11 | heden wel gelukken, en geef hem barmhartigheid voor het
2588 Neh 2:1 | ik den wijn opnam, en gaf hem den koning; nu was ik nooit
2589 Neh 2:6 | daar de koningin nevens hem zat: Hoe lang zal uw reis
2590 Neh 2:6 | dat hij mij zond, als ik hem zekeren tijd gesteld had. ~
2591 Neh 3:16 | 16 Na hem verbeterde Nehemia, de zoon
2592 Neh 3:17 | 17 Na hem verbeterden de Levieten,
2593 Neh 3:18 | 18 Na hem verbeterden hun broederen,
2594 Neh 3:20 | 20 Na hem verbeterde zeer vuriglijk
2595 Neh 3:21 | 21 Na hem verbeterde Meremoth, de
2596 Neh 3:22 | 22 En na hem verbeterden de priesteren,
2597 Neh 3:23 | tegenover hun huis; na hem verbeterde Azaria, de zoon
2598 Neh 3:24 | 24 Na hem verbeterde Binnui, de zoon
2599 Neh 3:25 | voorhof der gevangenis is; na hem Pedaja, de zoon van Paros; ~
2600 Neh 3:29 | tegenover zijn huis. En na hem verbeterde Semaja, de zoon
2601 Neh 3:30 | 30 Na hem verbeterden Hananja, de
2602 Neh 3:30 | zesde, een andere maat. Na hem verbeterde Mesullam, de
2603 Neh 3:31 | 31 Na hem verbeterde Malchia, de zoon
2604 Neh 4:3 | Tobia, den Ammoniet, was bij hem, en zeide: Al is het, dat
2605 Neh 6:8 | 8 Doch ik zond tot hem, om te zeggen: Er is van
2606 Neh 6:12 | merkte, en ziet, God had hem niet gezonden; maar hij
2607 Neh 6:12 | omdat Tobia en Sanballat hem gehuurd hadden.
2608 Neh 6:18 | Want velen in Juda hadden hem gezworen, omdat hij was
2609 Neh 6:19 | woorden brachten zij uit tot hem. Tobia dan zond brieven,
2610 Neh 8:5 | gemaakt hadden, en nevens hem stond Mattithja, en Sema,
2611 Neh 9:7 | Abram hebt verkoren, en hem uit Ur der Chaldeen uitgevoerd;
2612 Neh 9:8 | en hebt een verbond met hem gemaakt, dat Gij zoudt geven
2613 Neh 11:8 | 8 En na hem Gabbai, Sallai; negenhonderd
2614 Neh 13:5 | 5 En hij had hem een grote kamer gemaakt,
2615 Neh 13:7 | Tobia gedaan had, makende hem een kamer in de voorhoven
2616 Neh 13:26 | zijn God lief was, en God hem ten koning over gans Israel
2617 Neh 13:26 | Israel gesteld had? Ook hem deden de vreemde vrouwen
2618 Neh 13:28 | Horoniet; daarom jaagde ik hem van mij weg. ~
2619 Est 1:12 | zijn grimmigheid ontstak in hem. ~
2620 Est 1:14 | 14 De naasten nu bij hem waren Carsena, Sethar, Admatha,
2621 Est 1:19 | een koninklijk gebod van hem uitga, hetwelk geschreven
2622 Est 2:2 | jongelingen des konings, die hem dienden: Men zoeke voor
2623 Est 13 | gelijk als toen zij bij hem opgevoed werd. ~
2624 Est 16:1 | Agagiet, en hij verhoogde hem, en hij zette zijn stoel
2625 Est 16:1 | boven al de vorsten, die bij hem waren. ~
2626 Est 16:2 | want de koning had alzo van hem bevolen; maar Mordechai
2627 Est 16:4 | dit van dag tot dag tot hem zeiden, en hij naar hen
2628 Est 16:5 | niet neigde, noch zich voor hem nederboog, zo werd Haman
2629 Est 16:6 | zou slaan (want men had hem het volk van Mordechai aangewezen);
2630 Est 16:10 | van zijn hand, en hij gaf hem aan Haman, den zoon van
2631 Est 17:1 | Agagiet, en hij verhoogde hem, en hij zette zijn stoel
2632 Est 17:1 | boven al de vorsten, die bij hem waren. ~
2633 Est 17:2 | want de koning had alzo van hem bevolen; maar Mordechai
2634 Est 17:4 | dit van dag tot dag tot hem zeiden, en hij naar hen
2635 Est 17:5 | niet neigde, noch zich voor hem nederboog, zo werd Haman
2636 Est 17:6 | zou slaan (want men had hem het volk van Mordechai aangewezen);
2637 Est 17:10 | van zijn hand, en hij gaf hem aan Haman, den zoon van
2638 Est 24 | tot den maaltijd, dien ik hem bereid heb. ~
2639 Est 28:1 | tot den maaltijd, dien ik hem bereiden zal; zo zal ik
