Book Chapter: Verse
1 Gen 1:26 | naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis; en dat zij heerschappij
2 Gen 5:1 | maakte Hij hem naar de gelijkenis Gods. ~
3 Gen 5:3 | gewon een zoon naar zijn gelijkenis, naar zijn evenbeeld, en
4 Exo 20:4 | gesneden beeld, noch enige gelijkenis maken, van hetgeen boven
5 Num 12:8 | duistere woorden; en de gelijkenis des HEEREN aanschouwt hij;
6 Deu 4:12 | woorden; maar gij zaagt geen gelijkenis, behalve de stem. ~
7 Deu 4:15 | zielen; want gij hebt geen gelijkenis gezien, ten dage als de
8 Deu 4:16 | maakt u iets gesnedens, de gelijkenis van enig beeld, van mannelijk
9 Deu 4:23 | gesneden beeld zoudt maken, de gelijkenis van iets, dat de HEERE,
10 Deu 4:25 | gesneden beelden maakt, de gelijkenis van enig ding, en doet,
11 Deu 5:8 | beeld maken, noch enige gelijkenis, van hetgeen boven in den
12 2Kon 17:10| aan den priester Uria de gelijkenis van het altaar, en zijn
13 2Kon 18:10| aan den priester Uria de gelijkenis van het altaar, en zijn
14 2Kro 4:3 | Onder dezelve nu was de gelijkenis van runderen, rondom henen,
15 2Kro 33:7 | 7 Hij stelde ook de gelijkenis van een gesneden beeld,
16 2Kro 33:15| de vreemde goden en die gelijkenis uit het huis des HEEREN
17 Psa 144:12 | hoekstenen, uitgehouwen naar de gelijkenis van een paleis. ~
18 Jes 40:18 | God vergelijken, of wat gelijkenis zult gij op Hem toepassen? ~
19 Eze 1:5 | het midden daarvan kwam de gelijkenis van vier dieren; en dit
20 Eze 1:5 | gedaante: zij hadden de gelijkenis van een mens; ~
21 Eze 1:10 | 10 De gelijkenis nu van hun aangezicht was
22 Eze 1:13 | 13 Aangaande de gelijkenis der dieren, hun gedaante
23 Eze 1:16 | die vier hadden enerlei gelijkenis; daartoe was hun gedaante,
24 Eze 1:22 | hoofden der dieren was de gelijkenis eens uitspansels, gelijk
25 Eze 1:26 | boven hun hoofden, was de gelijkenis eens troons, als de gedaante
26 Eze 1:26 | een saffiersteen; en op de gelijkenis als de gedaante eens
27 Eze 1:28 | dit was de gedaante van de gelijkenis der heerlijkheid des
28 Eze 8:2 | Toen zag ik, en ziet, een gelijkenis, als de gedaante van vuur;
29 Eze 8:3 | 3 En Hij stak de gelijkenis ener hand uit, en nam mij
30 Eze 10:1 | als de gedaante van de gelijkenis eens troons; en Hij verscheen
31 Eze 10:8 | gezien aan de cherubs de gelijkenis van eens mensen hand onder
32 Eze 10:10 | die vier hadden enerlei gelijkenis, gelijk of het ware geweest
33 Eze 10:21 | had vier vleugelen; en de gelijkenis van mensenhanden was onder
34 Eze 10:22 | 22 En aangaande de gelijkenis van hun aangezichten, het
35 Eze 17:2 | raadsel voor, en gebruik een gelijkenis tot het huis Israels, ~
36 Eze 23:15 | hoofdmannen waren, naar de gelijkenis der kinderen van Babel,
37 Eze 24:3 | 3 En gebruik een gelijkenis tot dat wederspannig huis,
38 Matt 13:18| 18 Gij dan, hoort de gelijkenis van den zaaier. ~
39 Matt 13:24| 24 Een andere gelijkenis heeft Hij hun voorgesteld,
40 Matt 13:31| 31 Een andere gelijkenis heeft Hij hun voorgesteld,
41 Matt 13:33| 33 Een andere gelijkenis sprak Hij tot hen, zeggende:
42 Matt 13:34| gelijkenissen, en zonder gelijkenis sprak Hij tot hen niet. ~
43 Matt 13:36| zeggende: Verklaar ons de gelijkenis van het onkruid des akkers. ~
44 Matt 15:15| tot Hem: Verklaar ons deze gelijkenis. ~
45 Matt 21:33| 33 Hoort een andere gelijkenis. Er was een heer des huizes,
46 Matt 24:32| leert van den vijgeboom deze gelijkenis: wanneer zijn tak nu teder
47 Mark 4:10| met de twaalven, naar de gelijkenis. ~
48 Mark 4:13| zeide tot hen: Weet gij deze gelijkenis niet, en hoe zult gij al
49 Mark 4:30| vergelijken, of met wat gelijkenis zullen wij hetzelve vergelijken? ~
50 Mark 4:34| 34 En zonder gelijkenis sprak Hij tot hen niet;
51 Mark 7:17| Hem Zijn discipelen van de gelijkenis. ~
52 Mark 12:12| verstonden, dat Hij die gelijkenis op hen sprak; en zij verlieten
53 Mark 13:28| leert van den vijgeboom deze gelijkenis; wanneer nu zijn tak teder
54 Luk 5:36 | Hij zeide ook tot hen een gelijkenis: Niemand zet een lap van
55 Luk 6:39 | En Hij zeide tot hen een gelijkenis: Kan ook wel een blinde
56 Luk 8:4 | kwamen, zo zeide Hij door gelijkenis: ~
57 Luk 8:9 | zeggende: Wat mag deze gelijkenis wezen? ~
58 Luk 8:11 | 11 Dit is nu de gelijkenis: Het zaad is het Woord Gods. ~
59 Luk 12:16 | En Hij zeide tot hen een gelijkenis, en sprak: Eens rijken mensen
60 Luk 12:41 | Hem: Heere! zegt Gij deze gelijkenis tot ons, of ook tot allen? ~
61 Luk 13:6 | 6 En Hij zeide deze gelijkenis: Een zeker man had een vijgeboom,
62 Luk 14:7 | zeide tot de genoden een gelijkenis, aanmerkende, hoe zij de
63 Luk 15:3 | En Hij sprak tot hen deze gelijkenis, zeggende: ~
64 Luk 18:1 | 1 En Hij zeide ook een gelijkenis tot hen, daartoe strekkende,
65 Luk 18:9 | anderen niets achtten, deze gelijkenis: ~
66 Luk 19:11 | Hij daarbij, en zeide een gelijkenis; omdat Hij nabij Jeruzalem
67 Luk 20:9 | begon tot het volk deze gelijkenis te zeggen: Een zeker mens
68 Luk 20:19 | verstonden, dat Hij deze gelijkenis tegen hen gesproken had. ~
69 Luk 21:29 | En Hij zeide tot hen een gelijkenis: Ziet den vijgeboom, en
70 Joha 10:6 | 6 Deze gelijkenis zeide Jezus tot hen; maar
71 Joha 16:29| Gij vrijuit, en zegt geen gelijkenis. ~
72 Rom 1:23 | onverderfelijken Gods veranderd in de gelijkenis eens beelds van een verderfelijk
73 1Kor 4:6 | mijzelven en Apollos bij gelijkenis toegepast, om uwentwil;
74 Heb 7:15 | openbaar, zo er naar de gelijkenis van Melchizedek een ander
75 Heb 11:19 | Waaruit hij hem ook bij gelijkenis wedergekregen heeft. ~
76 Jako 3:9 | wij de mensen, die naar de gelijkenis van God gemaakt zijn. ~
|