1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-5824
Book Chapter: Verse
3001 Psa 89:39 | 39 Maar Gij hebt hem verstoten en verworpen;
3002 Psa 89:42 | weg voorbijgingen, hebben hem beroofd; zijn naburen is
3003 Psa 89:44 | zwaards omgekeerd, en hebt hem niet staande gehouden in
3004 Psa 89:46 | jeugd verkort; Gij hebt hem met schaamte overdekt. Sela. ~
3005 Psa 91:14 | spreekt God, zo zal Ik hem uithelpen; Ik zal hem op
3006 Psa 91:14 | Ik hem uithelpen; Ik zal hem op een hoogte stellen, want
3007 Psa 91:15 | Mij aanroepen, en Ik zal hem verhoren; in de benauwdheid
3008 Psa 91:15 | de benauwdheid zal Ik bij hem zijn. Ik zal er hem uittrekken,
3009 Psa 91:15 | bij hem zijn. Ik zal er hem uittrekken, en zal hem verheerlijken. ~
3010 Psa 91:15 | er hem uittrekken, en zal hem verheerlijken. ~
3011 Psa 91:16 | 16 Ik zal hem met langheid der dagen verzadigen,
3012 Psa 91:16 | dagen verzadigen, en Ik zal hem Mijn heil doen zien. ~ ~ ~
3013 Psa 92:16 | is mijn Rotssteen, en in Hem is geen onrecht. ~ ~ ~
3014 Psa 94:13 | 13 Om hem rust te geven van de kwade
3015 Psa 95:2 | tegemoet gaan met lof; laat ons Hem juichen met psalmen. ~
3016 Psa 97:2 | 2 Rondom Hem zijn wolken en donkerheid,
3017 Psa 97:7 | beroemen; buigt u neder voor Hem, alle gij goden! ~
3018 Psa 98:1 | Zijner heiligheid, heeft Hem heil gegeven. ~
3019 Psa 100:4 | voorhoven met lofgezang; looft Hem, prijst Zijn Naam. ~
3020 Psa 103:11 | geweldig over degenen, die Hem vrezen. ~
3021 Psa 103:13 | HEERE over degenen, die Hem vrezen. ~
3022 Psa 103:17 | eeuwigheid over degenen, die Hem vrezen, en Zijn gerechtigheid
3023 Psa 104:34 | 34 Mijn overdenking van Hem zal zoet zijn; ik zal mij
3024 Psa 105:2 | 2 Zingt Hem, psalmzingt Hem, spreekt
3025 Psa 105:2 | 2 Zingt Hem, psalmzingt Hem, spreekt aandachtelijk van
3026 Psa 105:19 | dat Zijn woord kwam, heeft hem de rede des HEEREN doorlouterd. ~
3027 Psa 105:20 | De koning zond, en deed hem ontslaan; de heerser der
3028 Psa 105:20 | heerser der volken liet hem los. ~
3029 Psa 105:21 | 21 Hij zette hem tot een heer over zijn huis,
3030 Psa 106:31 | 31 En het is hem gerekend tot gerechtigheid,
3031 Psa 106:32 | 32 Zij maakten Hem ook zeer toornig aan het
3032 Psa 106:43 | gered; maar zij verbitterden Hem door hun raad, en werden
3033 Psa 106:45 | verbond, en het berouwde Hem naar de veelheid Zijner
3034 Psa 107:32 | 32 En Hem verhogen in de gemeente
3035 Psa 107:32 | het gestoelte der oudsten Hem roemen. ~
3036 Psa 109:6 | Stel een goddeloze over hem, en de satan sta aan zijn
3037 Psa 109:12 | hebbe, die weldadigheid over hem uitstrekke, en dat er niemand
3038 Psa 109:16 | verslagene van hart, om hem te doden. ~
3039 Psa 109:17 | heeft liefgehad, dat die hem overkome, en geen lust gehad
3040 Psa 109:17 | zegen, zo zij die verre van hem. ~
3041 Psa 109:18 | tot in het binnenste van hem als het water, en als de
3042 Psa 109:19 | 19 Die zij hem als een kleed, waarmede
3043 Psa 109:30 | midden van velen zal ik Hem prijzen. ~
3044 Psa 109:31 | ter rechterhand staan, om hem te verlossen van degenen,
3045 Psa 110:4 | heeft gezworen, en het zal Hem niet berouwen: Gij zijt
3046 Psa 111:5 | Hij heeft degenen, die Hem vrezen, spijs gegeven; Jod.
3047 Psa 115:3 | den hemel, Hij doet al wat Hem behaagt. ~
3048 Psa 116:2 | oor tot mij; dies zal ik Hem in mijn dagen aanroepen. ~
3049 Psa 117:1 | HEERE, alle heidenen; prijst Hem, alle natien! ~
3050 Psa 119:2 | getuigenissen onderhouden, die Hem van ganser harte zoeken; ~
3051 Psa 119:33 | Uwer inzettingen, en ik zal hem houden ten einde toe. ~
3052 Psa 130:7 | goedertierenheid, en bij Hem is veel verlossing. ~
3053 Psa 132:18 | schaamte bekleden; maar op hem zal zijn kroon bloeien. ~ ~
3054 Psa 135:1 | Naam des HEEREN, prijst Hem, gij knechten des HEEREN! ~
3055 Psa 135:14 | volk richten, en het zal Hem berouwen over Zijn knechten. ~
3056 Psa 144:3 | wat is de mens, dat Gij hem kent, het kind des mensen,
3057 Psa 145:18 | HEERE is nabij allen, die Hem aanroepen, allen, die Hem
3058 Psa 145:18 | Hem aanroepen, allen, die Hem aanroepen in der waarheid. ~
3059 Psa 145:19 | welbehagen dergenen, die Hem vrezen, en Hij hoort hun
3060 Psa 145:20 | bewaart al degenen, die Hem liefhebben; maar Hij verdelgt
3061 Psa 147:11 | welgevallen aan hen, die Hem vrezen, die op Zijn goedertierenheid