2640 Est 28:2 | opstond, noch zich voor hem bewoog, zo werd Haman vervuld
2641 Est 28:4 | alles, waarin de koning hem groot gemaakt had, en waarin
2642 Est 28:4 | gemaakt had, en waarin hij hem verheven had boven de vorsten
2643 Est 29:2 | zijn huisvrouw Zeres tot hem, mitsgaders al zijn vrienden:
2644 Est 30:3 | zijn dienaars, zeiden: Aan hem is niets gedaan. ~
2645 Est 30:4 | hangen aan de galg, die hij hem had doen bereiden.) ~
2646 Est 30:5 | konings jongelingen zeiden tot hem: Zie, Haman staat in het
2647 Est 30:6 | zo zeide de koning tot hem: Wat zal men met dien man
2648 Est 30:6 | koning een welbehagen, om hem eer te doen, meer dan tot
2649 Est 30:9 | welbehagen heeft; en men zal hem op dat paard doen rijden
2650 Est 30:9 | der stad, en men zal voor hem roepen: Alzo zal men dien
2651 Est 30:11 | kleed Mordechai aan, en deed hem rijden door de straten der
2652 Est 30:11 | der stad, en hij riep voor hem: Alzo zal men dien man doen,
2653 Est 30:13 | al zijn vrienden al wat hem wedervaren was. Toen zeiden
2654 Est 30:13 | wedervaren was. Toen zeiden hem zijn wijzen, en Zeres, zijn
2655 Est 30:13 | Joden is, zo zult gij tegen hem niet vermogen; maar gij
2656 Est 30:14 | 14 Toen zij nog met hem spraken, zo kwamen des konings
2657 Est 39 | kwaad van de koning over hem ten volle besloten was. ~
2658 Est 40:1 | Toen zeide de koning: Hang hem daaraan. ~
2659 Est 43:1 | Haman genomen had, en gaf hem aan Mordechai; en ~
2660 Est 45 | zij weende, en zij smeekte hem, dat hij de boosheid van
2661 Est 49 | en hem heeft men aan de galg gehangen,
2662 Est 52:12 | wederkeren; en men heeft hem en zijn zonen aan de galg
2663 Job 1:2 | 2 En hem werden zeven zonen en drie
2664 Job 1:10 | een betuining gemaakt voor hem, en voor zijn huis, en voor
2665 Job 1:12 | zij in uw hand; alleen aan hem strek uw hand niet uit.
2666 Job 2:3 | oprechtigheid, hoewel gij Mij tegen hem opgehitst hebt, om hem te
2667 Job 2:3 | tegen hem opgehitst hebt, om hem te verslinden zonder oorzaak. ~
2668 Job 2:9 | zeide zijn huisvrouw tot hem: Houdt gij nog vast aan
2669 Job 2:11 | hadden al dit kwaad, dat over hem gekomen was, kwamen zij,
2670 Job 2:11 | geworden, dat zij kwamen om hem te beklagen, en om hem te
2671 Job 2:11 | om hem te beklagen, en om hem te vertroosten. ~
2672 Job 2:12 | verre ophieven, kenden zij hem niet, en hieven hun stem
2673 Job 2:13 | 13 Alzo zaten zij met hem op de aarde, zeven dagen
2674 Job 2:13 | nachten; en niemand sprak tot hem een woord, want zij zagen,
2675 Job 3:4 | duisternis; dat God naar hem niet vrage van boven; en
2676 Job 3:4 | en dat geen glans over hem schijne; ~
2677 Job 3:5 | duisternis en des doods schaduw hem verontreinigen; dat wolken
2678 Job 3:5 | verontreinigen; dat wolken over hem wonen; dat hem verschrikken
2679 Job 3:5 | wolken over hem wonen; dat hem verschrikken de zwarte dampen
2680 Job 3:6 | Diezelve nacht, donkerheid neme hem in; dat hij zich niet verheuge
2681 Job 3:8 | 8 Dat hem vervloeken de vervloekers
2682 Job 6:14 | 14 Aan hem, die versmolten is, zou
2683 Job 7:10 | huis, en zijn plaats zal hem niet meer kennen. ~
2684 Job 7:17 | Wat is de mens, dat Gij hem groot acht, en dat Gij Uw
2685 Job 7:17 | acht, en dat Gij Uw hart op hem zet? ~
2686 Job 7:18 | 18 En dat Gij hem bezoekt in elken morgenstond;
2687 Job 7:18 | elken morgenstond; dat Gij hem in elken ogenblik beproeft? ~
2688 Job 8:4 | kinderen gezondigd hebben tegen Hem, Hij heeft hen ook in de
2689 Job 8:18 | 18 Maar als God hem verslindt uit zijn plaats,
2690 Job 8:18 | zijn plaats, zo zal zij hem loochenen, zeggende: Ik