3062 Psa 148:1 | HEERE uit de hemelen; looft Hem in de hoogste plaatsen! ~
3063 Psa 148:2 | 2 Looft Hem, al Zijn engelen! Looft
3064 Psa 148:2 | al Zijn engelen! Looft Hem, al Zijn heirscharen! ~
3065 Psa 148:3 | 3 Looft Hem, zon en maan! Looft Hem,
3066 Psa 148:3 | Hem, zon en maan! Looft Hem, alle gij lichtende sterren!
3067 Psa 148:4 | 4 Looft Hem, gij hemelen der hemelen!
3068 Psa 148:14 | Israels, des volks, dat nabij Hem is. Hallelujah! ~ ~
3069 Psa 149:2 | verblijde in Dengene, Die hem gemaakt heeft; dat de kinderen
3070 Psa 149:3 | loven op de fluit; dat zij Hem psalmzingen op de trommel
3071 Psa 150:1 | in Zijn heiligdom; looft Hem in het uitspansel Zijner
3072 Psa 150:2 | 2Looft Hem vanwege Zijn mogendheden;
3073 Psa 150:2 | Zijn mogendheden; looft Hem naar de menigvuldigheid
3074 Psa 150:3 | 3Looft Hem met geklank der bazuin;
3075 Psa 150:3 | geklank der bazuin; looft Hem met de luit en met de harp! ~
3076 Psa 150:4 | 4Looft Hem met de trommel en fluit;
3077 Psa 150:4 | trommel en fluit; looft Hem met snarenspel en orgel! ~
3078 Psa 150:5 | 5Looft Hem met hel klinkende cimbalen;
3079 Psa 150:5 | klinkende cimbalen; looft Hem met cimbalen van vreugdegeluid! ~
3080 Spre 3:6 | 6 Ken Hem in al uw wegen, en Hij zal
3081 Spre 7:10| ziet, een vrouw ontmoette hem in hoerenversiersel, en
3082 Spre 7:13| 13 En zij greep hem aan, en kuste hem; zij sterkte
3083 Spre 7:13| greep hem aan, en kuste hem; zij sterkte haar aangezicht,
3084 Spre 7:13| aangezicht, en zeide tot hem: ~
3085 Spre 7:21| 21 Zij bewoog hem door de veelheid van haar
3086 Spre 7:21| haar onderricht, zij dreef hem aan door het gevlei harer
3087 Spre 7:23| 23 Totdat hem de pijl zijn lever doorsneed;
3088 Spre 8:30| Ik een voedsterling bij Hem, en Ik was dagelijks Zijn
3089 Spre 10:24| des goddelozen, die zal hem overkomen; maar de begeerte
3090 Spre 10:26| is de luie dengenen, die hem uitzenden. ~
3091 Spre 13:3 | behoudt zijn ziel; maar voor hem is verstoring, die zijn
3092 Spre 13:24| haat zijn zoon; maar die hem liefheeft, zoekt hem vroeg
3093 Spre 13:24| die hem liefheeft, zoekt hem vroeg met tuchtiging. ~
3094 Spre 14:2 | afwijkt in zijn wegen, veracht Hem. ~
3095 Spre 14:7 | mans; want gij zoudt bij hem geen lippen der wetenschap
3096 Spre 14:31| nooddruftigen ontfermt, eert Hem. ~
3097 Spre 15:12| zal niet liefhebben, die hem bestraft; hij zal niet gaan
3098 Spre 16:7 | Hij ook zijn vijanden met hem bevredigen. ~
3099 Spre 16:26| zijn mond buigt zich voor hem. ~
3100 Spre 16:29| zijn naaste, en hij leidt hem in een weg, die niet goed
3101 Spre 17:11| een wrede bode zal tegen hem gezonden worden. ~
3102 Spre 17:21| een zot genereert, die zal hem tot droefheid zijn; en de
3103 Spre 17:25| droefheid voor degene, die hem gebaard heeft. ~
3104 Spre 18:13| zal gehoord hebben, dat is hem dwaasheid en schande. ~
3105 Spre 18:16| De gift des mensen maakt hem ruimte, en zij geleidt hem
3106 Spre 18:16| hem ruimte, en zij geleidt hem voor het aangezicht der
3107 Spre 18:17| komt, en hij onderzoekt hem. ~
3108 Spre 19:7 | broeders des armen haten hem; hoeveel te meer gaan zijn
3109 Spre 19:7 | zijn vrienden verre van hem! Hij loopt hen na met woorden
3110 Spre 19:17| leent den HEERE, en Hij zal hem zijn weldaad vergelden. ~
3111 Spre 19:18| verhef uw ziel niet, om hem te doden. ~
3112 Spre 19:19| straf dragen; want zo gij hem uitredt, zo zult gij nog
3113 Spre 20:2 | jongen leeuws; die zich tegen hem vergramt, zondigt tegen
3114 Spre 20:7 | welgelukzalig zijn zijn kinderen na hem. ~
3115 Spre 20:16| neem zijn kleed; en pand hem voor de onbekenden. ~
3116 Spre 20:19| vermeng u dan niet met hem, die met zijn lippen verlokt. ~
3117 Spre 21:25| begeerte des luiaards zal hem doden, want zijn handen
3118 Spre 22:15| der tucht zal ze verre van hem wegdoen. ~
3119 Spre 23:13| den jongen niet; als gij hem met de roede zult slaan,
3120 Spre 23:14| 14 Gij zult hem met de roede slaan, en zijn
3121 Spre 23:24| zoon gewint, zal zich over hem verblijden. ~
3122 Spre 23:35| wanneer zal ik opwaken? Ik zal hem nog meer zoeken! ~ ~
3123 Spre 24:18| ogen en Hij Zijn toorn van hem afkere. ~
3124 Spre 24:24| vervloeken, de natien zullen hem gram zijn. ~
3125 Spre 24:25| Maar voor degenen, die hem bestraffen, zal liefelijkheid
3126 Spre 24:25| de zegen des goeds zal op hem komen. ~
3127 Spre 24:29| gedaan heeft, zo zal ik hem doen; ik zal een ieder vergelden