2691 Job 9:3 | Zo Hij lust heeft, om met hem te twisten, niet een uit
2692 Job 9:3 | een uit duizend zal hij Hem beantwoorden. ~
2693 Job 9:4 | kracht; wie heeft zich tegen Hem verhard, en vrede gehad? ~
2694 Job 9:11 | mij henengaan, en ik zal Hem niet zien; en Hij zal voorbijgaan,
2695 Job 9:11 | zal voorbijgaan, en ik zal Hem niet merken. ~
2696 Job 9:12 | Hij zal roven, wie zal het Hem doen wedergeven? Wie zal
2697 Job 9:12 | wedergeven? Wie zal tot Hem zeggen: Wat doet Gij? ~
2698 Job 9:13 | toorn niet afkeren; onder Hem worden gebogen de hovaardige
2699 Job 9:14 | 14 Hoeveel te min zal ik Hem antwoorden, en mijn woorden
2700 Job 9:14 | woorden uitkiezen tegen Hem? ~
2701 Job 9:35 | 35 Zo zal ik spreken, en Hem niet vrezen; want zodanig
2702 Job 11:10 | of vergadere, wie zal dan Hem afkeren? ~
2703 Job 11:13 | zo breid uw handen tot Hem uit. ~
2704 Job 12:4 | maar roepende tot God, Die hem verhoort; de rechtvaardige
2705 Job 12:13 | 13 Bij Hem is wijsheid en macht; Hij
2706 Job 12:16 | 16 Bij Hem is kracht en wijsheid; Zijns
2707 Job 13:7 | spreken, en zult gij voor Hem bedriegerij spreken? ~
2708 Job 13:9 | onderzoeken? Zult gij met Hem spotten, gelijk men met
2709 Job 14:6 | 6 Wend U van hem af, dat hij rust hebbe,
2710 Job 14:20 | 20 Gij overweldigt hem in eeuwigheid, en hij gaat
2711 Job 14:20 | zijn gelaat, zo zendt Gij hem weg. ~
2712 Job 14:22 | Maar zijn vlees, nog aan hem zijnde, heeft smart; en
2713 Job 14:22 | smart; en zijn ziel, in hem zijnde, heeft rouw. ~ ~
2714 Job 15:21 | zelven komt de verwoester hem over. ~
2715 Job 15:24 | benauwdheid verschrikken hem; zij overweldigt hem, gelijk
2716 Job 15:24 | verschrikken hem; zij overweldigt hem, gelijk een koning, bereid
2717 Job 15:26 | 26 Hij loopt tegen Hem aan met den hals, met zijn
2718 Job 18:6 | tent, en zijn lamp zal over hem uitgeblust worden. ~
2719 Job 18:7 | worden, en zijn raad zal hem nederwerpen. ~
2720 Job 18:9 | 9 De strik zal hem bij de verzenen vatten;
2721 Job 18:9 | vatten; de struikrover zal hem overweldigen. ~
2722 Job 18:11 | 11 De beroeringen zullen hem rondom verschrikken, en
2723 Job 18:11 | rondom verschrikken, en hem verstrooien op zijn voeten. ~
2724 Job 18:14 | uitgerukt worden; zulks zal hem doen treden tot den koning
2725 Job 18:18 | 18 Men zal hem stoten van het licht in
2726 Job 18:18 | de duisternis, en men zal hem van de wereld verjagen. ~
2727 Job 19:16 | smeekte met mijn mond tot hem. ~
2728 Job 19:28 | zeggen: Waarom vervolgen wij hem? Nademaal de wortel der
2729 Job 20:7 | eeuwigheid vergaan; die hem gezien hadden, zullen zeggen:
2730 Job 20:8 | wegvlieden als een droom, dat men hem niet vinden zal, en hij
2731 Job 20:9 | 9 Het oog, dat hem zag, zal het niet meer doen;
2732 Job 20:9 | doen; en zijn plaats zal hem niet meer aanschouwen. ~
2733 Job 20:11 | zijn; van welke elkeen met hem op het stof nederliggen
2734 Job 20:14 | zij in het binnenste van hem zijn. ~
2735 Job 20:16 | zuigen; de tong der slang zal hem doden. ~
2736 Job 20:22 | genoegzaamheid zal vol zijn, zal hem bang zijn; alle hand des
2737 Job 20:22 | des ellendigen zal over hem komen. ~
2738 Job 20:23 | te vullen; God zal over hem de hitte Zijns toorns zenden,
2739 Job 20:23 | Zijns toorns zenden, en over hem regenen op zijn spijze. ~
2740 Job 20:24 | wapenen, de stalen boog zal hem doorschieten. ~
2741 Job 20:25 | verschrikkingen zullen over hem zijn. ~
2742 Job 20:26 | niet opgeblazen is, zal hem verteren; den overigen in
2743 Job 20:27 | de aarde zal zich tegen hem opmaken. ~
2744 Job 21:15 | is de Almachtige, dat wij Hem zouden dienen? En wat baat
2745 Job 21:15 | zullen wij hebben, dat wij Hem aanlopen zouden? ~
2746 Job 21:19 | weglegt, voor Zijn kinderen, hem vergeldt, dat hij het gewaar
2747 Job 21:31 | 31 Wie zal hem in het aangezicht zijn weg
2748 Job 21:31 | Als hij wat doet, wie zal hem vergelden? ~
2749 Job 21:33 | De kluiten des dals zijn hem zoet, en hij trekt na zich
2750 Job 21:33 | mensen; en dergenen, die voor hem geweest zijn, is geen getal. ~
2751 Job 22:14 | 14 De wolken zijn Hem een verberging, dat Hij
2752 Job 22:21 | 21 Gewen u toch aan Hem, en heb vrede; daardoor
2753 Job 22:27 | 27 Gij zult tot Hem ernstiglijk bidden, en Hij
2754 Job 23:3 | Och, of ik wist, dat ik Hem vinden zou, ik zou tot Zijn
2755 Job 23:7 | Daar zou de oprechte met Hem pleiten; en ik zou mij in
2756 Job 23:8 | achterwaarts, zo verneem ik Hem niet. ~
2757 Job 23:9 | linkerhand werkt, zo aanschouw ik Hem niet; bedekt Hij Zich ter
2758 Job 23:9 | ter rechterhand, zo zie ik Hem niet. ~
2759 Job 23:13 | tegen iemand, wie zal dan Hem afkeren? Wat Zijn ziel begeert,
2760 Job 23:14 | dingen zijn er vele bij Hem. ~
2761 Job 23:15 | aanmerk het, en vrees voor Hem; ~
2762 Job 24:1 | verborgen zijn, dewijl zij, die Hem kennen, Zijn dagen niet
2763 Job 24:5 | roof; het vlakke veld is hem tot spijs, en den jongeren. ~
2764 Job 24:20 | 20 De baarmoeder vergeet hem, het gewormte is hem zoet,
2765 Job 24:20 | vergeet hem, het gewormte is hem zoet, zijns wordt niet meer
2766 Job 24:23 | 23 Stelt hem God in gerustigheid, zo
2767 Job 25:2 | 2Heerschappij en vreze zijn bij Hem, Hij maakt vrede in Zijn
2768 Job 26:3 | 3 Hoe hebt gij hem geraden, die geen wijsheid
2769 Job 26:6 | 6 De hel is naakt voor Hem, en geen deksel is er voor
2770 Job 26:14 | der zaak hebben wij van Hem gehoord? Wie zou dan den
2771 Job 27:9 | horen, als benauwdheid over hem komt? ~
2772 Job 27:20 | 20 Verschrikkingen zullen hem als wateren aangrijpen;
2773 Job 27:20 | aangrijpen; des nachts zal hem een wervelwind wegstelen. ~
2774 Job 27:21 | 21 De oostenwind zal hem wegvoeren, dat hij henengaat,
2775 Job 27:21 | dat hij henengaat, en zal hem wegstormen uit zijn plaats. ~
2776 Job 27:22 | 22 En God zal dit over hem werpen, en niet sparen;
2777 Job 27:23 | 23 Een ieder zal over hem met zijn handen klappen,
2778 Job 27:23 | handen klappen, en over hem fluiten uit zijn plaats. ~ ~ ~ ~
2779 Job 30:25 | 25 Weende ik niet over hem, die harde dagen had? Was
2780 Job 31:14 | bezoeking deed, wat zou ik Hem antwoorden? ~
2781 Job 31:15 | mij in den buik maakte, hem ook gemaakt en Een ons in
2782 Job 31:29 | opgewekt heb, als het kwaad hem vond; ~
2783 Job 31:37 | getal mijner treden zou ik hem aanwijzen; als een vorst
2784 Job 31:37 | als een vorst zou ik tot hem naderen. ~
2785 Job 32:13 | wijsheid gevonden; God heeft hem nedergestoten, geen mens. ~
2786 Job 32:14 | met ulieder woorden zal ik hem niet beantwoorden. ~
2787 Job 33:13 | 13 Waarom hebt gij tegen Hem getwist? Want Hij antwoordt
2788 Job 33:23 | 23 Is er dan bij Hem een Gezant, een Uitlegger,
2789 Job 33:24 | 24 Zo zal Hij hem genadig zijn, en zeggen:
2790 Job 33:24 | zijn, en zeggen: Verlos hem, dat hij in het verderf
2791 Job 33:26 | ernstiglijk bidden, Die in hem een welbehagen nemen zal,
2792 Job 34:11 | des mensen vergeldt Hij hem, en naar eens ieders weg
2793 Job 34:11 | ieders weg doet Hij het hem vinden. ~
2794 Job 34:13 | 13 Wie heeft Hem gesteld over de aarde, en
2795 Job 34:14 | Indien Hij Zijn hart tegen hem zette, zijn geest en zijn