3128 Spre 25:13| gezant is dengenen, die hem zenden, als de koude der
3129 Spre 25:21| die u haat, hongert, geef hem brood te eten; en zo hij
3130 Spre 25:21| zo hij dorstig is, geef hem water te drinken; ~
3131 Spre 26:4 | dwaasheid niet, opdat gij ook hem niet gelijk wordt. ~
3132 Spre 26:12| meer verwachting dan van hem. ~
3133 Spre 26:17| vertoornt in een twist, die hem niet aangaat, is gelijk
3134 Spre 26:25| zijn stem smeekt, geloof hem niet, want zeven gruwelen
3135 Spre 26:27| die een steen wentelt, op hem zal hij wederkeren. ~
3136 Spre 27:13| neem zijn kleed, en pand hem voor een onbekende vrouw. ~
3137 Spre 27:14| vroeg opmakende, het zal hem tot een vloek gerekend worden. ~
3138 Spre 27:22| zijn dwaasheid zou van hem niet afwijken. ~
3139 Spre 28:11| verstandig is, doorzoekt hem. ~
3140 Spre 28:17| toevlieden; men ondersteune hem niet! ~
3141 Spre 28:22| weet niet, dat het gebrek hem overkomen zal.
3142 Spre 29:20| meer verwachting dan van hem. ~
3143 Spre 29:23| hoogmoed des mensen zal hem vernederen; maar de nederige
3144 Spre 30:5 | Schild dengenen, die op Hem betrouwen. ~
3145 Spre 31:1 | last, maarmede zijn moeder hem onderwees. ~
3146 Spre 31:11| vertrouwt op haar, zodat hem geen goed zal ontbreken. ~
3147 Spre 31:12| 12 Gimel. Zij doet hem goed en geen kwaad, al de
3148 Spre 31:16| om een akker, en krijgt hem; van de vrucht harer handen
3149 Pred 3:22| zijn deel; want wie zal hem daarhenen brengen, dat hij
3150 Pred 3:22| dat hij ziet, hetgeen na hem geschieden zal? ~ ~
3151 Pred 4:10| want er is geen tweede om hem op te helpen. ~
3152 Pred 4:12| zo zullen de twee tegen hem bestaan; en een drievoudig
3153 Pred 4:16| nakomelingen zullen zich ook over hem niet verblijden; gewisselijk,
3154 Pred 5:11| zatheid des rijken laat hem niet slapen. ~
3155 Pred 5:15| en wat voordeel is het hem, dat hij in den wind gearbeid
3156 Pred 5:17| zijns levens, hetwelk God hem geeft; want dat is zijn
3157 Pred 5:18| gegeven heeft, en Hij geeft hem de macht, om daarvan te
3158 Pred 5:19| dagen zijns levens, dewijl hem God hem verhoort in de blijdschap
3159 Pred 5:19| zijns levens, dewijl hem God hem verhoort in de blijdschap
3160 Pred 6:2 | hij begeert; en God geeft hem de macht niet, om daarvan
3161 Pred 6:12| mens aanzeggen, wat na hem wezen zal onder de zon? ~ ~
3162 Pred 7:14| vinden iets, dat na hem zal zijn. ~
3163 Pred 8:3 | kwade zaak; want al wat hem lust, doet hij. ~
3164 Pred 8:4 | heerschappij; en wie zal tot hem zeggen: Wat doet gij? ~
3165 Pred 8:6 | des mensen veel is over hem. ~
3166 Pred 8:7 | geschieden zal; want wie zal het hem te kennen geven, wanneer
3167 Pred 8:9 | den anderen mens heerst, hem ten kwade. ~
3168 Pred 8:12| maal kwaad doet, en God hem de dagen verlengt; zo weet
3169 Pred 8:15| blijde te zijn; want dat zal hem aankleven van zijn arbeid,
3170 Pred 8:15| dagen zijns levens, die hem God geeft onder de zon. ~
3171 Pred 10:3 | wandelt, zijn hart ontbreekt hem, en hij zegt tot een iegelijk,
3172 Pred 10:8 | doorbreekt, een slang zal hem bijten. ~
3173 Pred 10:14| geschieden zal; en wat na hem geschieden zal, wie zal
3174 Pred 10:14| geschieden zal, wie zal het hem te kennen geven? ~
3175 Pred 11:8 | zich in die allen, zo laat hem ook gedenken aan de dagen
3176 Pred 12:7 | weder tot God keert, Die hem gegeven heeft. ~
3177 Hoo 2:8 | stem mijns Liefsten, ziet Hem, Hij komt, springende op
3178 Hoo 3:1 | des nachts op mijn leger Hem, Dien mijn ziel liefheeft;
3179 Hoo 3:1 | ziel liefheeft; ik zocht Hem, maar ik vond Hem niet;
3180 Hoo 3:1 | zocht Hem, maar ik vond Hem niet; ik zeide: ~
3181 Hoo 3:2 | en in de straten; ik zal Hem zoeken, Dien mijn ziel liefheeft;
3182 Hoo 3:2 | ziel liefheeft; ik zocht Hem, maar ik vond Hem niet. ~
3183 Hoo 3:2 | zocht Hem, maar ik vond Hem niet. ~
3184 Hoo 3:4 | hen weggegaan was, vond ik Hem, Dien mijn ziel liefheeft;
3185 Hoo 3:4 | ziel liefheeft; ik hield Hem vast, en liet Hem niet gaan,
3186 Hoo 3:4 | hield Hem vast, en liet Hem niet gaan, totdat ik Hem
3187 Hoo 3:4 | Hem niet gaan, totdat ik Hem in mijner moeders huis gebracht
3188 Hoo 3:11 | met de kroon, waarmede Hem Zijn moeder kroonde op den
3189 Hoo 5:3 | rok uitgetogen, hoe zal ik hem weder aantrekken? Ik heb
3190 Hoo 5:6 | vanwege Zijn spreken; ik zocht Hem, maar ik vond Hem niet,