2796 Job 34:27 | Daarom dat zij van achter Hem afgeweken zijn, en geen
2797 Job 34:28 | 28 Opdat Hij op hem het geroep des armen brenge,
2798 Job 34:29 | aangezicht verbergt, wie zal Hem dan aanschouwen, zowel voor
2799 Job 34:33 | vergelden zal, dewijl gij Hem versmaadt? Zoudt gij dan
2800 Job 35:6 | wat bedrijft gij tegen Hem? Indien uw overtredingen
2801 Job 35:6 | menigvuldig zijn, wat doet gij Hem? ~
2802 Job 35:7 | rechtvaardig zijt, wat geeft gij Hem, of wat ontvangt Hij uit
2803 Job 35:14 | ook gezegd hebt: Gij zult Hem niet aanschouwen; er is
2804 Job 35:14 | aangezicht, wacht gij dan op Hem. ~
2805 Job 35:15 | Job bezocht heeft, en Hij hem niet zeer in overvloed doorkend
2806 Job 36:11 | 11 Indien zij horen, en Hem dienen, zo zullen zij hun
2807 Job 36:23 | 23 Wie heeft Hem gesteld over Zijn weg? Of
2808 Job 36:30 | 30 Zie, Hij breidt over hem Zijn licht uit, en de wortelen
2809 Job 36:51 | 18 Hebt gij met Hem de hemelen uitgespannen,
2810 Job 36:52 | Onderricht ons, wat wij Hem zeggen zullen; want wij
2811 Job 36:53 | 20 Zal het Hem verteld worden, als ik zo
2812 Job 36:57 | 24 Daarom vreze Hem de lieden; Hij ziet geen
2813 Job 38:14 | 14 Zult gij op hem vertrouwen, omdat zijn kracht
2814 Job 38:14 | en zult gij uw arbeid op hem laten? ~
2815 Job 38:15 | 15 Zult gij hem geloven, dat hij uw zaad
2816 Job 38:26 | 26 Tegen hem ratelt de pijlkoker, het
2817 Job 39:6 | hoogmoedige, en verneder hem! ~
2818 Job 39:7 | allen hoogmoedige, en breng hem ten onder; en verpletter
2819 Job 39:12 | 12 Als het hem lust, zijn staart is als
2820 Job 39:14 | hoofdstuk der wegen Gods; Die hem gemaakt heeft, heeft hem
2821 Job 39:14 | hem gemaakt heeft, heeft hem zijn zwaard aangehecht. ~
2822 Job 39:15 | 15 Omdat de bergen hem voeder voortbrengen, daarom
2823 Job 39:17 | schaduwachtige bomen bedekken hem, elkeen met zijn schaduw;
2824 Job 39:17 | de beekwilgen omringen hem. ~
2825 Job 39:19 | 19 Zou men hem voor zijn ogen kunnen vangen?
2826 Job 39:19 | ogen kunnen vangen? Zou men hem met strikken den neus doorboren
2827 Job 39:21 | 21 Zult gij hem een bieze in den neus leggen,
2828 Job 39:23 | verbond met u maken? Zult gij hem aannemen tot een eeuwigen
2829 Job 39:24 | 24 Zult gij met hem spelen gelijk met een vogeltje,
2830 Job 39:24 | een vogeltje, of zult gij hem binden voor uw jonge dochters? ~
2831 Job 39:25 | Zullen de metgezellen over hem een maaltijd bereiden? Zullen
2832 Job 39:25 | maaltijd bereiden? Zullen zij hem delen onder de kooplieden? ~
2833 Job 39:27 | 27 Leg uw hand op hem, gedenk des strijds, doe
2834 Job 40:1 | Niemand is zo koen, dat hij hem opwekken zou; wie is dan
2835 Job 40:2 | Mij voorgekomen, dat Ik hem zou vergelden? Wat onder
2836 Job 40:4 | met zijn dubbelen breidel hem aankomen? ~
2837 Job 40:13 | herbergt de sterkte; voor hem springt zelfs de droefheid
2838 Job 40:14 | samen; elkeen is vast in hem, het wordt niet bewogen. ~
2839 Job 40:17 | 17 Raakt hem iemand met het zwaard, dat
2840 Job 40:19 | 19 De pijl zal hem niet doen vlieden, de slingerstenen
2841 Job 40:19 | de slingerstenen worden hem in stoppelen veranderd. ~
2842 Job 40:20 | De werpstenen worden van hem geacht als stoppelen, en
2843 Job 40:21 | 21 Onder hem zijn scherpe scherven; hij
2844 Job 40:24 | Op de aarde is niets met hem te vergelijken, die gemaakt
2845 Job 41:11 | 11 Ook kwamen tot hem al zijn broeders, en al
2846 Job 41:11 | zijn zusters, en allen, die hem te voren gekend hadden,
2847 Job 41:11 | hadden, en aten brood met hem in zijn huis, en beklaagden