3191 Hoo 5:6 | zocht Hem, maar ik vond Hem niet, ik riep Hem, doch
3192 Hoo 5:6 | ik vond Hem niet, ik riep Hem, doch Hij antwoordde
3193 Hoo 5:8 | Liefste vindt, wat zult gij Hem aanzeggen? Dat ik krank
3194 Hoo 5:16 | zoetigheid, en al wat aan Hem is, is gans begeerlijk.
3195 Hoo 6:1 | aangezicht gewend, opdat wij Hem met u zoeken? ~
3196 Hoo 8:7 | voor deze liefde, men zou hem te enenmale verachten. ~
3197 Jes 3:10 | den rechtvaardige, dat het hem wel gaan zal; dat zij de
3198 Jes 3:11 | Wee den goddeloze, het zal hem kwalijk gaan, want de vergelding
3199 Jes 3:11 | vergelding zijner handen zal hem geschieden. ~
3200 Jes 5:2 | gezuiverd, en Hij heeft hem beplant met edele wijnstokken;
3201 Jes 5:4 | wijngaard, hetwelk Ik aan hem niet gedaan heb? Waarom
3202 Jes 5:6 | 6 En Ik zal hem tot woestheid maken; hij
3203 Jes 6:2 | De serafs stonden boven Hem; een iegelijk had zes vleugelen;
3204 Jes 7:4 | 4 En zeg tot hem: Wacht u, en zijt gerust,
3205 Jes 8:17 | huis van Jakob, en ik zal Hem verwachten. ~
3206 Jes 8:21 | zal geschieden, wanneer hem hongert, en hij zeer toornig
3207 Jes 9:10 | Rezins tegenpartijders tegen hem verheffen, en Hij zal zijn
3208 Jes 10:6 | 6 Ik zal hem zenden tegen een huichelachtig
3209 Jes 10:6 | huichelachtig volk, en Ik zal hem bevel geven tegen het volk
3210 Jes 10:15 | staf bewoog degenen, die hem opheffen? Als men een
3211 Jes 10:26 | der heirscharen zal tegen hem een gesel verwekken, gelijk
3212 Jes 11:2 | 2 En op Hem zal de Geest des HEEREN
3213 Jes 14:25 | Mijn land zal verbreken, en hem op Mijn bergen vertreden;
3214 Jes 15:4 | eens iegelijks ziel in hem is kwalijk gesteld. ~
3215 Jes 17:7 | mens zien naar Dien, Die hem gemaakt heeft, en zijn ogen
3216 Jes 17:10 | planten planten, en gij zult hem met uitlandse ranken
3217 Jes 17:13 | wateren ruisen; doch Hij zal hem schelden, zo zal hij verre
3218 Jes 19:21 | dien dage; en zij zullen Hem dienen met slachtoffer,
3219 Jes 20:1 | Tartan naar Asdod kwam, als hem Sargon, de koning van Assyrie
3220 Jes 21:6 | heen, zet een wachter, laat hem aanzeggen, wat hij ziet. ~
3221 Jes 22:21 | 21 En Ik zal hem met uw rok bekleden, en
3222 Jes 22:21 | rok bekleden, en Ik zal hem met uw gordel sterken, en
3223 Jes 22:23 | 23 En Ik zal hem als een nagel inslaan in
3224 Jes 22:24 | 24 En men zal aan hem hangen alle heerlijkheid
3225 Jes 24:9 | bitter zijn dengenen, die hem drinken. ~
3226 Jes 25:4 | Sterkte den nooddruftige, als hem bange was; een Toevlucht
3227 Jes 25:9 | is onze God; wij hebben Hem verwacht, en Hij zal ons
3228 Jes 25:9 | is de HEERE, wij hebben Hem verwacht, wij zullen ons
3229 Jes 25:10 | rusten; maar Moab zal onder Hem verdorst worden, gelijk
3230 Jes 27:3 | dien, alle ogenblik zal Ik hem bevochtigen; opdat de vijand
3231 Jes 27:3 | bevochtigen; opdat de vijand hem niet bezoeke, zal Ik hem
3232 Jes 27:3 | hem niet bezoeke, zal Ik hem bewaren nacht en dag. ~
3233 Jes 27:4 | oorlog stellen, dat Ik tegen hem zou aanvallen, en hem te
3234 Jes 27:4 | tegen hem zou aanvallen, en hem te gelijk verbranden zou? ~
3235 Jes 27:7 | 7 Heeft Hij hem geslagen, gelijk Hij dien
3236 Jes 27:7 | dien geslagen heeft, die hem sloeg? Is hij gedood, gelijk
3237 Jes 27:8 | Met mate hebt Gij met hem getwist, wanneer Gij hem
3238 Jes 27:8 | hem getwist, wanneer Gij hem wegstiet; als Hij hem wegnam
3239 Jes 27:8 | Gij hem wegstiet; als Hij hem wegnam door Zijn harden
3240 Jes 28:26 | En zijn God onderricht hem van de wijze, Hij leert
3241 Jes 28:26 | van de wijze, Hij leert hem. ~
3242 Jes 30:18 | welgelukzalig zijn die allen, die Hem verwachten. ~
3243 Jes 30:33 | koning bereid; Hij heeft hem diep en wijd gemaakt, het
3244 Jes 30:33 | adem des HEEREN zal hem aansteken als een zwavelstroom. ~ ~ ~ ~ ~
3245 Jes 31:4 | samengeroepen wordt tegen hem, verschrikt hij voor hun
3246 Jes 31:6 | 6 Bekeert u tot Hem, van Denwelken de kinderen
3247 Jes 31:8 | zwaard, niet eens mensen, zal hem verteren; en hij zal voor
3248 Jes 33:16 | vertrek zijn; zijn brood wordt hem gegeven, zijn wateren zijn
3249 Jes 36:3 | 3 Toen ging tot hem uit Eljakim, de zoon van
3250 Jes 36:6 | al dengenen, die op hem vertrouwen. ~
3251 Jes 36:21 | zwegen stil, en antwoordden hem niet een woord; want het
3252 Jes 36:21 | was, zeggende: Gij zult hem niet antwoorden. ~
3253 Jes 36:22 | gescheurde klederen; en zij gaven hem de woorden van Rabsake