2848 Job 41:11 | zijn huis, en beklaagden hem, en vertroostten hem over
2849 Job 41:11 | beklaagden hem, en vertroostten hem over al het kwaad, dat de
2850 Job 41:11 | kwaad, dat de HEERE over hem gebracht had; en zij gaven
2851 Job 41:11 | gebracht had; en zij gaven hem een iegelijk een stuk gelds,
2852 Psa 2:12 | Welgelukzalig zijn allen, die op Hem betrouwen. ~ ~
2853 Psa 4:4 | HEERE zal horen, als ik tot Hem roep. ~
2854 Psa 5:13 | rechtvaardige zegenen; Gij zult hem met goedgunstigheid kronen,
2855 Psa 7:14 | heeft dodelijke wapenen voor hem gereed gemaakt; Hij zal
2856 Psa 8:5 | zoon des mensen, dat Gij hem bezoekt? ~
2857 Psa 8:6 | 6 En hebt hem een weinig minder gemaakt
2858 Psa 8:6 | dan de engelen, en hebt hem met eer en heerlijkheid
2859 Psa 8:7 | 7 Gij doet hem heersen over de werken Uwer
2860 Psa 10:5 | zijn een hoogte, verre van hem; al zijn tegenpartijders,
2861 Psa 10:9 | rooft den ellendige, als hij hem trekt in zijn net. ~
2862 Psa 13:5 | mijn vijand zegge: Ik heb hem overmocht; mijn tegenpartijders
2863 Psa 17:13 | zijn aangezicht voor, vel hem neder; bevrijd mijn ziel
2864 Psa 18:1 | ten dage, als de HEERE hem gered had uit de hand van
2865 Psa 18:12 | Zijn verberging; rondom Hem was Zijn tent, duisterheid
2866 Psa 18:13 | Van den glans, die voor Hem was, dreven Zijn wolken
2867 Psa 18:24 | Maar ik was oprecht bij Hem, en ik wachtte mij voor
2868 Psa 18:31 | een Schild allen, die op Hem betrouwen. ~
2869 Psa 20:7 | Gezalfde behoudt; Hij zal Hem verhoren uit den hemel Zijner
2870 Psa 21:3 | 3 Gij hebt hem zijns harten wens gegeven,
2871 Psa 21:4 | 4 Want Gij komt hem voor met zegeningen van
2872 Psa 21:5 | U begeerd. Gij hebt het hem gegeven; lengte van dagen,
2873 Psa 21:6 | en heerlijkheid hebt Gij hem toegevoegd. ~
2874 Psa 21:7 | 7 Want Gij zet hem tot zegeningen in eeuwigheid;
2875 Psa 21:7 | eeuwigheid; Gij vervrolijkt hem door vreugde met Uw aangezicht. ~
2876 Psa 22:9 | HEERE gewenteld, dat Hij hem nu uithelpe, dat Hij hem
2877 Psa 22:9 | hem nu uithelpe, dat Hij hem redde, dewijl Hij lust aan
2878 Psa 22:9 | redde, dewijl Hij lust aan hem heeft! ~
2879 Psa 22:24 | den HEERE vreest! prijst Hem; al gij zaad van Jakob!
2880 Psa 22:24 | zaad van Jakob! vereert Hem; en ontziet u voor Hem,
2881 Psa 22:24 | vereert Hem; en ontziet u voor Hem, al gij zaad van Israel! ~
2882 Psa 22:25 | noch Zijn aangezicht voor hem verborgen; maar Hij heeft
2883 Psa 22:25 | heeft gehoord, als die tot Hem riep. ~
2884 Psa 22:26 | tegenwoordigheid dergenen, die Hem vrezen. ~
2885 Psa 22:27 | zullen den HEERE prijzen, die Hem zoeken; ulieder hart zal
2886 Psa 22:31 | 31 Het zaad zal Hem dienen; het zal den HEERE
2887 Psa 24:6 | geslacht dergenen, die naar Hem vragen, die Uw aangezicht
2888 Psa 25:12 | den HEERE vreest? Hij zal hem onderwijzen in den weg,
2889 Psa 25:14 | HEEREN is voor degenen, die Hem vrezen; en Zijn verbond,
2890 Psa 28:7 | Sterkte en mijn Schild; op Hem heeft mijn hart vertrouwd,
2891 Psa 28:7 | hart van vreugde, en ik zal Hem met mijngezang loven. ~
2892 Psa 29:9 | maar in Zijn tempel zegt Hem een iegelijk eer. ~
2893 Psa 32:6 | grote wateren zullen zij hem niet aanraken. ~
2894 Psa 33:2 | met de harp; psalmzingt Hem met de luit, en het tiensnarig
2895 Psa 33:3 | 3 Zingt Hem een nieuw lied; speelt wel
2896 Psa 33:8 | inwoners van de wereld voor Hem schrikken. ~
2897 Psa 33:18 | oog is over degenen, die Hem vrezen, op degenen, die
2898 Psa 33:21 | 21 Want ons hart is in Hem verblijd, omdat wij op den
2899 Psa 34:2 | met de harp; psalmzingt Hem met de luit, en het tiensnarig