3254 Jes 37:3 | 3 En zij zeiden tot hem: Alzo zegt Hizkia: Deze
3255 Jes 37:7 | Zie, Ik zal een geest in hem geven, dat hij een gerucht
3256 Jes 37:7 | zijn land keren; en Ik zal hem door het zwaard in zijn
3257 Jes 37:22 | woord, dat de HEERE over hem gesproken heeft: De jonkvrouw,
3258 Jes 37:38 | en Sarezer, zijn zonen, hem met het zwaard versloegen;
3259 Jes 38:1 | zoon van Amoz, kwam tot hem, en zeide tot hem: Alzo
3260 Jes 38:1 | kwam tot hem, en zeide tot hem: Alzo zegt de HEERE: Geef
3261 Jes 39:3 | koning Hizkia, en zeide tot hem: Wat hebben die mannen gezegd,
3262 Jes 40:10 | ziet, Zijn loon is bij Hem, en Zijn arbeidsloon is
3263 Jes 40:13 | HEEREN bestierd, en wie heeft Hem als Zijn raadsman onderwezen? ~
3264 Jes 40:14 | heeft Hij raad gehouden, die Hem verstand zou geven, en Hem
3265 Jes 40:14 | Hem verstand zou geven, en Hem zou leren van het pad des
3266 Jes 40:14 | van het pad des rechts, en Hem wetenschap zou leren, en
3267 Jes 40:14 | wetenschap zou leren, en Hem zou bekend maken den weg
3268 Jes 40:17 | volken zijn als niets voor Hem; en zij worden bij Hem geacht
3269 Jes 40:17 | voor Hem; en zij worden bij Hem geacht minder dan niet,
3270 Jes 40:18 | wat gelijkenis zult gij op Hem toepassen? ~
3271 Jes 41:2 | rechtvaardige verwekt? heeft hem geroepen op zijn voet? de
3272 Jes 42:1 | heeft! Ik heb Mijn geest op Hem gegeven; Hij zal het recht
3273 Jes 42:21 | De HEERE had lust aan hem, om Zijner gerechtigheid
3274 Jes 42:21 | gerechtigheid wil; Hij maakte hem groot door de wet, en Hij
3275 Jes 42:21 | door de wet, en Hij maakte hem heerlijk. ~
3276 Jes 44:20 | het bedrogen hart heeft hem ter zijde afgeleid; zodat
3277 Jes 45:13 | 13 Ik heb hem verwekt in gerechtigheid,
3278 Jes 45:24 | gerechtigheden en sterkte; tot Hem zal men komen; maar zij
3279 Jes 45:24 | worden allen, die tegen Hem ontstoken zijn. ~
3280 Jes 46:7 | 7 Zij nemen hem op den schouder, zij dragen
3281 Jes 46:7 | den schouder, zij dragen hem, en zetten hem aan zijn
3282 Jes 46:7 | zij dragen hem, en zetten hem aan zijn plaats; daar staat
3283 Jes 46:7 | niet; ja, roept iemand tot hem, zo antwoordt hij niet,
3284 Jes 46:7 | hij niet, hij verlost hem niet uit zijn benauwdheid. ~
3285 Jes 48:14 | verkondigd? De HEERE heeft hem lief, Hij zal Zijn welbehagen
3286 Jes 48:15 | het gesproken, ook heb Ik hem geroepen; Ik zal hem doen
3287 Jes 48:15 | Ik hem geroepen; Ik zal hem doen komen, en hij zal voorspoedig
3288 Jes 49:5 | heeft, dat Ik Jakob tot Hem wederbrengen zou; maar Israel
3289 Jes 49:25 | gevangenen des machtigen zullen hem ontnomen worden, en de vangst
3290 Jes 51:2 | gebaard heeft; want Ik riep hem, toen hij nog alleen was,
3291 Jes 51:2 | alleen was, en Ik zegende hem, en Ik vermenigvuldigde
3292 Jes 51:2 | en Ik vermenigvuldigde hem. ~
3293 Jes 51:14 | sterven, en zijn brood zal hem niet ontbreken. ~
3294 Jes 51:23 | 23 Maar Ik zal hem dien, die u bedroefd hebben,
3295 Jes 52:15 | koningen zullen hun mond over Hem toehouden; want denwelken
3296 Jes 53:2 | noch heerlijkheid; als wij Hem aanzagen, zo was er
3297 Jes 53:2 | geen gestalte, dat wij Hem zouden begeerd hebben.
3298 Jes 53:3 | verbergende het aangezicht voor Hem; Hij was veracht, en
3299 Jes 53:3 | veracht, en wij hebben Hem niet geacht. ~
3300 Jes 53:4 | gedragen; doch wij achtten Hem, dat Hij geplaagd, van God
3301 Jes 53:5 | vrede aanbrengt, was op Hem, en door Zijn striemen is
3302 Jes 53:6 | aller ongerechtigheid op Hem doen aanlopen. ~
3303 Jes 53:8 | volks is de plage op Hem geweest. ~
3304 Jes 53:10 | Doch het behaagde den HEERE Hem te verbrijzelen; Hij heeft
3305 Jes 53:10 | verbrijzelen; Hij heeft Hem krank gemaakt; als Zijn
3306 Jes 53:12 | 12 Daarom zal Ik Hem een deel geven van velen,
3307 Jes 55:4 | 4 Ziet, Ik heb hem tot een getuige der volken
3308 Jes 55:6 | Hij te vinden is; roept Hem aan, terwijl Hij nabij is. ~
3309 Jes 56:4 | 4 Ziet, Ik heb hem tot een getuige der volken
3310 Jes 56:6 | Hij te vinden is; roept Hem aan, terwijl Hij nabij is. ~
3311 Jes 57:6 | tot den HEERE voegen, om Hem te dienen, en om den Naam
3312 Jes 57:6 | HEEREN lief te hebben, om Hem tot knechten te zijn; al
3313 Jes 57:8 | vergadert, spreekt: Ik zal tot hem nog meer vergaderen, nevens
3314 Jes 57:8 | vergaderen, nevens hen, die tot hem vergaderd zijn. ~
3315 Jes 59:7 | een naakte ziet, dat gij hem dekt, en dat gij u voor
3316 Jes 60:16 | voorbidder was; daarom bracht Hem Zijn arm heil aan, en Zijn
3317 Jes 60:16 | gerechtigheid ondersteunde Hem. ~
3318 Jes 62:11 | gelijk een hof, hetgeen in hem gezaaid is, doet uitspruiten;
3319 Jes 63:7 | En zwijgt niet stil voor Hem, totdat Hij bevestige, en
3320 Jes 63:9 | den HEERE prijzen; en die hem vergaderen zullen, zullen
3321 Jes 63:9 | vergaderen zullen, zullen hem drinken in de voorhoven
3322 Jes 63:11 | komt; zie, Zijn loon is met Hem, en Zijn arbeidsloon is
3323 Jes 65:4 | Hij doen zal dien, die op Hem wacht. ~
3324 Jer 1:3 | Ook geschiedde het tot hem in de dagen van Jojakim,
3325 Jer 2:3 | Zijner inkomste; allen, die hem opaten, werden voor schuldig
3326 Jer 2:15 | jonge leeuwen hebben over hem gebruld, zij hebben hun
3327 Jer 3:1 | verlaat, en zij gaat van hem, en wordt eens anderen mans,
3328 Jer 4:2 | zullen zich de heidenen in Hem zegenen, en zich in Hem
3329 Jer 4:2 | Hem zegenen, en zich in Hem beroemen. ~
3330 Jer 10:25 | opgegeten, ja, zij hebben hem opgegeten, en hem verteerd,
3331 Jer 10:25 | hebben hem opgegeten, en hem verteerd, en zijn woning
3332 Jer 11:19 | verderven, en laat ons hem uit het land der levenden
3333 Jer 12:11 | 11 Men heeft hem gesteld tot een woestheid,
3334 Jer 13:1 | aan uw lenden, maar breng hem niet in het water. ~
3335 Jer 13:21 | over u doen zal, daar gij hem geleerd hebt tot vorsten,
3336 Jer 15:8 | verwoester op den middag; Ik heb hem haastelijk hen doen
3337 Jer 18:18 | profeet; komt aan, en laat ons hem slaan met de tong, en laat
3338 Jer 19:14 | van Tofeth kwam, waarhenen hem de HEERE gezonden had, om
3339 Jer 20:2 | profeet Jeremia, en hij stelde hem in de gevangenis, dewelke
3340 Jer 20:3 | toen zeide Jeremia tot hem: De HEERE noemt uw naam
3341 Jer 20:10 | overreed worden, dan zullen wij hem overmogen, en onze wraak
3342 Jer 20:10 | overmogen, en onze wraak van hem nemen. ~
3343 Jer 20:15 | zoon geboren, verblijdende hem grotelijks! ~
3344 Jer 20:16 | omgekeerd, en het heeft Hem niet berouwd; en hij hore
3345 Jer 21:1 | als koning Zekekia tot hem zond Pashur, den zoon van
3346 Jer 21:9 | leven, en zijn ziel zal hem tot een buit zijn. ~
3347 Jer 22:10 | over den dode, en beklaagt hem niet; weent vrij over dien,
3348 Jer 22:12 | de plaats, waarhenen zij hem gevankelijk hebben weggevoerd,
3349 Jer 22:15 | gerechtigheid gedaan, en het ging hem toen wel? ~
3350 Jer 22:16 | nooddruftigen gericht, toen ging het hem wel; is dat niet Mij te
3351 Jer 22:18 | koning van Juda: Zij zullen hem niet beklagen: Och mijn
3352 Jer 22:18 | och zuster! Zij zullen hem niet beklagen: Och,
3353 Jer 22:19 | begraven worden; men zal hem slepen en daarhenen werpen,
3354 Jer 23:6 | naam zijn, waarmede men Hem zal noemen: De HEERE: ONZE
3355 Jer 23:24 | kunnen verbergen, dat Ik hem niet zou zien? spreekt de
3356 Jer 26:8 | profeten en al het volk hem grepen, zeggende: Gij
3357 Jer 26:19 | koning van Juda, en gans Juda hem ooit gedood? Vreesde hij
3358 Jer 26:21 | hoorden, zocht de koning hem te doden; als Uria dat hoorde,
3359 Jer 26:22 | Achbor, en andere mannen met hem, in Egypte; ~
3360 Jer 26:23 | uit Egypte, en brachten hem tot den koning Jojakim,
3361 Jer 26:23 | koning Jojakim, en hij sloeg hem met het zwaard, en hij wierp
3362 Jer 26:24 | was met Jeremia, dat men hem niet overgaf in de hand
3363 Jer 26:24 | in de hand des volk, om hem te doden. ~ ~
3364 Jer 27:6 | gedierte des velds heb Ik hem gegeven, om hem te
3365 Jer 27:6 | velds heb Ik hem gegeven, om hem te dienen. ~
3366 Jer 27:7 | En alle volken zullen hem, en zijn zoon, en zijns
3367 Jer 27:7 | volken en grote koningen van hem doen dienen. ~
3368 Jer 27:8 | volk en het koninkrijk, dat hem, Nebukadnezar, den koning
3369 Jer 27:11 | des konings van Babel, en hem dienen, datzelve zal Ik
3370 Jer 27:12 | konings van Babel, en dient hem en zijn volk, zo zult gij
3371 Jer 28:9 | profeet bekend worden, dat hem de HEERE in der waarheid
3372 Jer 28:14 | dienen, en zij zullen hem dienen; ja, Ik heb hem ook
3373 Jer 28:14 | zullen hem dienen; ja, Ik heb hem ook het gedierte des velds
3374 Jer 29:31 | geprofeteerd heeft, daar Ik hem niet gezonden heb,
3375 Jer 30:8 | zich niet meer van hem doen dienen. ~
3376 Jer 30:10 | er zal niemand zijn, die hem verschrikke. ~
3377 Jer 30:21 | En zijn Heerlijke zal uit hem zijn, en zijn Heerser uit