2900 Psa 34:3 | 3 Zingt Hem een nieuw lied; speelt wel
2901 Psa 34:8 | inwoners van de wereld voor Hem schrikken. ~
2902 Psa 34:18 | oog is over degenen, die Hem vrezen, op degenen, die
2903 Psa 34:21 | 21 Want ons hart is in Hem verblijd, omdat wij op den
2904 Psa 35:1 | aangezicht van Abimelech, die hem wegjoeg, dat hij doorging. ~
2905 Psa 35:6 | 6 He. Vau. Zij hebben op Hem gezien, ja, Hem als een
2906 Psa 35:6 | hebben op Hem gezien, ja, Hem als een waterstroom aangelopen;
2907 Psa 35:7 | hoorde; en Hij verloste hem uit al zijn benauwdheden. ~
2908 Psa 35:8 | Zich rondom degenen, die Hem vrezen, en rukt hen uit. ~
2909 Psa 35:9 | welgelukzalig is de man, die op Hem betrouwt. ~
2910 Psa 35:10 | Zijn heiligen! want die Hem vrezen, hebben geen gebrek. ~
2911 Psa 35:20 | maar uit alle die redt hem de HEERE. ~
2912 Psa 35:23 | knechten; en allen, die op Hem betrouwen, zullen niet schuldig
2913 Psa 36:8 | De verwoesting overkome hem, dat hij het niet wete,
2914 Psa 36:25 | niet zeggen: Wij hebben hem verslonden! ~
2915 Psa 38:5 | den HEERE, en vertrouw op Hem; Hij zal het maken; ~
2916 Psa 38:7 | Zwijg den HEERE, en verbeid Hem; ontsteek u niet over dengene,
2917 Psa 38:12 | rechtvaardige, en hij knerst over hem met zijn tanden. ~
2918 Psa 38:13 | 13 De Heere belacht hem, want Hij ziet, dat zijn
2919 Psa 38:32 | rechtvaardige, en zoekt hem te doden. ~
2920 Psa 38:33 | 33 Maar de HEERE laat hem niet in zijn hand; en Hij
2921 Psa 38:33 | zijn hand; en Hij verdoemt hem niet, als hij geoordeeld
2922 Psa 38:36 | er niet meer; en ik zocht hem, maar hij werd niet gevonden. ~
2923 Psa 38:40 | behouden; want zij betrouwen op Hem. ~ ~ ~ ~
2924 Psa 42:2 | ellendige; de HEERE zal hem bevrijden ten dage des kwaads. ~
2925 Psa 42:3 | 3 De HEERE zal hem bewaren, en zal hem bij
2926 Psa 42:3 | zal hem bewaren, en zal hem bij het leven behouden;
2927 Psa 42:3 | gelukzalig gemaakt worden. Geef hem ook niet over in zijner
2928 Psa 42:4 | 4 De HEERE zal hem ondersteunen op het ziekbed;
2929 Psa 42:9 | 9 Een Belialsstuk kleeft hem aan; en hij, die nederligt,
2930 Psa 42:20 | Hoop op God, want ik zal Hem nog loven voor de verlossingen
2931 Psa 42:26 | Hoop op God, want ik zal Hem nog loven; Hij is de menigvuldige
2932 Psa 43:5 | Hoop op God, want ik zal Hem nog loven; Hij is de menigvuldige
2933 Psa 45:12 | Heere is, zo buig u voor Hem neder. ~
2934 Psa 49:18 | medenemen, zijn eer zal hem niet nadalen. ~
2935 Psa 50:3 | zal verteren, en rondom Hem zal het zeer stormen. ~
2936 Psa 50:18 | dief ziet, zo loopt gij met hem; en uw deel is met de overspelers. ~
2937 Psa 51:2 | Toen de profeet Nathan tot hem was gekomen, nadat hij tot
2938 Psa 52:2 | te kennen gegeven, en tot hem gezegd had: David is gekomen
2939 Psa 52:8 | vrezen; en zij zullen over hem lachen, zeggende: ~
2940 Psa 55:13 | anders zou ik mij voor hem verborgen hebben. ~
2941 Psa 55:21 | aan degenen, die vrede met Hem hadden; hij ontheiligt Zijn
2942 Psa 56:1 | Rechokim; als de Filistijnen hem gegrepen hadden te Gath. ~
2943 Psa 58:9 | 9 Laat hem henengaan, als een smeltende
2944 Psa 58:10 | doornstruik gewaar worden, zal Hij hem als levend, als in heten
2945 Psa 59:1 | huis bewaren zouden, om hem te doden. ~
2946 Psa 61:8 | goedertierenheid en waarheid, dat zij hem behoeden. ~
2947 Psa 62:2 | mijn ziel stil tot God; van Hem is mijn heil. ~
2948 Psa 62:5 | Zij raadslagen slechts, om hem van zijn hoogheid te verstoten;
2949 Psa 62:6 | ziel! zwijg Gode; want van Hem is mijn verwachting. ~
2950 Psa 62:9 | 9 Vertrouw op Hem te aller tijd, o gij volk!