3378 Jer 30:21 | Heerser uit het midden van hem voortkomen; en Ik zal hem
3379 Jer 30:21 | hem voortkomen; en Ik zal hem doen naderen, en hij zal
3380 Jer 31:2 | Israel, als Ik henenging om hem tot rust te brengen. ~
3381 Jer 31:10 | Israel verstrooid heeft, zal hem weder vergaderen, en hem
3382 Jer 31:10 | hem weder vergaderen, en hem bewaren als een herder
3383 Jer 31:11 | vrijgekocht, en Hij heeft hem verlost uit de hand desgenen,
3384 Jer 31:20 | troetelkind? Want sinds Ik tegen hem gesproken heb, denk Ik nog
3385 Jer 31:20 | denk Ik nog ernstelijk aan hem; daarom rommelt Mijn ingewand
3386 Jer 31:20 | Mijn ingewand over hem; Ik zal Mij zijner zekerlijk
3387 Jer 32:3 | de koning van Juda, had hem besloten, zeggende: Waarom
3388 Jer 32:5 | zal hij zijn, totdat Ik hem bezoek, spreekt de HEERE;
3389 Jer 32:9 | Anathoth is; en ik woog hem het geld toe, zeventien
3390 Jer 34:2 | koning van Juda, en zeg tot hem: Zo zegt de HEERE: Zie,
3391 Jer 34:14 | gediend heeft; gij zult hem dan van u laten vrijgaan;
3392 Jer 36:4 | des HEEREN, die Hij tot hem gesproken had, op een rol
3393 Jer 36:8 | Nerija, deed naar alles, wat hem de profeet Jeremia geboden
3394 Jer 36:15 | 15 En zij zeiden tot hem: Zit toch neder, en lees
3395 Jer 36:31 | 31 En Ik zal over hem, en over zijn zaad, en over
3396 Jer 37:4 | des volks, en zij hadden hem nog in het gevangenhuis
3397 Jer 37:14 | Doch hij hoorde niet naar hem; maar Jerija greep Jeremia
3398 Jer 37:14 | greep Jeremia aan, en bracht hem tot de vorsten. ~
3399 Jer 37:15 | toornig op Jeremia en sloegen hem; en zij stelden hem in het
3400 Jer 37:15 | sloegen hem; en zij stelden hem in het gevangenhuis, ten
3401 Jer 37:17 | koning Zedekia henen, en liet hem halen; en de koning vraagde
3402 Jer 37:17 | halen; en de koning vraagde hem in zijn huis, in het verborgen,
3403 Jer 37:21 | der bewaring, en men gaf hem des daags een bol broods
3404 Jer 38:6 | namen zij Jeremia en wierpen hem in den kuil van Malchia,
3405 Jer 38:13 | bij de zelen, en haalden hem op uit de kuil; en Jeremia
3406 Jer 38:27 | vorsten tot Jeremia kwamen, en hem vraagden, verklaarde hij
3407 Jer 38:27 | geboden had; en zij lieten van hem af, omdat de zaak niet
3408 Jer 39:5 | velden van Jericho, en vingen hem, en brachten hem opwaarts
3409 Jer 39:5 | vingen hem, en brachten hem opwaarts tot Nebukadrezar,
3410 Jer 39:5 | die sprak oordelen tegen hem uit. ~
3411 Jer 39:7 | ogen van Zedekia, en bond hem met twee koperen ketenen,
3412 Jer 39:7 | twee koperen ketenen, om hem naar Babel te voeren. ~
3413 Jer 39:9 | en de afvalligen, die tot hem gevallen waren, met het
3414 Jer 39:12 | 12 Neem hem, en stel uw ogen op hem,
3415 Jer 39:12 | hem, en stel uw ogen op hem, en doe hem niets kwaads;
3416 Jer 39:12 | stel uw ogen op hem, en doe hem niets kwaads; maar gelijk
3417 Jer 39:12 | spreken zal, doe alzo met hem. ~
3418 Jer 39:14 | voorhof der bewaring, en gaven hem over aan Gedalia, den zoon
3419 Jer 39:14 | zoon van Safan, dat hij hem henen uitbracht naar
3420 Jer 40:1 | de overste der trawanten, hem had laten gaan van Rama;
3421 Jer 40:1 | laten gaan van Rama; als hij hem had laten halen, daar hij
3422 Jer 40:2 | Jeremia halen, en zeide tot hem: De HEERE, uw God, heeft
3423 Jer 40:5 | heeft; en woon bij hem in het midden des volks;
3424 Jer 40:5 | overste der trawanten gaf hem reiskost en een geschenk,
3425 Jer 40:5 | en een geschenk, en liet hem gaan. ~
3426 Jer 40:6 | Mizpa; en hij woonde bij hem in het midden des volks,
3427 Jer 40:7 | had, en dat hij aan hem bevolen had de mannen, en
3428 Jer 40:14 | 14 En zeiden tot hem: Weet gij wel, dat Baalis,
3429 Jer 41:1 | weten tien mannen, met hem kwamen tot Gedalia, den
3430 Jer 41:2 | de tien mannen, die met hem waren, en zij sloegen Gedalia,
3431 Jer 41:2 | zwaard; alzo doodde hij hem, dien de koning van Babel
3432 Jer 41:3 | Ismael al de Joden, die met hem, namelijk met Gedalia, te
3433 Jer 41:7 | de mannen, die met hem waren. ~
3434 Jer 41:11 | oversten der heiren, die met hem waren, al het kwaad hoorden,
3435 Jer 41:12 | strijden; en zij vonden hem aan het grote water, dat
3436 Jer 41:13 | oversten der heiren, die met hem waren, zo werden zij verblijd. ~
3437 Jer 41:16 | oversten der heiren, die met hem waren, het ganse overblijfsel
3438 Jer 42:8 | oversten der heiren, die met hem waren, en al het volk, van
3439 Jer 42:11 | vreest; vreest niet voor hem, spreekt de HEERE; want
3440 Jer 43:1 | huns Gods, met dewelke hem de HEERE, hun God, tot hen
3441 Jer 44:20 | en tot al het volk, die hem zulks geantwoord hadden,
3442 Jer 45:4 | 4 Zo zult gij tot hem zeggen: Zo zegt de HEERE:
3443 Jer 46:25 | en over degenen, die op hem vertrouwen. ~
3444 Jer 46:27 | gerust zijn, en niemand zal hem verschrikken. ~
3445 Jer 48:11 | daarom is zijn smaak in hem gebleven, en zijn reuk niet
3446 Jer 48:12 | spreekt de HEERE, dat Ik hem vreemde gasten zal toeschikken,
3447 Jer 48:12 | gasten zal toeschikken, die hem in vreemde plaatsen zullen
3448 Jer 48:17 | 17 Beklaagt hem, gij allen, die rondom hem
3449 Jer 48:17 | hem, gij allen, die rondom hem zijt, en allen, die zijn
3450 Jer 48:26 | 26 Maak hem dronken, omdat hij zich
3451 Jer 48:27 | tijd af, dat uw woorden van hem waren? ~
3452 Jer 48:39 | zal Moab allen, die rondom hem zijn, tot belaching en tot
3453 Jer 49:2 | Israel zal erven degenen, die hem geerfd hadden, zegt de HEERE. ~
3454 Jer 49:8 | heb Ezau's verderf over hem gebracht, den tijd, dat
3455 Jer 49:8 | gebracht, den tijd, dat Ik hem bezocht heb. ~
3456 Jer 49:19 | sterke woning; want Ik zal hem in een ogenblik daaruit
3457 Jer 50:17 | verjaagd hebben; de eerste, die hem heeft opgegeten, was de
3458 Jer 50:17 | koning van Babel, heeft hem de beenderen verbrijzeld. ~
3459 Jer 50:32 | er zal niemand zijn, die hem opricht; ja, Ik zal een
3460 Jer 50:32 | zal alle plaatsen rondom hem verteren. ~
3461 Jer 50:43 | geworden; benauwdheid heeft hem aangegrepen, weedom als
3462 Jer 51:44 | heidenen zullen niet meer tot hem toevloeien, want ook Babels
3463 Jer 52:8 | al zijn heir werd van bij hem verstrooid. ~
3464 Jer 52:9 | grepen den koning, en voerden hem opwaarts tot den koning
3465 Jer 52:9 | die sprak oordelen tegen hem. ~
3466 Jer 52:11 | van Zedekia, en hij bond hem met twee koperen ketenen;
3467 Jer 52:11 | koperen ketenen; alzo bracht hem de koning van Babel naar
3468 Jer 52:11 | Babel naar Babel, en stelde hem in het gevangenhuis, tot
3469 Jer 52:21 | van twaalf ellen omving hem; en zijn dikte was vier
3470 Jer 52:31 | koning van Juda, verhief, en hem uit het gevangenhuis uitbracht. ~
3471 Jer 52:32 | hij sprak vriendelijk met hem, en stelde zijn stoel boven
3472 Jer 52:32 | stoel der koningen, die bij hem te Babel waren. ~
3473 Jer 52:34 | een gedurige tering werd hem van den koning van Babel
3474 Klaa 1:17| geboden, dat die rondom hem zijn, zijn tegenpartijders
3475 Klaa 1:38| hebben, wij hebben hem gevonden, wij hebben hem
3476 Klaa 1:38| hem gevonden, wij hebben hem gezien. ~
3477 Klaa 1:41| water; hef uw handen tot Hem op voor de ziel uwer
3478 Klaa 1:68| mijn ziel, daarom zal ik op Hem hopen. ~
3479 Klaa 1:69| HEERE is goed dengenen, die Hem verwachten, der ziele, die
3480 Klaa 1:69| verwachten, der ziele, die Hem zoekt. ~
3481 Klaa 1:72| zwijge stil, omdat Hij het hem opgelegd heeft. ~
3482 Klaa 1:74| geve zijn wang dien, die hem slaat, hij worde zat van
3483 Eze 1:3 | HEEREN was daar op hem. ~
3484 Eze 1:27 | gedaante van vuur, en glans aan Hem rondom. ~
3485 Eze 3:18 | sterven, en gij waarschuwt hem niet, en spreekt niet, om
3486 Eze 3:18 | te waarschuwen, opdat gij hem in het leven behoudt;
3487 Eze 3:20 | hij zal sterven; omdat gij hem niet gewaarschuwd hebt,
3488 Eze 9:4 | En de HEERE zeide tot hem: Ga door, door het midden
3489 Eze 9:5 | door, door de stad achter hem, en slaat, ulieder oog verschone
3490 Eze 12:12 | door den wand graven, om hem daardoor uit te brengen;
3491 Eze 12:13 | Ik zal ook Mijn net over hem uitspreiden, dat hij in
3492 Eze 12:13 | gegrepen worde; en Ik zal hem brengen in Babylonie, het
3493 Eze 12:14 | En allen, die rondom hem zijn tot zijn hulp, en al
3494 Eze 13:11 | grote stormwind zal hem splijten. ~
3495 Eze 13:13 | Heere HEERE: Ja, Ik zal hem door een groten stormwind
3496 Eze 13:14 | gepleisterd hebt, en zal hem ter aarde nederwerpen, dat
3497 Eze 13:15 | voortbrengen, en tegen degenen, die hem pleisteren met loze kalk;
3498 Eze 13:15 | is er niet meer, en die hem pleisterden, zijn er
3499 Eze 13:22 | bedroefd gemaakt, daar Ik hem geen smart aangedaan heb;
3500 Eze 13:22 | niet afkeren zou, dat Ik hem in het leven behield; ~
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-5824 |