2951 Psa 63:12 | verblijden; een iegelijk, die bij Hem zweert, zal zich beroemen;
2952 Psa 64:5 | haastig schieten zij naar hem, en vrezen niet. ~
2953 Psa 64:11 | verblijden in den HEERE, en op Hem betrouwen; en alle oprechten
2954 Psa 66:6 | daar hebben wij ons in Hem verblijd. ~
2955 Psa 66:17 | 17 Ik riep tot Hem met mijn mond, en Hij werd
2956 Psa 67:8 | einden der aarde zullen Hem vrezen. ~
2957 Psa 69:31 | Naam prijzen met gezang, en Hem met dankzegging grootmaken. ~
2958 Psa 69:35 | 35 Dat Hem prijzen de hemel en de aarde,
2959 Psa 71:11 | 11 Zeggende: God heeft hem verlaten; jaagt na, en grijpt
2960 Psa 71:11 | verlaten; jaagt na, en grijpt hem, want er is geen verlosser. ~
2961 Psa 72:11 | koningen zullen zich voor hem nederbuigen, alle heidenen
2962 Psa 72:11 | nederbuigen, alle heidenen zullen hem dienen. ~
2963 Psa 72:15 | hij zal leven; en men zal hem geven van het goud van Scheba,
2964 Psa 72:15 | men zal geduriglijk voor hem bidden; den gansen dag zal
2965 Psa 72:15 | den gansen dag zal men hem zegenen. ~
2966 Psa 72:17 | worden; en zij zullen in hem gezegend worden; alle heidenen
2967 Psa 72:17 | worden; alle heidenen zullen hem welgelukzalig roemen. ~
2968 Psa 74:14 | Leviathans verpletterd; Gij hebt hem tot spijs gegeven aan het
2969 Psa 76:12 | God, gij allen, die rondom Hem zijt! Laat hen Dien, Die
2970 Psa 78:17 | zij wijders voort tegen Hem te zondigen, verbitterende
2971 Psa 78:34 | doodde, zo vraagden zij naar Hem, en keerden weder, en zochten
2972 Psa 78:36 | 36 En zij vleiden Hem met hun mond, en logen Hem
2973 Psa 78:36 | Hem met hun mond, en logen Hem met hun tong.
2974 Psa 78:37 | hart was niet recht met Hem, en zij waren niet getrouw
2975 Psa 78:40 | dikwijls verbitterden zij Hem in de woestijn, deden Hem
2976 Psa 78:40 | Hem in de woestijn, deden Hem smart aan in de wildernis! ~
2977 Psa 78:58 | 58 En zij verwekten Hem tot toorn door hun hoogten,
2978 Psa 78:58 | hun hoogten, en verwekten Hem tot ijver door hun gesneden
2979 Psa 78:70 | Zijn knecht David, en nam hem van de schaapskooien; ~
2980 Psa 78:71 | zogende schapen deed Hij hem komen, om te weiden Jakob,
2981 Psa 80:10 | Gij hebt de plaats voor hem bereid, en zijn wortelen
2982 Psa 80:13 | die den weg voorbijgaan, hem plukken? ~
2983 Psa 80:14 | zwijn uit het woud heeft hem uitgewroet, en het wild
2984 Psa 80:14 | het wild des velds heeft hem afgeweid. ~
2985 Psa 81:11 | mond wijd open, en Ik zal hem vervullen. ~
2986 Psa 81:16 | HEERE haten, zouden zich Hem geveinsdelijk onderworpen
2987 Psa 82:4 | en den behoeftige, rukt hem uit der goddelozen hand. ~
2988 Psa 84:7 | moerbezienbomen doorgaan, stellen zij Hem tot een fontein; ook zal
2989 Psa 85:10 | heil is nabij degenen, die Hem vrezen, opdat in ons land
2990 Psa 89:8 | boven allen, die rondom Hem zijn. ~
2991 Psa 89:21 | Mijn heilige olie heb Ik hem gezalfd; ~
2992 Psa 89:22 | vast blijven zal; ook zal hem Mijn arm versterken. ~
2993 Psa 89:23 | 23 De vijand zal hem niet dringen, en de zoon
2994 Psa 89:23 | der ongerechtigheid zal hem niet onderdrukken. ~
2995 Psa 89:24 | zijn aangezicht, en die hem haten, zal Ik plagen. ~
2996 Psa 89:25 | goedertierenheid zullen met hem zijn; en zijn hoorn zal
2997 Psa 89:28 | 28 Ook zal Ik hem ten eerstgeborenen zoon
2998 Psa 89:29 | 29 Ik zal hem Mijn goedertierenheid in
2999 Psa 89:29 | houden, en Mijn verbond zal hem vast blijven. ~
3000 Psa 89:34 | goedertierenheid zal Ik van hem niet wegnemen, en in Mijn
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-5824 |